Friet voor niet

Mijn meest recente stage ging door in Bosnië-Herzegovina. In het algemene ziekenhuis van de vierde grootste stad van het land doen ze sommige dingen op een andere manier dan in België. Patiënten slapen met drie op een kamer zonder tussengordijnen, en delen de badkamer met iedereen op de gang. Het kleinere budget vraagt een creatiever gebruik van middelen en de indeling van de shiften voor verpleegkundigen gebeurt op een andere manier. Maar het meest interessante is ongetwijfeld de gewoonte van de verpleegkundigen van de ochtendshift om samen te ontbijten op hetzelfde moment als de patiënten. Op zich niets bijzonders, maar wel als je bedenkt dat ze dat niet doen met yoghurt of muesli, maar met frieten, hamburgers en cevapi (een soort brood gevuld met worst en ajuin).

Dat deed me het volgende afvragen: verdienen wij in de verpleging soms niet allemaal een gezamenlijk ontbijt met frieten? Na het applaus waar we de afgelopen jaren even onze energie uit gehaald hebben, is het intussen misschien tijd voor iets stevigers. Samen met alle collega’s van de vroege shift een halfuurtje samenzitten om het werk te doorbreken en een goede bodem te leggen voor de rest van de dag. Het zou enorm bevorderlijk zijn voor de sfeer in het team en door elkaars favoriete frietsaus te ontdekken, leer je elkaar ongetwijfeld ook op een originele manier beter kennen.

Toegegeven, zo’n hamburger kan zwaar vallen op een nuchtere maag. Maar het is natuurlijk niets vergeleken met wat je als verpleegkundige soms nog voor de lunch te verwerken krijgt. Ochtendtoiletten die letterlijk en figuurlijk uit de hand lopen, emotionele situaties die je diep raken en wondzorgen die je misschien wel spontaan je eetlust doen verliezen. En toch sta je er, elke dag opnieuw, met je bedbeschutting, je figuurlijke schouder en je wondzorgset. Om na je middagpauze te werken met vlijmscherpe naalden, besmettelijke bacterieën en ongeruste familieleden. Je zou voor minder zin krijgen in een Bosnische hotdog.

Natuurlijk ben ik zelf nog maar een kikkervisje in de verpleegkundige evolutie. Een student, nog niet eens halfweg in zijn vierjarige opleiding. Toch vind ik dat alleen al voor de motivatie en het enthousiasme waarmee de meeste van mijn collega-studenten hun opleiding aanpakken, ze minstens een grote friet met mayonnaise verdienen. En zij niet alleen natuurlijk. Ook jou wens ik het je toe, betrouwbare rots in de branding, met het pensioen in zicht, en met meer verpleegde patiënten op de teller dan er zoutkorrels in een gram satékruiden zitten. En jou uiteraard ook, uitgeputte of zoekende collega, na de afgelopen twee uitzonderlijk zware jaren die fysiek en mentaal veel van je gevraagd hebben. Dus als ik kon kiezen, voor de dagelijkse inzet, het harde werk en de onweerlegbare betekenis in het leven van zovelen, zorgde ik voor elk van ons voor friet voor niet.

Dieter Van der Voorde is tweedejaarsstudent verpleegkunde aan de Odisee Hogeschool in Brussel. Daarnaast is hij ook actief als lid in de werkgroep Studenten van het NVKVV.


Stagiair, er is een belletje

Ah, stagiairs. Ze zijn er in alle vormen, maten en leeftijden. Ze hebben allemaal verschillende verwachtingen, evaluatiedocumenten en doelstellingen. Ze komen met drommen je afdeling binnenvallen om na een paar maanden, weken of zelfs dagen al terug te vertrekken. Ze kunnen weinig, maar ze vragen veel tijd. Wat ze missen in ervaring, maken ze ruimschoots goed door overal vragen over te stellen. In het slechtste geval zijn ze vergeten op voorhand hun login-gegevens aan te vragen, in het nog ergere geval durven ze al eens procedures of technieken op de afdeling in vraag te stellen. Net omdat ze zo weinig kunnen, ze niet betaald worden en ze zelfs nog op school zitten, komen ze automatisch helemaal onderaan de hiërarchische ladder terecht en mag je ze dus ook als dusdanig behandelen. Toch?

