Een digitaal belletje doen rinkelen in de verpleegkunde

Benoit Mores is expert bij de Landsbond van Onafhankelijke Ziekenfondsen en lid van de Overeenkomstencommissie Thuisverpleegkunde. Daarnaast is hij editorial board member van de European Journal of Cardiovascular Nursing.

 

Vandaag kijken we met verstomming naar het slagveld in Oekraïne en de Krim. Deze plek was meermaals het slachtoffer van conflicten. In al die ellende brandt soms het licht van hoop en vooruitgang. Tijdens de Krimoorlog in de jaren 1850 bedacht Florence Nightingale er het vernuftige idee van de verpleegsterbel. Vandaag is het voorwerp een dagelijks gebruikt laagtechnologisch toestel op elke verpleegafdeling en in de thuiszorgsituatie.

 

De uitvinding van de grondlegster van de moderne verpleegkunde realiseerde de communicatie op afstand tussen de patiënt en de verpleegkundige. In heel de wereld nam het principe ingang. Niemand trok de meerwaarde van deze technologische innovatie in twijfel. De praktiserende verpleegkundigen begrepen onmiddellijk de meerwaarde voor de warme zorgrelatie met de patiënt. In zijn elektrische vorm droeg dit communicatiecircuit bij aan het prestige van de verpleegeenheid. Verpleegkundigen waren trots dat zij konden reageren op de noden van de patiënt zelfs al waren ze niet in zijn directe omgeving aanwezig.

 

Vandaag associëren we de oproep met de bel van een patiënt eerder met beelden aan het front. “Betty, die op kamer 248 is al 10 minuten aan het wachten. Ik zit hier met een bloedbad, want Marcel heeft zijn infuus uitgetrokken.” De hoopvolle associatie van weleer staat in schril contrast met de hedendaagse offensieve metafoor aan het bed van de patiënt. Onderbestaffing in zowel de intramurale verpleegeenheden als de thuisverpleegkunde zijn een deel van de verklaring. Onvoldoende investeringen in nieuwe communicatie en digitalisatie is dat evenzeer. Technologie omarmen zou nochtans kunnen bijdragen in meer tijd voor de zorg bij de patiënt.

 

Sinds de introductie van de verpleegsterbel en de technologische vooruitgang, wint zorg en communicatie op afstand exponentieel aan belang. De opvolging van een patiënt met diabetes is daarvan het voorbeeld bij uitstek. De grote investeringen in de ziekteverzekering hebben enorm geloond. De verpleger speelt een cruciale rol. Hij of zij leidt de patiënt geduldig op. De patiënt kan voor zichzelf zorgen. De verpleegkundige krijgt meer tijd voor andere patiënten. Op basis van datastromen kunnen verpleegkundigen vanop afstand veel sneller ingrijpen. Complicaties worden vermeden. De patiënt ervaart een autonomer en meer kwaliteitsvol leven.

 

De gedigitaliseerde toepassingen in de communicatierelatie tussen de verpleegkundige en de patiënt zijn intussen legio. Op basis van telemonitoring bespreekt verpleegkundige Hilde met haar patiënt een aantal vreemde episodes uit zijn pacemakerdata. Zorgcoördinator Jef analyseert sensorresultaten en besluit dat bij Suzanne dringend een extra thuisbezoek nodig is. Ook de elektronische sprekende ‘bloempotbot’ Tessa houdt de patiënt op de hoogte van zijn medicatieschema en de thuisverpleegkundige begeleidt waar nodig.

 

Kortom, de verpleegkundige en de patiënt zijn al dagelijks aan de slag met de nieuwe technologie. Net als in de diabeteszorg groeit digitale zorg op afstand ook in andere zorgdomeinen. De actieve verpleegkundige begrijpt dat net als de verpleegsterbel, de gedigitaliseerde zorg op afstand geen bedreiging maar net een springplank naar een warme zorgrelatie is. Nu moeten ook de regelgeving en de financieringsmodellen volgen. Laat ons 150 jaar na de bel niet wachten op nieuwe conflicten noch crisissen om voor onze patiënten en verpleegkundigen in de mogelijkheden van warme menselijke communicatie, digitalisatie en educatie te investeren.


Mijn laatste werkdag

Yvette H. werkte tijdens haar volledige loopbaan op de dienst geriatrie van het AZ Diest. 30 juni 2024 was haar laatste werkdag. Vandaag geniet ze van haar pensioen, maar niet zonder afscheid te nemen van haar collega’s met deze pakkende brief.

Als het werk een spel was, startte ik nu aan het laatste level. Ik wil wel doorwerken, maar dat kan mijn baas niet betalen. Ik ben volledig klaar voor het volgende, laatste hoofdstuk van mijn leven.

Beste collega’s,

Als jullie deze brief vinden, zullen sommigen niet verrast zijn. Mijn allerlaatste, want nu scheiden onze wegen. Ik wilde niet zomaar verdwijnen zonder een boodschap na te laten. Ik wil jullie wat richtlijnen meegeven om mij met de allerbeste zorgen te omringen wanneer dat ooit nodig zou zijn. Dus hou hem heel goed bij en – beter nog – bewaar hem in de kluis, en haal hem te gepasten tijde van onder het stof.

