Commissie van Toezicht voor Jeugdinstellingen stelt jaarverslag voor

Op 30 maart stelde de Commissie van Toezicht voor Jeugdinstellingen het jaarverslag 2021 voor in het Vlaams Parlement. Voorzitter Caroline Vrijens lichtte de bevindingen toe, gevolgd door een panelgesprek met maandcommissarissen en voorzieningen. Minister van Welzijn Wouter Beke sloot af met een aantal reflecties.

De Commissie van Toezicht voor Jeugdinstellingen houdt toezicht op het leven in de gemeenschapsinstellingen en de voorzieningen Veilig Verblijf. De CVTJ luistert naar jongeren, observeert hun verblijf en rapporteert hierover. Het jaarrapport beschrijft de beleving van jongeren die in de gesloten jeugdhulp verblijven en schuift aanbevelingen naar voren. Een greep uit deze aanbevelingen:

  • Zorg dat jongeren in geslotenheid volwaardig onderwijs krijgen, met de mogelijkheid om diploma’s en certificaten te behalen.
  • Geef jongeren met complexe zorgnoden hulp op maat en voldoende perspectief.
  • Als jongeren een sanctie verdienen, zorg dan dat deze duidelijk is en wees zuinig met kamermomenten en andere afzondering als straf.
  • Laat jongeren contact met hun gezin houden, ook met broers en zussen: bouw het beeldbellen, dat in coronatijd opgang maakte, niet af.
  • Zorg voor voldoende mensen en middelen om de rechten van jongeren in geslotenheid te waarborgen.

Bron: https://www.cvtj.be/nieuws/commissie-van-toezicht-voor-jeugdinstellingen-stelt-nieuw-jaarverslag-voor


Euthanasie bij dementie komt te vroeg

Op 28 mei bestond de euthanasiewet twintig jaar. Voor velen het uitgelezen moment om de balans op te maken en (opnieuw) te pleiten voor een uitbreiding ervan. Personen met (jong)dementie vragen vaak te vroeg euthanasie aan, omdat euthanasie niet meer mogelijk is zodra je door dementie wilsonbekwaam bent geworden.

Momenteel is euthanasie mogelijk na een actueel verzoek dat vrijwillig, herhaaldelijk, weloverwogen en zonder externe druk gedaan wordt. De persoon in kwestie moet op het moment van een actueel verzoek wilsbekwaam zijn, zich in een medisch uitzichtloze toestand bevinden, en daardoor aanhoudend en ondraaglijk fysiek en/of psychisch lijden, als gevolg van een onomkeerbare aandoening, veroorzaakt door ziekte of een ongeval.

Euthanasie is ook mogelijk als de patiënt in het verleden een wilsverklaring heeft opgesteld. Die verklaring is onbeperkt in de tijd geldig, eens die op papier staat. Minderjarigen kunnen geen beroep doen op een wilsverklaring. Een arts kan op basis van zo’n wilsverklaring enkel tot euthanasie overgaan als de patiënt niet meer bij bewustzijn is, lijdt aan een aandoening – veroorzaakt door ziekte of een ongeval – die ernstig en ongeneeslijk is, en wanneer deze toestand onomkeerbaar is.

Mensen met (jong)dementie kunnen momenteel enkel euthanasie krijgen na actueel verzoek. Ze moeten dus vroeg genoeg om euthanasie vragen, om nog wilsbekwaam te zijn op het moment van hun aanvraag. In de praktijk leidt dit tot schrijnende situaties en sterven deze mensen vaak te vroeg. Een uitbreiding van de huidige wetgeving zou een oplossing bieden voor mensen met een hersenaandoening zoals (jong)dementie.

Er is alvast een groot draagvlak onder de bevolking voor een uitbreiding. Uit een brede peiling bleek in december 2019 al dat liefst 81 procent van de Vlamingen vindt dat mensen met dementie recht hebben op euthanasie. Een petitie van Leif (Levenseinde Informatieforum) die voor een aanpassing van deze discriminatie ijvert, telt meer dan 84.000 handtekeningen. Het is tijd om het debat te voeren, in alle openheid en sereniteit, maar vooral moet de uitbreiding van de euthanasiewet op de politieke agenda van het federale parlement komen.

Bronnen: www.vrt.be/vrtnws/nl/2022/03/24/jongdementie-en-euthanasie/

www.standaard.be/cnt/dmf20220420_98006408

Zit je met vragen of zoek je een luisterend oor? Je kan 24/7 terecht bij Tele-Onthaal. Dat kan gratis en anoniem via chat, of telefonisch via het nummer 106. Met vragen over dementie kan je terecht bij hulpvragen@alzheimerligavlaanderen.be, of bij de gratis luister- en infolijn 0800/15 225.


Howest anticipeert met nieuw verkort traject op afbouw materniteiten

De toekomst van kleinere materniteiten in Vlaanderen is onzeker. Dat geldt bijgevolg ook voor de vroedkundigen die vandaag op deze kraamafdelingen aan het werk zijn. Daar wil Howest vanaf september op anticiperen met het nieuwe verkorte traject ‘vroedkunde naar verpleegkunde’.

Het bachelordiploma in de vroedkunde leidt vandaag in heel veel gevallen naar een loopbaan in een materniteit. Nu de toekomst van niet alle kraamafdelingen in Vlaanderen er even rooskleurig uitziet, beginnen vroedkundigen meer en meer na te denken over welke professionele weg ze nog zouden kunnen inslaan. Het verkort traject maakt de overstap naar een andere afdeling binnen het ziekenhuis of een andere zorginstelling mogelijk en speelt in op het nijpende tekort aan bachelors in de verpleegkunde.

Vanaf september 2022 is het mogelijk om je als gediplomeerde vroedkundige in twee jaar om te scholen tot volwaardige verpleegkundige die breed inzetbaar is in alle domeinen van de zorgsector. Er zal één vaste lesdag per week zijn op de Howest-campus en in het Howest Hospital in Brugge. De planning voor het volledige academiejaar ligt op voorhand vast zodat studenten weten wanneer ze wat kunnen verwachten. Op die manier kan de opleiding ook vlot gecombineerd worden met een job.