Niets illustreert dat zo mooi als de uitdrukking “Stagiair, er is een belletje.” Ten eerste toont het mooi aan dat het inderdaad tijdverspilling is om van al die studenten de naam te vragen en te onthouden. Ten tweede is het uiteraard bijzonder efficiënt om eerst de student eens te laten navragen wat het probleem is. Al die extra stappen van en naar de verpleegpost zijn goed voor de conditie. Bovendien kan zij er misschien een doelstelling over maken, een verslag over schrijven en een reflectie bij uitwerken? Ten slotte is het ook belangrijk om de uitdrukking niet met een vraagteken af te sluiten. Een indringende blik of een hoofdknik in de juiste richting brengt de boodschap doorgaans ook over. Voor een beroep waar zoveel met mensen gewerkt wordt, is het verbazingwekkend hoe snel soms vergeten wordt dat stagiairs ook mensen zijn.

Toch zijn studenten niet de goedkope (lees: gratis) werkkrachten die ingeschakeld kunnen worden om tekorten in het personeelsbestand op te vullen. En ze zijn er al helemaal niet om de vermoeiende en vervelende taken uit te voeren terwijl jij intussen de administratie bijwerkt. De verpleegkar aanvullen is enkel interessant als je tijd krijgt om het materiaal erin te leren kennen. En elke ochtend de meest zorgbehoevende zorgvragers helpen bij het ochtendtoilet is enkel leerrijk als het afgewisseld wordt met het bedelen van de medicatie en alle andere taken die op de afdeling gebeuren. Feedback krijgen is de meest waardevolle manier om te groeien, maar dat kan enkel als je (een gedeelte van) je taken en technieken onder begeleiding uitvoert.

Kortom, elke stagiair vraagt tijd en moeite. Natuurlijk is tijd op een verpleegafdeling een van de meest kostbare goeden. Maar net zomin dat het jouw fout is dat je slecht geslapen hebt en het file was onderweg naar je werk, verzint de student evaluatiefiches en feedbackmomenten waar hij jou voor nodig heeft. Dat vervelend vinden is een ding, maar dat mag nooit (nooit!) een excuus zijn om je persoonlijke frustraties af te reageren op de student, of hem kritiek te geven op iets anders dan zijn verpleegkundige capaciteiten. Onderaan de ladder bengelen maakt hem kwetsbaar, maar niet minderwaardig.

Dus respecteer de stagiairs. Spreek hen aan met de voornaam. Houd rekening met het feit dat die assertiviteit niet alleen aangeleerd, maar ook beoordeeld wordt volgens de (terecht) torenhoge eisen van de (hoge)school. Daag hen uit. Leg de lat hoog. Geef feedback op hun verpleegkundig kunnen. Leer hen kennen. Leer hen alles wat je weet. Want de onzekere student van vandaag zal jou op een dag misschien je medicatie geven in het woonzorgcentrum waar je woont, zal je dochter geruststellen als ze op de spoeddienst binnengebracht wordt of zal je vader begeleiden op de PAAZ. En dan kunnen ze maar beter de best opgeleide en meest capabele verpleegkundigen ooit zijn.

Dieter Van der Voorde is tweedejaarsstudent verpleegkunde aan de Odisee Hogeschool in Brussel. Daarnaast is hij ook actief als lid in de werkgroep Studenten van het NVKVV.


Nee!

Een borst wegnemen?
Wat?
Het moet?
Nee!
Ik neem de infuusstang
waaraan ik vasthang,
zet er één voet op
en begin als een razende
te steppen
door de gang.

Mijn operatieplunje wappert
als de cape van een superheld.
Zo snel schaats ik, step ik
weg van de operatiekamer.
Ik til de wieltjes op en ren
de trap af.
Ik wil meer vaart en wip
met mijn billen de trapleuning op.
Zoef naar beneden.
Naar de uitgang.
Weg van hier.
Mijn borst afnemen?
Niks daarvan!

Gaat het, vraagt de anesthesist me.
Ja, lieg ik, helemaal buiten adem.
Het komt goed, glimlacht een verpleegster minzaam,
haar handschoenhand op mijn schouder.
Geboortedatum? Naam?
Geboortedatum? Naam?
Geboortedatum? Naam?
Geboortedatum? Naam?
Geboortedatum? Naam?
Geboortedatum? Naam?

 

Dinsdag 21 september 2021 – Tania


Als een bord spaghetti

Ilke Montag (44) is arts-specialist nucleaire geneeskunde, hoofdarts in het Jan Yperman Ziekenhuis in Ieper en lid van de raad van bestuur van het NVKVV. In De Standaard van woensdag 17 november 2021 twijfelt ze of de zorg nog haar roeping is.

