Vernieuwde academische masteropleiding verpleegkunde en vroedkunde

De Master of Science in de Verpleegkunde en Vroedkunde onderging recent een grondige transformatie. De Universiteit Antwerpen, Katholieke Universiteit Leuven en Universiteit Gent bieden al een vernieuwd programma aan, Universiteit Hasselt start volgend academiejaar eveneens met deze universitaire opleiding. De Vlaamse universiteiten sloegen de handen in elkaar om afstudeerrichtingen aan te bieden die verpleegkundigen en vroedvrouwen toelaten de nodige verdiepende competenties te ontwikkelen om hen voor te bereiden op de uitdagingen die de hedendaagse complexe en interprofessionele gezondheidszorg met zich meebrengt.

De vier universiteiten vertrekken vanuit dezelfde domeinspecifieke leerresultaten, maar geven hier een eigen accent aan. Ongeacht de universiteit heeft een Master of Science in de Verpleegkunde en Vroedkunde die in Vlaanderen afstudeert dus een generieke set geavanceerde, academische competenties verworven. Deze competenties zijn gericht op zes domeinen: (1) leider en rolmodel in professionalisering van beroep, (2) initiator, coördinator, organisator van kwaliteitsvolle zorg, (3) expert, behandelaar en gezondheidsbevorderaar, (4) communicator, opleider en begeleider, (5) onderzoeker, innovator en implementator van evidence-based praktijkvoering, en (6) bevorderaar van interprofessionele samenwerking.

Wel bieden de universiteiten verschillende afstudeerrichtingen aan. Dit laat toe dat studenten een accent kunnen leggen op hun specifieke interesses. Door te kiezen voor een specifieke afstudeerrichting worden geen toekomstige carrièrepaden uitgesloten, maar wordt de rugzak simpelweg aangevuld met een specifieke set doorgedreven competenties.

Afstudeerrichtingen UGent KU Leuven UAntwerpen UHasselt
Onderzoeker in zorg en gezondheid
Implementatiedeskundige in de zorg1
Zorginnovatie1
Leiderschap in gezondheid en zorg2
Management in de Verpleeg- en Vroedkunde2
Vroedvrouw specialist
Verpleegkundig specialist 3

1Implementatiedeskundige in de zorg en Zorginnovatie zijn twee inhoudelijk verwante afstudeerrichtingen die analoge competenties beogen, evenwel verschillend benoemd; 2Leiderschap in gezondheid en zorg en Management in de Verpleeg-en Vroedkunde zijn twee inhoudelijk verwante afstudeerrichtingen die analoge competenties beogen, evenwel verschillend benoemd; 3De UGent biedt twee opties: Verpleegkundig specialist in de Algemene Gezondheidszorg of Verpleegkundig Specialist in de Geestelijke Gezondheidszorg.

Stapsgewijze implementatie

UAntwerpen en KU Leuven zijn vorig academiejaar gestart met het vernieuwde programma, UGent in het huidige academiejaar. Het is nog te vroeg om trends te ontdekken in de instroom. “Op dit moment is verpleegkundig specialist de populairste afstudeerrichting aan de UGent, daarna implementatiedeskundige en tenslotte onderzoeker”, zegt prof. dr. Ann Van Hecke van de UGent. Ook bij de KU Leuven is verpleegkundig specialist de meest populaire afstudeerrichting. “Er is tegenwoordig veel interesse in management en leiderschap”, vult prof. dr. Eva Goossens van de UAntwerpen aan.

UHasselt start volgend academiejaar met de masteropleiding. “We zien bij studenten veel interesse in de klinische afstudeerrichtingen, omdat de bachelor-na-bacheloropleidingen zijn weggevallen. De masteropleiding biedt hun de mogelijkheid om zich klinisch te verdiepen”, stelt prof. dr. Jochen Bergs van UHasselt. “In de voorbereiding van ons programma voel ik bovendien heel veel collegialiteit met de andere universiteiten. Dit opent deuren om beleidsmatig te werken en versnippering in ons beroep tegen te gaan door in te zetten op kwaliteitsvol onderwijs.”

Methodologische competenties en voortrekkersrol

Regelmatig komt de vraag terug waarom je met een bachelordiploma op zak nog een masteropleiding zou volgen. Daar speelt ook het grote tekort aan verpleegkundigen mee, en het idee dat je op de werkvloer kan bijleren en er voldoende ruimte is om door te groeien. “In de masteropleiding krijg je toch competenties mee op een geavanceerd, academisch niveau”, antwoordt prof. dr. Fabienne Dobbels van KU Leuven. “We ontwikkelen geavanceerde en methodologische vaardigheden die in de bacheloropleiding minder aan bod komen, zoals zoeken in literatuur, doorgedreven klinisch redeneren, nieuwe zorgmodellen en innovaties implementeren en evalueren. Daarnaast bestendigen we de voortrekkersrol van de verpleegkundige en vroedvrouw. Masterstudenten leren leiderschap op te nemen op hogere niveaus. Ze kunnen teams aansturen en verantwoordelijkheid opnemen. Ze krijgen heel wat autonomie, maar weten ook hoe naast andere zorgprofielen te staan.”

De voorbije twee jaren werkten de vier universiteiten, samen met de Belgische Vereniging voor Verpleegkundig Specialisten en andere relevante stakeholders nauw samen in de ontwikkeling van een competentiekader voor de verpleegkundig specialist, volgens prof. dr. Ann Van Hecke. De hoop is dat dit competentiekader verder richting kan geven aan de ontwikkeling van de rol van verpleegkundig specialist in de nabije toekomst.

Tweejarig programma met faciliteiten

Na het behalen van een professioneel bachelordiploma volgt de student eerst een schakeljaar aan de universiteit. Daarin wordt de student ingeleid in de academische wereld. Iedereen krijgt basiswetenschappelijke vakken met het oog op het verstevigen van de fundamenten om later competenties als professional, wetenschapper, leider, implementatiedeskundige en innovator te kunnen ontwikkelen. Daarna volgt het masterjaar. Studenten kunnen het tweejarige programma ook spreiden over vier jaar. Deze deeltijdse programma’s zijn bijvoorbeeld interessant voor verpleegkundigen en vroedvrouwen die een deeltijdse job willen combineren met een universitaire opleiding.

“Alle universiteiten streven naar een hybride systeem met on campus en online lessen, wat het voor sommige studenten gemakkelijker maakt de lessen te volgen in combinatie met persoonlijke of professionele activiteiten”, zegt prof. dr. Eva Goossens. “Corona heeft die transitie vergemakkelijkt. Uiteraard organiseren we voor klinische vaardigheden wel contactmomenten.” Iedere universiteit drukt haar werkstudenten in ieder geval op het hart niet te veel hooi op de vork te nemen. “We proberen de vakken zoveel mogelijk te bundelen op een of twee lesdagen. Dat lijkt niet veel, maar de studielast van zestig studiepunten per academiejaar is gelijk aan iedere andere academische opleiding en er wordt veel zelfstandig werk verwacht. Daarom proberen de universiteiten werkstudenten zo goed mogelijk te ondersteunen met deeltijdse trajecten en faciliteiten.”

Kennis in de (internationale) praktijk omzetten

Bij de masteropleiding hoort een stage van 280 à 320 uur. De doelstelling focust sterk op de eigen rolontwikkeling en de ontwikkeling van geavanceerde, academische competenties. De stage kan worden gelopen in een diversiteit aan settings (bv. algemene ziekenhuizen, woonzorgcentra, eerstelijnszorg, psychiatrische settings) en in een rol die past binnen de afstudeerrichting (bv. als verpleegkundig specialist, onderzoeker, hoofdverpleegkundige, kwaliteitsmedewerker).

De universiteiten kijken daarbij graag over de grenzen heen. Dit doen ze door het uitnodigen van internationale sprekers en het aanbieden van de mogelijkheid om studenten te laten proeven van internationale voorbeelden door een week work shadowing in het buitenland. Aan sommige universiteiten is er ook de mogelijkheid dat studenten een deel van de opleiding aan internationale partnerinstellingen kunnen volgen.

Competenties die standhouden in een veranderende wereld

Zoals eerder aangehaald worden veel mogelijkheden aangeboden om werken en studeren te faciliteren. De combinatie van pas afgestudeerde bachelorstudenten en al ervaren verpleegkundigen en vroedvrouwen zorgt voor een interessante kruisbestuiving tussen theorie en praktijk. De vernieuwde masteropleidingen zijn ideaal voor studenten die op zoek zijn naar professionele zelfontwikkeling en klaar zijn voor meer verantwoordelijkheid in hun carrière. Studenten proeven van innovatie en wetenschap, en leren projecten te implementeren in de praktijk. Ze kijken met een andere, bredere bril naar het werkveld. Ze zijn in staat een leiderschapsrol op te nemen en streven naar continue verbetering van de zorg.

Met dank aan prof. dr. Dimitri Beeckman (UGent), prof. dr. Peter Van Bogaert (UAntwerpen), prof. dr. Theo Van Achterberg (KU Leuven), prof. dr. Ellen Vlaeyen (UHasselt)

Afstudeerrichtingen in de Master of Science in de Verpleegkunde en de Vroedkunde in Vlaanderen

Onderzoeker in gezondheid en zorg

Deze afstudeerrichting leidt studenten op tot verpleegkundigen en vroedvrouwen die competent zijn in het opzetten en kritisch beoordelen van wetenschappelijk onderzoek en in het vergroten van de evidence-based praktijkvoering. De afstudeerrichting biedt de studenten verdiepende en verbredende kennis aan van onder andere onderzoeksmethodologie, analysetechnieken, projectwerk en wetenschappelijke communicatietechnieken.

Implementatiedeskundige in de zorg (UGent) / Zorginnovatie (UHasselt)

Deze afstudeerrichtingen zijn georiënteerd naar studenten die graag het voortouw nemen in het herdenken en verbeteren van de zorg, die waardevolle nieuwe inzichten, technologieën en evidence-based programma’s willen ingang laten vinden in de praktijk. De focus ligt op zorginhoudelijke innovatie, om uitdagingen in de zorgverlening te identificeren en de zorgkwaliteit te optimaliseren op niveau van een individuele (of een groep) zorgvrager(s).

Leiderschap in gezondheid en zorg (UAntwerpen) / Management in de Verpleegkunde en de Vroedkunde (KU Leuven)

Deze afstudeerrichtingen focussen zich op studenten die geboeid zijn door menselijk gedrag in zorgorganisaties, in competenties rond leiderschap en management. Het bereidt studenten voor op een waaier aan leidinggevende functies binnen de verpleegkunde of vroedkunde.

Vroedvrouw specialist

De afstudeerrichting vroedvrouw specialist is klinisch georiënteerd en bereidt vroedvrouwen voor op complexe zorgcontexten. Naast verdieping in klinisch onderzoek, farmacologie en geavanceerde praktijkvoering heeft deze afstudeerrichting een vroedkundige focus, waarbij de vrouw en de pasgeborene centraal staan.

Verpleegkundig specialist

Deze afstudeerrichting laat studenten toe zich verder te specialiseren in klinische, diagnostische en therapeutische vaardigheden binnen een interdisciplinaire praktijkvoering. Vanuit de CanMEDS[1]-rol als ‘klinisch expert en behandelaar’ worden andere rollen vormgegeven: organisator van kwaliteitsvolle zorg en innovatieleider, klinisch en professioneel leider, samenwerker, onderzoeker, communicator en gezondheidsbevorderaar.

[1] CanMEDS is een framework dat de bekwaamheden identificeert en beschrijft die zorgverleners nodig hebben om tegemoet te komen aan de behoeften van zorgvragers. Deze bekwaamheden zijn thematisch gegroepeerd in zeven rollen. (https://www.royalcollege.ca/rcsite/canmeds/canmeds-framework-e)

Waaier aan keuzemogelijkheden

Naast de master in verpleegkunde en vroedkunde bestaat nog een ruim aanbod aan verdiepende opleidingen voor zorgverleners. Heel wat verpleegkundigen kiezen bijvoorbeeld voor de Master of Science in het management en het beleid van de gezondheidszorg, aangeboden aan de UGent en de KU Leuven. Deze opleiding bereidt studenten voor om zorginstellingen op een succesvolle wijze te beheren, bijvoorbeeld als hoofdverpleegkundige.

Prof. dr. Ann Van Hecke (Universiteit Gent)

Prof. dr Eva Goossens (Universiteit Antwerpen)

Prof. dr. Jochen Bergs (Universiteit Hasselt)

Prof. dr. Fabienne Dobbels (Katholieke Universiteit Leuven)


Uitdagingen en opportuniteiten vandaag en morgen

De afgelopen twee jaar waren een ongeziene uitdaging. De zorgsector legde een grote flexibiliteit en inzet aan de dag om zo goed mogelijk door de pandemie te komen. Nu er wat meer ademruimte vrijkomt voor nieuwe opportuniteiten blikt Ellen De Wandeler, coördinator van het NVKVV, terug maar vooral vooruit.

We gaan het post-covid-tijdperk in, wat betekent dat voor het NVKVV?

“De zorgsector heeft de afgelopen jaren een enorme kracht getoond. De virologen en de coronacommissaris speelden een prominente rol op de beeldbuis, maar iedere verpleegkundige droeg zijn steentje bij. Door de handen in elkaar te slaan hebben we de toegenomen drukte in ziekenhuizen en zorginstellingen het hoofd geboden en de vaccinatiecampagne gedragen. We zijn bijzonder trots op al onze verpleegkundigen.