Bron: https://www.howest.be/nl/nieuws/howest-anticipeert-met-nieuw-verkort-traject-op-afbouw-materniteiten


Project ViCoSim: VR voor zorgverleners

Het project ViCoSim van de Arteveldehogeschool introduceert een virtual reality (VR) e-simulatiemodule om communicatieve vaardigheden van zorgverleners te trainen op basis van up-to-date casuïstiek. Het gaat zowel om een aanpassing (e-opleiding) als een uitbreiding (qua aantal casussen, deelnemende opleidingen …) van het bestaande opleidingsaanbod.

Simulatieonderwijs gebeurt al op verschillende manieren. De opleiding verpleegkunde heeft ervaring met hoogtechnologische poppen en met simulanten-acteurs. Poppen zijn ideaal om praktische medische handelingen (bv. inspuitingen) te oefenen, maar zijn kunstmatig op het vlak van communicatietraining. Met acteurs zijn er meer mogelijkheden om communicatieve vaardigheden te trainen door de combinatie van zowel verbale als non-verbale elementen, maar daar zijn dan weer minder technische handelingen mogelijk door ethische redenen.

Beste van twee werelden

Virtual reality-technologie brengt het beste van beide simulatie-onderwijswerkvormen samen. Lerenden kunnen zich in de virtuele wereld beter voorbereiden zodat ze zich competenter en vertrouwder voelen in live simulaties of situaties van zorgverlening in de reële context met zorgvragers op stage of het werkveld. Klinische virtuele simulatie heeft het potentieel om kennisretentie en klinisch redeneren te verhogen en de leerervaring van de studenten aantrekkelijker te maken (Padilha et al., 2019). Een ander voordeel is dat VR-simulatie ook kan ingezet worden om de communicatieve vaardigheden in een veilige omgeving te trainen (Bracq et al., 2019).

Virtuele communicatietraining

Met enkele standaard scenario’s om communicatieve vaardigheden te trainen in 360° VR-opnames wordt steeds een realistische casus voorgelegd door getrainde acteurs. Deze simulatie verloopt in een aaneenschakeling van scenes die variëren in een boomstructuur naargelang de keuzes die de student maakt. De virtuele simulaties kunnen worden opgezet onder begeleiding van een docent maar ook onder supervisie van medestudenten. Door de didactisch uitgewerkte leidraad ondergaan studenten samen de leerervaring op om het even welke locatie.

Het project wordt gerealiseerd in zeven opleidingen gezondheidszorg van het expertisenetwerk Gezondheid en Zorg: verpleegkunde, vroedkunde, ergotherapie, podologie, audiologie, logopedie en mondzorg.

Lees meer via www.arteveldehogeschool.be/projecten/vicosim


Uitdagingen en opportuniteiten vandaag en morgen

De afgelopen twee jaar waren een ongeziene uitdaging. De zorgsector legde een grote flexibiliteit en inzet aan de dag om zo goed mogelijk door de pandemie te komen. Nu er wat meer ademruimte vrijkomt voor nieuwe opportuniteiten blikt Ellen De Wandeler, coördinator van het NVKVV, terug maar vooral vooruit.

We gaan het post-covid-tijdperk in, wat betekent dat voor het NVKVV?

“De zorgsector heeft de afgelopen jaren een enorme kracht getoond. De virologen en de coronacommissaris speelden een prominente rol op de beeldbuis, maar iedere verpleegkundige droeg zijn steentje bij. Door de handen in elkaar te slaan hebben we de toegenomen drukte in ziekenhuizen en zorginstellingen het hoofd geboden en de vaccinatiecampagne gedragen. We zijn bijzonder trots op al onze verpleegkundigen.

Voor velen is dit het moment waarop ze eindelijk even op adem kunnen komen. Binnen het NVKVV maar vooral bij beleidsmakers komt nu meer ruimte vrij om andere thema’s opnieuw op te nemen. We hebben dus grote ambities voor 2022. Verschillende werkgroepen en taskforces worden opnieuw opgestart, zowel op het Vlaamse als op het federale niveau, en in de kabinetten wordt plaats gemaakt om nieuwe dossiers op te volgen. We zien dus heel wat opportuniteiten.”

Over welke opportuniteiten gaat het?

“Er is budget vrijgekomen om extra personeel aan te nemen. Het Zorgpersoneelsfonds zet 48 miljoen euro in om meer zorgverleners aan het werk te zetten. In 2022 rest ons de taak om de zichtbaarheid te verhogen zodat de openstaande jobs in onze sector worden ingevuld. Ook dringen we aan op zorgvuldige controles op deze budgetten. Vele diensten werken reeds jaren boven de verouderde norm, het fonds mag niet gebruikt worden om deze ‘boven-norm’ te compenseren. Er moeten effectief meer verpleegkundigen en ondersteunende functies mee worden aangeworven. Enkel zo kan de werkdruk omlaag.

Het IFIC-loonsysteem betekende in 2021 een loonsverhoging voor de meeste verpleegkundigen in federale gezondheidssectoren, maar lang niet voor iedereen. Dat blijft dus voor ons een streefpunt. Niemand zou erop achteruit mogen gaan door in IFIC te stappen. Tot ons genoegen is de minister hiervan op de hoogte en zal hij onder andere de premies verbonden aan specialisatie herbekijken. We verwachten de uitvoering daarvan in 2022. Op het federale niveau zal er dan opnieuw een premie bestaan voor specialisatie, maar op het Vlaamse niveau niet. Wij ijveren er sterk voor om die scheeftrekking in verloning weg te werken.”

Hoe staat het met de positie van de verpleegkundige in de wetgeving?

“In het kader van COVID-19 werd een wet gestemd waardoor tijdelijk verpleegkundige handelingen mochten worden uitgevoerd door gezondheidszorgberoepen die daartoe anders niet wettelijk bevoegd zijn. De verpleegkundige draagt daarbij wel de beslissende en coördinerende rol. We willen de opportuniteit grijpen om in 2022 die coördinerende positie van de verpleegkundige op de werkvloer te bestendigen. Als wij de coördinatie van de zorg niet op ons nemen, zullen andere beroepen het in onze plaats doen.