Ik ben opgeleid vanuit het principe “eens geneeskunde, altijd geneeskunde”. Al sinds ik zes jaar oud ben, weet ik: ik wil dokter worden. Maar vandaag twijfel ik. Is dit de sector waarin ik oud wil worden? Moet ik uit de zorg stappen om me verdere ontgoochelingen en frustraties te besparen? De pandemie heeft veel pijnpunten uitvergroot. Ik wil kunnen wegen, zodat de juiste zorg op de juiste plaats op het juiste moment aan de juiste patiënt gegeven wordt. Ik heb lang gedacht dat dit voor mij als clinicus aan het bed van de pa­tiënt was. Daarna dacht ik: in het directieteam. En in een ­patiën­tenvereniging. Nu denk ik soms: moet ik met mijn zorgdroom in de politiek gaan?

We missen eenheid van commando. Als directiecomité moeten we ­telkens opnieuw de logge tanker bijsturen die een ziekenhuis is. Met één vingerknip: bedden, al dan niet op intensieve zorg, vrijhouden voor de covidpatiënten, maar ook in voldoende personeel voorzien en het team gemotiveerd en enthousiast houden. Dat alles met onvoldoende ondersteuning door de overheden. Op een nachtelijke levering ­babyfoons en een geopende doos met mondmaskers die niet aan de kwaliteits­eisen voldoen na. Leg het maar eens uit, opnieuw en opnieuw.

Ik heb me nooit een held ­gevoeld, ook niet toen er dagelijks om 20 uur geapplaudisseerd werd. Het applaus is trouwens al lang verdwenen. Onze mensen willen opnieuw gewoon hun ding doen: patiënten kunnen en ­mogen verzorgen en bij voorkeur op de dienst die ze zelf kozen binnen hun team. Maar corona is voor velen de druppel: na de vele uren die ze achter hun computer doorbrengen, schept het virus nog meer afstand tussen hen en de patiënten.

Dus: in of uit de zorg? Ik ging geneeskunde studeren om te mogen en te kunnen zorgen voor patiënten, maar helaas is de zorg een commercie op zich geworden. Het is een uitdaging om een ziekenhuis financieel gezond te houden. Het huidige financieringssysteem is versleten en te complex om snel uit te leggen. Ik vergelijk het vaak met een bord spaghetti: als je ­probeert een sliert uit de massa te trekken, ligt de hele boel op de grond. Voor de eigen veiligheid blijft men liever weg van de echte hervormingen. We worden creatief om toch finan­cieel gezond te blijven: hogere ereloonsupplementen, een minimale bezetting op de verpleeg­afdelingen en duurdere parkeertarieven. Wordt de echte zorg beter? Ik vrees van niet. Daarom zou ik geen deel meer willen uitmaken van deze zoektocht naar meer van hetzelfde. Ik wil liever een nieuw kader voor de zorgverstrekking creëren.

Laten we eens verder kijken dan de volgende coronagolf en de gezondheidszorg klaarmaken voor de toekomst. Een toekomst waarin nog vaker pandemieën zullen voorkomen en die een vernieuwende aanpak nodig heeft. De financiering zal grondig hervormd moeten worden, op zo’n manier dat de artsen zich veilig kunnen voelen. Iedereen heeft het over de nood aan verandering, maar waarom springen we niet als collectief?

De angst voor verandering verlamde ons al, de pandemie deed er een schepje bovenop. Daarom denk ik soms aan stoppen, net als veel mensen in de zorg. Als hoofdarts ben je een aanspreekpunt voor heel wat ­verzuchtingen. Met pijn in het hart zie ik de meest gemotiveerde en enthousiaste mensen vertrekken. Ik herken hun gevoel, maar als ik de patiënten zie, voel ik de goesting en wil ik blijven. We ­willen de patiënten genoeg kunnen zien. We willen hen meer zien, niet minder.


Zonder taboes naar betere zorg

Maarten Desimpel is directeur patiëntenzorg in het PZ Bethaniënhuis. Daarnaast is hij ook actief als voorzitter in de werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg van het NVKVV.

Taboe, datgene waar niet over gesproken wordt. Een onderwerp dat iedereen uit de weg gaat. Onderwerpen die zich grotendeels afspelen in het verborgene, het privédomein omdat ze als ongepast worden gezien binnen een bepaalde context. Denk maar aan seksualiteit. Hoe wezenlijk het ook is voor het voortbestaan van de mensheid, het is een onderwerp waar we niet makkelijk over praten. Zeker niet wanneer er seksuele zorgen, twijfels of problemen zijn. Dan wordt het onderwerp afgedekt met een laag van schaamte. Nochtans kampen veel mensen met psychiatrische problemen met seksuele moeilijkheden, eigen aan het ziektebeeld en de medicatie. Ook ons opnamebeleid speelt een rol. In veel ziekenhuizen zijn er nog tweepersoonskamers of worden partners niet toegelaten op de kamer.

