Samen het goede doen

Jan Crikemans en Geert Froyen zijn beide lid van WEPE, werkgroep ethiek van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Ze delen waarom het voor iedere zorgverlener zo belangrijk is om samen te reflecteren over het goede te doen voor de zorgvrager.

Samen reflecteren over wat het goede is om te doen bij een zorgvrager in een bepaalde context hoort bij het werk van elke zorgdrager. Laten we daar systematisch tijd voor vrij maken en het inplannen in onze werkschema’s.

Aan zorg doen is een relationeel gebeuren. Het speelt zich af in dialoog tussen zorgvrager en zorgdrager. Of in een trialoog tussen zorgvrager, zorgdrager en de naasten van de zorgvrager. Het gaat hierbij zelden om relaties tussen gelijken: de zorgvrager en zijn naasten bevinden zich in een afhankelijke situatie. Bovendien leven we in een cultuur die gekenmerkt wordt door waardenpluralisme. Onder meer door deze machtsongelijkheid en door het waardenpluralisme, staan zorgdragers voor de vraag: hoe moet ik handelen om het goede te doen in deze situatie bij deze zorgvrager?

Het gaat daarbij niet zozeer om de grote ethische vragen over leven of dood, maar veel meer over kleine ethische vragen uit het dagelijkse leven. Daarom is het nodig dat zorgdragers regelmatig samen nadenken over en tijd maken voor de manier waarop ze met hun zorgvragers omgaan. Een goede manier om dit te doen is via een moreel beraad. Een moreel beraad is een vertrouwelijk groepsgesprek tussen collega’s over een casus uit hun praktijk die door een van hen is ingebracht. Deze casus bevat minstens één morele vraag, een vraag naar wat de casusinbrenger als professional moet of mag doen in die situatie. Tijdens dit gesprek, dat het karakter heeft van een dialoog, onderzoeken de deelnemers gezamenlijk hun standpunten en ontwikkelen zij argumenten om uiteindelijk te bepalen hoe op die morele vraag het beste geantwoord kan worden. Om het gesprek in goede banen te leiden, wordt het begeleid door een gespreksleider, die niet inhoudelijk deelneemt. Er wordt gebruik gemaakt van een gespreksmethodiek, waarin de te nemen denkstappen beschreven worden. Een moreel beraad houden zou structureel verankerd moeten zijn in elke zorgsetting. Het zou een vanzelfsprekendheid moeten zijn, een vast onderdeel van elk werk in de zorg.

Bij WEPE, de werkgroep praktische ethiek van NETWERK VERPLEEGKUNDE, beseffen we dat het anderhalve uur dat nodig is voor zo’n moreel beraad niet altijd beschikbaar is. Daarom willen we een aantal kortere alternatieven voor moreel beraad in de kijker zetten. Deze leiden weliswaar tot een minder grondige analyse dan een moreel beraad. Maar waar een moreel beraad niet mogelijk is, bieden ze wel alternatieven om samen een casus ethisch te onderzoeken. We noemen er hier drie.

De eerste is Fasen van zorg (J. Tronto). Tronto stelt dat zorgen voor iemand vier fasen kent, die telkens gekoppeld zijn aan een eigenschap van goede zorg. Het is mogelijk om een casus op een bondige manier te bespreken aan de hand van deze vier fasen en eigenschappen. Later voegde Tronto nog een vijfde fase aan toe, die we eventueel ook in de analyse kunnen betrekken.

 

De tweede manier is een ethische situaties bespreken aan de hand van een kubus (A. Roelens). De basis ervan wordt gevormd door het begrip menswaardigheid, de start voor elk handelen in de zorg. De voorzijde van de kubus verwijst naar verschillende aspecten van het mens-zijn: het lichamelijke, de psyche, het sociale en het existentiële. Het bovenvlak bekijkt de drie niveaus waar binnen we zorg verlenen: het microniveau (de zorgrelatie), het mesoniveau (team of organisatie) en het macroniveau (maatschappij). De zijkant behandelt verschillende aspecten van een zorghandeling: de intentie, de handeling zelf en haar gevolgen. De derde manier is CURA (Amsterdam UMC), een gestructureerde methodiek om bij twijfels over goede zorg casussen te bespreken binnen een relatief beperkt tijdsbestek: een casusbespreking met CURA duurt ongeveer 25 minuten. CURA bestaat uit vier processtappen: concentreren, uitstellen, reflecteren en actie ondernemen.

Laat een gebrek aan tijd geen reden meer zijn om niet samen na te denken over wat het goede is om te doen in een specifieke situatie bij een bepaalde zorgvrager. Het komt de zorgvrager en de zorgdragers ten goede.


De laatste halte

Lien De Metsenaere werkte tien jaar op een ICU-afdeling en zeven jaar in een palliatief supportteam. Sinds januari 2023 begeleidt ze via huisbezoeken en op zelfstandige basis patiënten en hun naasten met palliatieve- en levenseindezorg, rouw en verlies. Ze geeft ook lezing en schreef het boek ‘Omdat we allemaal doodgaan’. Met dit verhaal wil ze meer bewustzijn creëren bij hulpverleners over palliatieve- en levenseindezorg.

De enige gebeurtenissen die we allen gemeenschappelijk hebben, is dat we geboren worden en weer doodgaan. Een groot deel van de zorgkwaliteit tijdens beide momenten is sterk afhankelijk van de zorgverleners die we rondom het kraam- of sterfbed hebben.