In 2018 werd binnen de Vlaamse decreten voor de woon- en zorgcentra de rol van hoofdverpleegkundige geschrapt en vervangen door een teamverantwoordelijke. Die hoeft niet langer een verpleegkundige te zijn. De hoofverpleegkundige functie wordt zo een vergeten rol, wat wij zeer betreuren. De incentive voor verpleegkundigen met een bachelordiploma om voor deze functies te solliciteren verkleint.”

Hoe staat het met de in- en uitstroom van studenten?

“De inschrijvingscijfers voor HBO5 en de bacheloropleidingen zijn in 2021 licht gestegen. Dat is goed nieuws, maar we moeten er nu over waken dat de uitstroom zo klein mogelijk blijft. Cijfers van de federale planningscommissie tonen aan dat de instroom van vandaag ontoereikend is voor de toekomst. Door de vergrijzing zal de zorgnood in de bevolking toenemen, niet in balans met het aantal actieve verpleegkundigen.”

Hoe gaan we om met het dreigende tekort aan verpleegkundigen?

“De studenten die kiezen voor verpleegkunde moeten we goed verzorgen. Zeker tijdens de stage moeten zij beter begeleid worden en streven we ervoor dat zij waardevolle ervaring opdoen. Het NVKVV lanceert in 2022 het voorstel om de verplichte stage in de ouderenzorg tijdens het eerste jaar af te schaffen. De studenten hebben op dat moment in hun opleiding nog niet genoeg technieken onder de knie om op een zinvolle manier bij te dragen. Tijdens het derde of het vierde jaar past de stage beter, wanneer studenten kunnen optreden in de coördinerende rol van een hoofdverpleegkundige.

De opleiding moet dus beter afgestemd worden op de toekomstige verpleegkundigen, maar we moeten ook blijven inzetten om jongeren te overtuigen om voor verpleegkunde te kiezen. De beste manier om dat te doen is het goede voorbeeld geven op de werkvloer. Verpleegkundigen aan het werk zien in die coördinerende rol is de beste campagne om mensen te inspireren en voor de opleiding te laten kiezen. Volgens een studie van het KCE doet tachtig procent van de verpleegkundigen niet-verpleegkundig werk. Daar moeten we verandering in brengen om de attractiviteit te verhogen.”

Hoe verloopt de taakdifferentiatie vandaag op de werkvloer?

“We weten dat veel verpleegkundigen hun stramien gewend zijn en niet graag taken willen doorgeven. Dat is bewonderenswaardig en wij begrijpen dat, maar we blijven de noodzaak van delegeren benadrukken. Net omdat de zorgvraag onder de bevolking in de komende jaren alleen maar zal stijgen is het uitermate belangrijk de competenties in je team gericht in te zetten.

We schatten dan ook iedere verpleegkundige naar waarde. We lezen in communicatie vanuit onderwijskoepels als specifieke vertegenwoordiging van HBO5 dat er geopperd wordt deze afgestudeerde verpleegkundigen of zij die hun opleiding reeds gestart zijn hun beroepstitel af te nemen. Dat is absoluut onwaar. We betreuren zeer dat foutieve informatie de ronde doet en bespraken dit ook al in het Vlaams Parlement. Zulke geruchten mogen positieve ontwikkelingen niet in de weg staan.”

Hoe optimaliseren we die taakdifferentiatie in de toekomst?

“Om aan taakdifferentie te doen is het voor ons ontzettend belangrijk dat de verpleegkundige functie HBO5 blijft bestaan. We zijn dus zeer tevreden met de afgeronde taskforce. We moeten loskomen van onze vastgeroestheid op het vlak van taakverdeling en personeelsplanning. Het NVKVV onderstreept ook het belang van de bekwame helpers en andere gezondheidzorgberoepen en niet-gezondheidzorgberoepen en vraagt om werk te maken van het principe dat binnen een gestructureerde equipe, waar de verpleegkundige de coördinerende rol opneemt, voortaan de regel geldt: wie bekwaam is, is bevoegd. Hiermee willen we in de eerste plaats de woonzorgcentra en gehandicaptenzorg perspectief geven. Uiteraard is iedereen aansprakelijk voor wat hij of zij doet, daarom heeft een op de drie leden van het NVKVV al een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering bij ons.

We willen dat de verpleegkundige werkt binnen deze gestructureerde equipe waar hij of zij toezicht op heeft en taken vlotter kunnen worden gedelegeerd. We zijn dan ook zeer tevreden met het in voege treden van de kwaliteitswet. Het portfolio stelt de bekwaamheid centraal en biedt zorgverleners meer flexibiliteit. Door los te komen van de rigide regelgeving vergemakkelijken we het interprofessioneel samenwerken en de taakverdeling. Uiteraard zal de gezondheidstoestand van de patiënt en het zorgplan bepalend zijn of er al dan niet kan worden gedelegeerd. Op acute diensten zal deze delegatie dus behoorlijk lager liggen.”

Wat valt er te vieren op de Dag van de Verpleegkundige binnen het NVKVV?

“Het magazine Netwerk Verpleegkunde vierde ondertussen zijn eerste verjaardag en wordt positief geëvalueerd. We slagen erin verpleegkundigen op de hoogte te houden van het laatste nieuws uit de zorgsector en het magazine fungeert als een middel voor verbinding en ontspanning. Ondertussen worden de kantoren van het NVKVV in een nieuw jasje gestoken. Het imposante herenhuis in het Vergotesquare in Schaarbeek ondergaat een grondige circulaire verbouwing. Het hoofdkwartier wordt in de toekomst een multifunctioneel en open huis voor alle verpleegkundigen en voor de leden van het NVKVV.”


Verpleegkundigen op de werkvloer in 2043: kunnen we de zorgvraag nog aan?

Een rapport begeleid door de Werkgroep Verpleegkundigen van de Planningscommissie van het medisch aanbod onderzoekt de balans tussen het toekomstige aantal verpleegkundigen en de zorgbehoeften van de Belgische bevolking tegen 2043. Coördinator van het NVKVV Ellen De Wandeler zat de werkgroep voor en leidde de discussies mee in goede banen. Vijf projecties op basis van de instroomgegevens tot 2020 worden besproken, de resultaten van het eerste basisscenario werden in maart gepubliceerd.