Dit alles heeft een impact op de kwaliteit van leven, het psychosociaal functioneren en de medicamenteuze therapietrouw. Je kan dus onomwonden stellen dat bij de behandeling van psychiatrische problemen het belangrijk is om voldoende aandacht te besteden aan seksualiteit. En hoewel de meeste hulpverleners dit ondertussen beseffen, wordt er toch weinig over gesproken. Slechts 30 procent van de psychiaters vraagt naar seksualiteit, vaak vanuit de gedachte dat de patiënt er zelf wel over zal beginnen wanneer hij of zij dat belangrijk vindt.

Maar misschien hoeven we het niet enkel over de ander te hebben. Het lijkt me zinvol mocht elk van ons even de tijd te nemen om na te gaan van hoeveel patiënten, cliënten of bewoners je iets weet over hun seksuele tevredenheid. Volgens mij relativeert het antwoord meteen het ‘bespreekbaar maken’, de term waar we zo prat op gaan in de geestelijke gezondheidszorg. Het blijkt nochtans dat wanneer hulpverleners zelf aandacht besteden aan seksualiteit de kans verzesvoudigt dat patiënten seksuele zorgvragen uiten.

Seksualiteit is niet het enige taboe in de geestelijke gezondheidszorg. Veel patiënten geven aan dat ze bij hun hulpverleners weinig gehoor vinden als het gaat om hun sterfwens of over hun geloofsovertuigingen. Maar ook onze eigen schroom om met collega’s te delen wanneer we zelf door een moeilijke periode gaan, speelt mee. We lopen hoog op met kwetsbaarheid. Toch wordt het moeilijk om dit te bespreken wanneer het over onszelf gaat. Bovendien stelt zich de vraag of we überhaupt voldoende contact maken met onze eigen kwetsbaarheden. Hoe kan je omgaan met de kwaadheid en woede van je patiënten als je nog geen contact maakt met je eigen kwaadheid? Dit kadert natuurlijk ook in een ruimer maatschappelijk gegeven: we bevinden ons in een tijd waarin er gefocust wordt op competenties, kwaliteiten en talenten. Het is niet eenvoudig om stil te staan bij onze kleine kantjes.

Uiteindelijk vallen er tal van onderwerpen te bedenken die de meeste hulpverleners liever uit de weg gaan. Zeg je iets tegen een collega wanneer hij of zij met een patiënt omgaat op een manier die niet strookt met hoe jij naar goede zorg kijkt? Kom je er voor uit dat je, uit medemenselijkheid, een sigaret gaf aan een patiënt die de dag ervoor net zijn laatste cent op dronk?

Deze vragen veroorzaken morele stress, een langdurige stress omdat we onze zorgopdracht niet kunnen uitvoeren zoals we voor ogen hebben. Of dat nu aan een persoonlijke, omgevings- of institutionele oorzaak ligt. De gevolgen kunnen desastreus zijn: ethische verstilling, cynisme of burn-out. Tegelijkertijd kan het, in een veilige werkcultuur, ook een geschenk zijn: het startpunt om hulpverlening te bespreken en te kijken hoe het anders en beter kan en zo te komen tot een betere kwaliteit van zorg, waar je bezield en bekommerd blijft om de bewoners, cliënten of patiënten.


Verpleegkundige als reisgezel

Maarten Desimpel is directeur patiëntenzorg in het PZ Bethaniënhuis. Daarnaast is hij ook actief als voorzitter in de werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg van het NVKVV.

Als verpleegkundige ben je elke dag in contact met een patiënt. Je wordt steeds met de verschillende aspecten ervan geconfronteerd. Aspecten die meteen ook de veelzijdigheid en complexiteit van ons beroep aantonen. Die veelzijdigheid en complexiteit zullen in de toekomst alleen maar toenemen. Om verschillende redenen. Niet in het minst omdat patiënten een gelijkwaardige partner in de zorg willen. Dat vraagt een andere kijk op verpleegkundige zorg. Verpleegkundigen en patiënten gaan zo samen op weg. Enerzijds de verpleegkundige als professional, anderzijds de patiënt als deskundige van zijn eigen leven en verhaal. Elk met eigen waarden, normen en bronnen van zingeving. Deze tocht is voortdurend zoeken en afstemmen, als gelijkwaardige partners. Ook de familie is een betrokken partner. Zorg en behandeling vinden dus plaats door het bij elkaar brengen van het vakmanschap van de zorgverlener met de mogelijkheden en verantwoordelijkheden van de patiënt en zijn omgeving, rekening houdend met hun sociaal-maatschappelijke context.