Ik deel met jullie het verhaal van Jacques*. Sinds het overlijden van zijn echtgenote, 18 jaar geleden, leeft deze 95-jarige man meer en meer geïsoleerd. Zijn warme familie tracht hem dagelijks zo goed mogelijk te omringen. De voorbije maanden kreeg Jacques plots te kampen met geheugenverlies en valproblemen: de diagnose van dementie wordt gesteld. Alleen thuis wonen wordt onveilig en de familie gaat op zoek naar een woonzorgcentrum. Thuis stapte opa nog. Sinds zijn verblijf in het woonzorgcentrum wordt dat klein beetje autonomie weinig tot niet gestimuleerd en al snel is hij gebonden aan een rolstoel. Zijn visuele hallucinaties zijn door de medicatie onder controle. Na een verblijf van zes maanden vermindert de kwaliteit van zorg aanzienlijk. De steeds fiere opa krijgt verschillende dagen na elkaar dezelfde, soms bevuilde kledij aangetrokken en ook zijn baard wordt niet meer dagelijks geschoren. Het woonzorgcentrum geeft het recente vertrek van een aantal trouwe zorgers als oorzaak.

We zijn zaterdag, 17 uur: Jacques zit in de eetzaal en verslikt zich in zijn boterham. Hij dreigt te stikken, een heimlichmanoeuvre baat niet. Opa is bewusteloos en stopt met ademen. Bij de opname in het woonzorgcentrum werd in een wilsverklaring vastgelegd dat opa niet meer wil gereanimeerd worden. Toch start een zorgkundige de reanimatie. Wanneer de mugarts ter plaatse komt is opa al gereanimeerd: hij heeft multiple ribfracturen, is bij bewustzijn, kreunt van de pijn, heeft wijd opengesperde, angstige ogen en heeft een snelle, reutelende ademhaling. De familie wordt opgebeld door de spoedarts en krijgt te horen: “Ik kan niets meer voor hem doen.” Bij aankomst in het woonzorgcentrum treffen zijn naasten een stervende opa aan die bij bewustzijn is en allesbehalve comfortabel. Het zorgpersoneel en de kleindochter bellen de huisartsenwachtpost, zonder resultaat.

Kort na middernacht verschijnt een jonge huisarts aan het bed van de stervende opa. Deze besluit dat opa amper pijnmedicatie gewend is en stelt als Tramadol-druppels voor, die helaas niet voorradig zijn in het woonzorgcentrum. Een merkwaardige therapie, als je weet dat opa niet meer in staat is tot slikken. De huisarts vraagt aan de familie om bij de apotheek van wacht langs te gaan. Deze weigeren vol ongeloof zijn verzoek. Om die reden stelt hij voor om 1 ampul morfine subcutaan toe te dienen en dit te herhalen om de vier uur. Het woord palliatieve zorg wordt niet uitgesproken door de arts en wanneer de familie vraagt of hij de palliatieve thuiszorg (PTZ) kan inschakelen, acht hij dit nog niet nodig. Pas als de situatie van opa morgenochtend nog dezelfde is, dan kan en mag van hem dit team worden geconsulteerd.

De familie wijkt niet van opa’s zijde. Zondagochtend schakelt de familie de verpleegkundige van de PTZ in. Deze krijgt telefonisch toestemming van de jonge huisarts voor een subcutane medicatiepomp. De arts komt niet meer langs. Na 19 lange uren van lijden lijken de symptomen van opa eindelijk onder controle. Die avond breken de symptomen weer door en wordt onvoldoende geanticipeerd door de zorgverleners van het woonzorgcentrum. De kleindochter helpt de verpleegkundige om opa op zijn zijde te draaien en met de hand de slijmen uit zijn mond te verwijderen. Een aspirator was op dat moment nog niet voorhanden, die was in gebruik bij een andere bewoner. Jacques is aan het stikken in zijn fluimen en de familie kan niets anders doen dan machteloos toekijken. Een zorgkundige zegt: “Jullie kunnen als familie niets anders doen dan ‘dit’ uitzitten, dit is het laatste proces.” Om 00.15 uur overlijdt Jacques.

Opa stikte in zijn boterham en overleed. Een overbodige reanimatie bracht hem met veel pijn en discomfort opnieuw in leven. Onvoldoende kennis over palliatieve- en levenseindezorg van de zorgverleners droegen bij tot het leveren van een 31 uur durende doodstrijd waarvan hij amper 8 uur comfortabel is geweest. Alsnog stikte hij in zijn fluimen door onvoldoende en het laattijdig opstarten van pijn- en symptoomcontrole.  Dit is een schrijnend voorbeeld van hoe palliatieve zorg anno 2023 in Vlaamse zorginstellingen helemaal niet hoort te zijn. Lieve mensen, deel dit verhaal van Jacques en zijn familie. Laat ons alsjeblief samen iets veranderen, door het vakonderdeel palliatieve zorg uit te breiden en te verplichten in onze zorgopleidingen. Niemand van ons verdient een laatste halte zoals deze.

 

*De naam van opa Jacques is fictief.


Mijn weg naar student verpleegkunde

Zoë Strobbe (18) is eerstejaarsstudent in de bachelor verpleegkunde aan de Arteveldehogeschool. Naar aanleiding van de internationale dag van de verpleegkunde vertelt ze waarom zij met hart en ziel voor deze studie kiest.