De geprojecteerde workforce omvat alle actieve verpleegkundigen. In het eerste basisscenario ligt de focus op het professioneel statuut van alle verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg (actief als werknemer, actief als zelfstandige of actief met een gemengd statuut). De projectie vertrekt vanaf het uitgangspunt dat de evoluties en tendensen die zich tot 2018 hebben afgespeeld, zich ook zullen verder zetten in de toekomst.

Zo zou het totaal aantal verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg in de Vlaamse Gemeenschap toenemen van 76.707 in 2018 tot 97.967 in 2043, een groei van 28 procent. De absolute dichtheid van verpleegkundigen die werkzaam zijn in de gezondheidszorg in de Vlaamse Gemeenschap zou toenemen van 113,57 tot 132,05 per 10.000 inwoners tussen 2018 en 2043. Voor de gewogen dichtheid zal het aantal verpleegkundigen afnemen tot 107,03 per 10.000 inwoners in 2043. De evolutie van de gewogen dichtheid geeft niet enkel een beeld van hoe het aantal zorgverleners evolueert ten opzichte van het bevolkingsaantal, maar toont ook aan hoe het aantal zorgverleners evolueert ten opzichte van de veranderende zorgconsumptie van deze bevolking.

Het aantal verpleegkundigen actief in de gezondheidszorg zal in de periode 2018-2043 dus met meer dan een vierde toenemen. De absolute dichtheden vertonen een gelijkaardige toename, maar de gewogen dichtheden zullen wel afnemen. Dit verschil wijst erop dat het evenwicht tussen het aantal verpleegkundigen en de vraag naar verpleegkundige zorg in de toekomst verstoord wordt als gevolg van de toenemende behoefte aan verpleegkundige zorg door de Belgische bevolking. Deze conclusie is het resultaat van het basisscenario. In vier alternatieve scenario’s zal rekening worden gehouden met veranderende tendensen, zoals een herwaardering van het beroep, de instroom van studenten of taakverdeling. De conclusies van deze alternatieve scenario’s worden eind dit jaar gepubliceerd.

Referentie: Basisscenario’s van de evolutie van de workforce Verpleegkundigen 2018-2043, Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, Dienst Gezondheidszorgberoepen en Beroepsuitoefening, Directoraat-generaal Gezondheidszorg, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, januari 2022.

Raadpleegbaar via: https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/hwf-verpleegkundigen-de-workforce-2043-basisprojectie-uitgaande-van-de-reele-instroom-tot


Be Proud of Your Mouth 2022

20 maart was de dag van de mondgezondheid. Ook dit jaar zette het Vlaams Instituut Mondgezondheid in op het thema ‘Be proud of your mouth!’. De aandacht ging daarbij vooral naar jongeren tussen 15 en 25 jaar. De vele veranderingen die kenmerkend zijn in deze leeftijdsgroep zijn ook merkbaar in de mond van de jongeren.

Een forse daling in het dagelijks poetsen van de tanden, in het jaarlijks naar de tandarts gaan en veranderende voedingsgewoonten leiden tot gevaar voor de mondgezondheid. Waar 25 procent van de elfjarigen nog een gaaf gebit heeft, is dit op zeventienjarige leeftijd nog slechts 5 procent[1]. Naast een toename in cariës, zien we ook een toename in tanderosie en ontsteking van het tandvlees.

Die vele veranderingen in levensstijl zijn bepalend voor de mondgezondheid van de jongere op lange termijn. Vanaf de leeftijd van 11 jaar daalt het aantal jongeren dat twee keer per dag de tanden poetst. Opvallend is dat deze daling vooral veroorzaakt wordt door een forse daling van het tandenpoetsen bij jongens tussen de 15 en 25 jaar. Volgens de HSBC-studie[2] poetste 73 procent van de meisjes in Vlaanderen meer dan een keer per dag de tanden, bij jongens was dit slechts 52 procent.

Minder tandartsbezoeken

Deze tendens trekt zich ook door bij het jaarlijks tandartsbezoek van de Vlaamse jongeren. Zowat 8 op de 10 adolescenten (15-17 jaar) rapporteerde in 2018 regelmatig naar de tandarts te gaan. Regelmatig betekent hier dat de jongere in de voorgaande drie jaar minimaal twee keer naar de tandarts ging. Voor de jongvolwassenen (18-24 jaar) daalde dit tot 6 op de 10. Bij jongeren met een recht op verhoogde tegemoetkoming is de drempel om naar de tandarts te gaan groter: 6 op de 10 adolescenten en minder dan de helft van de jongvolwassenen gaat jaarlijks naar de tandarts[3].

Ook goede voedingsgewoonten dragen bij aan mondgezondheid. Hoewel steeds minder jongeren dagelijks gesuikerde frisdranken drinken is het niet duidelijk of zij helemaal geen frisdrank meer gebruiken of dat ze overstapten op frisdranken zonder suiker maar met een hogere zuurtegraad. Ook de consumptie van energiedranken en sportdranken in de doelgroep heeft een negatief effect op de mondgezondheid.

[1] Zorginstituut Nederland, 2018. Signalement Mondzorg 2018.

[2] Inchley J, Currie D, Budisavljevic S, Torsheim T, Jåstad A, Cosma A et al., editors. Spotlight on adolescent health and well-being. Findings from the 2017/2018 Health Behaviour in School-aged Children (HBSC) survey in Europe and Canada. International report. Volume 2. Key data. Copenhagen: WHO Regional Office for Europe; 2020. Licence: CC BY-NC-SA 3.0 IGO.

[3] Data tandartsbezoek bij 15-25 jarigen via ima-aim geraadpleegd op 15 november 2021 via https://atlas.ima-aim.be/databanken/?rw=1&lang=nl


Extra capaciteit in Militair Hospitaal voor Oekraïense slachtoffers

Om de komst van mogelijke slachtoffers uit Oekraïne vlot te laten verlopen, trof het Militair Hospitaal Koningin Astrid onder leiding van kolonel de Vaulx de Champion begin maart al de nodige maatregelen. Op verschillende locaties in België maakten ziekenhuizen capaciteit vrij, waaronder ook het Brandwondencentrum in Neder-over-Heembeek.