Daarnaast stuurt de overheid aan op meer transparantie over de kwaliteit van de zorgverlening. De media en de maatschappij kijken kritisch naar hoe de geestelijke gezondheidszorg vorm krijgt. Maar hoe krijg je de kwaliteit van zorg transparant als je ervan uitgaat dat ongrijpbare elementen zoals het geloof in het unieke van iedere mens, de herstelstroming, de therapeutische  relatie, het nemen van verantwoorde risico’s en participatie de cruciale elementen zijn van kwalitatieve GGZ. Strategieën voor kwaliteitsverbetering gaan voorbij aan de essentie van ons werk en leiden af van onze kernopdracht.

Een derde reden waarom de complexiteit in de toekomst zal toenemen is de vermaatschappelijking van de zorg. De geestelijke gezondheidszorg zal steeds meer vorm krijgen binnen de gemeenschap met nieuwe ontwikkelingen zoals een betere samenwerking met verschillende partners en meer ambulante begeleiding. De uitdaging wordt om binnen een complex netwerk van zorgverleners samen te werken zonder de patiënt en zijn omgeving uit het oog te verliezen. Binnen zo’n netwerk zullen verpleegkundigen autonomer zijn en toch kunnen samenwerken. Dit vraagt andere vaardigheden op het vlak van afstemming, communicatie en continuïteit van zorg in vergelijking met verpleegkundige zorg die binnen de muren van een ziekenhuis plaats vindt, in de nabijheid van een collega’s en een multidisciplinair team.

Residentiële zorg zal op haar beurt specialistische zorg zijn. Verpleegkundigen zullen steeds meer geconfronteerd worden met moeilijke vragen, die ontwrichtend kunnen zijn voor individuen en teams. Hoe kunnen we in deze context met passie en compassie blijven werken in de GGZ?

Goede zorg moet niet enkel zinnig en zorgzaam zijn, maar ook zuinig door de talloze zorgvragen en de schaarse middelen. Dit alles speelt zich af in een context van toenemende juridisering. Want  steeds meer patiënten grijpen naar gerechtelijke procedures wanneer – al dan niet schijnbaar- iets lijkt te zijn fout gegaan in de zorg. En ongetwijfeld gaan er soms zaken fout in de zorg die we bieden. Dit maakt deel uit van het nemen van verantwoorde risico’s. Net het bieden van die kansen wordt onder druk gezet door die toenemende juridisering. En dit is slechts een greep uit de aspecten waar we als verpleegkundigen mee geconfronteerd worden.


Meeleven of meelijden

Liesbeth Moortgat zegt de verpleegkunde vaarwel en vat in het onderwijs een nieuwe uitdaging aan. Ze neemt afscheid van haar grote liefde met deze column. We wensen Liesbeth veel succes in haar nieuwe job.

Het is een tijdje geleden, maar die dag zal me altijd bijblijven. “Hoe was je dag”, vroeg mijn echtgenoot toen ik deze avond thuiskwam. “Druk blijkbaar, ik zie het aan je overdreven druk gedoe.” “Ja druk”, antwoordde ik. “Goed dat het weekend is.” En ik schrobde ijverig verder. Spontaan kwam een quote uit Topdokters die ik eerder via Twitter de wereld instuurde in mijn gedachten: “Je mag meeleven, niet meelijden met je patiënten.”

Ja het was druk, maar niet anders dan anders. Iedere dag stel ik patiënten gerust, bied ik een luisterend oor en stuur ik therapieën bij. Iedere dag vertelt iemand mij een verhaal dat mij raakt. Maar vandaag was toch net even anders. Vanaf het moment dat ik een dringende mail binnen kreeg van Tom dat het echt niet goed met hem gaat, stonden mijn voelhorens op scherp. Toen hij dan plots verscheen op een dringende consultatie bij de IBD-arts bleek mijn hier-zit-iets-niet-pluisgevoel te kloppen.

