Nieuwseditie maart 2020

Voor een veiligere zorg: minder patiënten per verpleegkundige

De resultaten van een onderzoek van het Federaal Kenniscentrum, een studie op vraag van het NVKVV.

De werkdruk is hoog op een verpleegafdeling. Te hoog? Dat onderzochten het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) en de KU Leuven. Het resultaat? Verpleegkundigen hebben nog steeds te veel patiënten onder hun hoede om een veilige zorg te garanderen. Een gesprek met de onderzoekers.

Het NVKVV diende in 2018 een onderzoeksvraag in bij het KCE over de herziening van de financiering van het aantal verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen. Tien jaar geleden toonde een uitgebreid en internationaal onderzoek, de RN4CAST-studie, aan dat meer en beter opgeleide verpleegkundigen op een afdeling de kwaliteit van zorg verhogen en de mortaliteit bij de patiënt en het risico op een burn-out bij verpleegkundigen verlagen. België scoorde toen niet goed in de RN4CAST-studie: een Belgische verpleegkundige zorgde gemiddeld voor ongeveer 11 patiënten. Bij meer dan 8 patiënten per verpleegkundigen wordt de zorgomgeving onveilig. Hoe scoort België nu? En hoe keren we het tij?

De onderzoekers die 10 jaar geleden de RN4CAST-studie uitwerkten, gingen in 2019 aan de slag in samenwerking met het KCE: prof. Walter Sermeus en dr. Luk Bruyneel (KU Leuven, Leuvens Instituut voor Gezondheidszorgbeleid) leggen samen met dr. Koen Van den Heede (KCE – KU Leuven) de opzet en de impact van de studie uit. Van den Heede: ‘De cijfers van de nieuwe studie tonen aan dat het gemiddeld aantal patiënten per verpleegkundige licht gedaald is van 11 naar 9,4. Dat is een stap in de goede richting, maar dat aantal ligt nog altijd ver boven de veilige norm van 8 patiënten per verpleegkundige.

Daarnaast hebben we ook de personeelsgegevens van verpleegkundigen (VG-MZG) geanalyseerd en zien we dat de zorgzwaarte in die periode toegenomen is door een verkorting van de ligduur per patiënt en een veroudering van de ziekenhuispopulatie. Die lichte daling in het aantal patiënten per verpleegkundige is onvoldoende om de toegenomen zorgzwaarte te compenseren.’ Bruyneel vult aan: ‘8 patiënten per verpleegkundigen is een internationale consensus, een minimum minimorum. Meer patiënten, zeker in de daguren, wordt beschouwd als onveilig, al varieert dat aantal ook volgens het type afdeling en het type shift.’

Alarmerende cijfers

Het onderzoeksteam bekeek niet alleen de VG-MZG. Iets meer dan 5000 verpleegkundigen uit 84 ziekenhuizen namen deel aan een online enquête over kwaliteit van zorg, werkbelasting, jobtevredenheid, werkrelaties en meer. Prof. Sermeus: ‘84% van de verpleegkundigen die de vraag ontvingen om deel te nemen aan de enquête, reageerden positief op die oproep. Dat is een zeer mooie respons en een sterk signaal dat deze vragen leven in de ziekenhuizen.’ De oproep van het NVKVV aan haar leden in februari 2019 om de enquête in te vullen werd dus gul beantwoord. Dank aan jullie!

De resultaten van de enquête geven duidelijke antwoorden over de kwaliteit van zorg: iets minder dan 1 verpleegkundige op 2 vond de patiëntveiligheid op zijn of haar afdeling goed tot uitstekend – dat is weinig! -, en 2 op 3 was niet of helemaal niet zeker dat de patiënt bij ontslag voor zijn eigen zorg kon instaan. Over hun jobtevredenheid gaven 1 op 4 verpleegkundigen aan niet tevreden te zijn met hun job, 1 op 3 loopt een risico op een burn-out, en 1 op 10 denkt eraan om de job te verlaten. Dat zijn alarmerende cijfers.

Zorg die niet opgenomen wordt

Zorg die niet opgenomen wordt omdat verpleegkundigen er geen tijd voor hebben – care left undone – is een sterk signaal dat de werkdruk te hoog is. Ook dat cijfer is de laatste jaren sterk gestegen. Verpleegkundigen moeten soms keuzes maken en prioriteiten stellen in de beperkte tijd die ze hebben. De zorg die dan niet uitgevoerd wordt, is bijvoorbeeld decubituspreventie, communicatie met de patiënt en diens familie en educatie of administratie. Bruyneel legt uit: ‘Care left undone is een mechanisme dat de hogere mortaliteit bij een lagere bestaffing verklaart. Wanneer je minder tijd hebt, zal je een patiënt minder goed kunnen opvolgen dan je zou willen. Hierdoor mis je de eerste tekenen dat die patiënt een probleem ontwikkelt. Care left undone zien we duidelijk oplopen als de bestaffing daalt. Dat is onveilig en oncomfortabel voor de patiënt en demotiverend voor verpleegkundigen. Het verklaart ook het hoger risico op een burn-out en de wens het beroep te verlaten.’

9,4 patiënten per verpleegkundige is een gemiddeld cijfer. Bruyneel: ‘Er is een grote variatie tussen de ziekenhuizen, de afdelingen en de shiften per afdeling. Enkele cijfers: voor een ochtenddienst noteerden we een gemiddeld cijfer van 7,1, voor een namiddagdienst 8,9, voor een nachtdienst 18,1. Vooral in de nachtdiensten is de laatste 10 jaar een positieve evolutie merkbaar met iets minder patiënten per verpleegkundigen, al is de variatie tussen de ziekenhuizen nog erg groot. De nachtbezetting gaat van gemiddeld 8 tot 27 patiënten per verpleegkundigen. Er zijn met andere woorden nog steeds ziekenhuizen waar 1 verpleegkundige de nachtdienst doet. Dat is geen veilige situatie.’