“De spreiding van slachtoffers wordt op Europees niveau gecoördineerd onder andere op basis van de pathologie”, legt kolonel de Vaulx de Champion, algemeen directeur van het Militair Hospitaal Koningin Astrid, uit. In België werden 150 bedden gemobiliseerd, waarvan 120 gewone ziekenhuisbedden en 30 IC-bedden, waaronder 15 voor patiënten met brandwonden. “Slachtoffers komen aan in Melsbroek, vanwaar we ze naar het Militair Hospitaal overbrengen. Ons medisch personeel screent deze mensen. De verbrande patiënten blijven in het Brandwondencentrum, de andere worden naar de verschillende ziekenhuizen vervoerd.” Om de operatie goed te coördineren werd een medisch interventieplan (MIP) afgekondigd. Dit omvat onder meer het voorzien van extra capaciteit van ziekenwagens en materiaal. Er is ook een plan voor psychosociale steun opgemaakt met het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGG) van het Militair Hospitaal om slachtoffers en familie zo goed mogelijk te begeleiden.

Kolonel de Vaulx de Champion: “Een van de grootste uitdagingen in deze operatie is het transport vanuit de NAVO-landen die aan Oekraïne grenzen. Wanneer patiënten hier arriveren, is het essentieel dat ze goed geregistreerd worden. Hiervoor gebruiken we het nieuwe BITS-systeem: Belgium Incident Tracking System. Deze techniek is in handen van het Rode Kruis. We werken dan ook nauw samen met hen en met de FOD Volksgezondheid.”

Tot slot biedt België ook medische steun ter plaatse. Samen met 300 militairen die begin maart naar Roemenië vertrokken, gingen ook twee verpleegkundigen uit het Militaire Hospitaal mee. Ook in Estland zijn Belgische verpleegkundigen aanwezig bij de Baltic Air Policing en staan ze paraat.


“Mijn Gids” als houvast voor mensen met kanker en zorgverleners

Stichting tegen Kanker lanceert Mijn Gids, een uitgebreide brochure om mensen die de diagnose kanker krijgen te begeleiden en ondersteunen. Ziekenhuizen kunnen Mijn Gids gratis aanvragen en aan patiënten bezorgen bij het begin van hun traject.

Het omvat informatiebladen, een agenda, schema’s voor afspraken en tips om mensen met kanker de kans te geven goed voor zichzelf te (laten) zorgen. Zo zijn ze beter voorbereid op wat op hen afkomt en om te gaan met de angsten en onzekerheid die bij de diagnose komen kijken. Daarnaast is Mijn Gids ook een communicatietool met zorgverleners en kadert binnen patient empowerment. Alle betrokken zorgverleners, ook in de eerstelijn, kunnen dit gebruiken om de verwachtingen van de patiënt in te lossen, vragen te beantwoorden en de omgeving van patiënt mee te betrekken in het zorgtraject.


Ghislaine Van Massenhove, een leven ten dienste van de verpleegkunde

Ghislaine Van Massenhove is een naam die vandaag in haar geboortedorp Oudenburg waarschijnlijk nog bij weinigen bekend is. Toch speelde ze tussen 1955 en 1980 als voorzitster van het NVKVV, de grootste beroepsorganisatie voor verpleegkundigen in België; en als algemeen secretaresse en voorzitster van CICIAMS, de internationale katholieke beroepsorganisatie voor verpleegkundigen, een hoofdrol in de ontwikkeling van de verpleegkunde op nationaal en internationaal vlak. In dit artikel staat Luc de Munck, historicus aan de KU Leuven, stil bij haar leven en werk.[1]

Ghislaine Van Massenhove werd op 19 juni 1916 in Oudenburg geboren. In het licht van haar latere loopbaan is het opmerkelijk dat ze het levenslicht zag tijdens de Eerste Wereldoorlog, een periode die de doorbraak betekende voor het beroep van verpleegkundigen in België.[2] Voordien had dat beroep geen goede reputatie en was nauwelijks sprake van enige vorm van opleiding. Pas tijdens het eerste decennium van de twintigste eeuw werd een aanzet gegeven tot de professionalisering. Precies deze professionalisering en opleiding zullen na de Tweede Wereldoorlog belangrijke aandachtspunten zijn in het leven van Van Massenhove.

Ghislaine volgde technisch onderwijs in Ieper en studeerde daarna af als vroedvrouw aan de Sint-Annaschool in Brugge. Ze zette haar studies voort aan de Sint-Elisabethschool voor Verpleegsters in dezelfde stad en behaalde in 1940 de diploma’s van hospitaalverpleegster en verpleegster-bezoekster (na de oorlog sociaal verpleegster genoemd). Ze trad in de voetsporen van haar oudste zus Judith, die in Zandvoorde (Oostende) als verpleegster aan de slag was gegaan bij de Union Chimique Belge (UCB), een farmaceutisch bedrijf. In 1941 begon Ghislaine te werken voor de medico-sociale dienst van het bedrijf. Ze moest voor hun fabrieken sociale diensten oprichten en superviseren. Ter ondersteuning van haar werk, volgde ze aan de Katholieke Sociale Normaalschool voor Vrouwen in de Poststraat in Brussel de opleiding tot sociaal assistente. In 1947 behaalde ze haar diploma. Ze bleef tot 1968 voor de UCB werken.