29 maart 2004 de dag waarop een lief, klein, teder meisje  geboren werd. De dag waarop ik direct al twee hartjes veroverde. De twee hartjes van mijn lieftallige ouders. Deze twee personen spelen een belangrijke rol in het verhaal waarom ik verpleegkunde ben gaan studeren. Beide ouders werken namelijk in de zorg. Mijn papa is al heel zijn carrière psychiatrisch verpleegkunde en mama werkte als animator in een rusthuis.

Vanaf kleins af aan kan ik me herinneren dat ik enthousiast zat te luisteren aan de ontbijttafel naar de verhalen die mijn papa te vertellen had over de nacht die hij er net had opzitten. Ik was altijd fier als een gieter op mijn ouders. Op woensdagmiddag gingen mijn broer, papa en ik wel eens helpen op het werk van mama. We deden mee met een activiteit of hielpen mama en papa een rolstoel voort te duwen tijdens een wandeling. Als er feestjes waren op het werk van mijn ouders vond ik het fascinerend en leuk om met hun collega’s te babbelen over mijn ouders.

Mijn ouders hebben beide altijd goed zorg gedragen voor mij en mijn broer en voor vele anderen. Het zorgen voor zit dus zeker in de familie. Op school en door vrienden werd ik ook steeds bestempeld als een zorgzaam persoon. Met veel liefde sta ik steeds voor iedereen klaar. Op de Chiro en het speelplein neem ik ook met veel plezier de EHBO-taken voor mijn rekening. Wat bloed schrikt me niet af. Is het wat sadistisch als ik zeg dat ik wel hou van dit soort actie op een Chiro namiddag? “Pijn is fijn”, hoor je ons op de Chiro soms eens zeggen. Voor de kinderen natuurlijk niet, maar ik haal er voldoening uit om hen goed te verzorgen.

Dit zijn tot nu toe al hele mooie redenen waarom ik verpleegkunde ben gaan studeren. Maar er is ook een iets mindere reden. Vier jaar geleden ben ik gevallen met de fiets. Het was een pijnlijk ongeval waarbij ik mijn meniscus en kruisband had gescheurd. Hiervoor moest ik geopereerd worden. De operatie was goed verlopen. Al ben ik heel slecht wakker geworden door de verdoving. Ik sukkelde met een lage bloeddruk en geraakte niet goed wakker. Ik kreeg vocht bij en moest een nachtje blijven in het ziekenhuis om mij te monitoren. In de ochtend was mijn bloeddruk veel te laag. Ze moesten een nieuwe zak vocht aanhangen en mijn infuus zat niet meer goed. De verpleegkundige in de nacht was niet vriendelijk en maakte me heel bruusk wakker. Ik als 14-jarige was natuurlijk erg geschrokken en wist niet goed wat ik moest denken van deze situatie.

Na deze nacht in het ziekenhuis wist ik het zeker. Ik word verpleegkundige. Ik vertelde iedereen dat ik mijn droom ging najagen. Want ik zal het beter proberen doen als de verpleegkundige die toen de nacht had. En dit werd vanaf toen mijn missie. Er altijd staan met een lach en vriendelijk zijn voor de patiënten en collega’s. 19 september 2022. Dat is de dag waarop ik startte aan mijn grote droom op de Arteveldehogeschool. Na een half jaar in deze opleiding te zitten, merk ik dat deze opleiding op mijn lijf geschreven is. Blij dat dit mijn job wordt.


Ethiek op macroniveau, een prioriteit

Geert Froyen is leerkracht ZEG! (Zingeving, Ethiek en Godsdienst) in de HBO5-opleiding van HIVSET in Turnhout. Hij is lid van WEPE, de werkgroep ethiek van NETWERK VERPLEEGKUNDE en deelt zijn overpeinzingen over ethiek in de zorg, op micro-, meso- en macroniveau.

Ik denk dat het tijd is voor ethiek op macroniveau. Ethiek op micro- en mesoniveau lijkt vast te lopen omdat het zorgwerk, het zorgen voor elkaar binnen de maatschappij niet de aandacht en middelen krijgt die klaarblijkelijk nodig zijn. Als we alleen al kijken naar het zorgethisch reflectieproces van Joan Tronto zien we misschien waar het schoentje wringt. Ben je niet zo van de zorgethiek en heb je het meer voor de deugden van Aristoteles, dan kan je naar de kardinale deugden kijken. Ook het utilisme kan helpend zijn en, waarom niet, het Leuvens personalisme. Zouden alle ethische stromingen niet tot de conclusie komen dat het nu vooral op macroniveau moet gebeuren? Het bedrijven van ethiek.

(Professioneel) zorgen voor wordt waarschijnlijk te weinig naar waarde geschat in onze samenleving, terwijl de zorgnoden (opgaven) groter lijken dan ooit. Steeds minder zorgprofessionals moeten steeds meer zorgwerk opnemen. Dat kan niet goed blijven gaan natuurlijk. Hier wordt dan uitgebreid over bericht in de kranten en op de sociale media. Jonge mensen die wel interesse hebben in de zorg zien en horen dat, maar voelen dat ook op vele werkplekken in de zorg. Het is niet vreemd dat ze uiteindelijk niet kiezen voor zo’n toekomstige werkplek.