Tom is ziek, erg ziek, en een opname is onvermijdelijk. Tom is een jonge man, een student met een blokperiode en examenperiode voor de boeg. Hij lijdt al enkele jaren aan colitis ulcerosa. Toen de ziekte in remissie was besloot Tom zijn medicatie te stoppen. Alles ging behoorlijk. Tot nu. Het gaat niet goed met Tom en hoge dosissen cortisone brengen geen soelaas. Zijn ontstekingswaarden blijven stijgen. Ik ga dagelijks bij hem langs.

Vanochtend werd ik door de verpleegkundigen van de verblijfsafdeling opgebeld, Tom wou me dringend zien. Ik ga zo snel mogelijk langs en tref een bleke, klamme en nerveuze jongeman aan. Hij heeft de hele nacht gepiekerd. Hij is bang voor de toekomst, bang voor wat komen kan. Het taboewoord stoma valt. Ik kan het niet wegwimpelen, ik kan het niet minimaliseren. Eerlijkheid voorop om een vertrouwensband met je patiënten op te bouwen.

Ik bevestig dat een totale colectomie met stoma is een therapie-optie die niet zo heel veraf meer is. Hij weet het, maar het effectief horen, doet hem in een onbedaarlijke huilbui uitbarsten. Ik laat hem huilen, neem hem vast en hij begint nog harder te huilen. Wat volgt is een prachtig gesprek over het niet afhankelijk willen zijn van zijn ziekte, over gemiste kansen en het verlies van hechte vriendschap.

Het raakt mij echt, het raakt mij diep. We zijn beiden dankbaar voor dit moment.

Is dit meeleven of is dit meelijden? Ik weet het niet en ik wil het eigenlijk niet weten. Ik weet enkel dat dit de start is van een hechte zorgrelatie, een relatie in vertrouwen en het begin van een lange weg. Fingers crossed dat de cortisone alsnog zijn werk doet en het maandag beter gaat met Tom, en zo niet weet ik dat wij in echtheid en vertrouwen met elkaar om kunnen gaan, wat de toekomst ook voor Tom in petto heeft.

 

Poetsen helpt mij om mijn gedachten te ordenen, los te laten en vooruit te kijken. En nee mijn huis blinkt niet van boven tot onder, want anders zou ik iedere dag heel ‘drukke’ dagen hebben.


Column: Mijn toestand lijkt misschien hopeloos, maar is zeker nog niet ernstig

Peter Michielsen werkt sinds 1984 in het Psychiatrisch Centrum Bethanië (sinds kort Bethanië GGZ) in Zoersel. De laatste zestien jaar als stafmedewerker bij de cel informatisering. Sinds 1997 is hij actief lid van de werkgroep ICT4care binnen het NVKVV. Daar staat hij bekend als de grappenmaker van de werkgroep. Humor is een belangrijke waarde, op en naast de werkvloer. Even lachen en ontspannen, tot het absurde toe.

Enkele maanden geleden, een onschuldig pijntje in de rechterschouder. Al snel vindt de linker evenknie dat hij niet kan onderdoen. Een pijnlijke gewaarwording ter hoogte van de linkerschouder volgde. Niets om mee te doktoren, enkel vervelend voor die zaken waar ik normaliter, met veel enthousiasme, mijn schouders onder zou zetten. De pijntjes vinden na een tijdje bijklank ter hoogte van het bekken. Je zou het van minder op je heupen krijgen.

Voor ik het goed en wel besef  zit ik met een harde lockdown van een deel van mijn musculaire infrastructuur. De pijnstillers, die ik intussen met serieuze kwantumkorting verkrijg en neem, zijn niet in staat om veel vreugde aan de dag te brengen. De lappenmand, het foute cadeau dat je zelfs bij de kringloopwinkel niet mag achterlaten, wordt mijn nieuw warm nest.

Ondertussen is er onder deskundige leiding van mijn huisarts een medisch opsporingsbericht opgesteld en verspreid. Een uitgebreide fotoshoot brengt niets nieuws aan het licht. De rariteiten die in beeld komen werden in het verleden reeds uitvoerig beschreven en gefactureerd. De zoektocht gaat onverwijld verder terwijl mijn BelRai-score zakt tot ver onder het landelijk gemiddelde. Een snelle doorverwijzing naar een collega-specialist zit er in deze ongewone tijden niet in, dus stuurt de huisarts me onder telefonische begeleiding naar de spoed.