  • Schud regelmatig mijn kussens op.
  • Laat pyjamabroek aan want anders is het te koud.
  • Bedsokjes aan in de winter.
  • Absoluut geen fixatie.
  • Niet wassen voor negen uur.
  • Wassen met lekker warm water en zeep, geen opgewarmde washandjes.
  • Kijk erop toe dat ik niet geobstipeerd geraak, want lavementen zijn vervelend.
  • Leg mij op een privékamer zodat ik rustig tv kan kijken en zet de koers op.
  • Praat tegen mij en maak grapjes ook al weet ik het niet meer.
  • Verleng mijn leven op het einde niet nodeloos.
  • Laat mij niet lijden voor al het onrecht dat ik jullie heb aangedaan.

Dan zeg ik nu al ‘bedankt’. Want ik laat jullie achter met een hart vol dankbaarheid. Voor alle momenten met een traan, maar vooral die met een brede glimlach om de gekste dingen. Ik neem een koffer vol herinneringen mee.

Lieve collega’s, steun elkaar in goede, maar vooral in slechte tijden Dat is hard nodig om dit zware beroep vol te houden. Het is soms leuk en interessant, soms spannend en uitdagend, en ook zeer vermoeiend. Waardeer de kleine dingen, zoals een glimlach of een dankjewel. Deel jullie kennis, want die is er om te delen. Vergeef, want iedereen maakt fouten en dat is oké. Zorg voor elkaar, zoals we voor onze patiënten zorgen.

Bedankt voor de steun, de vriendschap en de onvergetelijke momenten. Ik wens jullie tot slot nog heel veel succes met het vinden van een nieuwe collega die net zo leuk is als ik.

Het ga jullie goed, dierbare collega’s.

Nog een laatste warme knuffel en ik … ik ga met PENSIOEN!

Yvette H.


Stop met rebelleren

Ruth Ieven is sinds kort verpleegkundig coördinator binnen het Universitair Psychiatrisch Centrum Z.org KU Leuven. Daarnaast is ze verbonden aan de UCLL als docent en onderzoeker verpleegkunde. Binnen NETWERK VERPLEEGKUNDE is ze een van de voorzitters van de werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg en lid van de raad van bestuur.

Het is tegenwoordig sexy om te rebelleren. Thought leaders in de verpleegkunde moedigen ons aan om opstandig te zijn. Tegendraads. Rebels.

Dat bekt lekker. Moedigt aan om te lezen ook, de veelvuldige blogs, artikels en LinkedInposts die eraan gewijd zijn. “De verpleegkundige moet durven rebelleren,” poneren ze. Onze innerlijke verzetsstrijder voelt het vuur branden en repliceert: “Neer met het systeem! Rieken! Fakkels! Lang leve de verpleegkundige!”

Ik ben zelf niet vies van een beetje rebellie. Ik ben een van die mensen die aan het einde van het etentje op de vraag “Was alles naar wens?” durft antwoorden met “De soep was een beetje flauw”. Dus ik ga gretig aan het lezen als er nog eens een artikel over rebellie in de verpleegkunde voorbijkomt. Maar voorbij de slogan, de platgetreden leuze, wringt voor mij de sneaker. Want achter de façade van het woord rebels, schuilt voor mij een ontzettende vanzelfsprekendheid. En dat is een contradictie.

Sta me toe in te gaan op de semantiek. Een rebel is iemand die zich verzet tegen wat gangbaar is. Iemand die buiten de lijnen kleurt, die tegen de stroom ingaat. Iemand die zich onder lot- of vakgenoten onderscheidt door iets te doen wat de massa niet doet.

Als ik lees waarvoor de rebelse verpleegkundige zou moeten staan, word ik door droefheid overmand als ik me bedenk dat die verpleegkundige de uitzondering zou zijn, en niet de regel. Zijn we rebels wanneer we kritisch nadenken over ons klinisch handelen? Zijn we tegendraads als we onze stem laten horen op beleidsniveau? Zijn we baanbrekend door evidencebased te werken? Of doen we dan simpelweg wat de norm zou moeten zijn voor ambitieuze en gedreven professionals?

De vraag stellen is ze beantwoorden. Jij, beste lezer, voelt ook dat die dingen niet rebels zouden mogen zijn. En waarschijnlijk doe je ze al in je dagelijkse praktijk. Beschouw je jezelf daarom als rebels?

Wat me nog dieper bedroeft, is welke visie op de hedendaagse verpleegkunde het gebruik van de term rebels noodzakelijk impliceert. Als de kritische verpleegkundige de uitzondering is, dan is de slaafse verpleegkundige de norm. Als de evidencebased werkende verpleegkundige tegendraads is, dan moddert de grote meute van verpleegkundigen zomaar wat aan.

Dat klopt niet. Dat weten jij en ik allebei. Door de positieve uitzondering te bevestigen, versterken we de negatieve impasse. Als we het dan hebben over de aantrekkelijkheid van ons beroep en het behouden van verpleegkundigen voor het vak, lijkt dat niet het beste discours om te voeren.