Voor velen is dit het moment waarop ze eindelijk even op adem kunnen komen. Binnen het NVKVV maar vooral bij beleidsmakers komt nu meer ruimte vrij om andere thema’s opnieuw op te nemen. We hebben dus grote ambities voor 2022. Verschillende werkgroepen en taskforces worden opnieuw opgestart, zowel op het Vlaamse als op het federale niveau, en in de kabinetten wordt plaats gemaakt om nieuwe dossiers op te volgen. We zien dus heel wat opportuniteiten.”

Over welke opportuniteiten gaat het?

“Er is budget vrijgekomen om extra personeel aan te nemen. Het Zorgpersoneelsfonds zet 48 miljoen euro in om meer zorgverleners aan het werk te zetten. In 2022 rest ons de taak om de zichtbaarheid te verhogen zodat de openstaande jobs in onze sector worden ingevuld. Ook dringen we aan op zorgvuldige controles op deze budgetten. Vele diensten werken reeds jaren boven de verouderde norm, het fonds mag niet gebruikt worden om deze ‘boven-norm’ te compenseren. Er moeten effectief meer verpleegkundigen en ondersteunende functies mee worden aangeworven. Enkel zo kan de werkdruk omlaag.

Het IFIC-loonsysteem betekende in 2021 een loonsverhoging voor de meeste verpleegkundigen in federale gezondheidssectoren, maar lang niet voor iedereen. Dat blijft dus voor ons een streefpunt. Niemand zou erop achteruit mogen gaan door in IFIC te stappen. Tot ons genoegen is de minister hiervan op de hoogte en zal hij onder andere de premies verbonden aan specialisatie herbekijken. We verwachten de uitvoering daarvan in 2022. Op het federale niveau zal er dan opnieuw een premie bestaan voor specialisatie, maar op het Vlaamse niveau niet. Wij ijveren er sterk voor om die scheeftrekking in verloning weg te werken.”

Hoe staat het met de positie van de verpleegkundige in de wetgeving?

“In het kader van COVID-19 werd een wet gestemd waardoor tijdelijk verpleegkundige handelingen mochten worden uitgevoerd door gezondheidszorgberoepen die daartoe anders niet wettelijk bevoegd zijn. De verpleegkundige draagt daarbij wel de beslissende en coördinerende rol. We willen de opportuniteit grijpen om in 2022 die coördinerende positie van de verpleegkundige op de werkvloer te bestendigen. Als wij de coördinatie van de zorg niet op ons nemen, zullen andere beroepen het in onze plaats doen.

In 2018 werd binnen de Vlaamse decreten voor de woon- en zorgcentra de rol van hoofdverpleegkundige geschrapt en vervangen door een teamverantwoordelijke. Die hoeft niet langer een verpleegkundige te zijn. De hoofverpleegkundige functie wordt zo een vergeten rol, wat wij zeer betreuren. De incentive voor verpleegkundigen met een bachelordiploma om voor deze functies te solliciteren verkleint.”

Hoe staat het met de in- en uitstroom van studenten?

“De inschrijvingscijfers voor HBO5 en de bacheloropleidingen zijn in 2021 licht gestegen. Dat is goed nieuws, maar we moeten er nu over waken dat de uitstroom zo klein mogelijk blijft. Cijfers van de federale planningscommissie tonen aan dat de instroom van vandaag ontoereikend is voor de toekomst. Door de vergrijzing zal de zorgnood in de bevolking toenemen, niet in balans met het aantal actieve verpleegkundigen.”

Hoe gaan we om met het dreigende tekort aan verpleegkundigen?

“De studenten die kiezen voor verpleegkunde moeten we goed verzorgen. Zeker tijdens de stage moeten zij beter begeleid worden en streven we ervoor dat zij waardevolle ervaring opdoen. Het NVKVV lanceert in 2022 het voorstel om de verplichte stage in de ouderenzorg tijdens het eerste jaar af te schaffen. De studenten hebben op dat moment in hun opleiding nog niet genoeg technieken onder de knie om op een zinvolle manier bij te dragen. Tijdens het derde of het vierde jaar past de stage beter, wanneer studenten kunnen optreden in de coördinerende rol van een hoofdverpleegkundige.

De opleiding moet dus beter afgestemd worden op de toekomstige verpleegkundigen, maar we moeten ook blijven inzetten om jongeren te overtuigen om voor verpleegkunde te kiezen. De beste manier om dat te doen is het goede voorbeeld geven op de werkvloer. Verpleegkundigen aan het werk zien in die coördinerende rol is de beste campagne om mensen te inspireren en voor de opleiding te laten kiezen. Volgens een studie van het KCE doet tachtig procent van de verpleegkundigen niet-verpleegkundig werk. Daar moeten we verandering in brengen om de attractiviteit te verhogen.”

Hoe verloopt de taakdifferentiatie vandaag op de werkvloer?

“We weten dat veel verpleegkundigen hun stramien gewend zijn en niet graag taken willen doorgeven. Dat is bewonderenswaardig en wij begrijpen dat, maar we blijven de noodzaak van delegeren benadrukken. Net omdat de zorgvraag onder de bevolking in de komende jaren alleen maar zal stijgen is het uitermate belangrijk de competenties in je team gericht in te zetten.

We schatten dan ook iedere verpleegkundige naar waarde. We lezen in communicatie vanuit onderwijskoepels als specifieke vertegenwoordiging van HBO5 dat er geopperd wordt deze afgestudeerde verpleegkundigen of zij die hun opleiding reeds gestart zijn hun beroepstitel af te nemen. Dat is absoluut onwaar. We betreuren zeer dat foutieve informatie de ronde doet en bespraken dit ook al in het Vlaams Parlement. Zulke geruchten mogen positieve ontwikkelingen niet in de weg staan.”

Hoe optimaliseren we die taakdifferentiatie in de toekomst?

“Om aan taakdifferentie te doen is het voor ons ontzettend belangrijk dat de verpleegkundige functie HBO5 blijft bestaan. We zijn dus zeer tevreden met de afgeronde taskforce. We moeten loskomen van onze vastgeroestheid op het vlak van taakverdeling en personeelsplanning. Het NVKVV onderstreept ook het belang van de bekwame helpers en andere gezondheidzorgberoepen en niet-gezondheidzorgberoepen en vraagt om werk te maken van het principe dat binnen een gestructureerde equipe, waar de verpleegkundige de coördinerende rol opneemt, voortaan de regel geldt: wie bekwaam is, is bevoegd. Hiermee willen we in de eerste plaats de woonzorgcentra en gehandicaptenzorg perspectief geven. Uiteraard is iedereen aansprakelijk voor wat hij of zij doet, daarom heeft een op de drie leden van het NVKVV al een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering bij ons.

We willen dat de verpleegkundige werkt binnen deze gestructureerde equipe waar hij of zij toezicht op heeft en taken vlotter kunnen worden gedelegeerd. We zijn dan ook zeer tevreden met het in voege treden van de kwaliteitswet. Het portfolio stelt de bekwaamheid centraal en biedt zorgverleners meer flexibiliteit. Door los te komen van de rigide regelgeving vergemakkelijken we het interprofessioneel samenwerken en de taakverdeling. Uiteraard zal de gezondheidstoestand van de patiënt en het zorgplan bepalend zijn of er al dan niet kan worden gedelegeerd. Op acute diensten zal deze delegatie dus behoorlijk lager liggen.”

Wat valt er te vieren op de Dag van de Verpleegkundige binnen het NVKVV?

“Het magazine Netwerk Verpleegkunde vierde ondertussen zijn eerste verjaardag en wordt positief geëvalueerd. We slagen erin verpleegkundigen op de hoogte te houden van het laatste nieuws uit de zorgsector en het magazine fungeert als een middel voor verbinding en ontspanning. Ondertussen worden de kantoren van het NVKVV in een nieuw jasje gestoken. Het imposante herenhuis in het Vergotesquare in Schaarbeek ondergaat een grondige circulaire verbouwing. Het hoofdkwartier wordt in de toekomst een multifunctioneel en open huis voor alle verpleegkundigen en voor de leden van het NVKVV.”


Ghislaine Van Massenhove, een leven ten dienste van de verpleegkunde

Ghislaine Van Massenhove is een naam die vandaag in haar geboortedorp Oudenburg waarschijnlijk nog bij weinigen bekend is. Toch speelde ze tussen 1955 en 1980 als voorzitster van het NVKVV, de grootste beroepsorganisatie voor verpleegkundigen in België; en als algemeen secretaresse en voorzitster van CICIAMS, de internationale katholieke beroepsorganisatie voor verpleegkundigen, een hoofdrol in de ontwikkeling van de verpleegkunde op nationaal en internationaal vlak. In dit artikel staat Luc de Munck, historicus aan de KU Leuven, stil bij haar leven en werk.[1]

Ghislaine Van Massenhove werd op 19 juni 1916 in Oudenburg geboren. In het licht van haar latere loopbaan is het opmerkelijk dat ze het levenslicht zag tijdens de Eerste Wereldoorlog, een periode die de doorbraak betekende voor het beroep van verpleegkundigen in België.[2] Voordien had dat beroep geen goede reputatie en was nauwelijks sprake van enige vorm van opleiding. Pas tijdens het eerste decennium van de twintigste eeuw werd een aanzet gegeven tot de professionalisering. Precies deze professionalisering en opleiding zullen na de Tweede Wereldoorlog belangrijke aandachtspunten zijn in het leven van Van Massenhove.

Ghislaine volgde technisch onderwijs in Ieper en studeerde daarna af als vroedvrouw aan de Sint-Annaschool in Brugge. Ze zette haar studies voort aan de Sint-Elisabethschool voor Verpleegsters in dezelfde stad en behaalde in 1940 de diploma’s van hospitaalverpleegster en verpleegster-bezoekster (na de oorlog sociaal verpleegster genoemd). Ze trad in de voetsporen van haar oudste zus Judith, die in Zandvoorde (Oostende) als verpleegster aan de slag was gegaan bij de Union Chimique Belge (UCB), een farmaceutisch bedrijf. In 1941 begon Ghislaine te werken voor de medico-sociale dienst van het bedrijf. Ze moest voor hun fabrieken sociale diensten oprichten en superviseren. Ter ondersteuning van haar werk, volgde ze aan de Katholieke Sociale Normaalschool voor Vrouwen in de Poststraat in Brussel de opleiding tot sociaal assistente. In 1947 behaalde ze haar diploma. Ze bleef tot 1968 voor de UCB werken.

Voorzitster van het NVKVV vanaf 1955

Ondertussen kwam ze vanaf 1948 regelmatig als vrijwilligster op het secretariaat van de Vlaamse Katholieke Verpleegstersvereniging (VKVV) in Brussel werken. Het doel van deze feitelijke vereniging was om de specifieke beroepsbelangen van de katholieke verpleegsters uit het Vlaamse taalgebied te behartigen.[3] Tijdens de bureauvergadering van 17 juli 1948 werd Van Massenhove lid van het dagelijks bestuur. Een half jaar later werd ze aangesteld als algemeen secretaresse. Toen de voorzitster in 1954 haar mandaat vroegtijdig beëindigde, werd Van Massenhove eerst voorzitster ad interim en in oktober 1955 voorzitster van de vereniging, die ondertussen haar naam had veranderd in Nationaal Verbond der Katholieke Vlaamse Verpleegsters (NVKVV).[4]

Een van de prioriteiten die de nieuwe voorzitster zich meteen stelde, was het samenbrengen van verpleegsters, ziekenoppassters (die in 1952 een eigen beroepsorganisatie hadden opgericht en wel statutair samenwerkte met het NVKVV) en vroedvrouwen (die verenigd waren in het Algemeen Vrij Verbond der Vroedvrouwen van België). Het lukte haar in 1959. Als gevolg daarvan, werd in de benaming van de vereniging verpleegsters vervangen door verplegenden. De doelstelling van de vereniging – het verdedigen van de belangen van de verplegenden – werd niet gewijzigd, maar Van Massenhove voerde wel een belangrijke organisatorische wijziging door: voortaan waren niet langer de plaatselijke en gewestelijke afdelingen (op dat ogenblik 11, maar dit aantal zou tijdens haar voorzitterschap stijgen tot 19) lid van de vereniging, maar wel de individuele gediplomeerde verplegenden. Ook studenten konden aansluiten.

Voortdurende aandacht voor opleidingen

Een ander punt dat sinds het aantreden van Van Massenhove grote aandacht kreeg, was de opleiding van verplegenden. Ze had zichzelf na haar afstuderen ook voortdurend bijgeschoold in binnen- en buitenland. Ze was de drijvende kracht achter het Vervolmakingscentrum voor Verplegenden (VVC), dat in 1962 in de schoot van het NVKVV werd opgericht. Dit centrum beoogde een regelmatige bijscholing voor gediplomeerde verpleegsters, verpleegassistenten (de vroegere ziekenoppassters) en vroedvrouwen.