Als we kijken naar het type afdeling dan wordt de norm van 8 patiënten per verpleegkundige regelmatig overschreden op de afdelingen chirurgie en inwendige maar vooral erg vaak op de afdelingen geriatrie waar er onveilige situaties ontstaan. Prof. Sermeus: ‘De kloof tussen de intensiteit van de zorg en de bestaffing is ook het grootst op geriatrie. Ook als we kijken naar de kwalificatiemix merken we dat het percentage bachelor-verpleegkundigen hier lager ligt, waardoor we de aanbeveling geven om extra aandacht te laten gaan naar de geriatrische afdelingen. Daarnaast stellen we ook voor om meer ondersteunend personeel aan te werven zodat verpleegkundigen zich met verpleegkundige taken bezig kunnen houden en bijvoorbeeld niet systematisch voor het transport van een patiënt moeten instaan.’

Een extra bevestiging

Vorig jaar (2019) publiceerde Filip Haegdorens, onderzoeker bij het Centre for Research and Innovation in Care (CRIC) van de Universiteit Antwerpen, de resultaten van zijn onderzoek naar de impact van de personeelsnormen op het onverwachte overlijden van patiënten. De gegevens van zijn onderzoek lopen over de jaren 2013 – 2015 en werden verzameld uit 7 Belgische ziekenhuizen waar het onderzoek van het KCE de data van 84 Belgische ziekenhuizen analyseerde. Haegdorens: ‘Uit ons onderzoek becijferden we dat een Belgische verpleegkundige gemiddeld voor 9,7 patiënten zorgde en dat 59 % van de verpleegkundigen een bachelordiploma had. Die cijfers liggen in de lijn met het onderzoek door de collega’s uit Leuven’. Haegdorens vervolgt: ‘Onze studie verschilt met voorgaand onderzoek omdat we gebruik maakten van gegevens die over een langere tijd verzameld werden. Onze resultaten tonen duidelijk aan dat er nood is aan een betere personeelsbezetting om onverwachte sterfte op verpleegafdelingen te voorkomen en dat sommige diensten baat hebben bij meer verpleegkundigen ongeacht het opleidingsniveau. Andere diensten daarentegen hebben nood aan meer hoogopgeleide verpleegkundigen.’ Prof. Sermeus reageert: ‘De studies liggen in elkaars verlengde en de conclusies zijn ook gelijkaardig: je hebt voldoende gekwalificeerd personeel nodig. Beide studies versterken elkaar. Doordat wij dezelfde instrumenten gebruikten als 10 jaar geleden kunnen we de evoluties volgen, ons bereik was breder.’ Haegdorens besluit: ‘Beide studies zijn een belangrijk signaal aan de overheid om in te zetten op een betere bestaffing in de zorginstellingen en om de financiering van die zorginstellingen te herbekijken. We moeten niet enkel nadenken over de instroom in het verpleegkundig beroep, maar ook over het behoud van verpleegkundigen en de optimale verdeling van personeel in de zorg.’

De goede punten

Verpleegkundigen gaven in de enquête ook aan dat leidinggevenden hen beter ondersteunen en dat hun werkrelatie met de artsen verbeterde. Dat is een pluspunt. En nog een cijfer dat naar voor komt in de KCE-studie: 63% van de verpleegkundigen heeft een bachelordiploma, wat een stijging van bijna 10 procentpunten is tegenover de voorgaande studie. Van den Heede: ‘Eerder onderzoek toonde al aan dat hoe hoger het aantal bachelors, hoe lager het risico op mortaliteit bij de patiënt. Dat is dus een positieve evolutie. De vraag is nu: Wat is een veilige mix in opleidingsniveau van verpleegkundigen voor welke afdeling? Die vraag moet worden meegenomen wanneer veilige patiënt-per-verpleegkundige ratios worden vastgelegd per type dienst en shift.’

Met deze cijfers aan de slag

Minder patiënten per verpleegkundige, hoe realiseren we dat? Van den Heede: ‘De belangrijkste aanbeveling vanuit de studie is meer verpleegkundigen rekruteren voor de directe patiëntenzorg. De overheid maakte reeds extra budget vrij voor meer verpleegkundig personeel. We hopen dat de nieuwe regering dat structureel vastlegt en dat het ook effectief gebruikt wordt om verpleegkundigen aan te werven voor de directe patiëntenzorg eerder dan dat het budget versnipperd raakt. Het doel is om in eerste instantie naar 8 patiënten per verpleegkundige te gaan. Dat is een noodmaatregel om de echt onveilige toestanden de wereld uit te helpen.’

Naar aanleiding van het extra federale budget dat werd goedgekeurd in het parlement in november 2019, werd een specifieke werkgroep opgericht binnen de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (FRZV). Die stelt in de komende maanden een advies op over hoe deze extra gelden zo optimaal mogelijk te besteden in het belang van voldoende verpleegkundigen op de werkvloer. Koen Balcaen, voorzitter van het NVKVV en directeur verpleegkunde UZ Leuven, vertegenwoordigt het NVKVV in de FRZV.

Meer instroom

Hoe krijgen we meer handen in de zorg? De instroom de volgende jaren vangt de uitstroom al niet op, de afgelopen 2 jaar daalde de instroom in de bacheloropleiding met 25%. Prof. Sermeus bepleit: ‘Maatregelen om de werkdruk te verlagen zijn een factor om de aantrekkelijkheid van het beroep van verpleegkundige te verhogen en helpen jonge mensen of uittreders om voor verpleegkunde te kiezen. In verschillende landen heeft dit gewerkt om de job aantrekkelijk te maken en om voor een voldoende instroom te zorgen.’

De KCE-studie stelt voor om een aantrekkelijke, veilige en positieve werkomgeving voor verpleegkundigen te creëren door voldoende bestaffing, investering in leiderschap, deelname van verpleegkundigen aan het ziekenhuisbeleid, goede relaties met artsen en een goede zorgkwaliteit, voorstellen die het NVKVV volledig ondersteunt.

Andere sectoren

Op 19 september 2018 diende het NVKVV ook volgende onderzoeksvraag in bij het KCE: Complexer wordende zorg binnen de woonzorgcentra – aanpassing omkadering personeel. NVKVV dringt aan op verder onderzoek op basis waarvan normen binnen de woonzorgcentra, centra voor geestelijke gezondheidszorg en thuisverpleging kunnen worden aangepast. Ook hier nemen tekorten aan voldoende werkkrachten stelselmatig toe.