En last but not least, wekt het rebelse identiteitskarakter de indruk dat opstandig gedrag nodig is vooraleer naar onze beroepsgroep wordt geluisterd. Is dat zo? En willen we werkelijk spreken vanuit een wij-versus-zij-verhaal, terwijl onze doelstelling is om gezamenlijk de kwaliteit van de gezondheidszorg te optimaliseren?

Dus hier mijn pleidooi. Stop met het vragen of verlangen van toestemming om rebels gedrag te mogen stellen, daar waar het evident is dat je in dialoog gaat. Stop met rebelleren. Of stop alleszins met het woord te gebruiken wanneer het over professioneel gedrag gaat dat de norm zou moeten zijn. Dat de norm is. Een sterke, kritische, evidencebased werkende en inspirerende verpleegkundige is geen rebel. Geen uitzondering op de regel. Ze bestaan. Ze zijn talrijk. En daar waar het echt nodig is, zullen ze zeker en vast rebelleren.


“Goh, ik weet het niet”

Ruth Ieven is als docent en onderzoeker verpleegkunde verbonden aan UCLL (Leuven). Voordien werkte ze als hoofdverpleegkundige binnen de dienst Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het UPC Z.org KU Leuven. Binnen NETWERK VERPLEEGKUNDE is zij een van de voorzitters van de werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg.

De jonge vrouw die tegenover mij zit, kruipt net niet helemaal onder tafel. Een schril contrast met het enthousiasme waarmee ze zichzelf net voorstelde en sprak over vorige stageplaatsen. Maar als ik vraag hoe ze uitkijkt naar haar stage in de psychiatrie, dan verdwijnt al het zelfvertrouwen uit de ogen van deze studente verpleegkunde. “Goh, ik weet het niet. Ga ik daar wel verpleegkundig werk kunnen doen?”

Ik kan het haar niet kwalijk nemen. Toen ze aan haar opleiding begon, had ze een heel duidelijk beeld voor ogen van wat verpleegkunde betekent. Hetzelfde beeld dat de maatschappij heeft. Dat van een vrouw in het witte pak die de temperatuur komt meten, bloed komt afnemen, pilletjes en zoutloze boterhammen komt brengen. Belangrijk beroep, daar is iedereen het over eens. De ruggengraat van de zorg. Maar dat de verpleegkundige veel meer is dan een nobel werkpaard dat orders volgt, veel meer kan en moet zijn, dat weet de maatschappij niet. Dat moet ook deze studente nog ontdekken.

Als docenten proberen we haar dat mee te geven. Ik heb dit gesprek intussen tientallen keren gevoerd, maar het blijft een uitdaging. In één voorbereidend stagegesprek krijg ik niet uitgelegd hoe de moderne verpleegkundige zich onderscheidt van het klassieke beeld. Laat staan hoe dat zich vertaalt naar de geestelijke gezondheidszorg. Ik focus me maar op dat laatste, in de hoop dat ik nog voldoende tijd overhoud om de stagedocumenten te overlopen. Vooral in de hoop dat ik haar enigszins geruststel, en ja, zelfs enthousiasmeer.

Ik vertel haar hoe de verpleegkundige in de geestelijke gezondheidszorg ‘er is’, in connectie met de patiënt. Hoe die connectie zich niet in een louter therapeutische context situeert, als in een uurtje op de sofa. Maar hoe die connectie is gegrond in de dagelijkse realiteit. Hoe je meer dan eender waar verbinding maakt met een patiënt in de frigo van de Colruyt, vergeefs op zoek naar zure room. Hoe je in diezelfde frigo een levensverhaal mee kan krijgen van iemand die liever kookt dan praat.

Als verpleegkundigen krijgen we de kans om de patiënt te zien wanneer die zichzelf is, in zijn eigen habitat en gewoontes. In het willen begrijpen van de ander, zijn we in de eerste plaats twee mensen die met elkaar spreken. Mens-zijn is wat ons verbindt, niet de zorgrelatie.

Wat de verpleegkundige uniek maakt, is dat we vanuit die menselijke connectie – door middel van klinisch redeneren – de vertaling maken naar concrete zorghandelingen. Het menselijke gedrag is voor ons de basis, niet de beperkte noemer ‘patiënt’. Ook als menselijk gedrag wordt veroorzaakt door psychiatrische problematiek en wordt bestempeld als ‘vreemd’, ‘gevaarlijk’ of ‘gek’. Het is een voorrecht om de context van patiënten mee te krijgen en van daaruit erkenning, steun en advies te geven.

In mijn pleidooi aan deze studente blijf ik met praktijkvoorbeelden komen. Voorbeelden die ikzelf heb mogen meemaken, laten en zien gebeuren. Bij elk voorbeeld wordt de glimlach op haar gezicht iets duidelijker gedefinieerd. Ik heb de gewoonte bij elke zin wat vuriger te worden als ik het heb over mijn vak, zo beschrijft mijn man het als ik hem nog eens bombardeer bij het avondeten. Maar het werkt. Ik heb een barstje in de muur gebeiteld, een stukje onzekerheid weggenomen en een kleine opening gecreëerd voor deze studente om met een ontvankelijke blik haar stage in te stappen.