Voorzitster van het NVKVV vanaf 1955

Ondertussen kwam ze vanaf 1948 regelmatig als vrijwilligster op het secretariaat van de Vlaamse Katholieke Verpleegstersvereniging (VKVV) in Brussel werken. Het doel van deze feitelijke vereniging was om de specifieke beroepsbelangen van de katholieke verpleegsters uit het Vlaamse taalgebied te behartigen.[3] Tijdens de bureauvergadering van 17 juli 1948 werd Van Massenhove lid van het dagelijks bestuur. Een half jaar later werd ze aangesteld als algemeen secretaresse. Toen de voorzitster in 1954 haar mandaat vroegtijdig beëindigde, werd Van Massenhove eerst voorzitster ad interim en in oktober 1955 voorzitster van de vereniging, die ondertussen haar naam had veranderd in Nationaal Verbond der Katholieke Vlaamse Verpleegsters (NVKVV).[4]

Een van de prioriteiten die de nieuwe voorzitster zich meteen stelde, was het samenbrengen van verpleegsters, ziekenoppassters (die in 1952 een eigen beroepsorganisatie hadden opgericht en wel statutair samenwerkte met het NVKVV) en vroedvrouwen (die verenigd waren in het Algemeen Vrij Verbond der Vroedvrouwen van België). Het lukte haar in 1959. Als gevolg daarvan, werd in de benaming van de vereniging verpleegsters vervangen door verplegenden. De doelstelling van de vereniging – het verdedigen van de belangen van de verplegenden – werd niet gewijzigd, maar Van Massenhove voerde wel een belangrijke organisatorische wijziging door: voortaan waren niet langer de plaatselijke en gewestelijke afdelingen (op dat ogenblik 11, maar dit aantal zou tijdens haar voorzitterschap stijgen tot 19) lid van de vereniging, maar wel de individuele gediplomeerde verplegenden. Ook studenten konden aansluiten.

Voortdurende aandacht voor opleidingen

Een ander punt dat sinds het aantreden van Van Massenhove grote aandacht kreeg, was de opleiding van verplegenden. Ze had zichzelf na haar afstuderen ook voortdurend bijgeschoold in binnen- en buitenland. Ze was de drijvende kracht achter het Vervolmakingscentrum voor Verplegenden (VVC), dat in 1962 in de schoot van het NVKVV werd opgericht. Dit centrum beoogde een regelmatige bijscholing voor gediplomeerde verpleegsters, verpleegassistenten (de vroegere ziekenoppassters) en vroedvrouwen.

Van Massenhove zag in dat de toekomst van de verpleegkunde in belangrijke mate afhankelijk was van de intellectuele en persoonlijke competenties van de verplegenden. Het was dan ook niet verwonderlijk dat ze directrice van het centrum werd, en er les ging geven. Vanaf het schooljaar 1964-1965 werd het VVC uitgebreid met een kaderschool. Hierdoor konden verplegenden met verantwoordelijke functies zich verder bekwamen. Gedurende twee jaar kwamen ze drie dagen per maand les volgen. Na het eindexamen kregen ze een officieel studiebewijs, uitgereikt door het ministerie van Nationale Opvoeding. Op die wijze werd gezorgd voor de opleiding van het middenkader, met inbegrip van de hoofdverplegenden.[5] Naast de opleiding voor kaderpersoneel in ziekenhuizen en andere verpleeginstellingen, startte ze in 1978 met navormingscursussen over specifieke onderwerpen zoals heelkundige verplegingen, over verlammingen en over prematuriteit. In totaal volgden 520 verplegenden deze navorming.[6]

Ghislaine Van Massenhove (links van de koningin) bij het bezoek van koningin Fabiola aan het NVKVV-congres in 1965. Photo Congres. Leuven, KADOC.

Wat is de betekenis van Van Massenhove voor de verpleegkunde in België?

Ghislaine Van Massenhove is ongetwijfeld een van de invloedrijkste personen in de geschiedenis van de verpleegkunde in België. Meest in het oog springend was haar jarenlange inzet voor het statuut van de verpleegkundigen, dat eind 1974 tot stand kwam. Een schaduwzijde daarbij is wel dat bij haar overlijden de uitvoeringsbesluiten nog niet waren gepubliceerd, ook al had ze zich daarvoor blijvend ingezet. Zeer belangrijk waren ook haar inspanningen voor de opleiding van een verpleegkundig middenkader, en voor pedagogische en gespecialiseerde bijscholingen. Daarbij moet wel opgemerkt dat de naschoolse vorming van verpleegsters al sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog – dus lang voor ze hiervoor een centrum en kaderschool oprichtte – een grote prioriteit was voor het NVKVV. Door de dominante positie van het NVKVV in de AUVB kon ze haar standpunten doordrijven. Daarbij streefde ze wel naar een goede verstandhouding met de neutrale beroepsorganisaties. Ze nam talrijke initiatieven om de werking van het NVKVV te verbreden, door meer plaatselijke afdelingen op te richten en jonge en mannelijke verpleegkundigen aan te trekken. Ze speelde ook een belangrijke rol op internationaal vlak, door haar functies als algemeen secretaresse en daarna voorzitster van de internationale katholieke beroepsorganisatie CICIAMS. Door haar engagementen slaagde ze erin de verpleegkunde zowel in België als internationaal op de kaart te zetten en naar een hoger niveau te tillen. Haar leven in dienst van de verpleegkunde schonken het beroep een groter aanzien en een duidelijker wetgevend kader.

Ghislaine Van Massenhove bij de ondertekening van de statuten van de vzw NVKVV in 1959. Leuven, KADOC.

Aandacht voor jonge en ouder wordende verplegenden

Een andere belangrijke prioriteit tijdens haar voorzitterschap waren de jonge verplegenden. Uiteindelijk leidde dit in 1964 tot de oprichting van een Nationale Jeugdraad in de schoot van het NVKVV. Bedoeling was om een nauwere band te creëren tussen de leerling-verplegenden en het NVKVV. Hierdoor vonden heel wat leerlingen de weg naar de vereniging, en traden ze toe als aspirant-lid. Ze ondernam ook actie om pas afgestudeerden zo vlug mogelijk bij de vereniging te laten aansluiten.[7] Zo slaagde ze erin om het NVKVV een verjongingsoperatie te laten ondergaan.