Bronnen

1. Van den Heede K, Bruyneel L, Beeckmans D, Boon N, Bouckaert N, Cornelis J, Dossche D, Van de Voorde C, Sermeus W. Verpleegkundige bestaffing voor een veilige(re) zorg in acute ziekenhuizen – Synthese. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2020. KCE Reports volAs. D/2020/10.273/xx.
Dit rapport vind je op de website van het KCE: kce.fgov.be
2. Haegdorens F, Van Bogaert P, De Meester K, Monsieurs KG. The impact of nurse staffing levels and nurse’s education on patient mortality in medical and surgical wards: an observational multicentre study. BMC Health Services Research, 2019, 19:864.
https://doi.org/10.1186/s12913-019-4688-7

Volg de discussies

op volgende ontmoetingsdagen:
• Studiedag Verpleegkundige bestaffing in acute ziekenhuizen, georganiseerd door Zorgbeleid.be op 10 maart 2020 in Mechelen. Meer info: zorgbeleid.be/activiteitenkalender
• Studiedag Directies gedurende de Week van de Verpleegkundigen van het NVKVV op 27 maart 2020 in Oostende. Meer info: www.nvkvv.be

Author: Els Put


Nieuwseditie februari 2020

De opleiding van de gespecialiseerde verpleegkundige

Kies je eigen specialisatie

De opleiding van de gespecialiseerde verpleegkundige krijgt vormt door het advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde.

‘We hebben de keuze opengehouden: elke specialisatie is mogelijk. Je zal als verpleegkundige – als de wetgever het advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) volgt – onbeperkt kunnen kiezen uit het aanbod waarin jij je wilt specialiseren.’ Aan het woord is Karen Vansteenkiste, opleidingsverantwoordelijke bachelor verpleegkunde en banaba pediatrie en neonatologie aan de UCLL, lid van de werkgroep Kinderverpleegkundigen NVKVV en lid van de FRV. Karen nam deel aan de werkzaamheden van de werkgroep van de FRV die de opleiding van de toekomstige gespecialiseerde verpleegkundige onder de loep nam. Die werkgroep was samengesteld uit Vlaamse, Waalse en Duitstalige verpleegkundige vertegenwoordigers vanuit het werkveld, het onderwijs en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA). Het NVKVV werd ook vertegenwoordigd door Diego Backaert, zelfstandig verpleegkundige wondzorgspecialist en lid van de werkgroep Thuisverpleegkundigen en Diabetesverpleegkundigen NVKVV.

Het verpleegkundig landschap

Het verpleegkundige landschap kende de laatste jaren grote evoluties en grondige wijzigingen. De bacheloropleiding werd een vierjarige opleiding van 240 ECTS (European Credit Transfer System) sinds het academiejaar 2016-2017. In juni 2020 zullen de eerste studenten van deze vernieuwde opleiding afstuderen. Het instituut voor functieclassificatie (IFIC) heeft verpleegkundige functies beschreven, ondergebracht in functiecategorieën per dienst en hier loonschalen aan gekoppeld. Daarnaast ontvangen de nieuwe aanvragen voor de bijzondere beroepstitels en -bekwaamheden (BBT’s en BBK’s) niet langer een premie voor hun specialisatie. In de komende jaren zullen, door de kwaliteitskaderwet van 22 april 2019 en in het kader van levenslang leren, de specificaties voor een elektronische portfolio per zorgverlener concreet vorm krijgen.

Door al die factoren heeft het verpleegkundig landschap nood aan verdere definiëring van de verpleegkundige functies wat de opleiding betreft. De functie- en competentieprofielen van alle verpleegkundige functies werden reeds door de FRV uitgewerkt: zorgspecialist (HCA), verpleegkundige, gespecialiseerde verpleegkundige, verpleegkundig consulent, de verpleegkundig specialist en de verpleegkundig klinisch onderzoeker. In deze adviesronde nu werd de definiëring van de gespecialiseerde verpleegkundige zowel op het gebied van opleiding als van werkervaring onder de loep genomen.

Onderwijs en werkervaring

Het functie- en competentieprofiel van de gespecialiseerde verpleegkundige werd in 2017 goedgekeurd in de FRV. Karen: ‘Nu volgde de bepaling van de opleidingsvereisten en de werkervaring. We zijn het overleg in de werkgroep van de FRV gestart met een kennismaking van de verschillende opleidingen en tewerkstellingen van gespecialiseerde verpleegkundigen in de drie gemeenschappen van het land. De ontwikkeling van een lange termijnvisie die voldoet aan toekomstige noden stond voorop. Het volledige overleg, van de eerste vergadering tot de goedkeuring van het advies door de FRV, heeft ongeveer een jaar tijd gevraagd. We hebben alle opties in specialisaties open gehouden. Als verpleegkundige zal je dus kunnen kiezen wat jouw specifieke interessedomein is, waarin je wenst te specialiseren, en word je niet meer beperkt door de lijst van BBT’s en BBK’s. Wil jij je bijvoorbeeld specialiseren in kinderoncologie, dan volg je opleiding in beide domeinen, in pediatrie en in oncologie.

De uitwerking van de nieuwe vervolgopleidingen is gestart met als doel sterke bijscholingen te ontwikkelen. De noden van het werkveld worden gehoord en meegenomen in het verhaal. De hogescholen zitten ook samen om de vervolgopleidingen te bespreken en te zoeken hoe we levenslang leren zo sterk mogelijk op de kaart kunnen zetten.’

Om een erkenning als gespecialiseerde verpleegkundige aan te vragen dien je naast de onderwijscomponent van minimum 20 ECTS of studiepunten ook 2 jaar relevante werkervaring aan te tonen. De modaliteiten om de erkenning aan te vragen moeten nog verder uitgewerkt worden.