Hoe die neerwaartse spiraal stoppen? Vragen om meer middelen? Zijn die er? Heeft ons land extra geld voor de zorg? Is dat de oplossing? Een deel van de oplossing misschien? Betere verloning voor de laagst betaalde jobs in de zorg? Realistischere staffing levels? Een betere mix van beroepsprofielen? Krijgen we zo meer jonge mensen en zij-instromers in de zorg? Kan op die manier de workload en werksfeer weer verbeteren en kan dat dan positief uitstralen op geïnteresseerde toekomstige medewerkers? Misschien moet er ook worden nagedacht om niet al het zorgwerk uit te besteden aan zorgprofessionals en aan mantelzorgers? Misschien zijn er in onze samenleving momenteel te veel burgers die zich onttrekken aan het geven van zorg? Al de zorgnoden en zorg opgaven kunnen misschien niet langer opgenomen worden door betaalde krachten en de naasten van de zorgvrager? Durven we dat als maatschappij onder ogen te zien? Hoe krijg je burgers zo ver om zorgtaken op zich te nemen als iedereen het druk, druk, druk lijkt te hebben? Gaan burgers zorgen voor andere mensen die ze nauwelijks kennen?

Dat het momenteel scheef loopt binnen veel zorgorganisaties door een gebrek aan professionele zorgdragers, dat is helaas waar. Het schuurt en kraakt, velen redden het misschien nog net ten koste van het wat schaarse personeel dat er nog is. Maar hoe langer hoe meer krijgen we signalen dat organisaties het niet meer lijken te redden en dus wordt zorg noodgedwongen afgebouwd. Zorgorganisaties doen er alles aan om nieuwe mensen te vinden en om hun huidige mensen te behouden en naar waarde te schatten.

Het lijkt te kraken bij de huisartsen, op sommige afdelingen in het ziekenhuis, bij de kinderopvang, in de ouderenzorg, in de hospices, in welzijnszorg, bij mensen met beperkingen … maar ook in het onderwijs. Wat maakt dat al deze sectoren het momenteel zo moeilijk lijken te hebben? Ethiek op macroniveau, dat lijkt nu de prioriteit te zijn. Welke vragen moeten we ons stellen als burgers in een democratische samenleving? Samen zijn we verantwoordelijk voor wat er lijkt mis te lopen in onze instituties, gemeenschappen en samenleving.

Er zijn best al veel analyses geweest, de problemen zijn uitvoerig beschreven en vastgelegd. Dagelijks zijn er wel casussen te vinden die de huidige problemen illustreren. Hoe komen we nu van diagnose na grondige reflectie tot aanpak van al deze maatschappelijke problemen? Stap per stap. Welke stappen kunnen we eerst zetten? Ethiek op macroniveau, misschien kunnen we daar met z’n allen starten? We hebben zoveel slimme mensen in onze maatschappij. Er moeten toch fundamentele en duurzame oplossingen te vinden zijn die breed gedragen kunnen worden?


Wie zorgt voor onze verpleegkundigen?

Lotte* werkt al achttien jaar in de gezondheidszorg. Na zware rugproblemen komt ze in een rollercoaster terecht en leert ze de andere kant van het bed kennen. Een fysieke zoektocht naar ander en haalbaar werk volgt. Een moeilijk verhaal, met een positief eindresultaat en een noodzakelijke boodschap.

De maatschappij verandert in een razendsnel tempo. De werkdruk in de zorg en in andere sectoren stijgt. Er komen heel wat veranderingen op ons allemaal af. Om het dan maar even niet over covid te hebben. Of toch wel, want daaruit blijkt de dringende nood aan meer mensen in de zorg. Ikzelf sta al enige jaren lang in de sector als verpleegkundige en als hoofdverpleegkundige in woonzorgcentra. Ik merkte de vele veranderingen doorheen de jaren op. Ik zag ook hoe belangrijk het is om de mensen die uitvallen door ziekte of lichamelijke problemen opnieuw te integreren op de arbeidsmarkt.

Dat laatste mocht ik zelf meemaken. Als hoofdverpleegkundige werk je in een woonzorgcentrum mee met de andere zorgverleners. Je springt in bij ziekte en helpt waar je kan. Toen ik uitviel door rugproblemen, werd de emmer van de andere verpleegkundigen in het woonzorgcentrum aanzienlijk zwaarder. Ik keerde, tegen doktersadvies in, vroeger terug omdat ik mijn collega’s niet in de steek wilde laten. Na drie maanden raakte ik opnieuw op de sukkel en volgde een nieuwe rugoperatie. Nog eens drie maanden later ging ik opnieuw aan de slag, met een duidelijke waarschuwing van de artsen dat ik niet meer mocht trekken of heffen.

En toen kwam covid. Het was zwemmen of verdrinken. Je doet gewoon verder en verdringt de pijn, want de enige weg is vooruit. Tot je lichaam stop zegt. Begin 2020 viel ik opnieuw uit en moest ik een nieuwe operatie ondergaan. Ik kreeg toen te horen dat ik nooit meer aan een bed zou mogen staan. Dat is voor een verpleegkundige een zwaar verdict. Akkoord, de pijn was weg en de revalidatie verliep vlot. Maar de emotionele rollercoaster die volgde was niet te overzien. Psychologisch eiste dit een zware tol. Want ik kon mijn job niet meer uitoefenen en bij mijn huidige werkgever mocht ik niet terugkeren.