Is ze niet meer bang? Natuurlijk wel. Dat mag ook. Een beetje gezonde stress, zoals ze dat dan noemen. Ik weet ook hoe dit afloopt, als we na haar stage het slotgesprek voeren. Tenminste: ik weet dat er twee mogelijke aflopen zijn. De ene student heeft beseft dat psychiatrie echt niet zijn ding is. Perfect, ook daarvoor dienen stages. Maar die andere? Die heeft een nieuwe wereld ontdekt. Een nieuw beroep. Een nieuwe toekomst. En misschien zit die andere binnen tien jaar tegenover een student, klaar om in te gaan op dat veelgehoorde mantra ‘Goh, ik weet het niet’.


Red de verpleegkundige

Lotte Debrouwere is columniste bij Het Nieuwsblad. Ze schrijft wisselcolumns over de actualiteit met Nico Dijkshoorn en een weekendcolumn over het leven met haar dochter. Ze bracht ook het boek ‘Slaap kindje slaap verdomme’ uit.

 

Een op de negen verpleegkundigen valt uit. Nou, wat wil je? Dat draagt zowat de hele zieke mensheid. Letterlijk dan. Uit bed, in bed. En figuurlijk. Dat helpt je door de meest donkere dagen van je leven. Je wil daar niet liggen. Je bent nukkig, lastig, triestig en in volle pijn. Je wil naar huis. Je wil geen ziekenhuisboterhammen met zielige confituur. Geen plasbuis of bedpan.

Je hebt zeer hier, je voelt je niet lekker daar. Je bent ongerust, bang en al je menselijke kleinigheden worden uitvergroot. Je bent ontpeld van je status. Van alle franje en alle schone schijn. Je schuurt aan het randje van de eigen waardigheid, daar halfnaakt, in peignoir of witte schort onder die stijve lakens.

Kortom, je bent de lelijkste versie van jezelf. De meest hulpeloze. En toch dragen zij jou. Zij zorgen dat je schoon blijft. Dat je het volhoudt. Dat jouw lijf zijn pillen krijgt. Dat jouw lijf zijn munitie ontvangt om jou erdoorheen te sleuren. Dat heft je op en laat je niet vallen. Dat noteert, informeert, controleert en kalmeert. Nochtans is er geen tijd. Dat moet jakkeren tussen sondes en katheters, tussen verslagen en verwondingen. Dat gaat door. Altijd maar door. Spurten door de witte gangen als opgejaagde beesten. Met vijanden als lumbago, hernia en burn-out die vervaarlijk om de hoek loeren.

Verplegers en verpleegsters. Dat heeft immer en altijd te veel te doen voor te weinig handen. Kamer binnen, kamer buiten. Courage hier, sterkte daar. Voor een loon dat nog altijd schandalig blijft. Ondertussen kloppen ze uren. Veel uren. Vroege diensten, late diensten, weekenddiensten. En vervangen ze de medestrijders die uitvallen. Dus nog meer vroege diensten, late diensten en weekenddiensten. Overuren à volonté. Ze zijn met te weinig. Veel te weinig. Dat is een gapende wonde van de maatschappij, die zij zelf niet kunnen stelpen.

Een op de negen verpleegkundigen valt uit. Verzorg hen, want zij verzorgen ons. Hef hen op alsjeblieft. Als zij vallen, vallen wij mee.

 

Foto: copyright Ivan Put


Is er een verband tussen overbelasting, opleidingsniveau en de kwaliteit van de zorg?

Dr. Yannis Léon Bakhouche is huisarts en schrijft regelmatig opiniestukken en columns voor magazines in de gezondheidszorg. Voor Netwerk Verpleegkunde geeft hij zijn visie op het verpleegkundig beroep.

De vraag om verpleegkunde te erkennen als zwaar beroep neemt toe. Dat leunt op vier criteria: de werkomstandigheden, de organisatie van werk, de veiligheidsrisico’s en de emotionele en mentale belasting. We zouden allemaal voorstander moeten zijn van de zware aspecten die bij de job van verpleegkundigen en zorgkundigen komen kijken, zowel in de publieke als in de privésector. Hierdoor kunnen verpleegkundigen ofwel met vervroegd pensioen gaan, ofwel blijven werken en een verhoogd pensioen ontvangen.

Overbelasting door het werk blijkt namelijk een verband te houden met burn-out. Ook het niveau van opleiding speelt mee. Kunnen de recente en voorgestelde hervormingen dan bijdragen om de werkomstandigheden te verbeteren en het risico op burn-out te verminderen? Volgens studies is burn-out sterk verbonden met de werkdruk. Er is de laatste jaren veel onderzoek naar gedaan, vooral op medisch en verpleegkundig gebied. Verpleegkundigen hebben dan ook te maken met onder meer specifieke roosterbeperkingen zoals onregelmatige uren, nacht- en weekenddiensten, vroege ochtenden, late avonden, … Dit beïnvloedt hun persoonlijke leven vaak op een negatieve manier. Die arbeidstijdproblemen worden nog verergerd in combinatie met fysieke, mentale en psychologische overbelasting.