Opleiding en levenslang leren

Karen: ‘Volgend academiejaar zal je nog kunnen inschrijven in de huidige banaba’s met specialisatierichtingen voor verpleegkundigen die rechtstreeks gekoppeld waren aan de BBT’s. Wat het onderwijs nadien zal aanbieden, is onderwerp van verder overleg met dit advies van de FRV als basis.’ Dat advies stelt voor om de opleiding tot gespecialiseerde verpleegkundige modulair te organiseren. De student kan verschillende deelmodules combineren voor een totaal van minimum 20 ECTS. De deelmodules kunnen zowel uit een theoretische component als uit een klinische / stagecomponent bestaan. De stage kan deels doorgaan op de afdeling waar de verpleegkundige werkt als die in lijn ligt met de specialisatie maar mag zich daar niet toe beperken. Op het einde van elke deelmodule volgt er een examen. De opleidingsmodules worden uitgewerkt in samenspraak met de onderwijsinstellingen.

Daarnaast stelt het advies dat gespecialiseerde verpleegkundigen minimum 60 uur vorming per vier jaar volgen om hun functie/statuut van gespecialiseerde verpleegkundige te behouden. Die permanente bijscholing wordt aangetoond in hun portfolio.

Normen en vergoeding

Indien de wetgever het advies van FRV volgt, zullen normeringen van zorgprogramma’s die gebaseerd zijn op BBT en BBK, aangepast moeten worden. Het advies van de FRV vraagt ook aan IFIC een aanpassing om de functie ‘referentieverpleegkundige’ op niveau 15 toe te wijzen aan gespecialiseerde verpleegkundigen. Dat alles toont hoe zeer de verpleegkunde een beroep in volle evolutie is.

Author: Els Put


Nieuwseditie januari 2020

Wie mag welke verpleegkundige handeling doen?

 

Een advies van de FRV en TCV voor verpleegkundige zorg buiten een zorgvoorziening

 

De rol van bekwame helpers krijgt duidelijkheid in een advies van de FRV en TCV dat voorziet in de legale uitvoering van verpleegkundige handelingen door bekwame helpers na opleiding en delegatie en mits evaluatie.

Het uitwerken van de rol van de verpleegkundige en het creëren van een wettelijk kader voor mensen uit de omgeving van een persoon met een zorgbehoefte wanneer zij verpleegkundige handelingen uitvoeren bij die persoon, was de opdracht van de gemengde werkgroep van de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) en de Technische Commissie voor Verpleegkunde (TCV). Wanneer je geen verpleegkundige bent en dus niet bevoegd bent om verpleegkundige handelingen uit te voeren en je doet dit toch, dan handel je immers onwettig.

Het advies dat die gemengde werkgroep uitwerkte, vult de hiaten in die het mantelzorgakkoord van april 2014 en de verschillende protocolakkoorden over dit onderwerp nog lieten. Het advies werd goedgekeurd door de FRV en door de TCV. Het advies zal overgemaakt worden aan de bevoegde ministers in de hoop dat zij die in een wetsbesluit bekrachtigen. De gemengde werkgroep bestond uit leden van de FRV en TCV en externe experts. Eén van die experts is Sam Cordyn, verpleegkundig beleidsmedewerker Wit-Gele Kruis Vlaanderen, bestuurslid van het NVKVV en lid van de Juridische Adviesgroep van het NVKVV. Sam Cordyn was co-voorzitter van de gemengde werkgroep. Hij legt uit: ‘Door die hiaten in de huidige wetgeving zijn er nu mensen die tijdens hun beroepsactiviteit verpleegkundige handelingen onwettig uitvoeren zoals een kinderverzorgster in een kinderdagverblijf of een onderwijzer in een school die bij een kind koortswerende medicatie toedient, of een verzorgende die compressiekousen aandoet bij een patiënt aan huis. Voor die mensen wilden we een wettelijk kader creëren en daarin de prominente rol van de verpleegkundige uittekenen,’ vertelt Sam Cordyn. Hij vervolgt: ‘Voor een mantelzorger blijft alles hetzelfde: hij of zij helpt de patiënt met ADL-zorgen en voert gedelegeerde verpleegkundige handelingen uit na opleiding door een verpleegkundige of een arts. Voor de andere mensen in het leven van een patiënt die tijdens hun beroepsactiviteit zorgen toedienen maar geen verpleegkundige of arts zijn, gebruiken we de term ‘bekwame helper’.

3 lijsten

Het advies maakt een onderscheid tussen bekwame helpers waarvan de opleiding van verpleegkundige handelingen mogelijk is in de basisopleiding (bv. kinderverzorgsters, polyvalent verzorgenden…) en die waarvan de opleiding in de eerste plaats niet gericht is op de hulp in het dagelijks leven (bv. personen binnen onderwijs, opvoeders…). Voor de eerste groep stelt het advies voor om relevante verpleegkundige handelingen op te nemen in de beroepsopleiding: bijvoorbeeld het nemen en interpreteren van de temperatuur bij een kind in de opleiding kinderverzorging of het aantrekken van compressiekousen in de opleiding verzorgende. Het gaat hier om basishandelingen die relevant zijn voor hun beroep. Het advies voorziet ook in overgangsmaatregelen voor bekwame helpers die dat vandaag al doen. Voor de tweede groep bekwame helpers die handelingen uitvoeren die voor het overgrote deel buiten hun beroep vallen zoals het toedienen van koortswerende medicatie door een leerkracht of opvoeder, stelt het advies voor om een complementaire opleiding te voorzien door een verpleegkundige of een arts om die handelingen aan te leren die voor hen relevant zijn.

Bekwame helpers kunnen enkel handelingen uitvoeren onder subsidiariteit, d.i. toevertrouwd door een verpleegkundige of een arts, wanneer de patiënt klinisch stabiel is en in het kader van ondersteuning van hulp in het dagelijks leven. Die toestand van de patiënt wordt regelmatig opnieuw geëvalueerd.

Voor bekwame helpers werkte de werkgroep drie lijsten uit. Een eerste lijst zijn verpleegkundige handelingen die bekwame helpers – mits opleiding – kunnen uitvoeren onder subsidiariteit. Een tweede lijst bevat handelingen die niet in de eerste of de derde lijst voorkomen en in uitzonderlijke omstandigheden uitgevoerd kunnen worden in het kader van hulp in het dagelijks leven. De derde lijst is een exclusieve lijst van handelingen die enkel door verpleegkundigen en artsen uitgevoerd mogen worden. Uit deze lijst kunnen zij nog wel B1- of B2-handelingen delegeren aan mantelzorgers maar niet aan bekwame helpers.