Ik deed twintigtal sollicitaties omdat ik overtuigd ben dat verpleegkundigen meer zijn dan enkel de fysieke handelingen. Het is een gave, een roeping. Een belangrijke pijler in de maatschappij. Toen belandde ik in een ander woonzorgcentrum als opnamecoördinator. Maar, ik ben een verpleegkundige in hart en nieren. Mijn hart spreekt voor mijn patiënten en wil dicht bij hen staan. Ik ben geïnteresseerd in beleid, maar als verpleegkundige ben je vooral een doe-mens. Met administratie bezig zijn maakte me niet gelukkig en leidde tot een burn-out. Ik miste de verbondenheid, de connectie met de basis en passie waarvoor ik toen gekozen had.

Ik was eerlijk over mijn rugproblemen en verdrong veel omdat ik met mijn team vooruit wilde. Wat volgde was een fysieke en mentale lijdensweg. Ik heb het geluk dat ik mondig ben en mijn weg zelf kunnen vinden heb professioneel naar hulpbronnen en handvaten. Een job die mogelijk is voor mijn lichaam en voor mijn hart. Maar het is niet evident om alles zelf te moeten uitzoeken. Een schreeuw naar erkenning en hulp is zo groot. Net daarom is mijn kwetsbaarheid hier zo belangrijk.

 

* Lotte is een schuilnaam. De echte naam is gekend bij de redactie.


Palliatief verpleegkundigen zijn rolmodellen in het mentorschap van studenten

Christine De Bosschere, al sinds 1984 verpleegkundige en sinds 2004 docente palliatieve zorg aan Arteveldehogeschool. Sinds 2022 is ze coördinator van een nieuw interdisciplinair postgraduaat palliatieve zorg. Haar studenten ervaart ze als gelukkige stagiairs. Ze worden op de afdelingen palliatieve zorg gekoesterd. Net zoals zij bij de patiënten en hun naasten doen.

Studenten krijgen op deze afdelingen een warme, geplande ontvangst. Daar wordt tijd voor uitgetrokken. Er wordt gepeild naar de leerdoelen van de student. Er wordt rekening gehouden met waar hij zich bevindt in zijn traject en met de beleving van de student. Er is van bij het begin ruimte voor zijn gevoelens en gedachten over de komende stage. Want ja, stage doen op een afdeling waarin je oog in oog komt te staan met de dood, is voor een jonge en beginnende hulpverlener een moeilijke, emotionele uitdaging.

Toch slagen zij er zo goed als altijd in om deze uitdaging tot een goed einde te brengen. En dit door de zorg die zij als student ook zelf mogen ontvangen. Een verlegen student zal bijvoorbeeld niet afgerekend worden op het feit dat hij of zij niet veel zegt. In het feedbackdocument zal ook niet staan dat de communicatie beter moet. De student wordt op een fijne manier gevoed om te groeien in het aangaan van gesprekken, nieuwe uitdagingen te starten, overdracht te geven, … Dit met de nodige tussenstapjes en de nodige veilige ondersteuning.

Bij het lezen van de reflecties in Medbook en de ontvangen feedback door het mentoren en team doorheen de volledige stageperiode, voel ik me oprecht heel gelukkig en ben ik trots op mijn studenten. Ook voel ik oprechte dankbaarheid naar de mensen die hen begeleiden en deze constructieve feedback op een zorgzame manier geven.

Misschien denk je al: op zulke afdelingen hebben ze daar tijd voor want ze hebben minder patiënten. Dat klopt, maar ik denk toch dat een aantal kleine dingen ook op een drukke afdeling het verschil kunnen maken voor een startende student. Want zoals iedereen weet: groeien en bloeien lukt enkel met de juiste voeding, de juiste hoeveelheid licht en soms wat extra meststof. Maar neem dat laatste alsjeblief niet letterlijk.

Investeren in studentenbegeleiding is investeren in de toekomst. Er is een schrijnend tekort aan verpleegkundigen, dus is het aan ons allen om jonge mensen die kiezen voor deze mooie job enthousiast te houden wanneer ze starten in het werkveld. De student van nu is biunnen enkele jaren je collega. Als school investeren we in mentorenopleiding, maar ook als organisatie is het belangrijk om voldoende aandacht te hebben voor een degelijk beleid rond studentenwerking.

Ook al ben ik bijna zestig jaar, ik herinner me mijn eerste stage nog goed. Ik heb veel meer uren in de ‘utility’ doorgebracht dan ik echt dingen mocht doen die ik wou leren om een goede verpleegkundige te worden. Ik weet nog hoe pijnlijk het was, alsof het gisteren was. Dachten we toen niet allemaal: dit pak ik anders aan, ik zal studenten graag zien en hen op een respectvolle manier onder mijn vleugels nemen.

Mijn missie op school is vooral ook om studenten te leren omgaan met het feit dat niet iedereen kan genezen en dat palliatieve zorg, in de ruime zin van het woord, ook een belangrijk deel is van de job. Zelf ervaar ik heel veel geluk en voldoening uit het op weg gaan met studenten. Studenten verpleegkunde zijn een heel fijne groep. Ze starten allen met dezelfde missie: “Wij willen mensen helpen”. Ze stromen over van goedheid. En ik denk dat op de werkvloer in elke relatie hulpverlener-student dezelfde prachtige missie schuilt, zowel in een acute als in een chronische zorgsetting. De dankbaarheid van een student die zich goed voelde bij jou als mentor, geeft je vleugels. En deze sprankels van voldoening geven energie om toch door te gaan, ondanks de hoge werkdruk en andere frustraties.