Van Massenhove zag in dat de toekomst van de verpleegkunde in belangrijke mate afhankelijk was van de intellectuele en persoonlijke competenties van de verplegenden. Het was dan ook niet verwonderlijk dat ze directrice van het centrum werd, en er les ging geven. Vanaf het schooljaar 1964-1965 werd het VVC uitgebreid met een kaderschool. Hierdoor konden verplegenden met verantwoordelijke functies zich verder bekwamen. Gedurende twee jaar kwamen ze drie dagen per maand les volgen. Na het eindexamen kregen ze een officieel studiebewijs, uitgereikt door het ministerie van Nationale Opvoeding. Op die wijze werd gezorgd voor de opleiding van het middenkader, met inbegrip van de hoofdverplegenden.[5] Naast de opleiding voor kaderpersoneel in ziekenhuizen en andere verpleeginstellingen, startte ze in 1978 met navormingscursussen over specifieke onderwerpen zoals heelkundige verplegingen, over verlammingen en over prematuriteit. In totaal volgden 520 verplegenden deze navorming.[6]

Ghislaine Van Massenhove (links van de koningin) bij het bezoek van koningin Fabiola aan het NVKVV-congres in 1965. Photo Congres. Leuven, KADOC.

Wat is de betekenis van Van Massenhove voor de verpleegkunde in België?

Ghislaine Van Massenhove is ongetwijfeld een van de invloedrijkste personen in de geschiedenis van de verpleegkunde in België. Meest in het oog springend was haar jarenlange inzet voor het statuut van de verpleegkundigen, dat eind 1974 tot stand kwam. Een schaduwzijde daarbij is wel dat bij haar overlijden de uitvoeringsbesluiten nog niet waren gepubliceerd, ook al had ze zich daarvoor blijvend ingezet. Zeer belangrijk waren ook haar inspanningen voor de opleiding van een verpleegkundig middenkader, en voor pedagogische en gespecialiseerde bijscholingen. Daarbij moet wel opgemerkt dat de naschoolse vorming van verpleegsters al sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog – dus lang voor ze hiervoor een centrum en kaderschool oprichtte – een grote prioriteit was voor het NVKVV. Door de dominante positie van het NVKVV in de AUVB kon ze haar standpunten doordrijven. Daarbij streefde ze wel naar een goede verstandhouding met de neutrale beroepsorganisaties. Ze nam talrijke initiatieven om de werking van het NVKVV te verbreden, door meer plaatselijke afdelingen op te richten en jonge en mannelijke verpleegkundigen aan te trekken. Ze speelde ook een belangrijke rol op internationaal vlak, door haar functies als algemeen secretaresse en daarna voorzitster van de internationale katholieke beroepsorganisatie CICIAMS. Door haar engagementen slaagde ze erin de verpleegkunde zowel in België als internationaal op de kaart te zetten en naar een hoger niveau te tillen. Haar leven in dienst van de verpleegkunde schonken het beroep een groter aanzien en een duidelijker wetgevend kader.

Ghislaine Van Massenhove bij de ondertekening van de statuten van de vzw NVKVV in 1959. Leuven, KADOC.

Aandacht voor jonge en ouder wordende verplegenden

Een andere belangrijke prioriteit tijdens haar voorzitterschap waren de jonge verplegenden. Uiteindelijk leidde dit in 1964 tot de oprichting van een Nationale Jeugdraad in de schoot van het NVKVV. Bedoeling was om een nauwere band te creëren tussen de leerling-verplegenden en het NVKVV. Hierdoor vonden heel wat leerlingen de weg naar de vereniging, en traden ze toe als aspirant-lid. Ze ondernam ook actie om pas afgestudeerden zo vlug mogelijk bij de vereniging te laten aansluiten.[7] Zo slaagde ze erin om het NVKVV een verjongingsoperatie te laten ondergaan.

Ze was ook bekommerd om de ouder wordende verplegenden. Daarom richtte ze in 1961 het Erefonds voor op rust gestelde verplegenden op. Ze had vastgesteld dat er geen enkele dienst bestond die voor de specifieke problemen van gepensioneerde, chronisch zieke of gehandicapte verplegenden opkwam. Door de oprichting van het fonds wilde ze een band creëren tussen verplegenden die door leeftijd, ziekte of invaliditeit op rust waren gesteld. Het NVKVV behartigde hun materiële en sociale belangen, en hun individuele noden via een speciaal opgerichte sociale dienst. De leden konden met hun pensioenproblemen ook terecht bij een inlichtingendienst voor pensioenen.[8]

Samenwerking met andere beroepsorganisaties

Van Massenhove streefde naar een goede samenwerking met de Fédération Nationale des Infirmières Belges (FNIB)/Nationale Vereniging van Belgische Verpleegsters (NVBV), de neutrale beroepsorganisatie die al in 1922 was opgericht. Ze zag in dat de belangen van de verplegenden vaak het best konden gediend worden door het innemen van een gemeenschappelijk standpunt. Daarom stond ze ook positief tegenover de Algemene Unie der Verpleegsters van België (AUVB), die in 1952 als overkoepelend orgaan werd opgericht door het NVKVV, de Franstalige tegenhanger AICB (Association des Infirmières Catholiques Belges) en de Nederlands- en Franstalige neutrale beroepsorganisaties. Het voorzitterschap daarvan ging overigens om beurt naar een van de vier deelnemende organisaties, waardoor Van Massenhove vanaf 1955 om de vier jaar ook voorzitter van de AUVB was.

De lange weg naar het statuut van de verpleegkundige

Het was in de schoot van de AUVB dat ‘juffrouw Van Massenhove’ met de verwezenlijking van het statuut van de verpleegkundige in 1974 het grootste succes uit haar lange loopbaan ten dienste van de verpleegkunde behaalde. Om deze verwezenlijking in zijn juiste context te plaatsen, is het nodig om de voorgeschiedenis ervan te schetsen. In 1957 werden koninklijk besluiten gepubliceerd, waardoor een diploma voor gegradueerde verpleegsters (A1) in het hoger technisch onderwijs werd gecreëerd, met de bedoeling de opleiding op een hoger niveau te brengen. Daarnaast werd een brevet voor verpleegassistenten (A2) na twee jaar in het beroepsonderwijs ingevoerd. Ook werd, na een overgangsperiode van drie jaar, een bijkomend derde jaar ingericht voor de verpleegassistenten, waardoor ze de titel van gebrevetteerde verpleegster (A2) konden verwerven. Het NVKVV vreesde dat de strenge toelatingsvoorwaarden en het uitgebreide studieprogramma van het nieuwe A1-diploma het bestaande tekort aan geschoolde verplegenden ging vergroten. Van Massenhove eiste daarom dat de verworven rechten van de voor 1957 gediplomeerde verpleegsters gevrijwaard werden. Onder haar impuls werd in 1960 effectief een assimilatie tussen de oude en nieuwe gediplomeerden voorzien, waardoor de verpleegsters van voor 1957 via een jaar bijkomende opleiding en een examen voor de centrale examencommissie de mogelijkheid kregen om ook het diploma van gegradueerde verpleegster te behalen. Mede door haar toedoen ontstond daarop een beweging voor een eigen verpleegkundig statuut. Deze beweging werd eerder afgeremd dan gestimuleerd door het koninklijk besluit nummer 78 op de uitoefening van de geneeskunst, dat in 1967 werd gepubliceerd, en waardoor het verpleegstersberoep onder geneeskundige voogdij werd geplaatst. Van Massenhove ondervond vrij vlug dat gesprekken en studiewerk niet volstonden om tot resultaat te komen. Een van de ambtenaren van het ministerie gaf haar de raad om ‘meer herrie uit te lokken op het publieke forum, als middel om meer resultaat te bereiken.’[9]

Het was een raad die ze de daaropvolgende jaren ter harte nam, en die nog gestimuleerd werd doordat ze in 1968 als vrijgestelde voor het NVKVV en de AUVB ging werken. Zo werd onder haar impuls in 1969 door leden van de AUVB een enquête afgenomen in ziekenhuizen, waarbij aan geneesheren-specialisten werd gevraagd om schriftelijk te bevestigen waaruit de reële activiteiten van de verplegenden in hun instellingen bestonden. Uit de resultaten bleek duidelijk dat vele handelingen, die volgens het koninklijk besluit nummer 78 uitsluitend behoorden tot de uitoefening van de geneeskunst, werden overgelaten aan verplegenden. Zo werd meteen het bewijs geleverd van een bestaande leemte in de wetgeving, die niet aangepast bleek aan de werkelijkheid.

Een eisen- en actieprogramma

De AUVB reageerde op 27 september 1969 met de organisatie van een Nationale Informatiedag in het Congressenpaleis in Brussel, waaraan werd deelgenomen door 1.500 verplegenden, en waarop Van Massenhove een uitvoerig pleidooi hield voor een beroepsstatuut.[10] Dit is de enige bewaarde tekst van een toespraak van haar over het statuut van de verpleegster. Ze verwees eerst naar de wet van 15 november 1946, waardoor de titel van verpleegster werd beschermd. Dit impliceerde geen bescherming van de uitoefening van het beroep. Het koninklijk besluit nummer 78 van 10 november 1967 zou hierin verandering kunnen brengen, door de lijst van toevertrouwde handelingen en technische prestaties te bepalen en aan de verpleegsters te delegeren. Ze onderstreepte dat de AUVB daarbij een verantwoorde verpleging als doelstelling vooropstelde, maar stelde ook vast dat minister van Volksgezondheid Louis Namèche in een brief van 13 maart 1969 had gestipuleerd dat een aantal handelingen enkel door geneesheren mochten uitgevoerd worden.

Door dit onbevredigend antwoord van de bevoegde minister stelde Van Massenhove een aantal eisen:

  1. dat de Academiën van Geneeskunde een aantal handelingen die nog steeds tot de geneeskunde behoorden, zouden toewijzen aan de verpleegsters;
  2. dat ziekenhuizen geen technische hulpprestaties zouden laten verrichten door personen die niet in het bezit waren van het vereiste diploma of brevet;
  3. dat een ernstige studie zou gemaakt worden van de normen voor het verplegend personeel, die zouden toelaten om kwaliteitsverpleging aan te bieden;
  4. dat de kwaliteit van de verzorging niet langer zou moeten wijken voor economische motieven;
  5. dat de kaderfunctie in de verpleging als dusdanig zou erkend worden;
  6. dat alle verpleegkundigen bereid zouden zijn een grotere verantwoordelijkheid op te nemen;
  7. dat de verpleegkundigen de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de verpleging zouden krijgen;
  8. dat de verpleegkundigen ook medezeggenschap op alle niveaus zouden verwerven.

Aan dit achtvoudig eisenprogramma koppelde Van Massenhove een actieprogramma en kondigde ze aan dat de AUVB een brief zou richten aan de bevoegde minister, waarin hem uitdrukkelijk zou gevraagd worden de lijsten, die de Hoge Raad voor het Verplegingswezen van de aan verpleegkundigen toe te vertrouwen handelingen en technische prestaties aan hem ging voorleggen, onmiddellijk over te maken aan de Academiën voor Geneeskunde en aan te dringen op de goedkeuring ervan. Tot slot onderstreepte ze nogmaals dat de AUVB wilde komen tot een beroepsstatuut voor verpleegkundigen, ‘de enige waarborg voor een normale verdere ontwikkeling van ons beroep.’[11]

‘Geestelijke moeder’ van het statuut van de verpleegkundige

Omdat het eisenprogramma en het actieprogramma niet meteen concrete resultaten opleverden, werd vanaf dan onder impuls van Van Massenhove toenemende druk uitgeoefend op de geneesheren en op minister van Volksgezondheid Louis Namèche en zijn opvolgers Léon Servais en Jos De Saeger. In februari 1971 organiseerde de AUVB een Staten-Generaal van de Verpleegkunde op de Heizel, waar Van Massenhove andermaal een vurig pleidooi hield voor het beroepsstatuut. Aansluitend hielden 17.000 verplegenden een betoging in Brussel, de grootste manifestatie uit de geschiedenis van de verpleegkunde in België en een eerste uiting van de latere ‘witte woede’.[12] Uiteindelijk leidde dit tot de wet van 20 december 1974 op de uitoefening van de verpleegkunde, waarin deze uitoefening duidelijk werd omschreven en waardoor de verpleegkundigen eindelijk hun statuut kregen. De wet van 1974 is ook vandaag nog altijd richtinggevend voor het werk van de verpleegkundigen.

Organisatie van de Week van de Verpleegkunde

In de jaren zeventig zocht Van Massenhove naar een manier om de identiteit van verpleegkundigen te benadrukken en om ook het beroep (nog) meer te introduceren bij de bevolking. Daarom werd in 1975 voor het eerst de Week van de Verpleegkunde georganiseerd. Daarbij werd iedere dag een dubbelprogramma van lezingen en activiteiten aangeboden, om tegemoet te komen aan de groeiende specialisaties in de verpleegkunde. Het bleek meteen een schot in de roos: 6.020 verpleegkundigen namen deel aan deze eerste week. Drie jaar later was het aantal deelnemers gegroeid tot 8.375.[13]

Van Massenhove overleed na haar terugkeer van het CICIAMS-congres in Panama. Op 17 februari 1980 ging ze vanuit Zaventem eerst nog langs het NVKVV-secretariaat in Brussel en reed vervolgens naar Bredene. Bij een ongeval ter hoogte van Aalter liet ze het leven. In haar afscheidsgroet onderstreepte NVKVV-ondervoorzitster M. Beevers dat ‘juffrouw Van Massenhove’ aan de verpleegkundigen een geest van solidariteit en enthousiasme had gegeven. Beevers wees ook op het feit dat ze het NVKVV had uitgebouwd tot een ware ontmoetingsplaats voor alle verpleegkundigen, op de organisatie van de Week van de Verpleegkunde en op haar vele andere realisaties. Ze besloot met een dankwoord ‘voor uw alom aanwezige en stimulerende werking, waardoor u de verpleegkunde meer gerespecteerd en de verpleegkundige meer gewaardeerd maakte.’[14]

[1] Voor de biografische gegevens werd vooral een beroep gedaan op volgende bronnen: Leuven, KADOC, Archief Nationaal Verbond Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen (NVKVV), archiefdoos 219 (personalia Van Massenhove): curriculum vitae september 1967; Katelijne Vermandere, Ontstaan en groei van NVKVV 1919-1969, Brussel, 1987, p. 129; Godelieve Perneel, ‘In memoriam juffrouw Ghislaine Van Massenhove’, in Verpleegkundigen en Gemeenschapszorg, 36, 1bis, april 1980, p. 4-7; ‘Curriculum vitae Ghislaine Van Massenhove’, in Geneeskundig Magazine, 7, 10, oktober 1978, p. 5; interview met Greta Vanmassenhove, 8 oktober 2021.