Ze was ook bekommerd om de ouder wordende verplegenden. Daarom richtte ze in 1961 het Erefonds voor op rust gestelde verplegenden op. Ze had vastgesteld dat er geen enkele dienst bestond die voor de specifieke problemen van gepensioneerde, chronisch zieke of gehandicapte verplegenden opkwam. Door de oprichting van het fonds wilde ze een band creëren tussen verplegenden die door leeftijd, ziekte of invaliditeit op rust waren gesteld. Het NVKVV behartigde hun materiële en sociale belangen, en hun individuele noden via een speciaal opgerichte sociale dienst. De leden konden met hun pensioenproblemen ook terecht bij een inlichtingendienst voor pensioenen.[8]

Samenwerking met andere beroepsorganisaties

Van Massenhove streefde naar een goede samenwerking met de Fédération Nationale des Infirmières Belges (FNIB)/Nationale Vereniging van Belgische Verpleegsters (NVBV), de neutrale beroepsorganisatie die al in 1922 was opgericht. Ze zag in dat de belangen van de verplegenden vaak het best konden gediend worden door het innemen van een gemeenschappelijk standpunt. Daarom stond ze ook positief tegenover de Algemene Unie der Verpleegsters van België (AUVB), die in 1952 als overkoepelend orgaan werd opgericht door het NVKVV, de Franstalige tegenhanger AICB (Association des Infirmières Catholiques Belges) en de Nederlands- en Franstalige neutrale beroepsorganisaties. Het voorzitterschap daarvan ging overigens om beurt naar een van de vier deelnemende organisaties, waardoor Van Massenhove vanaf 1955 om de vier jaar ook voorzitter van de AUVB was.

De lange weg naar het statuut van de verpleegkundige

Het was in de schoot van de AUVB dat ‘juffrouw Van Massenhove’ met de verwezenlijking van het statuut van de verpleegkundige in 1974 het grootste succes uit haar lange loopbaan ten dienste van de verpleegkunde behaalde. Om deze verwezenlijking in zijn juiste context te plaatsen, is het nodig om de voorgeschiedenis ervan te schetsen. In 1957 werden koninklijk besluiten gepubliceerd, waardoor een diploma voor gegradueerde verpleegsters (A1) in het hoger technisch onderwijs werd gecreëerd, met de bedoeling de opleiding op een hoger niveau te brengen. Daarnaast werd een brevet voor verpleegassistenten (A2) na twee jaar in het beroepsonderwijs ingevoerd. Ook werd, na een overgangsperiode van drie jaar, een bijkomend derde jaar ingericht voor de verpleegassistenten, waardoor ze de titel van gebrevetteerde verpleegster (A2) konden verwerven. Het NVKVV vreesde dat de strenge toelatingsvoorwaarden en het uitgebreide studieprogramma van het nieuwe A1-diploma het bestaande tekort aan geschoolde verplegenden ging vergroten. Van Massenhove eiste daarom dat de verworven rechten van de voor 1957 gediplomeerde verpleegsters gevrijwaard werden. Onder haar impuls werd in 1960 effectief een assimilatie tussen de oude en nieuwe gediplomeerden voorzien, waardoor de verpleegsters van voor 1957 via een jaar bijkomende opleiding en een examen voor de centrale examencommissie de mogelijkheid kregen om ook het diploma van gegradueerde verpleegster te behalen. Mede door haar toedoen ontstond daarop een beweging voor een eigen verpleegkundig statuut. Deze beweging werd eerder afgeremd dan gestimuleerd door het koninklijk besluit nummer 78 op de uitoefening van de geneeskunst, dat in 1967 werd gepubliceerd, en waardoor het verpleegstersberoep onder geneeskundige voogdij werd geplaatst. Van Massenhove ondervond vrij vlug dat gesprekken en studiewerk niet volstonden om tot resultaat te komen. Een van de ambtenaren van het ministerie gaf haar de raad om ‘meer herrie uit te lokken op het publieke forum, als middel om meer resultaat te bereiken.’[9]

Het was een raad die ze de daaropvolgende jaren ter harte nam, en die nog gestimuleerd werd doordat ze in 1968 als vrijgestelde voor het NVKVV en de AUVB ging werken. Zo werd onder haar impuls in 1969 door leden van de AUVB een enquête afgenomen in ziekenhuizen, waarbij aan geneesheren-specialisten werd gevraagd om schriftelijk te bevestigen waaruit de reële activiteiten van de verplegenden in hun instellingen bestonden. Uit de resultaten bleek duidelijk dat vele handelingen, die volgens het koninklijk besluit nummer 78 uitsluitend behoorden tot de uitoefening van de geneeskunst, werden overgelaten aan verplegenden. Zo werd meteen het bewijs geleverd van een bestaande leemte in de wetgeving, die niet aangepast bleek aan de werkelijkheid.

Een eisen- en actieprogramma

De AUVB reageerde op 27 september 1969 met de organisatie van een Nationale Informatiedag in het Congressenpaleis in Brussel, waaraan werd deelgenomen door 1.500 verplegenden, en waarop Van Massenhove een uitvoerig pleidooi hield voor een beroepsstatuut.[10] Dit is de enige bewaarde tekst van een toespraak van haar over het statuut van de verpleegster. Ze verwees eerst naar de wet van 15 november 1946, waardoor de titel van verpleegster werd beschermd. Dit impliceerde geen bescherming van de uitoefening van het beroep. Het koninklijk besluit nummer 78 van 10 november 1967 zou hierin verandering kunnen brengen, door de lijst van toevertrouwde handelingen en technische prestaties te bepalen en aan de verpleegsters te delegeren. Ze onderstreepte dat de AUVB daarbij een verantwoorde verpleging als doelstelling vooropstelde, maar stelde ook vast dat minister van Volksgezondheid Louis Namèche in een brief van 13 maart 1969 had gestipuleerd dat een aantal handelingen enkel door geneesheren mochten uitgevoerd worden.

Door dit onbevredigend antwoord van de bevoegde minister stelde Van Massenhove een aantal eisen:

  1. dat de Academiën van Geneeskunde een aantal handelingen die nog steeds tot de geneeskunde behoorden, zouden toewijzen aan de verpleegsters;
  2. dat ziekenhuizen geen technische hulpprestaties zouden laten verrichten door personen die niet in het bezit waren van het vereiste diploma of brevet;
  3. dat een ernstige studie zou gemaakt worden van de normen voor het verplegend personeel, die zouden toelaten om kwaliteitsverpleging aan te bieden;
  4. dat de kwaliteit van de verzorging niet langer zou moeten wijken voor economische motieven;
  5. dat de kaderfunctie in de verpleging als dusdanig zou erkend worden;
  6. dat alle verpleegkundigen bereid zouden zijn een grotere verantwoordelijkheid op te nemen;
  7. dat de verpleegkundigen de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de verpleging zouden krijgen;
  8. dat de verpleegkundigen ook medezeggenschap op alle niveaus zouden verwerven.