Na de noodzakelijke administratieve plichtpleging word ik op bijzonder vriendelijke wijze begeleid naar de wachtruimte waar ik een tijdje zal vertoeven. “Door de drukte”, wordt me discreet toevertrouwd. Geen enkel probleem. Haast en spoed is toch zelden goed. Als believer van het levenslang leren maak ik van de gelegenheid gebruik om via mijn observatieskills een  beeld te vormen van de dienst. Mijn collega’s van spoed zorgen ervoor dat ik buiten strompel met een diagnose onder de arm en een voorschrift voor een op te starten behandeling. Achterliggend hebben ze me reeds aangemeld bij de “Vrienden van de Polymyalgia Rheumatica”. Een soort zelfhulpgroepje van stijve harken die via Medrol de ontsteking trachten te onderdrukken. Zo zie je maar hoe krampachtigheid zonder problemen leidt tot een significante uitbreiding van je persoonlijk netwerk.

De volgende ochtend begin ik met mijn behandeling. Eén pilletje van 32 mg binnenspelen, daar draai ik mijn tong niet meer voor om. Gelukkig wordt het geproduceerd door mijn favoriete pillendraaier. Ook mijn coronavaccin werd geproduceerd en gebotteld in Puurs. Wat een meevaller toch. Tijdens het aansluitend ontbijt denk ik de vertering te stimuleren door snel even diagonaal door de bijsluiter te gaan. Sindsdien heb ik oprispingen, niet enkel van het meest recente ontbijt, maar van alle voedselbedelingen sinds mijn vormsel. Nu weet ik het wel zeker: er is een duidelijk verband tussen de grootte van de lettertjes en het aantal mogelijke bijwerkingen van het product. Op mijn gevouwen papiertje staat een wetenschappelijke bloemlezing van alle pathologieën die tot op vandaag gekend zijn.

Ik bespaar je verdere details maar weet wel, dat wanneer ik de komende jaren vreemde dingen doe, zeg, denk of schrijf, dit echt niet aan mij ligt maar aan het pilletje. Ziezo ik ga je laten, ik proef hier trouwens bij een laatste oprisping nog een stukje ijslam. Dit moet nog van mijn eerste communie zijn. Zou dat kunnen?


Column: Et alors ... een bekentenis

Peter Michielsen werkt sinds 1984 in het Psychiatrisch Centrum Bethanië (sinds kort Bethanië GGZ) in Zoersel. De laatste zestien jaar als stafmedewerker bij de cel informatisering. Sinds 1997 is hij actief lid van de werkgroep ICT4care binnen het NVKVV. Daar staat hij bekend als de grappenmaker van de werkgroep. Humor is een belangrijke waarde, op en naast de werkvloer. Even lachen en ontspannen, tot het absurde toe.

Ik heb het lange tijd verborgen kunnen houden, maar nu is het dan toch gelekt. Inderdaad ik ben een zwerfvuilophaler. Toen ik het voor de eerste keer bij mezelf opmerkte, was er nog lang geen sprake van zwerfvuil. Help, ik was anders dan mijn leeftijdsgenootjes en schaamde me daar behoorlijk voor.

Hoofdrekenen, acoliet worden, niet denken aan gele olifanten, navelpluisjes verzamelen, lid worden van de melkbrigade. Alles probeerde ik uit, maar niets hielp. Het bleef steeds sterker dan mezelf.

Telkens ik ergens iets natuurvreemd zag liggen, keek ik omzichtig om me heen, om me zo te vergewissen dat er zeker niemand was die me gadesloeg.  Om dan, sneller dan mijn schaduw, het onding op te rapen en diep weg te moffelen in mijn jaszak.

Zo begaf ik me jarenlang, met volgepropte jaszakken, door mijn jeugdig leven en droeg ik mijn goed bewaard geheim ongesorteerd met me mee. Dit juk bracht zoveel vage klachten met zich mee dat enkel in therapie gaan, nog soelaas kon bieden. Na jarenlang psychotherapeutisch gepeuter kregen we alles op een, weliswaar zeer krom, lijntje. Ik wist wat me te doen stond. Het therapeutisch verdict was bikkelhard, maar duidelijk: er lagen twee opties op de sofa. Of ik kwam uit de vuilniszak, of ik sloot me aan bij een obscuur werkgroepje in het Brusselse. Ik koos voor het laatste.

In november 97 verscheen ik dan op de vergadering van de werkgroep ICT4care. Al van bij de begroeting voelde het goed aan. Hier zat ik met mijn complexe zwerfvuilproblematiek op de juiste plaats.