Daarom stip ik burn-out aan, omdat het een rol speelt in hoe we verpleegkundigen aan het werk kunnen houden. Net zoals we verpleegkundigen kunnen motiveren door de taakverdeling te herzien. Administratieve taken en het opnemen van vitale parameters kunnen ook door andere zorgberoepen gebeuren, zodat verpleegkundigen zich kunnen concentreren op de organisatie en kwaliteit van zorg, net zoals op de meer complexe handelingen.

Want ook de vergrijzing stelt de zorg voor grote uitdagingen. Volgens het Federaal Kenniscentrum van de Gezondheidszorg zal het aantal Belgen ouder dan 65 jaar in 2025 stijgen tot 21 procent van de bevolking en tegen 2050 tot 26 procent. Het percentage 85-plussers gaat nog sterker omhoog. Dat heeft onbetwistbaar een impact op de zorg en verpleegkundigen moeten zich aanpassen aan deze nieuwe realiteit. Daarom geloof ik sterk in de samenwerking tussen huisartsen en verpleegkundigen in de eerste lijn, ook in de vorm van de praktijkassistent en verpleegkundige consultaties. Huisartsen zullen de coördinatoren van chronische zorg worden, waarbij verpleegkundigen in de eerste lijn een nog prominentere rol zullen spelen in het uitvoeren van deze zorgen.

Toch is de gezondheidszorg in ons land te gefragmenteerd en gericht op het genezen van acute problemen waarvoor zorg in een ziekenhuis nodig is. Chronische zorg vraagt een andere aanpak, in lijn met de behoeften van de patiënt. De rol en de kennis van de verpleegkundige is daarin essentieel, om de patiënt en zijn familie bij te staan, te ondersteunen, te motiveren en op te leiden.

Is het geen idee om een nationaal college van verpleegkundigen op te richten? Een plek waar alle ontwikkelingen op het vlak van kwaliteit, deontologie en ethiek van de verpleegkundige zorg opgenomen worden. Zo kunnen we samen de waarden en eisen van de sector behartigen.


Nood aan actieplan dat de zorg verbindt

Dr. Yannis Léon Bakhouche is huisarts en schrijft regelmatig opiniestukken en columns voor magazines in de gezondheidszorg. Voor Netwerk Verpleegkunde geeft hij zijn visie op het verpleegkundig beroep.

De Belgische gezondheidszorg staat voor grote uitdagingen, en het beroep van verpleegkundige is geen uitzondering. Er zijn enkele cruciale kwesties rond de evolutie van het beroep, zoals de personeelstekorten, arbeidsomstandigheden, de erkenning van zwaar werk en voorstellen om het beroep te hervormen en nieuw leven in te blazen. Wat zijn de uitdagingen voor de toekomst en lijdt het beroep echt onder een gebrek aan aantrekkingskracht? Spelen managementnormen en de toenemende specialisatie van vaardigheden een rol in het tekort aan verpleegkundigen?

Voor mij schuilt de grootste uitdaging voor de verpleegkundige van de toekomst om zich te herscholen en te richten op optimale patiëntenzorg. Daarvoor moeten ze hun plaats duidelijk opnemen in de organisatie van zorg. Het beroep lijdt historisch gezien onder een verdeeld opleidingssysteem met een gebrek aan erkenning van de initiële verpleegkundige taken. De nood om die taken te verduidelijken ten opzichte van andere zorgverleners en de verschillende verpleegkundige profielen werd beantwoord door de laatste hervorming van de wet. Toch was ik liever vertrokken vanuit een geharmoniseerde opleiding voordat elk profiel gedetailleerd en gespecifieerd werd. Want om de zorgkwaliteit in ons land te organiseren, moeten we de verpleegkundige middelen in ziekenhuizen herschikken, de opleidingen versterken en een systematisch informatiebeleid invoeren.

Zijn opleidingen de sleutel tot de toekomst van het beroep? Absoluut. Zeker wanneer een regelmatige actualisering, versterking van de inhoud en een verdieping van het niveau en de begeleiding tijdens stages plaatsvindt. Zo leiden we verpleegkundigen op die kunnen omgaan met de toekomstige uitdagingen in de zorg. Daarnaast moet ook het statuut van verpleegkundigen verbeterd worden. We moeten hen toekomstperspectieven bieden. Ik pleit voor aanvullende specialisaties van een voldoende hoog niveau, zoals een klinische master in elke discipline. De gespecialiseerde verpleegkundige is zo een cruciale schakel in elk patiëntentraject.

Toch moeten we verder kijken, want het personeelstekort in de zorg heeft tastbare gevolgen. Wat kunnen we doen om het tij te keren en nieuwe mensen aan te trekken? Wat zijn de gevolgen van de concrete voorstellen om de sector aantrekkelijker te maken en in te zetten op retentie? De werkdruk neemt toe en ook administratieve en logistieke taken worden bij het zorgpersoneel neergelegd. Dit ontmoedigt en creëert een negatieve spiraal waardoor zorgverleners ermee stoppen.