Ook in deze loopbaan ervaar ik geregeld secundaire traumatisering

Christine De Bosschere, al sinds 1984 verpleegkundige en sinds 2004 docente aan Arteveldehogeschool, ervaart in haar job als docente, stagebegeleider en supervisor heel wat sprankels van geluk. Toch heeft ze geregeld last van, zoals men het in de zorg noemt, secundaire traumatisering.

Het eerste deel van mijn loopbaan, twintig jaren in de zorg, werd ik geregeld geraakt door het leed van mijn patiënten en hun naasten. Leren loslaten was een moeilijke weg waar ik geleidelijk aan in groeide. En dit mede door het geluk om omringd te zijn door een fantastisch team. Ze gaven me het gevoel dat ik gedragen werd in dit proces.

Toen ik de overstap maakte naar het onderwijs, had ik nooit gedacht dat ik opnieuw zou moeten leren omgaan met de pijn van mijn ‘cliënten’ die nu studenten zijn. Want ‘student-zijn’, is dat niet de mooiste tijd van je leven? Ook studenten moeten gedragen worden in hun beginnende praktijkervaringen.

Als docent heb ik ook de rol van supervisor en doe ik dus geregeld supervisie/begeleide intervisie met studenten in de opleiding verpleegkunde. Dit zijn sessies in kleine groepjes waar we met de supervisie-methodiek werkzorgen bespreken. Deze sessies gaan door middenin elke stageperiode. Studenten komen hiervoor een halve dag terug naar de school. Wel, ik voel me dikwijls heel slecht na die sessies. Een soort van secundaire traumatisering zou ik het kunnen noemen.

De zin “Ik werk niet graag met studenten” is vaak de eerste zin die een student hoort als hij toekomt op de afdeling en toegewezen wordt aan een verpleegkundige om de shift mee te beginnen. Je zou verwachten dat studenten moeite hebben met het omgaan met ziekte, dood, verdriet, … Of dat ze het zelf moeilijk vinden om te groeien in hun kennis en vaardigheden. Maar neen, veelal zijn de werkzorgen die het meest bij hen leven geen werkzorgen die rond patiëntenzorg draaien. Wel over hoe zij ontvangen werden op de afdeling, hoe zij begeleid worden, …

Uit een groepje van acht studenten, zijn er meestal vier studenten die stagiaire zijn heel zwaar ervaren, die zich niet welkom voelen en die gebruikt worden om bellekes en dingen te doen waarvoor ze niet op stage gaan. Ze hebben het gevoel dat de verwachtingen veel hoger liggen dan waar ze in hun opleiding op voorbereid zijn. Ze durven niet opkomen voor hun leerdoelen omdat ze zich niet veilig voelen, (soms) afgesnauwd worden of afgerekend worden op een eenmalig foutje of zelfs op wie ze zijn als persoon.

Dit is zeer pijnlijk. Het ontneemt hen de nodige energie om te groeien. Het lucht hen op te horen dat ze niet de enige zijn. Het sterkt hen een beetje, maar ze tellen af naar het einde van deze stage en vertrekken elke dag met schrik. Dat is bijzonder jammer, want de stage zou de kers op de taart moeten zijn voor iedere student verpleegkunde.

Tijdens mijn twintigjarige periode als verpleegkundige was ik zelf ook mentor. Wat nam ik graag studenten onder mijn vleugels. Dat was mijn kans om een startende toekomstige verpleegkundige te besmetten met passie voor goede verpleegkundige zorg. Mijn collega’s lieten me met plezier hiervoor wat extra tijd en namen een ander deel van het werk over. Als team vonden wij het goed begeleiden van studenten onze taak. Die studenten zouden onze nieuwe collega’s worden. En later onze eigen hulpverleners.

Gelukkig zijn er toch ook telkens een paar studenten die mooie verhalen brengen over hoe zij gekoesterd worden als student. Hoe zij mogen groeien volgens hun eigen tempo en aanvaard worden zoals ze zijn. Iedereen heeft talenten en kwaliteiten. Maar niet iedereen slaagt erin om deze zichtbaar te maken in een nieuwe context. Ook dit is toch heel normaal, lijkt me.


Negatief beroepsbeeld in de media

Aart Eliens heeft een passie voor verpleegkunde. In 1982 schreef hij het Zwartboek van de verpleging waarin hij de gevolgen van het tekort aan zorg- en verpleegkundigen aankaartte. Dit jaar maakte hij een Witboek om de negatieve berichtgeving over de zorg tegen te gaan. Zijn professionele doel is de positionering van de zorg- en verpleegkundige.

Verzorgenden en verpleegkundigen vormen de kurk waarop de Nederlandse gezondheidszorg drijft. Dat zal in België niet anders zijn. Binnen de Nederlandse gezondheidszorg werken ongeveer 1,4 miljoen mensen in de sector zorg en welzijn. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek werken er in augustus 2022 ruim 450.00 verzorgenden en verpleegkundigen. In Nederland werkt 1 op de 6 werknemers in de sector zorg en welzijn. Toch is dat grote getal niet voldoende om aan de zorgvraag te voldoen. In 2031 zal het tekort aan zorgpersoneel naar verwachting oplopen naar 135.000 werknemers. Deze capaciteitsproblemen vormen op lange termijn een groot maatschappelijk probleem.