 

Concreet

Katleen De Wandel, voorzitter van de werkgroep Verpleegkundigen in de Gehandicaptenzorg NVKVV en verpleegkundige verantwoordelijk voor medische zorg in De Lovie, een instelling voor jongeren en volwassenen met een verstandelijke handicap of een andere beperking, legt uit wat dat concreet voor de werknemers in de gehandicaptenzorg betekent: ‘Onze medewerkers, zoals opvoeders (ortho-agogen), ergotherapeuten, logopedisten en anderen, die voor de begeleiding van onze bewoners zorgen, voeren in het absolute voordeel van de bewoners af en toe ook verzorgende taken uit maar mogen dat wettelijk gezien niet doen. Door dit advies – dat hopelijk snel in een wettekst gegoten wordt -, kunnen zij dat als bekwame helpers wel doen. In onze instelling werken heel wat verpleegkundigen en artsen die voor de nodige opleiding kunnen zorgen en ook de uitvoering ervan kunnen evalueren. De lijsten met verpleegkundige handelingen die het advies voorziet, dekken onze noden goed. Het is een mooie oplossing voor ons om onze werknemers effectief te kunnen inzetten en een goede zorg te kunnen waarborgen.’

 

De verpleegkundige invalshoek

Wat voorbehouden blijft voor verpleegkundigen is de specifieke verpleegkundige invalshoek: de verpleegkundige diagnostiek, het opstellen van een zorgplan, het evalueren van de zorg, de coördinatie of opleiding van verpleegkundige handelingen. Dat aanleren van verpleegkundige handelingen kan ook door een arts gedaan worden. De bekwame helper is verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de handelingen, het rapporteren van zijn observaties en het melden wanneer bepaalde handelingen buiten zijn bekwaamheid of verantwoordelijkheid liggen.

Sam Cordyn bepleit: ‘We kunnen niet anders dan ons realistisch opstellen: er is een grote zorgnood op het werkveld en deze nood zal in de toekomst alleen maar toenemen. Het advies dat we uitwerkten, speelt in op de nieuwe tendens die volmondig door NVKVV wordt ondersteund, namelijk het centraal stellen van de behoeften van patiënten en bewoners gekoppeld aan de vernieuwde rol van de verpleegkundigen. Dat creëert de opportuniteit voor verpleegkundigen om met een klinische blik de toestand van de patiënt in te schatten, het kwaliteitskader te waarborgen en verpleegkundige handelingen te delegeren en op te volgen bij een patiënt die hiervoor voldoende stabiel is. De kwaliteitsbewaking van de toegediende zorgen blijft een opdracht van de verpleegkundige en de arts.

Die evolutie naar een coördinerende rol voor een verpleegkundige vraagt het loslaten van een aantal gewoontes en van routinematig denken. Dat ‘loslaten’ is niet altijd vanzelfsprekend maar wel de weg naar een kwaliteitsvolle verpleegkundige zorg in de toekomst. De verpleegkundige zal naast het uitvoeren van verpleegtechnische handelingen ook meer intellectuele prestaties verrichten zoals met een brede klinische blik naar de patiënt kijken en de zorg organiseren. Die evolutie zal ook een grotere erkenning geven aan verpleegkundigen in hun beroep en bijdragen tot haar attractiviteit.’

 

NVKVV-leden die meewerkten aan dit advies

  • Sam Cordyn, verpleegkundig beleidsmedewerker Wit-Gele Kruis Vlaanderen, bestuurslid NVKVV, lid Juridische adviesgroep NVKVV
  • Caroline Dolieslager, hoofdverpleegkundige Zorgprogramma Pediatrie UZ Gent, voorzitter werkgroep Kinderverpleegkundigen NVKVV
  • Koen Wauters, directeur woon-zorgcentrum vzw De Mick, lid werkgroep Directies NVKVV
  • Monica Bulcke, wetenschappelijk medewerker VWVJ, medewerker POC CLB GO!, lid werkgroep verpleegkundigen Maatschappij en gezondheid NVKVV
  • Luc Heirstate, projectmedewerker Wit-Gele kruis Antwerpen, lid Technische Commissie Verpleegkunde, bestuurslid NVKVV, lid Juridische adviesgroep NVKVV
  • Marc Van Bouwelen, voorzitter Technische Commissie Verpleegkunde, lid Juridische adviesgroep NVKVV


Nieuwseditie december 2019

Kwaliteit van zorg voor ouderen

Een werkbare lijst voor instellingen en voor zorginspecteurs

Stel, de zorginspecteurs zijn op pad op je afdeling of in je instelling voor ouderenzorg. Hoe weet je wat ze komen controleren? En waarom? Die controlepunten, die eisen, zijn nu uitgeschreven in een eisenkader voor de geriatrische patiënt.

Zorginspectie is een onderdeel van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van de Vlaamse overheid en staat in voor het toezicht en de inspectie van zorginstellingen en welzijnsvoorzieningen in Vlaanderen. Het doel van een zorginspectie is niet om te sanctioneren maar wel om aan te zetten tot kwaliteitsverbetering, om kwaliteit van zorg te waarborgen. Zorginspecteurs controleren of instellingen georganiseerd zijn en werken volgens de wettelijke bepalingen.
Die bepalingen volgen niet alleen uit de Vlaamse maar ook uit de federale wetgeving. Voor de geriatrische zorg is vooral het KB van 23 oktober 1964 met de normen die door de ziekenhuizen en hun diensten nageleefd moeten worden, een basiswet. Een andere belangrijke wet – al zijn er nog meer – is het KB van 29 januari 2007 met de normen voor het zorgprogramma voor de geriatrische patiënt. Beide wetteksten werden herzien in 2014.
Het eisenkader voor de geriatrische patiënt geeft nu een overzicht van alle wettelijke bepalingen die de kwaliteit van zorg ten goede komen in de zorg voor de geriatrische patiënt.