[2] Zie hierover Luc De Munck, Altijd troosten. Belgische verpleegsters tijdens de Eerste Wereldoorlog, Amsterdam, 2018.

[3] Vermandere, Ontstaan, p. 23.

[4] Vermandere, Ontstaan, p. 128-129.

[5] Ghislaine Van Massenhove, ‘De rol van de beroepsorganisatie voor verpleegkundigen’, in Hospitalia, 23, 2, 1979, p. 111.

[6] Van Massenhove, ‘De rol van de beroepsorganisatie’, p. 112.

[7] Vermandere, Ontstaan, 240-245.

[8] Vermandere, Ontstaan, 251-256.

[9] P[iet] De Schouwer, ‘Inzet en dynamisme’, in Verpleegkundigen en Gemeenschapszorg, 36, 1bis, april 1980, p. 55.

[10] Ghislaine Van Massenhove, Naar een professioneel statuut van de verpleegster [toespraak Nationale Informatiedag AUVB, Brussel, 27 september 1969, 17 p.], in Leuven, KADOC, Archief Nationaal Verbond van Katholieke Vlaamse Verpleegkundigen (NVKVV), archiefdoos 135 (statuut van de verpleegkundige).

[11] Van Massenhove, ‘Naar een professioneel statuut’, p. 17.

[12] Luc De Munck, ‘Geen applaus voor de verpleegsters van gisteren’, in Jolien Gijbels en Elwin Hofman red., Het diner in de dinosaurus en andere verhalen uit de nieuwe cultuurgeschiedenis, Brussel, 2021, p. 152.

[13] Van Massenhove, ‘De rol van de beroepsorganisatie’, p. 107-113.

[14] M. Beevers, ‘Afscheidsgroet’ [tijdens de uitvaartplechtigheid van Ghislaine Van Massenhove], in Verpleegkundigen en Gemeenschapszorg, 36, 1bis, april 1980, p. 13.


Adviezen gemeenschappelijke mentorenopleiding en spreiding stageplaatsen afgerond

De adviezen rond de gemeenschappelijke mentorenopleiding en rond de spreiding van de stageplaatsen zijn een werk van lange adem geweest. Vandaag liggen ze op tafel bij ministers Ben Weyts en Wouter Beke. Het adviescomité blijft behouden enerzijds om opvolging te bieden van deze twee dossiers en anderzijds om samen waar mogelijk de kwaliteit van de begeleiding van studenten en aan de evaluatie van de stageplaatsen te bevorderen.

De oorspronkelijke oproep om een adviescomité in het leven te roepen dateert al van december 2018. Het doel was vierdelig: een vergoeding voor studenten tijdens de vierde fase, het opstellen en implementeren van een uniform feedbackformulier voor de stages, een gemeenschappelijke mentorenopleiding uitwerken en de spreiding van de verdiepende stage over de verschillende domeinen en sectoren. Daar werd zowat het hele werkveld en ook een afvaardiging vanuit de hogescholen bij betrokken en dat resulteert in een onderbouwd en kwalitatief resultaat. De adviezen rond de spreiding van de stageplaatsen en de mentorenopleiding zijn afgewerkt. Voor dat laatste advies stonden Karen Van Wassenhove, directeur cluster gezondheidszorg aan Odisee en Dirk Vandeweyer van de Vlaamse Hogescholenraad aan het hoofd van een subwerkgroep die opgericht werdbinnen de werkgroep verpleegkunde van de Vlaamse hogescholenraad.

“Er werd gesproken rond de duur, de inhoud, de doelen, de capaciteit en de financiën van zo’n gemeenschappelijke mentorenopleiding”, vertelt Karen Van Wassenhove. “Iedere hogeschool organiseert wel een vorm van opleiding, maar die verschillen onderling zeer sterk. De nood aan uniformiteit drong zich op. We gingen rond de tafel zitten en startten vanuit de inhoud en de doelstellingen: wat is de ideale mentorenopleiding? Daarna pasten we ons concept aan in functie van haalbaarheid, zowel financieel als naar vrijroosteren van persoon in het werkveld.

Vier onderdelen

De gemeenschappelijke mentorenopleiding is er niet enkel voor de vierde fase van de bachelor verpleegkunde. Al komt de oorspronkelijke vraag wel daar uit voort. Hoe je een stagiair in de eerste of vierde fase coacht, is verschillend. “Daarom werkten we een volwaardige opleiding uit, van a tot z. De focus ligt op de mentor zijn voor een student uit de bacheloropleiding, maar ook het onderscheid met het begeleider van een student uit HBO5 Verpleegkunde komt aan bod. Mentorschap heeft een belangrijke gemeenschappelijke basis aan competenties die  uniform zijn of het nu gaat om het begeleiden van een HBO5 of bachelor student. Er zijn echter ook duidelijke verschillen en deze komen ook uitgebreid aan bod in deze opleiding.” In welke mate de hogescholen samen met hun HBO5 partner deze opleiding uitbouwen/aanbieden, is een vrije keuze.

De mentorenopleiding bestaat uit vier fysieke contactmomenten waar interactie, collaboratief leren en peerfeedback en intervisie centraal staan. De groepsgrootte  moet aangepast zijn  voor dergelijke didactische werkvormen. Daarnaast is er ook een asynchroon deel met modellen, best practices, checklists, … De hogescholen zullen materiaal voor het asynchrone deel met elkaar uitwisselen. Dit deel is in principe zelfstudie voor de mentoren, de investering nodig voor het doornemen van deze inhoud zal sterk verschillen afhankelijk van de voorkennis en de ervaring van de mentor. “De mentor dient dit zelfstudiepakket stap per stap te verwerven voorafgaand aan het bijhorende contactmoment. Door deze voorbereiding kan tijdens dit contactmoment optimaal tijd besteed worden aan het beantwoorden van vragen en allerlei interactieve werkvormen zoals intervisiemomenten”, vertelt Karen. “De hogescholen bepalen zelf hoe ze die vier dagen invullen. Wij raden aan die te spreiden over het jaar. Zo kan de mentor iets nieuws leren, er mee aan de slag gaan, feedback ontvangen en zo stap per stap groeien in het mentorschap. Daar komt ook het portfolio met reflecties en opdrachten kijken. Dat portfolio moet organisch groeien en mag geen blok aan het been zijn. Integendeel, mentoren gaan aan de slag met gerichte, concrete vragen zodat ze tijdens de twee individuele coachingmomenten of tijdens de intervisie hierover in gesprek kunnen gaan met de docenten.”

 

 

 

 

Foto’s: Foto Kurt

Rekening houden met opleidingsfase

De opleiding stelt enkele gemeenschappelijke doelen die op basis van het functie- en competentieprofiel van de mentor zijn opgesteld. Het gaat om brede doelen enerzijds en doelen in relatie met de student anderzijds. Zo moet de mentor in staat zijn een kritische reflectie te maken van zichzelf en de stageplaats op basis van kaders en modellen. Hij heeft een voorbeeldrol en onderneemt actie om op de open afdeling een open leerklimaat te bevorderen. Zo is hij meteen ook een verbindende factor tussen alle betrokken partijen: de student, het verpleegkundig team, de leidinggevenden, het multidisciplinair team, de zorgvragers en de stagebegeleiders. “Specifiek voor de student creëert de mentor leerkansen aangepast op de student. Daarbij moet hij ook rekening houden met de vaardigheden die op bachelorniveau verworven worden”, zegt Karen nog. “Vooral in de vierde fase speelt dit een belangrijke rol, want het klinisch redeneren, de vaardigheden en de mate van autonomie van studenten in een eerste opleidingsfase zijn helemaal anders dan van studenten in de vierde opleidingsfase.”

Tot slot moet de mentor ook begeleiden en coachen zodat de student zijn leerdoelen behaalt en moet er constructieve feedback volgen aan de hand van voorziene momenten en formulieren. Daarvoor wordt aan gestandaardiseerd feedbackformulier gewerkt. Op dit moment is het volgen van de mentorenopleiding geen verplichting, maar wel sterk aanbevolen. Wie mentor is, kan mentor blijven. Er is vandaag ook nog geen sprake van een kwaliteitsvereiste voor stageplaatsen waarin er een relatie wordt gelegd met het volgen van deze mentorenopleiding. Als deze stap verkend zou worden, zal dit opnieuw heel wat afstemming en overleg vragen.

Betere spreiding van stageplaatsen

Een van de voorwaarden om deel te mogen nemen aan de mentorenopleiding is al mentor zijn van bachelorstudenten verpleegkunde. Maar woonzorgcentra waar vaker HBO5-studenten stage lopen, vallen zeker niet uit de boot. Willen ze opleiding volgen, dan voorziet de hogeschool een bachelorstudent. En zo is de link met de spreiding van de stageplaatsen in de derde en vierde opleidingsfase gemaakt, een werkgroep geleid door Toon Quagebeur, programmadirecteur gezondheid aan de UCLL.

In 2019 deed 73 procent[1] van de studenten in het vierde bachelorjaar hun verdiepende stage in een ziekenhuis. Vooral hospitalisatie (38,5 procent) en kritieke diensten (28,3 procent) zijn vaak gekozen afdelingen. Stages bij patiënten met een beperking (0,9 procent) of medische technologieën (1,9 procent) bengelen onderaan de lijst. De cijfers voor 2021 leken alvast bemoedigend. Hospitalisaties (32,2 procent) en kritieke diensten (27,7 procent) blijven de vaste waarden, maar andere disciplines ontvingen meer studenten. De verklaring daarvoor zijn de buitenlandse stages die wegvielen omdat veel studenten voor covid niet konden vertrekken en zo dus op zoek gingen naar een andere stageplaats. Feit blijft dat slechts 5,4 procent koos voor een stage binnen de ouderenzorg, 7,6 procent voor een stage in de eerstelijn, 12,7 procent binnen de geestelijke gezondheidszorg en 6 procent binnen welzijnszorg. Deze cijfers worden jaarlijks opgevolgd door het adviescomité.

Niet alleen de keuze van de student speelt mee. Zo wordt in de eerste fase veelal gekozen voor een stage binnen de ouderenzorg omdat de student dan al een registratie tot zorgkundige bezit. Het lijkt de ideale omgeving om basiscompetenties te oefenen, maar niets is minder waar. Ouderenzorg is een complexe sector en wordt niet voldoende erkend. Studenten doen dan misschien een eerste, negatieve ervaring op waardoor ze op een later moment in hun opleiding niet meer voor deze discipline kiezen.

Om de stages met chronische zorg aantrekkelijker te maken, stelde het adviescomité een lijst op met initiatieven en actiepunten. Zo spreken ze over de visievorming bij lectoren, maar ook over de opstart van transmurale trajecten, stagebeurzen en individuele gesprekken met de studenten over de opleidingsfases heen. Het zijn gebundelde initiatieven die onderwijsinstellingen vandaag afzonderlijk al nemen, maar door de volledige lijst te implementeren hoopt het adviescomité een betere spreiding te bekomen. Ook het werkveld kan helpen, door uitdagende stageconcepten te ontwikkelen en daarvoor samen te werken met de onderwijsinstellingen.

Er wordt ook gevraagd aan de ministers om het adviescomité niet te ontbinden “Het is een zeer goede samenstelling van experten die dit ten gronde kunnen opvolgen en evalueren. De gemeenschappelijke mentorenopleiding zal  in het academiejaar 2022-2023 voor het eerst uitgerold worden in de hogescholen. Voor het adviescomité rond de spreiding van de stageplaatsen zal een eerste grote evaluatie plaatsvinden begin 2023.

[1] Cijfers uit een enquête van de hogescholen in 2019 en 2021.


Minister Frank Vandenbroucke: “Noodzakelijke valorisatie voor verpleegkundigen met BBT of BBK”

Minister van Volksgezondheid Frank Vandenbroucke (Vooruit) maakt 43 miljoen euro vrij voor gespecialiseerde verpleegkundigen met een BBT en BBK. Hiermee wil hij de verpleegkundige functies die in de kou bleven staan door de versnelde uitrol van IFIC in 2020 ondersteunen. “Dit is geen geïsoleerde maatregel, maar past binnen de bredere maatregelen om het verpleegkundig beroep aantrekkelijker te maken”, zegt de minister.