Aan dit achtvoudig eisenprogramma koppelde Van Massenhove een actieprogramma en kondigde ze aan dat de AUVB een brief zou richten aan de bevoegde minister, waarin hem uitdrukkelijk zou gevraagd worden de lijsten, die de Hoge Raad voor het Verplegingswezen van de aan verpleegkundigen toe te vertrouwen handelingen en technische prestaties aan hem ging voorleggen, onmiddellijk over te maken aan de Academiën voor Geneeskunde en aan te dringen op de goedkeuring ervan. Tot slot onderstreepte ze nogmaals dat de AUVB wilde komen tot een beroepsstatuut voor verpleegkundigen, ‘de enige waarborg voor een normale verdere ontwikkeling van ons beroep.’[11]

‘Geestelijke moeder’ van het statuut van de verpleegkundige

Omdat het eisenprogramma en het actieprogramma niet meteen concrete resultaten opleverden, werd vanaf dan onder impuls van Van Massenhove toenemende druk uitgeoefend op de geneesheren en op minister van Volksgezondheid Louis Namèche en zijn opvolgers Léon Servais en Jos De Saeger. In februari 1971 organiseerde de AUVB een Staten-Generaal van de Verpleegkunde op de Heizel, waar Van Massenhove andermaal een vurig pleidooi hield voor het beroepsstatuut. Aansluitend hielden 17.000 verplegenden een betoging in Brussel, de grootste manifestatie uit de geschiedenis van de verpleegkunde in België en een eerste uiting van de latere ‘witte woede’.[12] Uiteindelijk leidde dit tot de wet van 20 december 1974 op de uitoefening van de verpleegkunde, waarin deze uitoefening duidelijk werd omschreven en waardoor de verpleegkundigen eindelijk hun statuut kregen. De wet van 1974 is ook vandaag nog altijd richtinggevend voor het werk van de verpleegkundigen.

Organisatie van de Week van de Verpleegkunde

In de jaren zeventig zocht Van Massenhove naar een manier om de identiteit van verpleegkundigen te benadrukken en om ook het beroep (nog) meer te introduceren bij de bevolking. Daarom werd in 1975 voor het eerst de Week van de Verpleegkunde georganiseerd. Daarbij werd iedere dag een dubbelprogramma van lezingen en activiteiten aangeboden, om tegemoet te komen aan de groeiende specialisaties in de verpleegkunde. Het bleek meteen een schot in de roos: 6.020 verpleegkundigen namen deel aan deze eerste week. Drie jaar later was het aantal deelnemers gegroeid tot 8.375.[13]

Van Massenhove overleed na haar terugkeer van het CICIAMS-congres in Panama. Op 17 februari 1980 ging ze vanuit Zaventem eerst nog langs het NVKVV-secretariaat in Brussel en reed vervolgens naar Bredene. Bij een ongeval ter hoogte van Aalter liet ze het leven. In haar afscheidsgroet onderstreepte NVKVV-ondervoorzitster M. Beevers dat ‘juffrouw Van Massenhove’ aan de verpleegkundigen een geest van solidariteit en enthousiasme had gegeven. Beevers wees ook op het feit dat ze het NVKVV had uitgebouwd tot een ware ontmoetingsplaats voor alle verpleegkundigen, op de organisatie van de Week van de Verpleegkunde en op haar vele andere realisaties. Ze besloot met een dankwoord ‘voor uw alom aanwezige en stimulerende werking, waardoor u de verpleegkunde meer gerespecteerd en de verpleegkundige meer gewaardeerd maakte.’[14]

[1] Voor de biografische gegevens werd vooral een beroep gedaan op volgende bronnen: Leuven, KADOC, Archief Nationaal Verbond Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen (NVKVV), archiefdoos 219 (personalia Van Massenhove): curriculum vitae september 1967; Katelijne Vermandere, Ontstaan en groei van NVKVV 1919-1969, Brussel, 1987, p. 129; Godelieve Perneel, ‘In memoriam juffrouw Ghislaine Van Massenhove’, in Verpleegkundigen en Gemeenschapszorg, 36, 1bis, april 1980, p. 4-7; ‘Curriculum vitae Ghislaine Van Massenhove’, in Geneeskundig Magazine, 7, 10, oktober 1978, p. 5; interview met Greta Vanmassenhove, 8 oktober 2021.

[2] Zie hierover Luc De Munck, Altijd troosten. Belgische verpleegsters tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam, 2018.

[3] Vermandere, Ontstaan, p. 23.

[4] Vermandere, Ontstaan, p. 128-129.

[5] Ghislaine Van Massenhove, ‘De rol van de beroepsorganisatie voor verpleegkundigen’, in Hospitalia, 23, 2, 1979, p. 111.

[6] Van Massenhove, ‘De rol van de beroepsorganisatie’, p. 112.

[7] Vermandere, Ontstaan, 240-245.

[8] Vermandere, Ontstaan, 251-256.

[9] P[iet] De Schouwer, ‘Inzet en dynamisme’, in Verpleegkundigen en Gemeenschapszorg, 36, 1bis, april 1980, p. 55.

[10] Ghislaine Van Massenhove, Naar een professioneel statuut van de verpleegster [toespraak Nationale Informatiedag AUVB, Brussel, 27 september 1969, 17 p.], in Leuven, KADOC, Archief Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen (NVKVV), archiefdoos 135 (statuut van de verpleegkundige).

[11] Van Massenhove, ‘Naar een professioneel statuut’, p. 17.

[12] Luc De Munck, ‘Geen applaus voor de verpleegsters van gisteren’, in Jolien Gijbels en Elwin Hofman red., Het diner in de dinosaurus en andere verhalen uit de nieuwe cultuurgeschiedenis, Brussel, 2021, p. 152.

[13] Van Massenhove, ‘De rol van de beroepsorganisatie’, p. 107-113.

[14] M. Beevers, ‘Afscheidsgroet’ [tijdens de uitvaartplechtigheid van Ghislaine Van Massenhove], in Verpleegkundigen en Gemeenschapszorg, 36, 1bis, april 1980, p. 13.