Het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid vroeg om voor de werkgroep over het eisenkader voor de geriatrische patiënt de discipline verpleegkunde te laten vertegenwoordigen door twee verpleegkundigen met expertise in ouderenzorg. Kenny De Cuyper, voorzitter van de werkgroep Ouderenzorg NVKVV en zorgmanager Geriatrie in het AZ Nikolaas, en Kurt Goossens, nursing manager in ZNA Antwerpen, namen die taak op. Sinds begin 2019 is die werkgroep aan de slag. Vertegenwoordigers van verpleegkundigen, artsen, kinesitherapeuten, ergotherapeuten, logopedisten, zorgkundigen en van andere beroepsgroepen in de geriatrische zorg en met vertegenwoordigers uit het beleid, de zorginstellingen en het Vlaams patiëntenplatform nemen er aan deel.

Het nieuwe eisenkader

Zij werkten het nieuwe eisenkader voor de geriatrische patiënt uit met minimale criteria waar een ziekenhuisafdeling aan moet voldoen. Dat eisenkader wordt op de website van het Agentschap Zorg en Gezondheid gepubliceerd en gehanteerd bij enkele proefinspecties door zorginspecteurs om te kijken of het duidelijk en volledig is. Nadien volgt er nog een evaluatie met eventueel een bijsturing.

In het eisenkader voor de geriatrische patiënt werden criteria opgenomen die ziekenhuisbreed van toepassing zijn en eisen die specifiek zijn voor de geriatrische patiënt en zijn zorgtraject. In de discussies werd er gedifferentieerd naar 4 diensten toe: een dienst voor geriatrie (G-dienst), een daghospitalisatie voor de geriatrische patiënt (GDZ), een interne liaison (IL) en een psychogeriatrische dienst (sp-psger). Het maakt immers een groot verschil, bijvoorbeeld voor het aantal beschikbare disciplines, of je spreekt over een geriatrische afdeling in een groot ziekenhuis of over een lokaal geriatrisch dagcentrum.
Het eisenkader moet aansluiting vinden bij hoe de zorg vandaag per ziekenhuis georganiseerd wordt en moet voorbereid zijn op de evolutie naar een organisatie van zorg in netwerken van ziekenhuizen.

Kenny De Cuyper geeft een woordje uitleg bij dat hele proces: ‘We hebben de KB’s artikel per artikel ontleed en gespecifieerd voor de zorg voor ouderen. Wat is meetbaar, wat is relevant, wat is vandaag nog aan de orde? Die vragen stelden we ons steeds opnieuw om zorginspecteurs een concrete, duidelijke en werkbare lijst mee te geven. Het positieve aan de werkgroep was dat we de kans kregen om het referentiekader met de andere beroepsgroepen door te praten – wat is het materiaal waar we mee aan de slag gaan, hoe interpreteert ieder dat? – en dat we voorstellen konden doen tot verbetering vanuit onze eigen praktijk. Ik kreeg een bredere kijk op mijn specialisme door al die ervaringen van anderen.’

Aantoonbare expertise

Eén van de bezorgdheden die in de werkgroep naar voor kwam, is hoe het verder moet met de vereiste beroepstitels (BBT) en -bekwaamheden (BBK) in de geriatrie. De BBT en BBK stimuleerden verpleegkundigen tot specialisatie. Een BBT of BBK gaf recht op een jaarlijkse vergoeding. Die premie maakte het werken in ouderenzorg indirect aantrekkelijker en zorgde voor bijkomende expertise op de werkvloer. In de aanloop naar een nieuw functie- en financieringsmodel (IFIC) werden de premies afgeschaft. Bovendien bevat het IFIC-model de functie van gespecialiseerde verpleegkundige (nog) niet. Steeds minder verpleegkundigen bieden zich aan voor een gespecialiseerde opleiding. Kenny De Cuyper: ‘Bijvoorbeeld: als de wettelijke norm zegt dat een dienst Geriatrie per 24 bedden 9 FTE (full time equivalent) verpleegkundigen met daaronder minstens 4 verpleegkundigen met een BBT of BBK Geriatrie moet hebben, dan weten we al dat dat in de toekomst niet houdbaar is omdat die benaming zal verdwijnen. Daarom hebben we voor die vereiste de bepaling ‘of aantoonbare expertise’ voorgesteld. Onder aantoonbare expertise verstaan we dat je minstens 15 uren specifieke vorming per jaar moet kunnen aantonen. We hebben ook het voorstel gelanceerd om die bepaling over vorming eveneens in te voeren voor de andere paramedici die in de ouderenzorg werken.

Door onze discussies hebben we de gevoeligheden bij de hoofdverpleegkundigen, ergotherapeuten, de kinesitherapeuten en logopedisten beter leren kennen en kunnen we onze organisatie er beter of afstemmen. Zij worden steeds vaker gevraagd om deel te nemen aan de dagelijkse zorg voor een efficiëntere werkverdeling, maar dat ligt wat buiten de verwachtingen van hun jobinhoud. Daarnaast houdt het huidige wettelijke kader met de normen voor de aantallen van verpleegkundigen, zorgkundigen en paramedici op een geriatrische afdeling een echte vernieuwing tegen. We wisten ook van bij de start dat het voorstel ‘meer volk op de werkvloer’ voor vele onderdelen een goede verbetering zou zijn maar dat is budgetafhankelijk en nu – spijtig genoeg – niet aan de orde.’

Meer informatie:

Vragen?

Contacteer de werkgroep Ouderenzorg van het NVKVV via info@nvkvv.be.


Nieuwseditie november 2019

Samen diabeteszorg verlenen

Resultaten van onderzoek naar diabetesteams

Het NVKVV nodigt je deze maand niet alleen uit op haar Diabetessymposium. Ze brengt ook de resultaten van diabetesonderzoek dat de werkgroep Diabetesverpleegkundigen van het NVKVV samen met het  Wit-Gele Kruis van Vlaanderen uitvoerde.

Welke zorgverleners maken deel uit van  diabeteszorg? Welke taken voeren ze uit? Hoe werken ze samen? Dit onderzoek geeft een goed beeld van de werking van een diabetesteam en toont aan waar er ruimte voor verbetering is.