Met 500 miljoen euro in 2020 kwam IF.IC in een stroomversnelling. De lonen van sommige verpleegkundige functies gingen omhoog, maar dat was niet voor iedereen zo. Daarom voorziet minister Frank Vandenbroucke nu extra budget om erkende gespecialiseerde functies, BBT en BBK, te ondersteunen. Concreet zou het gaan om 2.500 bruto extra per jaar voor alle gespecialiseerde verpleegkundigen met een beroepstitel en 830 euro bruto meer per jaar voor alle gespecialiseerde verpleegkundigen met een specifieke beroepskwalificatie. Deze som wordt met terugkerende kracht toegepast vanaf januari 2022. Hiermee herziet de minister een beslissing uit 2015, toen de extra financiering voor BBT en BBK werd stopgezet.

“Het gaat om een noodzakelijke bijsturing. De versnelde uitrol van IFIC is voor de overgrote meerderheid van het zorgpersoneel een echte vooruitgang. De verhoging van het loon is het meest uitgesproken bij de starters. Het was dan ook een van de hoofddoelstellingen bij de invoering van IFIC om de aantrekkelijkheid van een job in de zorgsector te verhogen door betere lonen te voorzien”, zegt de minister. “Na een grondige analyse van de sectorlonen kwamen we tot de vaststelling dat er voor een beperkt aantal gespecialiseerde verpleegkundigen zich een ongezonde afwijking voordeed. Meer bepaald verpleegkundigen met een BBT of BBK, die in het verleden aanspraak maakten op een BBT/BBK-premie. Hun specialisatie werd niet of onvoldoende gevaloriseerd in IFIC, ondanks de vooropgestelde doelstelling van zowel beleid als sociale partners om deze specialisatiepremies te integreren in de IFIC-basisverloning. De urgentie om snel tot een oplossing te komen is ook ingegeven door de huidige crisissituatie, daar moeten we niet flauw over doen. Zo voeren we ook een correctie door bij de verpleegkundigen die vandaag actief zijn op de ICU-diensten en nu al bijna twee jaar een sleutelrol vervullen in deze pandemie.”

Andere verpleegkundige specialisaties

De premie komt er ook voor verpleegkundigen die al in een hogere loonschaal, IFIC 15, zitten. Het gaat om verpleegkundigen met een erkende specialisatie die ook in hun huidige functie noodzakelijk is. Met andere woorden: verpleegkundigen gespecialiseerd in spoedgevallenzorg en intensieve zorg ingeschaald in IFIC 15. Toch heeft slechts 17 procent van de verpleegkundigen een BBT of BBK en bestaan er vandaag nog heel wat specialisaties waarvoor geen BBT of BBK bestaat. Denk maar aan pijnverpleegkundigen, verpleegkundigen medische beeldvorming, wondzorgverpleegkundigen, begeleidingsverpleegkundigen, hemodialyse verpleegkundigen, verpleegkundigen in de gehandicaptenzorg, … Zij komen, net als tijdens de periode 2010-2015, niet in aanmerking voor de premie. “Ik begrijp hun reactie. Het is evenwel belangrijk om te benadrukken dat we zochten naar een oplossing op korte termijn naar aanleiding van de scheeftrekking in verloning die rechtstreeks voelbaar was op de werkvloer”, zegt de minister. “Dit is geen geïsoleerde maatregel, wel een die past in een heel gamma aan maatregelen die we op korte, middellange en lange termijn willen nemen samen met de sociale partners en de verpleegkundige sector. Ook de herziening van de verpleegkundige opleidingen en profielen (functiemodel of zorgladder), en de plaats van de verpleegkundige specialisaties daarin maken onderdeel uit van de oefening die we maken om een job in de zorg aantrekkelijker te maken.”

Minister Vandenbroucke hoopt de lijst erkende specialisaties te kunnen aanvullen en voor deze zorgprofessionals eenzelfde oefening te maken. Uit een rondvraag van het NVKVV in 2020 bleek dat we al snel aan meer dan twintig verpleegkundige functies komen. Ook voor artsen is de lijst aan specialisaties uitgebreid en andere gezondheidszorgberoepen zullen ongetwijfeld volgen. Iedere specialisatie vraagt een erkenningscommissie, maar is dit administratief wel haalbaar? “De toekomst van de verpleegkundige specialisaties maakt integraal onderdeel uit van de werkzaamheden van de taskforce ‘functiemodel voor de verpleegkundige zorg van de toekomst’. Op basis van hun advies zal verder gewerkt worden door de bevoegde ministers en administraties.”

Herziening IFIC

Net als het NVKVV hoopt de minister van Volksgezondheid ook op een grondige herziening van IFIC. Een onderhandeling tussen werkgevers en vakbonden, waar voorganger Maggie De Block geen betrokken partij wilde zijn. Minister Vandenbroucke wil hierin wel een faciliterende rol opnemen. “De uitrol en het onderhoud van IFIC is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de sociale partners. Binnen de contouren van het sociaal akkoord zijn we een overleg gestart met vakbonden en werkgevers”, zegt hij. “Het overleg verloopt op een erg constructieve manier. Ik hoop deze dynamiek ook te kunnen doorzetten in het kader van het IFIC-onderhoud, want het systeem heeft ook nood aan een continue bijsturing in een snel evoluerende sector als de gezondheidszorg. In het kader van dat IFIC-onderhoud, zal ook de premie voor nieuwe aanvragen voor BBT en BBK bekeken worden.”

Wat met HBO5?

Minister Vandenbroucke nam daadkrachtig bijkomende initiatieven om duidelijkheid te scheppen in het HBO5-verhaal. Er werd aan taskforce opgericht die werkt rond het functiemodel. Binnen de taskforce is een werkgroep basisopleiding en een werkgroep specialisatie actief en dat volgens een zeer strikt tijdsschema. “Daar worden zeer belangrijke discussies gevoerd over de toekomst van het verpleegkundig beroep”, vertelt de minister. “Van zodra de taskforce haar eindrapport heeft opgeleverd zal dit ook worden gedeeld met alle geïnteresseerde partijen. De verdere uitvoering en implementatie van het eindrapport zal moeten besproken worden met mijn collega-ministers op niveau van de deelstaten in de schoot van de IMC Volksgezondheid.”

Wat vindt het NVKVV?

In 2010 werd door het nijpend tekort aan verpleegkundigen het attractiviteitsplan voor verpleegkundigen opgesteld door toenmalig minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken Laurette Onkelinx. In 2011 volgde de invoering van premies bij het behalen van een BBK en BBT als onderdeel van dit plan. Een beperkte groep verpleegkundigen werd zo een uitzondering binnen de gezondheidszorgberoepen. Zij ontvingen een extra premie wanneer ze zich bijschoolden. In 2015 werd de maatregel teruggeschroefd door de invoering van IFIC, een model waar verloning gebaseerd is op verworven competenties en verantwoordelijkheden en waarbij de premies volledig of gedeeltelijk zouden worden meegenomen. Geen enkele nieuwe erkenning van een titel of bekwaamheid na 31 augustus 2018 gaf nog recht op een premie.

“Die beslissing van eind 2015 wordt nu plots herzien. Wie kan het beleid nog volgen? De deur voor een eindeloze lijst van verpleegkundige specialisaties is hiermee opengezet, terwijl het NVKVV al jaren ijvert voor een generiek model dat wendbaar is en kansen tot specialisatie biedt voor alle verpleegkundigen”, zegt Ellen De Wandeler, algemeen coördinator van het NVKVV. “Sinds 2019 heeft IFIC vzw stappen ondernomen om tegemoet te komen aan de verzuchtingen. Zo werd een onderhoudsprocedure opgestart en werden voor een beperkt aantal functieprofielen ook ronde tafelsessies georganiseerd. Een zeer intensief werk dat geen vruchten afwerpt. De reeds gerealiseerde onderhoudsprocedures en rondetafels voor de functie verpleegkundigen medische beeldvorming en verpleegkundig ziekenhuishygiënisten hebben tot niets geleid, laat staan dat we hier op vandaag een officiële terugkoppeling over hebben gekregen.”

De grote maar

Toch is dit extra budget een positieve erkenning van alle verpleegkundigen met een BBT en BBK, maar dus wel een met een grote maar. “Het NVKVV is het klankbord van duizenden individuele verpleegkundigen. Met dit schrijven wil het NVKVV een duidelijk signaal geven aan de minister Vandenbroucke, het IFIC en andere betrokken partijen, dat de selectieve premies heel wat verpleegkundigen in de kou laat staan die zich hebben bijgeschoold tot een specialisatie waarvoor er geen BBT of BBK is. Slechts 17 procent van de actieve verpleegkundigen behaalden een BBT (78 procent) of BBK (22 procent”, zegt Ellen De Wandeler. “Onze vraag is het structureel valoriseren van alle verpleegkundige functies los van de dienst van tewerkstelling en sector. We voelen dat de minister in de eerste plaats een antwoord wil geven op de toenemende kritiek van de spoed- en intensieve diensten in Wallonië. Toch is er met dit voorstel nog geen oplossing voor de verpleegkundigen die met een BBT of BBK tewerkgesteld zijn in de Vlaamse zorg- en welzijnssector. Voor hen is financieel nog niets geregeld.”

Het NVKVV blijft dan ook pleiten voor een sterke vereenvoudiging van IFIC, met in aflopende volgorde niet-hiërarchische functies waar alle bestaande functieprofielen kunnen worden ingekanteld. Het gaat om dezelfde functies die werden uitgewerkt door de Federale Raad van Verpleegkunde in 2017-2018:

  • Verpleegkundig specialist master (nieuwe functie)
  • Referentieverpleegkundige afdelingsoverschrijdend  (6161) à Verpleegkundig consulent -afdelingsoverschrijdend (6161)
  • Referentieverpleegkundige  binnen de dienst (6166) à Gespecialiseerde verpleegkundige – binnen de dienst (6166)
  • Verpleegkundige 14A en 14B
  • Nieuwe HBO5 verpleegkundige functie
  • Zorgkundigen

Verpleegkundig ziekenhuishygiënist dient te worden ingeschaald volgens de huidige wetgeving die hun functie en positie bepaald.

Op die manier kunnen objectieve algemene functieomschrijvingen en een duidelijke functiedifferentiatie opgesteld worden, met duidelijke competenties en verwachtingen. Het maakt ook een einde aan de discussies over dienstgebonden functieomschrijvingen die sterk verschillen volgens de regionale en individuele realiteit van de zorginstellingen. Tot slot zijn er zo ook geen ontbrekende functies meer. Dit maakt de implementatie van nieuwe specialisaties vlot mogelijk, zonder bijkomende wetgeving.


“Om zorg haalbaar te houden moet je durven verbouwen”

In 2018 zette het AZ Groeninge in Kortrijk het project Haalbare Zorg op. Het doel: elke zorgprofessional in zijn kracht, kennis en kunde zetten. Het middel: de samenwerking in multidisciplinaire teams optimaliseren, met de verpleegkundige visie van het ziekenhuis als basis. Zo werd een project gestart in samenwerking met ergotherapeuten. Bram Claeys, zorgmanager, geriatrisch verpleegkundige en gerontoloog in het AZ Groeninge, en Pierre Seeuws, voorzitter van Ergotherapie Vlaanderen, leggen de meerwaarde van deze samenwerking uit.

“In 2018 circuleerde wat negatieve berichtgeving over verpleegkunde”, zegt Bram Claeys. “Het grote tekort aan verpleegkundigen had daar zeker mee te maken. Binnen AZ Groeninge kwam vooral de hoge werkdruk naar voor en dus zijn we oplossingen gaan zoeken. Hoe kunnen we de verpleegkundigen opnieuw inzetten waar ze voor opgeleid zijn en waar kunnen we hen ondersteunen door samenwerking met andere zorgprofessionals?” Zo zag het project Haalbare Zorg het levenslicht. Samenwerken rond de patiënt staat daarbij centraal en een proefproject ergotherapie werd uitgevoerd door ergotherapeute Inge Langeraedt. Diensthoofd Hilde Desmet zorgde voor de nodige ondersteuning en Bram Claeys nam de leiding van het project op zich.

Inspiratie bij geriatrie

Bram ademt en leeft geriatrie. Daar is een multidisciplinaire samenwerking de normaalste zaak van de wereld en ben je ook opgeleid en omringd met die verschillende disciplines. “Het draait om centen: wat kan je doen voor een bepaalde prijs. In de diensten fysieke revalidatie van ziekenhuizen worden ergotherapeuten via een nomenclatuur ingezet”, licht Pierre Seeuws toe. “Daardoor kunnen ze geen deel uit maken van het vast team van acute diensten waardoor onze knowhow te weinig ingezet wordt buiten de fysieke revalidatie. Nochtans dragen we vanuit onze beroepsvereniging uit dat samenwerken loont en dat zorgprofessionals elkaar perfect aanvullen vanuit hun eigen expertises. Samenwerken en geïntegreerde zorg zijn de toekomst. Ook bij de covidrevalidatie vervullen we een belangrijke rol. Covid veroorzaakte ongeziene situaties, maar toonde ook de meerwaarde van de ergotherapeut. Onze beroepsvereniging riep toen ergotherapeuten op om in te springen bij ziekenhuizen en woonzorgcentra. Op intensieve zorg gingen ergotherapeuten bijvoorbeeld ’s nachts helpen vanuit hun eigen expertise. Er zijn belangrijke lessen te trekken uit de coronacrisis. Dat gebeurt haast niet, behalve in het AZ Groeninge. Die meerwaarde van een succesvolle samenwerking, daar mogen we gerust mee uitpakken.”