De jaren verstreken, maar nog steeds durfde ik de echte reden van mijn aanwezigheid niet op de agenda zetten. Zeker niet omdat ik merkte dat het ultieme werkgroeporgasme jaarlijks werd opgewekt door het ICt4care colloquium in de Montil te Affligem waar zoveel papier verspreid en achtergelaten werd dat niemand door het papier de bomen nog zag. Enkele jaren geleden werd deze genocide een halt toegeroepen met de omschakeling naar meer duurzame datadragers. Het klimaat binnen de werkgroep warmde op, dus het werd tijd om uit de vuilniszak te komen.

Maar plaatselijke paparazzi hebben mijn plan van aanpak grondig dooreen geschud. Ze lokten mij, mijn dochter en echtgenote – beide mantelzorgers in mijn herstelproces – tijdens het rapen van zwerfvuil in de val en vertrouwden zelfs onze daden toe aan de pixeltechnologie. Alsof dit nog niet erg genoeg was vonden ze het zelfs nodig om dit te publiceren.

Desondanks kan ik je met een bevrijd gevoel verzekeren dat je van zorgen voor jezelf, je medemens, de natuur echt wel gelukkiger wordt. Al weet je dit ongetwijfeld al.

Peter


Column: Eergevoel

Liesbeth Moortgat is verpleegkundige en projectcoördinator van Samen is Beter (SIBE), een federaal pilootproject rond geïntegreerde zorg in de regio Torhout-Oostende-Veurne. Elke maand deelt ze wat haar bezighoudt, in haar job en daarbuiten.

Neen, ik ben er nog altijd niet uit bij de eerste alinea’s van deze column. Moeten we op onze strepen staan als het gaat over de Dag van de Verpleegkundige? Of laten we oogluikend toe dat deze dag stilaan vervangen wordt door de dag van de zorgmedewerker?

Het is gekend,  als verpleegkundige zijn we niet gewoon om eigen belang boven algemeen belang te plaatsen. Zorgen voor is belangrijker dan zelfzorg. Toch zijn ook trots en eergevoel ons niet vreemd. Een spreidstand dus, tussen laten begaan of onze stem laten horen.

Jaren werd geijverd voor meer erkenning van verpleegkundigen. Nadat een eerste voorstel door de Amerikaanse president Eisenhower verworpen werd in 1953, werd op 12 mei 1964 voor het eerst wereldwijd hulde gebracht aan verpleegkundigen. Pas in 1974 kreeg de dag officieel de benaming Internationale Dag van de Verpleegkundige (#IND).

In Westminster Abbey (Londen) vindt jaarlijks op 12 mei een Florence Nightingale herdenkingsdienst plaats waarbij de symbolische lamp uit de verplegingskapel van de abdij doorgegeven wordt van de ene verpleegkundige naar de andere. De overhandiging van de lamp reflecteert het wederzijds respect van verpleegkundigen en staat symbool voor het doorgeven van kennis. Ook leerling-verpleegkundigen nemen een prominente plaats in tijdens deze ceremonie met aandacht voor de overdracht van kennis naar toekomstige generaties.

De Dag van de Verpleegkundige is dus niet zomaar een dag. Naast een belangrijke geschiedkundige achtergrond, is de Dag van de Verpleegkundige ook gericht op de toekomst van ons vak. Zo wordt vanuit de International Council of Nurses (ICN) jaarlijks een specifiek thema aangekaart met betrekking tot de verpleegkundige zorg. Dit jaar focust #IND2021 op de stem van de verpleegkundigen binnen het beleid. Met het subthema: een visie op de toekomst van de gezondheidszorg en de impact van COVID-19 op het gezondheidssysteem en het verpleegkundig beroep.

Het is me intussen duidelijk, de geschiedkundige en toekomstgerichte betekenis van de Dag van de Verpleegkundige, is in Vlaanderen in de vergeethoek geraakt. Is het daarom dat we oogluikend toelaten dat de Dag van de Verpleegkundige meer en meer omgezet wordt naar Dag van de Zorg(medewerker)?

Interdisciplinair samenwerken is cruciaal om op een duurzame manier geïntegreerde zorg te bieden. Maar voldoende inzicht over onze eigen rol binnen deze samenwerking is essentieel. Laat ons op 12 mei dan ook reflecteren over eigen kunnen, tijd nemen om terug te kijken en een blik te werpen op de toekomst van onze rol in de steeds complexere gezondheidszorg.

Van die benaming maak ik echt geen erezaak. Maar beloof mij één iets, de #trotsoponzezorg hashtag strooien we royaal rond op sociale media. Laat het de start zijn van iets nieuws. Ik kijk nu al uit om al jullie verhalen te lezen!