De eerste aanleiding voor het onderzoek was een adviesvraag van de overheid op 27 juli 2017 over het aanleren van een insuline-injectie en het meten van glycemie door diëtist-diabeteseducatoren aan patiënten. In dat advies besprak de werkgroep Diabetesverpleegkundigen van het NVKVV ook de rol en meerwaarde van de verpleegkundig diabeteseducator. Die besprekingen mondden in januari 2018 uit in een visienota daarover. Tijdens dat overleg bleek dat er onduidelijkheid leeft bij zorgverleners over wie best betrokken wordt bij de diabeteszorg en over de onderlinge taakverdeling. Wetenschappelijke literatuur kon geen antwoord geven op die vragen. Vandaar dit eerste kwalitatief onderzoek.

Het opzet van het onderzoek

Door het bevragen van personen met diabetes type 1 of 2, mantelzorgers en zorgverleners uit verschillende disciplines wilden de onderzoekers meer inzicht verwerven in de ervaringen en meningen van de betrokkenen. De zorgverleners werkten zowel in de eerste lijn als in ziekenhuizen. Zorgverleners uit verschillende disciplines werden uitgenodigd, deze namen deel: artsen, verpleegkundigen (diabeteseducatoren), diëtisten-diabeteseducatoren, een podoloog, psycholoog en apothekers.

Hét diabetesteam bestaat niet

Eefje Van Nuland, verpleegkundig stafmedewerker en diabeteseducator bij het Wit-Gele Kruis van Vlaanderen en lid van de werkgroep Diabetesverpleegkundigen NVKVV, licht de resultaten toe: ‘Een eerste vaststelling is dat hét diabetesteam niet bestaat. Er zijn nog steeds personen met diabetes die door één zorgverlener worden opgevolgd, waardoor je bij hen moeilijk van een team kan spreken. We merkten dat diabetesteams kunnen variëren doorheen de tijd volgens de behoeften, noden en voorkeur van de persoon met diabetes en de voorkeur van de zorgverleners.

Een diabetesteam bestaat uit een kernteam met de persoon met diabetes, mantelzorgers, de verpleegkundig diabeteseducator, een diëtist(-diabeteseducator) en artsen zoals de huisarts, endocrinoloog/internist en/of de oftalmoloog. Dat kernteam kan aangevuld worden met occasionele zorgverleners wanneer meer specifieke expertise nodig blijkt zoals een podoloog bij voetproblemen. Hoewel bij personen met diabetes en bij zorgverleners de wens leeft om de zorgregie in handen van de patiënt te geven, blijkt dit in de praktijk niet altijd even succesvol, vooral omwille van een gebrek aan kennis bij personen met diabetes en zorgverleners als omwille van onvoldoende therapietrouw.

Daarnaast toont het onderzoek aan dat de regelgeving en het diabetestype (type 1 of 2) mee de samenstelling van het diabetesteam bepalen. Zo worden bepaalde disciplines maar vergoed binnen een bepaald zorgmodel, bv. therapeutische patiënteducatie door bv. een verpleegkundig diabeteseducator wordt maar onder specifieke voorwaarden vergoed binnen het Zorgmodel Opvolging van een patiënt met diabetes type 2.’

De resultaten van het onderzoek bevestigen dat binnen het diabetesteam elke zorgverlener zijn specifieke expertise heeft in de begeleiding, wat zich vertaalt in het opnemen van specifieke taken.  Binnen het kernteam nemen de artsen de diagnosestelling, het opstellen en opvolgen van de behandeling en het opsporen van mogelijke complicaties op zich. Vooral een verpleegkundig diabeteseducator, een diëtist(-diabeteseducator) en/of een podoloog-diabeteseducator ondersteunt hen hierin. De diëtist(-diabeteseducator) neemt specifieke taken over voeding en beweging op. Een podoloog(-diabeteseducator) wordt ingeschakeld bij specifieke voetproblemen. De verpleegkundig diabeteseducator leert injectietechnieken en zelfcontrole aan en geeft specifieke informatie over onderwerpen zoals ziekte en reizen. Hij of zij is het eerste aanspreekpunt voor personen met diabetes bij problemen en is tussenpersoon tussen de persoon met diabetes en de arts en/of het ziekenhuis. Tenslotte blijkt de verpleegkundig diabeteseducator in de eerste lijn de huisarts te ondersteunen in het coördineren van de diabeteszorg bij personen met diabetes type 2.

Daarnaast voeren alle leden, en in belangrijke mate de verpleegkundig diabeteseducatoren,  overkoepelende taken uit zoals voetcontrole en therapeutische patiënteducatie bijvoorbeeld over ziekte-inzicht en therapietrouw.

 

Overzicht taken verpleegkundige diabeteseducatoren eerste lijn en ziekenhuis
Discipline Specifieke taken
Verpleegkundig-diabeteseducator ·       Eerste aanspreekpunt bij problemen

·       Ondersteuning coördinatie (eerste lijn)

·       Kiezen meter

·       Aanleren injectietechniek en zelfcontrole

·       Controle technieken en injectieplaatsen

·       Uitlezen glycemiewaarden en interpretatie

·       Psychologische ondersteuning

·       Opsporen problemen

·       Voetcontrole

·       Beantwoord allerhande vragen i.v.m. diabetes

·       Doelstellingen therapie uitleggen

·       Advies op afstand Algemene uitleg over specifieke situaties (bv. ziekte, feestje, reizen, hypo/hyper…) en voeding

·       Therapietrouw

·       Bloedafnames (voornamelijk in ziekenhuis)

·       Administratie

·       Rapporteren

·       Optreden als tussenpersoon

·       Voordrachten voor breed publiek

·       Therapeutische patiënteducatie

·       Advies doorverwijzing

·       Advies extra muros patiënten (ziekenhuis)

[picture credits: Wit-Gele Kruis van Vlaanderen & NVKVV]

Samenwerken als een (h)echt diabetesteam

‘Een goede samenwerking binnen het diabetesteam is van groot belang en vindt plaats op twee niveaus. Wanneer de verschillende zorgverleners elkaar goed kennen en vertrouwen en dezelfde visie delen, kunnen ze de therapietrouw van de persoon met diabetes versterken omdat ze dezelfde informatie aan de persoon met diabetes geven,’ vertelt Eefje Van Nuland. ‘Uit ons onderzoek blijkt dat de directe samenwerking (microniveau) rond een specifieke persoon met diabetes momenteel vooral één na één verloopt: zorgverleners volgen elkaar op zonder veel onderlinge interactie. De info-uitwisseling gebeurt vooral telefonisch, maar ook via verslag of meer en meer via digitale communicatiemiddelen. Die uitwisseling gebeurt vaak in één richting waardoor de zorgverleners niet veel van elkaar weten. De verpleegkundig diabeteseducator stuurt bijvoorbeeld een verslag naar de huisarts maar ontvangt hierop zelden feedback. Bijgevolg blijkt de zorg nog gefragmenteerd en is er ruimte tot verbetering voor de coördinatie van zorg.