We moeten verpleegkunde opnieuw zin geven, verpleegkundigen ondersteunen en hun belonen voor het werk. Daarvoor is een actieplan nodig. Niet enkel voor verpleegkunde, maar voor de hele sector. Een plan dat zorg en zorgverleners verbindt en dat gekoppeld wordt aan campagnes die de zorgopleidingen promoten, dat de banden aanhaalt tussen scholen, dat stagiairs en mentoren ondersteunt. Maar ook een plan dat het evenwicht tussen werk en privé integreert in hoe we vandaag naar de organisatie van werk in het algemeen kijken. Pas de sociale wetgeving en cao’s aan zodat verpleegkundigen hun dagen kunnen invullen op basis van hun behoeften en levensfasen. Alleen zo creëren we een aangename werkomgeving waarin alle zorgactoren gehoord en gezien worden.


Studenten van vandaag zijn de collega’s van morgen

Robbe Van Leemput studeerde in juni 2023 af als bachelor in de verpleegkunde. Daarna startte hij de master Management en Beleid van de Gezondheidszorg aan de UGent. Hij is bestuurder bij de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS).

Van tijd tot tijd reis ik wel eens naar Brussel met de trein om te overleggen met beleidsmakers, werkgeversorganisaties, directeurs, onderwijspersoneel, … over onder meer de inzet en kansen van studenten tijdens een stage in de zorgsector. Kwalitatieve stagebegeleiding is namelijk van onschatbare waarde voor het succes van iedere student, vooral voor eerstejaarsstudenten die een eerste praktijkervaring opdoen. Het is helaas een groeiend fenomeen dat een negatieve stage-ervaring studenten ontmoedigt en hen zelfs tot vroegtijdig afhaken leidt. Dit vormt niet alleen een verlies voor de student, maar ook voor de bredere zorgsector.

 

Studenten enkel motiveren om te kiezen voor een zorgopleiding of voor een job in de zorg is spijtig genoeg niet meer voldoende. Het is cruciaal om aandacht te besteden aan het behoud van deze studenten in de sector. De studenten die nu op de schoolbanken zitten en stage lopen, zijn de bouwstenen voor de toekomst van onze gezondheidszorg.

 

In april 2023 doken in de media verontrustende signalen en getuigenissen op van studenten waarbij sprake was van misbruik en uitbuiting tijdens stages. Zo zouden twee eerstejaarsstudenten alleen zijn achtergelaten op een afdeling, zonder stagementor en met de verantwoordelijkheid voor maar liefst dertig bewoners. Ook getuigden studenten dat ze geen degelijke leerkansen kregen en werden opgezadeld met allerlei ‘rotklusjes’.

 

Vlaanderen ondernam onmiddellijk actie. Onder leiding van Candice De Windt, Vlaams Zorg- en Welzijnsambassadeur, is een werkgroep opgericht met alle partners binnen zorg en welzijn. Deze werkgroep waarborgt een kwaliteitsvolle stagebegeleiding en creëert effectieve mechanismen voor studenten om negatieve stage-ervaringen te melden. Als studentenkoepel werden we uitgenodigd om deel te nemen aan deze overlegmomenten en om onze inzichten te delen. Tijdens deze vergaderingen merk je de meerwaarde van personen die in de dagelijkse realiteit staan en concrete voorbeelden aanbrengen. Dat neemt de (terechte) twijfels bij beleidsmakers en werkgeversorganisaties weg.

 

Zo ontstaat wel eens de misvatting dat alles binnen een onderwijs- of zorginstelling goed verloopt, simpelweg omdat 95 procent van de studenten aangeeft tevreden te zijn over hun stage. Wanneer ik zo’n bewering hoor, roept dat altijd vragen bij me op. Hoeveel studenten hebben daadwerkelijk de bevraging ingevuld? Is er voldoende tijd geweest om de vragen zorgvuldig te beantwoorden? Werd er rekening gehouden met mogelijke drempelangst om situaties te melden? Weten studenten nog wat als problematisch en wat als normaal wordt ervaren tijdens stages? Vaak is het antwoord op deze vragen neen en spoort dat betrokkenen aan tot dieper nadenken.

 

Tot slot, wie heeft na een intensieve stageperiode nog de energie om negatieve stage-ervaringen op te schrijven en opnieuw geconfronteerd te worden met de gebeurtenissen tijdens de stage? Ikzelf had in elk geval die tijd en energie niet meer. Hoewel het misschien pessimistisch klinkt, is het belangrijk om niet alleen de goede praktijken te benadrukken. Te vaak wordt gedacht dat het probleem zich slechts bij enkelingen voordoet. Daarom daag ik je graag uit om eens een rondvraag te doen bij studenten die momenteel een stage volgen in de zorg. Luister na de eindevaluatie even naar hun ervaringen. Want elke student die wordt geconfronteerd met negatieve stage-ervaringen kan een verlies betekenen voor de gezondheidszorg. Hoe gaan we dan het personeelstekort oplossen?

 

Bij de Vlaamse Vereniging van Studenten hechten we grote waarde aan kwaliteitsvolle stages en stagebegeleidingen. Om die reden brachten we in het najaar van 2023 een standpunt uit over stages in de zorgsector. Deze 32 voorstellen raadpleeg je via vvs.ac/onze-standpunten.


Studenten aan de basis van verandering

Robbe Van Leemput studeerde in juni 2023 af als bachelor in de verpleegkunde. Daarna startte hij de master Management en Beleid van de Gezondheidszorg aan de UGent. Hij is bestuurder bij de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS).