Met het imago van verzorgenden en verpleegkundigen is het niet best gesteld. En dat heeft weinig met deze beroepsgroepen zelf te maken. Het zijn vooral de media die bijdragen aan dit weinig positieve imago. Wanneer je in Nederland de kranten leest en de sociale media volgt, schrik je van de beeldvorming over verpleegkundigen en verzorgenden. De media berichten voortdurend over hoge werkdruk en zwaar werk. De kop ‘massaal vertrek van werknemers uit de zorg’ kom je ook vaak tegen. Ook wordt vaak verwezen naar het lage salaris, de slechte werkomstandigheden en het gebrek aan zeggenschap in de zorginstellingen en de beperkte scholingsmogelijkheden van verzorgenden en verpleegkundigen.

Deels is dit waar. Toch heb ik sinds het moment dat ik als verpleegkundige startte (1973) veel goede ontwikkelingen gezien. De opleidingen zijn aanzienlijk verbeterd. Veel zorginstellingen hebben verpleegkundige en verzorgende adviesraden die bij de beleidsvorming in hun instellingen zijn betrokken. De stand van kennis is door de grote toename van verpleegkundig onderzoek, fors toegenomen. Met de salarissen wordt een inhaalslag gemaakt, maar dat kan nog veel beter. Door de toename van kennis en ook door de komst van verpleegkundig specialisten wordt veel gelijkwaardiger dan voorheen samengewerkt met medici en paramedici.

Zijn we er qua ontwikkeling? Nee, dat is niet het geval. We moeten blijven werken aan kennisontwikkeling, werkomstandigheden en zeggenschap van verzorgenden en verpleegkundigen. Mijn grote zorg is dat de media uitsluitend schrijven over wat er beter kan of niet goed gaat in de zorgberoepen. De focus is gericht op wat er fout gaat: goed nieuws is geen nieuws.

Maar wat betekent dit nu voor de aantrekkingskracht van de zorgberoepen? Jonge mensen, schoolverlaters en mensen die denken aan een carrièreswitch en die zich oriënteren op een (hernieuwde) beroepskeuze, lezen in de media uitsluitend over de negatieve kanten van de zorgberoepen. De vraag is of dat negatieve imago in de media hen er niet van weerhoudt een keuze voor een zorgberoep te maken. Ik denk dat dit inderdaad het geval is. En stel je voor: je werkt als verpleegkundige of verzorgenden en hebt momenten van twijfel of je in dit vak wil blijven. Wat zal die negatieve publiciteit voor invloed hebben op je afwegingsproces? Ik meen dat een slecht beroepsimago er aan bijdraagt dat mensen het vak verlaten. Ik stel de media door de wijze van hun berichtgeving, mede verantwoordelijk voor toekomstige tekorten aan verpleegkundigen en verzorgenden.

Eind 2021 besloot ik een poging te doen die negatieve beeldvorming te doorbreken. Mijn veronderstelling is dat een positief beroepsimago het vak voor jonge mensen aantrekkelijker maakt en bijdraagt aan het behoud van het huidige personeel. Over de vijf vragen die ik aan de beroepsbeoefenaren stelde over de aantrekkelijkheid van hun vak en hoe dit leidde tot het ‘Witboek 2022’ kom je in de volgende editie van het tijdschrift meer te weten.


"Witte lakens en applaus"

Op 11 maart 2020 werd de uitbraak van COVID-19 door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) uitgeroepen tot een pandemie. Vrij snel raakten ziekenhuizen en woonzorgcentra overspoeld en kregen we de ene na de andere piek te verwerken. De druk op het zorgpersoneel nam enorm toe, zowel fysiek als psychisch. Een tijd lang uitten verschillende sectoren en mensen hun appreciatie voor de inspanningen van het zorgpersoneel. Er werd geapplaudisseerd, witte lakens hingen uit de ramen, er werden maaltijden aangeboden, boeketten, tekeningen, …

Ook de politiek bleef niet stil. In de zomer van 2020 maakte de toenmalige regering fondsen vrij voor de zorg. Tot wel 500 miljoen euro. Zorgverleners zouden significante loonsverhogingen krijgen: van gemiddeld zes procent tot wel uitschieters van vijftien procent. Het IFIC-verloningssysteem zou gehanteerd worden: een nieuw functiemodel waarbij personeelsleden in de zorgsector betaald worden op basis van hun taken en niet op basis van hun diploma. Met deze opwaardering als gevolg. Bemoedigende beloften in een zeer zware periode.

Nu goed twee jaar later kwam de harde realiteit. IFIC blijkt vooral interessant te zijn voor het beginnend zorgpersoneel, maar veel minder voor de oude rotten in het vak. Meer nog, voor sommigen, zoals ik, zou het brutoloon zelfs dalen. Dat is een heel contradictorische boodschap in vergelijking met de mooie woorden in 2020. Is dit de opwaardering van het zorgberoep waar we al zo lang op wachten?

Begrijp me niet verkeerd, ik doe mijn job graag en wil die ook graag blijven doen. Toch voelt dit als een kaakslag. Ik steun volledig de opzet van IFIC om het zorgberoep aantrekkelijker te maken voor de jonge starter. Maar wat met de ervaren zorgverleners? Verdienen wij geen opwaardering? Moet de uitstroom dan niet beperkt worden? Voor velen is hun intrinsieke motivatie genoeg. Voor anderen wordt het tijd om daar een financiële compensatie aan te koppelen. Het wordt voor velen onder ons zelfs moeilijker om van functie te veranderen. Als we een switch maken, is het accepteren van de IFIC-voorwaarden een must. Dus vooruitgaan op professioneel vlak staat gelijk aan inboeten op financieel vlak.