Iets wat volgens Bram zeker ook voor verpleegkundigen het geval is. “Ze hebben nog weinig kennis van wat andere zorgprofessionals, zoals ergotherapeuten, doen. Daar moet het onderwijs zeker in volgen. Op tien weken konden we, door de sterke rol die Inge vervulde, wel al wat bereiken binnen ons ziekenhuis, maar het is een traag groeiproces. Al is dat misschien wel eigen aan de zorg. Er kan veel veranderen, maar het gaat traag omdat je met veel partners moet rekening houden. Samenwerken is ook de sleutel tot die verandering. In de RN4cast study[1] over verpleegkunde staat hoe cruciaal het is om de verpleegkundige enerzijds juist in te zetten en anderzijds hem/haar te laten samenwerken met andere zorgprofessionals. Dit project bewijst de meerwaarde van die samenwerking.”

Doelmatig werken

Tijdens het proefproject werden ergotherapeuten tien weken lang ingezet op de diensten cardiologie en gastro-enterologie. Alle handelingen gebeurden op ergotherapeutische indicatie. De ergotherapeute was verbonden aan het zorgdepartement in plaats van aan de dienst fysische geneeskunde, waardoor er meer mogelijkheden waren. En verpleegkundigen schrokken vaak over de resultaten die een ergotherapeut boekte, vertrouwt Bram ons toe. Vooral op het vlak van autonomie werden grote winsten geboekt, zeker als je weet dat de gemiddelde leeftijd van de zorgvragers in het project 73 jaar bedroeg. Zorgvragers konden na tussenkomst van een ergotherapeut vaker naar huis, in plaats van eerst nog enkele weken op de revalidatie-afdeling te verblijven. Ergotherapeuten werken ook complementair met verpleegkundigen, zoals een babbel doen met de zorgvrager, een gedesoriënteerd persoon geruststellen, bed- of zeteltransfers oefenen, bepalen of een zorgvrager zelfstandig genoeg is om naar huis te gaan, … Zo geven ergotherapeuten geen eten, maar gaan ze op zoek naar de juiste tools om een patiënt te leren autonoom te eten. AZ Groeninge is er van overtuigd dat het project ook vertaalbaar is naar andere acute afdelingen met een vergelijkbare ligduur en een gelijkaardige link met de thuissituatie.

“Ergotherapeuten en verpleegkundigen werken vanuit een andere opdracht. Zowel verpleegkundigen als ergotherapeuten werken vanuit hun eigen klinisch redeneren. Verpleegkundigen nemen de coördinatie van de zorg op. Voor ergotherapeuten ligt onder meer de focus op een sterke interdisciplinaire en doelgerichte behandeling”, vindt Pierre Seeuws. “Als ergotherapeut werk je doelmatig en op lange termijn. Je spreekt met de zorgvrager af wat hij of zij wil bereiken en werkt daar in overleg met het team naartoe. Daarvoor moet je in de gewoontewereld binnen stappen en de dagelijkse rituelen leren kennen. Je hebt die info nodig om te werken. We communiceren dan ook laagdrempeliger met de zorgvrager, iets wat ook uit het project bleek.” Bram beaamt en is er van overtuigd dat het doelmatig werken ook bij verpleegkundigen een intrede moet doen. Verpleegkundigen nemen vandaag nog vaak zorg over waardoor de zelfredzaamheid en autonomie van de patiënt op de achtergrond dreigt te staan. “Teun Toebes zegt: ‘We zijn goed in het zorgen voor lichamen, niet voor personen.’ De werkdruk speelt daar een zeer grote rol. Maar we hoeven ook niet alles te weten, daarom moeten we samenwerken vanuit onze eigen krachten. Verpleegkundigen zijn doeners en handelen meteen, ergotherapeuten werken naar langdurige autonomie toe.”

Creatief aan de slag

“Dit is werkelijk een baanbrekend project”, zegt Pierre. “Deze positieve vibe moeten we verder uitdragen. Geïntegreerde zorg werd door de WHO al in 2015 erkend, maar de implementatie in ons land duurt zeer lang.” Net daarom moet je zelf initiatief nemen, vindt Bram. “We doen niets onwettigs, we werken met de mogelijkheden die het Zorgpersoneelfonds creëerde. Binnen AZ Groeninge kreeg iedere afdeling zo een budget voor meer handen, hoofd en hart aan het bed. Al betekent dat niet altijd een groter verpleegkundig team aanstellen, wel creatief nadenken en je efficiënt organiseren om zorg haalbaar te houden. Eigenlijk is zorg nog steeds haalbaar, maar we moeten er samen over waken dat ze dat ook blijft en daarbij de juiste keuzes maken.”

Het project wordt intussen dan ook uitgebreid naar pneumologie. Op intensieve zorg hebben ze intussen een voltijdse ergotherapeut in dienst. Cardiologie en gastro-enterologie hebben een vacature openstaan voor een deeltijds ergotherapeut. Ook het AZ Turnhout is met een gelijkaardig project bezig. Kunnen we het model van geriatrie dan niet overnemen op andere afdelingen? “Zo eenvoudig is het niet. Je moet verschillende deuren openen en zelfs uitbreken. Het is geen nieuwbouw, wel een verbouwing. En om te verbouwen heb je stielmannen nodig die elk hun vak kennen. Ze doen een beroep op elkaar en op andere disciplines om tot een geslaagd eindresultaat te komen”, zegt Bram nog. Pierre besluit: “En dat moet van beide kanten komen, zonder een hiërarchie waarin de hoofdverpleegkundige ook de ergotherapeut aanstuurt. We moeten elkaars verschillende invalshoeken en expertises aanvaarden in functie van de patiënt.”

 

[1] Sermeus, W., Aiken, L. H., Van den Heede, K., Rafferty, A. M., Griffiths, P., Moreno-Casbas, M. T., Busse, R., Lindqvist, R., Scott, A. P., Bruyneel, L., Brzostek, T., Kinnunen, J., Schubert, M., Schoonhoven, L., Zikos, D., & RN4CAST consortium (2011). Nurse forecasting in Europe (RN4CAST): Rationale, design and methodology. BMC nursing, 10, 6. https://doi. org/10.1186/1472-6955-10-6


“Debat over nieuwe nomenclatuur niet uit de weg gaan”

Op 1 februari start Brieuc Van Damme als gedelegeerd bestuurder van de Koning Boudewijnstichting. Hij neemt dan afscheid van zijn job als directeur-generaal aan het hoofd van de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV. Die functie nam hij op sinds december 2020, als opvolger van Ri De Ridder. De econoom kreeg zo de dynamische meerjarenbegroting 2022-2024 op zijn bord. Nog voor zijn vertrek, kregen we de kans hem te vragen naar de koers die hij voor het RIZIV uitzette en over zijn visie over waar we met de gezondheidszorg in ons land naartoe moeten. Al dan niet ingegeven vanuit zijn tweede thuis, Noorwegen. Een gesprek over gezondheidszorg en over geluk.

Brieuc Van Damme is econoom en adviseerde verschillende ministers in ons land op het vlak van gezondheidszorg. In 2010 schreef hij het boek “Het Grijze Goud, Hoe de babyboomers van ouderenzorg een succesverhaal kunnen maken”, een warme oproep om de ouderenzorg te hervormen en de vergrijzing aan te pakken. Hervormingen die kaderen binnen financiering, maar ook over de aanpak van het personeelstekort in woonzorgcentra en de thuiszorg, … Tot februari 2022 leidt hij met even duidelijke visies de Dienst voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV. Daarnaast spendeert hij veel tijd in Noorwegen. Het Scandinavische land is volgens de Verenigde Naties een van de gelukkigste landen ter wereld. De natuurpracht en het meer onthaast leven zitten daar vast voor iets tussen, maar ook de sociale zekerheid speelt een onderschatte rol. “Daar wordt voor elkaar zorgen hard aangemoedigd”, zegt Van Damme. “De Noorse overheid geniet een zeer groot vertrouwen en de Noren lijken dan ook minder bezwaren te hebben met het delen van belastingen. Er wordt volop ingezet op een maximale dienstverlening België heeft wat doelmatigheid en klantgerichtheid van de overheid grote stappen gezet, maar er is nog een weg af te gaan. Bij de Copernicushervorming in 1999 zijn al enkele belangrijke stappen gezet om de administratie slagkrachtiger te maken. Er werden nieuwe communicatietools geïmplementeerd, er kwam een controle van de financiën, een strengere rekrutering, …”

Verantwoordelijkheid en impact

Brieuc Van Damme zijn grootste doel in zijn huidige functie is zijn steentje bijdragen en een maatschappelijke impact maken met gefundeerde oplossingen. Enerzijds neemt de vergrijzing toe, anderzijds blijven mensen langer gezond. Hoe houden we dit betaalbaar, zonder de volgende generaties met schulden op te zadelen? “Hoeveel geld er naar verschillende beleidsdomeinen gaat, is een politieke kwestie. Van alle belastingen en sociale zekerheidsbijdragen die in ons land binnenkomen, geeft de ziekteverzekering er 1 op 7 uit. Dat is een enorme verantwoordelijkheid. Het is dan ook belangrijk om transparant te zijn in hoe we dat geld spenderen. Daar bestaan lijvige rapporten van, die ook met het publiek gedeeld moeten worden. Daarnaast moeten we ook doelmatig met de beschikbare budgetten omgaan en vertrekken vanuit de nood van de patiënten, niet vanuit de sectoren. De patiënten staat centraal en we moeten in functie van hen bijsturen. Zo draaien we het proces om en kunnen we over meerdere jaren werken. Tot slot moeten ook meer aan preventie gedaan worden om zo de juiste zorg bij de juiste patiënt te krijgen.”

Niches niet vergeten

Er zijn grote uitgaven en investeringen in de zorgsector in ons land, toch merkt het NVKVV dat sommige sectoren in de kou blijven staan. Niet in het minst de vergoedingen voor zorg tijdens de weekends, diabetes care, palliatieve zorg of zorg voor mensen met een handicap. Net om die reden pleit Brieuc Van Damme voor een zorgcontinuüm. “Daarvoor moeten we transversaal werken en moet er een ontschotting komen van het hokjesdenken in functie van budgetten. Maar dan raken we aan veel belangen en belanden we in een zeer moeilijk debat. Daarom is het raadzaam stapsgewijs te werken en bij iedere stap de winst aan te tonen. Iedereen moet voelen dat ze er beter van worden om hen mee te krijgen in het ruime verhaal.”

Daarnaast vindt de directeur-generaal het belangrijk om ook naar de toegankelijkheid van zorg te kijken. “Er is 99 procent dekking, maar er zijn nog veel niches die vaak vergeten worden. Denk maar aan palliatieve zorg voor minderjaren of aan gedetineerdenzorg. Er zijn 11.000 gevangenen in ons land. Als we niet voor hen zorgen, dan vormen zij een risico voor de volksgezondheid. Het is onze verantwoordelijkheid om werk te maken van die blinde vlekken. In de meerjarenplannen zijn daarom projectoproepen verwerkt. Ik geloof er in dat dit een deel van de oplossing voor een meer algemene dekking is.”

Rol voor de thuiszorg

Het NVKVV ziet voor thuisverpleegkundigen een belangrijke rol weggelegd in onder meer de opmaak van een verpleegkundig zorgplan of in de diagnostiek. Ze kunnen een coördinerende rol spelen, samen met andere zorgverleners en vanuit een subsidiaire rol. Verpleegkundigen schakelen dan van een basisverzorging over naar een meer preventieve opvolging van de patiënt. Al moet de nomenclatuur dan wel aangepast worden.

“De verpleegkundige handelingen die vandaag zijn vastgelegd zijn verouderd. Daar ben ik het mee eens. Ik ben blij te vernemen dat het NVKVV van uit een niet corporatistische kijk ook vaststelt dat de huidige lijst aan een update toe is. Er zijn effectief veel taken die ook door zorgkundigen uitgevoerd kunnen worden. Er staat vandaag een heel nieuwe generatie verpleegkundigen klaar. Die is polyvalenter en productiever en werkt op een hoger niveau. Ze zijn mee met de nieuwste technologieën en opleidingen. Het is een belangrijk debat dat we niet uit de weg mogen gaan. Het vraagt een openheid van geest en een constructieve houding om het beroep te herdenken. Al geef ik heel graag toe dat de vertegenwoordigers van de thuisverpleging binnen het RZIV, ook deze van het NVKVV,  een verantwoorde rol opnemen, dat mag ook eens gezegd worden en vergeten we soms aan hen mee te delen.”


Betere opleidingen voor zorgkundigen met belangrijke taak voor verpleegkundigen

De coronacrisis laat diepe sporen na in de zorgsector. Het legde ook heel wat pijnpunten duidelijk bloot. Zo kwam onder meer naar voor dat zorgkundigen onvoldoende voorbereid waren op een dergelijke pandemie. Vanuit het veld kwam de oproep om de kwaliteit van de opleiding te versterken. Zo gezegd, zo gedaan. Een taskforce richtte zich op het takenpakket en op de opleiding van de zorgkundige. Met enkele doeltreffende conclusies als resultaat.