 

“Robbe, wat doe jij eigenlijk in je vrije tijd?” Die vraag wordt me regelmatig gesteld, maar ze is niet altijd zo eenvoudig te beantwoorden. Want eerlijk gezegd, stel ik ze mezelf ook wel eens. Waar ben ik nu weer mee bezig? Zeker wanneer ik zie waar mijn leeftijdsgenoten mee bezig zijn. Dan realiseer ik me dat mijn leven toch wel een tikkeltje anders verloopt. Terwijl zij uitgaan of een shift draaien in het ziekenhuis, zit ik bijvoorbeeld in Brussel te overleggen met beleidsmakers, werkgeversorganisaties, directeurs, onderwijspersoneel, … over onder meer de inzet en kansen van studenten tijdens een stage in de zorgsector.

 

Vaak verklaren mensen me voor gek wanneer ze ontdekken waar ik me in mijn vrije tijd mee bezighoud, zeker gezien mijn studies en stageverplichtingen tot vorig jaar. Gelukkig kon ik altijd rekenen op veel begrip en waardering, zowel van docenten en stagementoren als van medestudenten.

 

Een andere vraag die onvermijdelijk volgt, is waarom ik het doe. Ik heb ze lang niet goed kunnen beantwoorden, omdat ik dacht dat opkomen voor de belangen van medestudenten simpelweg een passie was. Maar naarmate ik ouder word, kom ik tot de conclusie dat er een sterk rechtvaardigheidsgevoel in mij schuilt. Wanneer ik geconfronteerd word met onrecht en oneerlijkheid, voel ik niet alleen teleurstelling, maar ook sterke empathie voor wie getroffen wordt. Een mix van emoties zijn mijn drijfveer om in actie te komen, om te streven naar een meer rechtvaardige wereld.

 

Neem bijvoorbeeld de beloofde onkostenvergoeding voor vierdejaarsstudenten verpleegkunde. We werden keer op keer verteld dat deze vergoeding er zou komen door de zware stagebelasting en onkosten die we maken in het vierde jaar. Na zes maanden intensief meewerken als volwaardige collega, kwam vanuit het kabinet het bericht dat er nog veel onzekerheid was over het toekennen van die vergoeding. Het gevoel van onrechtvaardigheid groeide en teleurstelling vermengde zich met boosheid. Als student voelde ik me op dat moment verre van gewaardeerd. Net zoals mijn medestudenten. Wat mogen we dan verwachten wanneer we straks als professionals in het werkveld staan?

 

Nadien krijg je te horen dat het hele probleem zich afspeelt op federaal niveau, met het zogenaamde VIO-statuut (Verpleegkundige in Opleiding). Studenten mogen niet de dupe worden van politici die elkaar met de vinger wijzen in ons Belgische systeem. Op die manier verliezen jongeren hun geloof in de politiek en komt de zorgsector opnieuw in een slecht daglicht te staan. Iets wat we net zoveel mogelijk willen vermijden.

 

Met VVS besloten we al snel een open brief op te stellen, ondertekend door honderden afgestudeerde bachelorstudenten verpleegkunde. De respons was overweldigend. Meer dan 600 studenten, de Algemene Unie van Verpleegkundigen van België en de Vlaamse Hogescholenraad steunden onze oproep. Enkele weken later kregen we het goede nieuws: de langverwachte onkostenvergoeding zou dan toch worden uitgekeerd, in afwachting van een structurele oplossing op federaal niveau. Dit bewijst nog maar eens dat de impact van studentenvertegenwoordiging niet onderschat mag worden. Studenten kunnen daadwerkelijk het beleid beïnvloeden en echte verandering teweegbrengen.

 

Deze ervaringen stimuleren mijn drijfveer om me te blijven inzetten voor de toekomst van de gezondheidszorg, in de hoop dat we samen kunnen streven naar positieve veranderingen. De jongeren van vandaag geven de toekomst van morgen vorm. Zij geven ons hoop.


De pijn van onzichtbare familiepatronen

Een ouder hoort te zorgen voor het algemeen welzijn van hun kind. Naarmate de tijd verstrijkt wordt dit kind – dat opgroeide tot volwassene – verondersteld om te gaan zorgen voor de ouder. We vergeten daarbij vaak dat heel wat ouder-kind relaties getroebleerd zijn en die volwassene, kind is van een emotioneel onbeschikbare ouder. Men heeft een chronische pijn, een diepe wonde geërfd. Eén die generaties lang, vaak onbewust in het familiesysteem wordt doorgegeven. Het is een trauma dat zorgt voor heel wat hartzeer en die men een heel leven blijft meedragen. Men kan zich van deze kwetsuur bewust worden, ermee leren omgaan, het dragen en verder leven, hopend dat men uit die innerlijke pijn ook kracht kan halen. Als hulpverlener kan je in het verhaal van dergelijke families een ontzettend belangrijke en ondersteunende rol spelen.