Witte lakens en applaus volstaan niet om ons de draagkracht en motivatie te geven om dit werk in de huidige omstandigheden goed te blijven doen. Althans voor mij niet. Het is verdacht stil rond deze materie. Daarom laat ik me horen. Niet alleen voor mezelf, maar voor de grote groep collega’s die hierdoor geïmpacteerd wordt. Laten we samen virtueel op de stellingen staan en strijden voor wat we waard zijn. Want de zorg is teamwerk, een team van jong en oud. Van ervaring en jeugdig enthousiasme. We verdienen dus allemaal waardering voor de zorg die we elke dag geven.

Bert Claes is verpleegkundige op de Paaz in het Ziekenhuis Oost-Limburg in Genk


Kiezen voor een zorgberoep: “Niet vanzelfsprekend, wel een aanrader”

Waarom kiezen voor de zorg? Ik krijg de vraag nog regelmatig en die is helemaal niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Ik volgde in het middelbaar de richting Bedrijfseconomie en naast een EHBO-cursus in mijn laatste jaar had ik nog weinig tot geen ervaring in de gezondheidszorg. Van kleins af aan vond ik het wel al fijn om mensen te helpen, er te zijn voor hen. Iets kunnen betekenen voor anderen kan me zo gelukkig maken. Dat ik zelf mijn eerste twee levensmaanden in het ziekenhuis doorbracht nadat ik prematuur geboren was, zit er misschien ook voor iets tussen. Ik denk dat het vooral hierom draait: je hebt het in je om met mensen te werken en hen te helpen, of je hebt die drang niet. Dat is eigen aan verpleegkundigen: je job doen met hart en ziel.

Wij, studenten verpleegkunde, popelen dan ook om het werkveld te betreden, maar we zien dat we met lang niet genoeg zijn. Het aantal vacatures in de zorg neemt alleen maar toe. Vooral voor de beroepen van zorg- en verpleegkundige is er een heel groot tekort. Zeker nu door de pandemie meer en meer zorgverleners afhaken omdat ze volledig op zijn. Niet onbegrijpelijk. Wie af en toe weekend- of vakantiewerk doet in een woonzorgcentrum, wordt regelmatig één uur voor het begin van de shift opgebeld met de vraag om in te springen, al is het maar voor een paar uur. Vorige week kreeg ik om 5 uur ‘s ochtends nog zo’n berichtje van de hoofdverpleegkundige van een woonzorgcentrum. Hij vroeg me of ik hen kon depanneren. Maar liefst vier collega’s hadden ziek afgebeld. Zoek dan als hoofdverpleegkundige maar eens naar een oplossing.

Hoe kijkt de samenleving naar werken in de zorg? Sprak men vroeger over een verpleegkundige, dan viel vaak de term ‘verpleegster’ of zelfs ‘zuster’. Dat beeld waart nog steeds rond. Net als het cliché dat een verpleegkundige enkel mensen wast en eten geeft. Dat beeld leefde ook bij mijn ouders, toen ik hun vertelde dat ik verpleegkundige wilde worden. En dat is jammer, want het maakt het beroep allesbehalve aantrekkelijk bij jongeren. Een ander gevolg van deze beeldvorming is dat het mannelijke studenten afschrikt. Jongens willen niet met die clichés geassocieerd worden. Het is volgens mij een reden dat er zo weinig mannelijke zorg- en verpleegkundigen zijn. Gelukkig begint de bevolking zich nu stilaan een ander idee te vormen van een job in de zorg, mede door de pandemie.

Ondertussen breekt er voor veel laatstejaarsstudenten van het middelbaar een moeilijke tijd aan: via info- en openlesdagen een opleiding kiezen die het best bij hen past. Een keuze die je hele toekomst zal bepalen. Niet evident als zeventien- of achttienjarige, zeker niet nu een deel van die zoektocht online moet gebeuren. Als ik nog maar terugdenk aan toen ik drie jaar geleden zelf voor deze beslissing stond, krijg ik het er opnieuw warm van. Na zo’n infodag lag de hele keukentafel letterlijk vol met boekjes van diverse opleidingen waarin ik potentieel zag.

Ik lanceer graag een warme oproep aan deze jongeren: overweeg een opleiding in de zorg. Persoonlijk heb ik er nog geen moment spijt van gehad.

Verpleegkundige is een mooi beroep waar je veel voldoening uit haalt. Een patiënt die dankbaar is voor wat je voor hem of haar hebt gedaan maakt iedere keer weer je dag. Voor dat onbeschrijflijke gevoel doe je het gewoon. Het werk is niet te onderschatten. Dubbele shiften, de vrees om besmet te raken, steeds weer streven naar de best mogelijke zorg voor de patiënt en tegelijk hopen dat die erop vooruit zal gaan in plaats van achteruit. En dan tussendoor nog dat evenwicht zoeken met je thuisfront: alles samengeteld is het zeker geen lachertje. Kiezen voor een zorgopleiding is dus zeker niet vanzelfsprekend, maar wel een absolute aanrader.

© 2022 SOCIAAL.NET & Robbe Van Leemput

Robbe Van Leemput is derdejaarsstudent verpleegkunde aan de Odisee Hogeschool in Sint-Niklaas.