Vorig jaar al bevroeg BEFEZO, de Belgische Federatie voor Zorgkundigen, zowel zorgkundigen als hun leerkrachten. Zo’n zeventig procent van die respondenten vond dat er meer tijd besteed moest worden aan gedelegeerde verpleegkundige handelingen conform de evidence-based richtlijnen. Ze gaven ook aan dat in de basisopleiding meer aandacht moest zijn voor drie zaken. Ten eerste voor enkele handelingen zoals mondzorg, het aanbrengen van verbanden en kousen, parameters opmeten en accuraat rapporteren, en het toedienen van medicatie voorbereid door een verpleegkundige of apotheker. Vervolgens moesten ook de communicatieve en sociale aspecten, zoals een patiënt observeren en het informeren van de patiënt en de familie, meer aan bod komen. Tot slot is er ook voor technische handelingen de wil om meer te weten over maatregelen ter preventie van decubitus, huidletsels en infecties, het observeren van een blaassonde en problemen signaleren en rond de hygiënische verzorging van een geheelde stoma.

De taskforce kwam er nadat gesignaleerd werd dat zorgkundigen bepaalde preventie- en hygiënemaatregelen onvoldoende onder de knie hadden. Er werd samen gezeten over de kwaliteit van de huidige opleidingen tot zorgkundige. Hieruit volgden conclusies over de toekomstgerichtheid van het curriculum, de lesgevers en de opleiding als geheel. Aan de door Vlaanderen erkende beroepskwalificatie van zorgkundigen werd niet geraakt. Wel werden er aanbevelingen geformuleerd binnen drie thema’s: de versterking van de kwaliteit van de basisopleiding, stage en begeleiding en de professionalisering en navorming van de zorgkundige.

Uren tellen of herverdelen

“De taskforce was een fantastisch initiatief en we zijn dankbaar dat zoveel deelnemers hier aan hebben meegewerkt. We hebben belangrijke aanbevelingen kunnen formuleren, die ook in het rapport worden samengevat door de zin ‘Wat men moet leren doen, leert men door het te doen’. Zo moet er een goed samenspel zijn van een praktijkgerichte opleiding, voldoende oefenmogelijkheden tijdens de opleiding en stage en een uitdagende werkcontext met personeel dat zich regelmatig bijschoolt”, zegt Paul Cappelier, voorzitter van BEFEZO.

Toch wil de voorzitter nog enkele belangrijke aanvullingen doen. Zo komt er binnen de opleidingen het best een verschuiving van het urenpakket waarbij de nadruk gelegd wordt op de kerntaken die zorgkundigen uitvoeren. “Meer uren voor het vak verzorging dus, zonder aan de huidige leerladder of opleidingsduur te raken”, verduidelijkt Paul. “Uit onze bevraging bleek ook dat leerkrachten daar meer nood aan hadden. Zeker bij zorgkundigen in het zevende jaar thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige en binnen de CVO’s. Gemiddeld hebben ze nu 65 à 95 uur om nieuwe leerstof aan te bieden. Dat is ontoereikend als je kwalitatieve kerntaken wil aanleren die ze veilig en professioneel kunnen uitvoeren.”

In het rapport wordt gesproken over extra aandacht binnen de opleiding voor preventie en hygiëne, gedelegeerde verpleegkundige taken en communicatieve vaardigheden. “Niet echt haalbaar”, zegt Paul. “Daarvoor is de verdeling van het huidige urenpakket ontoereikend. Het staat in contrast met de beschikbare uren binnen de opleidingen voor verpleegkundigen. Zij leren identiek dezelfde handelingen aan in bijna dubbel zoveel uren, terwijl er geen kwaliteitsverschil mag zijn tussen deze handelingen en het feit dat een zorgkundige of verpleegkundige deze uitvoert. Een bloeddruk nemen bijvoorbeeld hoort gelijk te gebeuren. Dan lijkt het ook logisch dat er in de opleiding evenveel tijd en aandacht gaat naar het aanleren van dit soort competenties.”

Duidelijke rollen

Uit het rapport blijkt dat voor het correct aanleren van vaardigheden de verpleegkundige een belangrijke rol als stagementor speelt. Nochtans is vandaag vaak een zorgkundige de mentor. Voor beide beroepen is het niet evident om voldoende tijd vrij te maken om stagiairs te begeleiden. Naast het gebrek aan tijd, is er ook geen uniforme, professionele mentorenopleiding. Een euvel dat snel verholpen moet worden.

“De minimale voorwaarden en competenties die nodig zijn voor leerkrachten verzorging en stagebegeleiders worden best in een decreet verankerd. We horen duidelijk dat studenten veel te snel zelfstandig moeten werken en zo geen bed-site begeleiding krijgen. Door het tekort aan verpleegkundigen, kunnen ze de gedelegeerde handelingen ook niet correct aan de stagiairs zorgkundigen aanleren. En mentoren die zorgkundige zijn, mogen dit juridisch niet doen en hebben vaak ook geen mentorenopleiding genoten”, zegt Paul. “Het is dus een foute perceptie dat kerntaken en vaardigheden professioneel en evidence-based steeds tijdens de stage worden aangeleerd. Zorgkundigen moeten dit vooral evidence-based op de schoolbanken aanleren, als de leerkrachten hier de tijd voor hebben. Daarnaast is er ook een tekort aan stageplaatsen met contexten waar kerntaken van zorgkundigen wel kunnen aangeleerd worden met ruimere verpleegkundige supervisie.”

Een bijsturing van de zorgkundigenopleiding zou ook in het dagelijkse werkveld een grote meerwaarde betekenen. Als zorgkundigen de kerntaken even veilig en kwalitatief aangeleerd krijgen als verpleegkundigen, zullen ze deze vaker toevertrouwd krijgen. Een solide basisopleiding bespaart zorginstanties de kost van bijkomende cursussen of opleidingen voor hun zorgkundigen bij de start van hun beroepsuitoefening. En een betere verdeling van de dagelijkse zorgtaken verlicht op zijn beurt de druk op de schouders van de verpleegkundigen. Een complementair verhaal dat al begint op de schoolbanken.

Update van het curriculum

Paul Cappelier is van mening dat je van een van de grootste gezondheidszorgberoepen na verpleegkundigen mag verwachten dat het curriculum up-to-date en evidence-based is. Het is een maatschappelijke garantie voor kwalitatieve zorg. Jammer genoeg stelde BEFEZO het voorbije jaar vast dat nogal wat curricula verouderd waren en dat er geen bibliografie of recente evidence-based bronnen beschikbaar waren. Ook de handboeken in de opleidingen zijn gedateerd en houden geen rekening met het ruimere takenpakket en nieuwste richtlijnen.

Daar wordt idealiter samen met de uitgever en verpleegkundige experten aan gewerkt waarbij het huidig BKD het uitganspunt moet zijn, aangevuld met de aanbevelingen van de taskforce. Eerste contacten werden hierbij gelegd. Het volstaat niet om enkel competenties en leerdoelen op te maken. Er is ook grote nood aan ondersteuning voor de leerkrachten om curricula evidence-based en up-to-date in te vullen volgens het beroepskwalificatiedossier en de nieuwe regelgeving. Vanuit de voltallige sector klinkt de duidelijke vraag naar het meer aan bod laten komen van het specifiek takenpakket van zorgkundigen. Er is een te groot verschil met de realiteit van de contexten op de werkvloer en wat aangeboden wordt binnen het onderwijs. Zorgkundigen spelen meer en meer een cruciale rol binnen het zorgverleningsproces. De verwaarlozing van de ouderenzorg, bijvoorbeeld, komt te frequent in de media. Hierbij werd het voorbije jaar ook te dikwijls verwezen naar de zorgkundigen als beroepsgroep.

Zorgkundigen zijn vragende partij om professioneel en evidence-based te werken en ouderen de beste zorg te geven. Dit moet voor hen mede mogelijk gemaakt worden door kwalitatieve opleidingen en navormingen. Paul Cappelier: “Ze zijn trots om verpleegkundigen te ondersteunen in hun rol waarbij taken worden gedelegeerd. Ze zijn dankbaar voor de erkenning die ze krijgen vanuit de verpleegkundigen als onmisbare partner. Zorgkundigen bezitten samen met de verpleegkundigen de kunst van zorg. De verpleegkundige als supervisor en ondersteunende rol is hierbij onmisbaar. De Vlaamse regering kan een belangrijke stap zetten om deze beeldvorming bij te sturen en kenbaar te maken dat er zal geïnvesteerd worden in kwalitatieve zorg en kwalitatieve opleidingen.”


Mentor, sleutelfiguur voor de toekomstige verpleegkundigen

Een goede begeleiding tijdens de stage kan voor studenten verpleegkunde bepalend zijn in hun carrière. Een mentor is namelijk een sleutelfiguur in de opleiding van toekomstige verpleegkundigen. Het vraagt bepaalde talenten, maar ook de wil en zin om tijd en energie te steken in het begeleiden van anderen. In de huidige werkomgeving is het soms zoeken naar een goed evenwicht. Greet Croenen en Veerle Schoeters geven hun kijk op de voorwaarden voor goed mentorschap.

“Mentor zijn is een mooie verdieping van je job”, vertelt Greet Croenen, directeur Patiëntenzorg in het Medisch Centrum Sint-Jozef in Bilzen. Veerle Schoeters, stagecoördinator departement patiëntenzorg aan het Universitair Ziekenhuis Antwerpen, beaamt: “Bepaalde verpleegkundigen fleuren echt op door hun rol als mentor. Voor hen is het een fantastische ervaring om de nieuwe generatie klaar te stomen voor de toekomst. Het mentorschap draagt een zekere verantwoordelijkheid en heeft een maatschappelijke rol. Vandaar dat we erop hameren dat aan bepaalde voorwaarden voldaan is, om hiervan een succes te maken.”

Mentor zijn, daar kies je voor

Om überhaupt over mentorschap te spreken zijn drie factoren cruciaal: de studenten, de mentoren en het feit dat beide gecombineerd worden op de werkvloer. “Hiermee bedoelen we dat je enerzijds een student hebt met bepaalde schoolse kennis en vaardigheden, die hij of zij wil omzetten in de praktijk . En dit door een stage te lopen binnen het werkveld waarin de stagiair later aan de slag gaat”, licht Veerle toe. “Anderzijds heb je een geschoolde mentor nodig, die werkervaring bezit en in staat is dagelijkse taken over te brengen, op een manier die waardevol is voor de student. Iemand die in dialoog gaat met de stagiair, maar ook de administratieve taken op zich neemt, zoals dagreflecties en voorbereidingen voor evaluaties.” Greet vult aan: “Een mentor moet bepaalde competenties hebben om een student te coachen, zodat die zijn leerdoelen bereikt.”

Een mentor word je dus niet zomaar. Het begint met je eigen, persoonlijke interesse en het feit dat je energie haalt uit het begeleiden van anderen. “Er speelt een sterk menselijk aspect. Sommigen hebben dat in zich, anderen niet”, verduidelijkt Greet. “We zoeken bij een mentor een specifieke set van skills. En we leiden een mentor ook op om die rol correct in te vullen.” Voor Veerle Schoeters is een goede mentor niet alleen in staat kennis over te dragen, maar is het iemand die ook de tijd en ruimte neemt voor onderbouwde feedback of feedforward. “En dit in een veilige omgeving zodat de student zelfvertrouwen krijgt. Een mentor is een echte people manager, iemand met een open vizier, die studenten hartelijk ontvangt en die hen geruststelt en begeleidt doorheen de stage.”

Goodwill van de verpleegkundige

Skills zijn niet het enige. Goed mentorschap vergt duidelijke afspraken. Schoeters: “Wat wordt van de mentor verwacht? Heeft de mentor de nodige tools om zijn rol te vervullen, zoals een pc, overlegruimte, …? Maar ook, treft de school een goede voorbereiding met de student? Zijn het stageplan en -verslag opgesteld en afgetoetst? Zijn de doelstellingen van de stage duidelijk voor alle partijen? Bovendien vraagt het betrokkenheid van het hele team waar de student stage loopt. Is de hoofdverantwoordelijke mee in het verhaal? Er komt heel wat bij kijken.”

Dat al deze randvoorwaarden moeten vervuld zijn, brengt meteen ook een pijnpunt aan het licht. Greet: “De inspanningen die we van mentoren vragen is groot. Niet alleen de opgesomde vereisten vergen veel, ook de tijd en verdieping, essentieel om een goede mentor te zijn, spelen een grote rol. Bovendien staat er, behalve maatschappelijke erkenning, niet echt iets tegenover.” Mentorschap stoelt met andere woorden op de goodwill van de verpleegkundige. “Het gekke is inderdaad dat de extra expertise die een mentor heeft, niet naar waarde wordt geschat. In de zakenwereld zit dat helemaal anders in elkaar”, gaat Veerle verder. “En het aspect tijd en het aantal zorgverleners blijven een hekel punt. Neem nu de begeleiding aan bed. Vroeger deden de scholen dat, ondertussen is dit verschoven naar de werkvloer zonder dat hiervoor extra mensen zijn voorzien. Dat is een spanningsveld.”