Hugo ruilde ons land jaren geleden in voor een exotisch oord waar hij aan de slag ging in het nachtleven. Ondertussen is hij gehuwd en heeft hij een vijfjarig zoontje. Al een zestal maanden voelt hij zich zwaar vermoeid en heeft hij veralgemeende pijnklachten. Hij besluit voor een medische check-up alleen terug te reizen naar België. Het verdict is onverbiddelijk: niertumor met uitzaaiingen naar beide longen en verschillende botten. De tumor blijkt zeer agressief en aangezien de kanker zich heeft verspreid in zijn lichaam is de prognose niet goed. Een korte chemokuur en het blijven aanpassen van zijn pijnbeleid is wat we hem nog kunnen bieden.

Hugo blijkt geen aimabele man te zijn. Zelfs na talrijke ontmoetingen en bizarre gesprekken – waarin hij beschikt over het talent om overal een draai aan te geven waardoor de ander onredelijk of dom lijkt – bespeur ik geen greintje sympathie en emotie bij deze man. Zijn gebrek aan zelfvertrouwen compenseert hij met arrogantie en een gevoel van superioriteit en al blijft hij dit ontkennen, hij heeft een opiaten en softdrugs verslaving. Diep vanbinnen zie ik in zijn kille en lege blik, een klein en angstig jongetje dat nooit liefde heeft gekend. Telkens wanneer hij het ziekenhuis verlaat na alweer een korte opname en terugkeert naar zijn hotelkamer, weet ik dat hij mijn advies om zijn echtgenote te contacteren en op de hoogte te brengen van zijn toestand, in de wind zal slaan. Ik kan niet anders dan zijn wens respecteren.

We zijn nu twee maanden later, vrijdagochtend 08u05 en mijn telefoon rinkelt. De verpleegkundige spreekt gejaagd: ‘Of ik onmiddellijk kan langskomen want met meneer gaat het echt niet goed.’ ‘Meneer’ blijkt Hugo te zijn die de voorbije nacht werd opgenomen.

Hugo ligt op bed. Op zijn voorhoofd hangen parelende zweetdruppels, zijn gelaat is scherp en grauw van kleur, hij ademt snel en trekkend, dit met het maximum aan zuurstoftoediening. Ik zie nog een schim van de man die ik ken. Naast hem blijkt zijn ex-partner te zitten. Ze huilt en haar hand ligt op de zijne. Nooit heeft hij haar vernoemd in één van onze gesprekken. Een kans om ‘Dag Hugo te zeggen’ geeft hij mij niet. Hij eist met zwakke stem: ‘Lien ik wil geen pijn meer.’ ‘Ik wil dat je mij genoeg Morfine geeft in mijn infuus.’ Ondertussen is ook de behandelende arts aangekomen. We vertellen Hugo dat de kans bestaat dat ten gevolge van zuurstoftekort, zijn slechte algemene toestand en het opdrijven van het comfortbeleid, hij kan komen te slapen. Hugo knikt en fluistert: ‘Hoe sneller hoe beter’. Hij benoemt op dit moment zijn dochter nog te willen zien. Alweer een onbekende verrassing. Zijn dochter in België blijkt een twintiger te zijn en sinds jaren is er geen contact meer. Zijn ex-partner zegt al huilend: ‘Onze dochter wil gewoon geen afscheid nemen van haar eigen vader’.

Ik besluit in overleg met de moeder om hun dochter op te bellen. De beltoon gaat verschillende keren over tot er toch een ‘hallo’ komt. Een hijgende stem spreekt mij toe, ze is al fietsend op weg naar school. Ze verteld mij dat haar vader alle contact heeft verbroken sinds hij naar het buitenland vertrok. Ze was toen acht jaar. Voor haar is hij een haast onbekende man die er nooit voor haar geweest is. Ze huilt onophoudelijk en ik hoor de pijn in haar stem. Ik vertel haar dat ze geen afscheid ‘moet’ komen nemen maar als ze het enigszins overweegt, ze dit niet hoeft te doen voor haar vader maar voor zichzelf. ‘Ons team staat hier klaar voor jou, je hoeft dit niet alleen te doen. Jij kiest hoe je afscheid wil nemen, alleen jij, niet hij.’

Een dik half uur later komt een knappe jongedame voorzichtig de ziekenhuisgang ingestapt. ‘Verder dan de deur kom ik niet zegt ze.’ We bevestigen haar dat dit meer dan oké is. Haar handen trillen wanneer we naar zijn kamer wandelen. Ik open de deur en maak Hugo wakker. ‘Ze is er’. Ze staat aan de deur en kijkt haar vader aan. Hij steekt zijn hand op en wuift naar haar. De tranen die er bij hem niet zijn vloeien des te meer bij haar. Hugo sluit zijn ogen en zinkt weg in een laatste diepe slaap.

Deze jonge twintiger heeft haar eigen pijn getrotseerd en afscheid genomen van een man met wie ze nooit een liefdevolle connectie had. Het besef dat ze begonnen is aan het verbreken van een pijnlijk en jarenlang patroon in haar familie is begonnen. Afscheid nemen – hoe gecompliceerd de relatie tussen mensen ook is – dat doe je maar een keer. Het is belangrijk om mensen hierin zelf een keuze te laten want vaak loopt het tijdens het daarop volgende rouwproces vast: het niet hebben kunnen afscheid nemen.

N.B. De naam van de patiënt is fictief.