Bredere afstemming nodig

Een andere moeilijkheid zit in het feit dat vandaag de uniformiteit tussen de verschillende scholen soms zoek is. “Inhoudelijk komen de programma’s overeen, maar het wordt toch altijd net iets anders uitgewerkt. Voor een mentor, die stagiairs uit meerdere scholen tegelijk begeleidt, is dat niet evident”, legt Veerle uit. “Neem nu de evaluatiedocumenten. Ook al is er vanuit het adviescomité consensus over de feedbackdocumenten, niet alle scholen gebruiken deze. Dat leidt tot veel inefficiëntie en slorpt kostbare tijd op. De situatie in Antwerpen is gelukkig wel verbeterd door de onderlinge dialoog tussen scholen en zorginstellingen.”

Croenen: “In Limburg gebeurt die afstemming ook. We zien wel grote verschillen op vlak van de soort opleiding, bachelor versus HBO5. Een HBO5-student krijgt begeleiding aan bed, vanuit de school, bijvoorbeeld. Een bachelorstudent niet. Terwijl ze uiteindelijk in de stage wel hetzelfde werk doen. Ook dat is soms zoeken voor een mentor.” Veerle bevestigt dit: “Er is een betere differentiatie nodig tussen beide types. Dat komt niet alleen de student of mentor ten goede, maar algemeen, de rolinvulling van de job volgens de differentiatie zal verhelderend zijn en de job aantrekkelijker maken.”

Veerle besluit: “Uiteindelijk betrachten we hetzelfde. De zorginstelling wil de studenten een goede begeleiding geven en de scholen willen goede verpleegkundigen afleveren. Het mentorschap is een mooie brug tussen beide en heeft een enorme impact op de toekomstige verpleegkundigen. Voldoende erkenning en ondersteuning voor de mentoren is dus zeker geen overbodige luxe.”

Wie is betrokken bij het mentorschap

Het mentorschap is niet een zaak van de stagementor alleen. Het opzetten, opvolgen en coördineren van stages is een samenspel tussen verschillende partijen:

  • student: bereidt een stage voor met de stagebegeleider en wil opgedane kennis en vaardigheden uit het skillslab en de praktijklessen omzetten naar het werkveld.
  • stagebegeleider in een school: bereidt de stage voor met de student, bepaalt de doelstellingen en volgt de stage op, voorziet evaluatiemomenten en opportuniteiten om bij te scholen waar nodig.
  • stagementor: staat in voor de dagelijkse begeleiding, evaluatie, opvolging en feedbackmomenten.
  • stagecoördinatoren in een zorginstelling: maakt de globale planning van de studenten, voorziet de stagecontracten, garandeert dat stagiairs zich inwerken in de procedures, organiseert bijscholing voor mentoren en verzekert een open dialoog tussen scholen en zorginstelling.
  • het team van de afdeling waar de student stage loopt: creëert mee leerkansen voor de student, ondersteunt in de begeleiding van de student op de werkvloer en staat in voor een open lerende cultuur op de werkvloer.

Tools voor onderwijsinstellingen

In 2019 werd door de Vlaamse Zorgambassadeur Lon Holtzer een adviescomité verdiepende stage opgestart. Het NVKVV kreeg hier een vertegenwoordiging, naast deze van de AUVB, de hogescholen en de werkgeversorganisaties. Een oproep naar al de leden van het NVKVV leidde tot een projectwerkgroep NVKVV verdiepende stage en een gemeenschappelijk advies dat door de gemandateerden NVKVV in dit adviescomité worden uitgedragen. Raadplegen? https://bit.ly/3eOsav1.

Het NVKVV bedankt oprecht Lon Holtzer voor de kans die ze aan het NVKVV geeft om actief deel te nemen aan het adviescomité verdiepende stage, waar deze adviezen en concrete tools voor goed mentorschap voor onderwijsinstellingen tot stand komen.

Het adviescomité Verdiepende stage is eind 2018 opgestart naar aanleiding van een white paper over de verlenging van het curriculum bachelor verpleegkunde. Verschillende werkgroepen buigen zich over volgende thema’s:

  • Mentorenopleiding: de werkgroep heeft een gemeenschappelijk competentieprofiel voor de mentor opgesteld en goedgekeurd. De groep werkt momenteel aan een gemeenschappelijke mentorenopleiding.
  • Spreiding van de stage: de werkgroep moet het uitgewerkte voorstel nog definitief goedkeuren.
  • Gemeenschappelijke evaluatietools:
    • Een éénvormige begeleidings- en feedbackformulier is goedgekeurd en gepubliceerd op de website van VLHORA.
    • Een éénvormige beoordelingsinstrument van de verschillende stageplaatsen door de studenten wordt ontwikkeld.
  • Financiering van het vierde stagejaar: dit element zit in de analyse- en studiefase, met als doel tot een treffend voorstel te komen.


Verpleegkundige opleidingen: Vele wegen naar verpleegkunde

De afgelopen jaren zijn de opleidingen voor verpleegkundige grondig hervormd. De bacheloropleiding verpleegkunde ging van drie naar vier jaar, de banaba werd vervangen door een postgraduaat. En ook de brugopleiding tussen niveau 5 en niveau 6 onderging een transformatie. Er zijn nog steeds uitdagingen voor de hogescholen, maar vandaag zijn de hoofdlijnen uitgezet en de eerste lichting verpleegkundigen afgezwaaid. Tijd voor evaluatie.

Ruim vier jaar geleden werd de driejarige bacheloropleiding opgetrokken naar vier jaar, met een belangrijk aandeel extra stage-uren. Een grote verandering, die zijn vruchten lijkt af te werpen. De eerste studenten hebben het vierjarige traject afgerond en zijn nu bijna een jaar aan de slag in een zorginstelling. “Velen blijven werken op de dienst waar ze stage lopen”, weet Katrien De Wilde. Zij is opleidingshoofd Verpleegkunde en Vroedkunde aan de Odisee Hogeschool, campus Sint-Niklaas. Toen ze het vakgebied verpleegkunde op zich nam, was de hervorming al in gang gezet. “De twee langere, verdiepende stageperiodes zijn zeker een grote troef van de nieuwe opleiding. Op twaalf weken zijn onze studenten echt goed ingewerkt op hun afdeling. Logisch dus dat daar concrete jobkansen uit groeien. Bovendien leren we onze studenten meer zelfstandig werken en zelf dingen opzoeken. Voor een toekomstige werkgever is dat zeker een voordeel.”

De centrale rol van de mentor

In de hervormde bacheloropleiding Verpleegkunde is de rol van de mentor nog belangrijker. Zij begeleiden de student op hun stage. Een apart takenpakket, waarvoor de juiste omkadering nodig is. De afgelopen jaren voorzagen heel wat hogescholen in een eigen mentorenopleiding. Een dure, vaak complexe aangelegenheid. Daarom slaan de verschillende scholen de handen nu in elkaar. Er is een werkgroep Mentorenvorming opgericht, waar elke hogeschool, en ook NVKVV een vertegenwoordiger heeft. “Onder de vlag van de Vlhora, de Vlaamse Hogescholenraad en op initiatief van de Vlaamse Zorgambassadeur Lon Holtzer werken we daar aan een uniforme Vlaamse mentorenopleiding. Een cursus die steunt op gedeelde inzichten en die broodnodig is, willen we de stages voor onze studenten voldoende kwalitatief maken”, zegt Katrien De Wilde.

Ook in het werkveld was het wat zoeken naar een goed evenwicht tussen begeleiding van stagementor en de zelfstandigheid van de student. Zorginstellingen toetsten af in hoeverre het extra jaar de verwachtingen veranderden, die ze voor hun stagiair konden stellen. Tegelijk voelden de studenten extra druk door de hogere verwachtingen. Een evenwichtsoefening die elk jaar wat vlotter zal verlopen, tot er van beide kanten een duidelijk en realistisch beeld is op de verdiepende stages.

Van banaba naar postgraduaat

Niet enkel bachelor werd hertekend, ook de banaba (bachelor na bachelor) stopt in september 2021. Als alternatief wordt een postgraduaat op poten gezet. “Een pittig gegeven voor de hogescholen”, weet Katrien. “In principe kan een postgraduaat vanaf 20 studiepunten. Alleen is de wet op de beroepstitel nog niet aangepast. Daarom hebben wij als hogeschool ervoor gekozen een programma van 60 studiepunten op te zetten, 30 theorie en 30 praktijk. Zo zijn onze studenten zeker van hun beroepstitel, zelfs als de wet niet zou worden aangepast. Bovendien biedt dat ruimer opleidingspakket voordelen. Onze studenten doen extra ervaring op de werkvloer op om zo voldoende mogelijkheden te creëren om kennis te maken met verpleegkunde in al zijn facetten.” Andere hogescholen kozen ervoor om postgraduaten van minder studiepunten aan te bieden. Eenduidigheid in het aanbod van de hogescholen is er niet.

Bovendien is de grote vraag wie dit zal betalen. De banaba werd – en wordt nog steeds voor de laatste studenten die de studie al hadden aangevat – gefinancierd door de overheid. Als navorming moet het postgraduaat, volgens de overheid, zelfbedruipend zijn. Welke kostprijs staat daar tegenover? En in hoeverre zal de werkgever dit op zich nemen? “Om hen zoveel mogelijk te betrekken in het verhaal, nemen we de input van beroepsorganisatie en vanop het werkveld mee in het opleidingsplan van dit postgraduaat. Op dit moment hebben we evenwel een absurde situatie. Wie al bezig was aan de banaba krijgt nu dezelfde lessen als de nieuwe postgraduaten, want deze opleiding daalt in het nieuwe programma in. Exact dezelfde lessen van dezelfde docenten dus, maar ze betalen er een andere prijs voor, doordat de banaba-studenten wel overheidssteun krijgen en de postgraduaten niet. Dat is natuurlijk moeilijk te begrijpen. Na deze overgangsperiode zal die vreemde situatie eindigen, al rest de vraag hoe het financieringsmodel er dan zal uitzien en hoe we verpleegkundigen (en hun werkgevers) kunnen blijven motiveren om zich te specialiseren.”

Studenten teleurgesteld over nieuw postgraduaat

Binnen de werkgroep studenten van het NVKVV is al druk gedebatteerd over het nieuwe postgraduaat. Vooral het gebrek aan overleg en de onduidelijke communicatie zorgen voor frustraties. “De beslissingen zijn genomen en als studenten worden we slecht geïnformeerd. Vanaf wanneer geldt de nieuwe aanpak en wat houdt het precies in? Het blijft nog steeds onduidelijk”, zegt Martha Goderis, vierdejaars verpleegkunde en lid van de werkgroep studenten van het NVKVV. “Bovendien vrezen we dat veel minder verpleegkundigen voor een postgraduaat zullen kiezen. Het blijft een waardevolle opleiding, met bijkomende kennis en nieuwe inzichten. Dat is zeker. Toch wordt het voor studenten een stuk minder interessant. Zonder de subsidies wordt de opleiding duurder en de automatische loonsverhoging na het behalen van een postgraduaat valt weg. Omdat de hogescholen inzetten op werken én leren wordt het postgraduaat wellicht een tweejarige opleiding. Die redenering snappen we in zekere zin, maar dat betekent als verpleegkundige al zes jaar studeren voor iets wat financieel enkel nadelen met zich zal meebrengen. Een spijtige zaak wat ons betreft.”

Brugopleiding voor werkstudenten

Wie met een HBO5-diploma al aan de slag is, kan zich nog omscholen naar bachelorniveau. Vaak gebeurt dit voor en met de werkgever. Die wint namelijk ook bij de verdere opleiding van zijn of haar verpleegkundige. Deze werkstudenten volgen de zogenaamde brugopleiding, een programma van 150 studiepunten. In dit traject is het aantal lesdagen per semester beperkt tot een negental, aangevuld met drie weken waarin examens kunnen doorgaan. Verder krijgen de werkstudenten vooral praktijkoefeningen en opdrachten, die ze zoveel mogelijk kunnen betrekken op de dienst waar ze zelf aan de slag zijn.

“Een win-win”, benadrukt Katrien. “We trekken geen handen uit de zorg, de student spijkert zijn competenties bij en de opdrachten resulteren vaak in nieuwe inzichten voor de afdeling. Als opleidingshoofd krijg ik geregeld verhalen te horen van hoe onze werkstudenten dingen in gang zetten op hun dienst, die dan permanent ingevoerd worden. Dat maakt dat de werkgever ook meer bereid is om de kosten te helpen dragen en er meer energie in te steken, bijvoorbeeld naar evaluatie of ondersteuning toe.”

Uniform evaluatieformulier voor stages

Met de verdiepende stages komt een belangrijkere en tijdrovendere rol op de schouders van de stagebegeleiders. Om hieraan tegemoet te komen, werd een evaluatieformulier ontwikkeld dat de verschillende scholen overstijgt. Veerle Schoeters, stafmedewerker van UZA: “Tijdens de verdiepende stages moeten extra competenties afgetoetst worden. Het standaard evaluatieformulier maakt het voor mentoren en studenten eenvoudiger om deze in beeld te brengen. De stagiair schrijft dagelijks zijn of haar reflecties neer, de mentor kan hier feedback op geven.” De formulieren zijn ondertussen twee jaar in gebruik voor de vierdejaars. Veerle Schoeters hoopt op een watervalsysteem, dat de formulieren ook laat doorsijpelen naar de lagere jaren. In een digitale versie kunnen deze formulieren de carrière van de verpleegkundige ook een vliegende start geven. “Een voorbereiding van hun portfolio, zoals ze het doen bij de assistenten geneeskunde. Er zijn nog veel mogelijkheden”, aldus Schoeters.