Ook binnen de samenwerking is die ruimte voor verbetering er nog. Samenwerken start met (het advies voor) doorverwijzen al gebeurt dat vaak onvoldoende.

Op regionaal niveau (mesoniveau) zien we dat verschillende disciplines regelmatig met elkaar in contact komen voor overleg of in het kader van bijscholing. Op die momenten kunnen zorgverleners bredere afspraken maken voor samenwerking, kennis delen en casussen bespreken zowel binnen de eerste lijn als tussen de eerste lijn en de zorginstellingen. Het versterken van regionale samenwerking en overleg zorgt ervoor dat de zorgverleners elkaar beter leren kennen en vertrouwen en beter naar elkaar doorverwijzen.’

Opportuniteiten

Eefje Van Nuland vervolgt: ‘Het onderzoek bracht naast de knelpunten in de samenwerking ook nog andere punten voor verbetering aan het licht. Zo kwam naar voor dat er een gebrek is aan up-to-date kennis over diabeteszorg en over de steeds wijzigende regelgeving, zowel bij patiënten als bij zorgverleners. De regelgeving rond diabeteszorg is complex en onvoldoende afgestemd op de praktijk waardoor veel zorgverleners en personen met diabetes het overzicht verliezen. Heel wat zorgverleners geven ook aan dat vaak voldoende tijd ontbreekt en dat de huidige vergoedingen te laag liggen. Personen en mantelzorgers geven aan dat de kostprijs voor de zorg en materiaal hoog ligt. Zo wordt diabeteseducatie voor personen met een nog milde vorm van type 2 maar onder bepaalde voorwaarden vergoed.’

Conclusie

‘Het explorerend onderzoek gaf een eerste antwoord op de rol- en taakverdeling binnen een diabetesteam,’ besluit Eefje Van Nuland. ‘Iedere zorgverlener heeft zijn eigen specifieke taken en daarnaast enkele overkoepelende taken die aangeleerd worden binnen ieders specifieke opleiding. De verpleegkundig diabeteseducator neemt veel verschillende en verbindende taken op en dit zowel in de eerste lijn als in de ziekenhuizen. Op vlak van samenwerking zijn er vooral mogelijkheden op mesoniveau, om via regionale afspraken en overleg, de band tussen de verschillende zorgverleners te versterken. Een hechter multidisciplinair diabetesteam zal zich vertalen in een betere therapietrouw en daardoor een verhoogde zorgregie door de persoon met diabetes. Er zijn nog verschillende punten waar ruimte voor verbetering is en die de samenwerking en taakverdeling binnen een diabetesteam kunnen  bevorderen.’

Het volledig onderzoek kan je raadplegen op www.witgelekruis.be vanaf begin december.

Ellen Van Pelt


Nieuwseditie oktober 2019

Veilig verzekerd

Het NVKVV viert feest! Al 25 jaar een verzekering beroepsaansprakelijkheid met rechtsbijstand.

Leden van het NVKVV kunnen een BA verzekering met rechtsbijstand afsluiten zodat ze bij een klacht of schadegeval vanaf het eerste moment juridisch advies krijgen.

Stel: je bent een zelfstandig verpleegkundige en je verzorgt een rolstoelpatiënt. Tijdens je zorg vergeet je op een ongelukkig moment de rem van de rolstoel vast te zetten. Rolstoel en patiënt rollen van je weg. Je grijpt er nog naar maar je bent net te laat, de patiënt bezeert zich. Of: terwijl je steunkousen bij een patiënt aandoet, trek je ze onverhoeds kapot. Je bent dan verantwoordelijk voor de schade die de patiënt oploopt, bijvoorbeeld voor de kosten voor onderzoek en behandeling van de patiënt of voor zijn materialen. Wanneer je een verzekering beroepsaansprakelijkheid (BA) hebt, vergoedt de verzekeraar de patiënt. Heb je een verzekering bij het NVKVV, dan doet de verzekeraar dat zonder vrijstelling, dus vanaf de eerste euro, en kan je terugvallen op rechtsbijstand door een advocatenbureau met ervaring in verpleegkundige dossiers.

Iemand met kennis van zaken

Verpleegkundigen een stem geven, was 25 jaar geleden de aanzet voor het NVKVV om, onder impuls van meester Jan Vande Moortel, de verzekering beroepsaansprakelijkheid met rechtsbijstand uit te werken. Meester Jan Vande Moortel is juridisch adviseur van het NVKVV, advocaat en docent aan UGent. Hij merkte dat de stem van de verpleegkundigen vaak minder goed gehoord werd dan die van de andere partijen (patiënt en arts) en dat verpleegkundigen hun eigen verdediging zouden moeten kunnen voeren. Daarom sloot het NVKVV een polis voor haar leden af bij verzekeraar Fidea NV waarbij Christine Demeyer van CPS verzekeringen aanspreekpunt is. Christine Demeyer, zelf ook vroedvrouw, legt uit: ‘Het grote voordeel van de verzekering is dat je gehoord wordt bij een klacht van een patiënt. Dan heb je iemand nodig met kennis van zaken die naar je luistert en weet welke rechten je hebt.’ De verzekering van het NVKVV vergoedt schade aan derden, zowel fysiek als van materialen en ondersteunt je met specifieke rechtsbijstand of met bemiddeling. Je hoeft dus zelf geen schadevergoeding, gerechtskosten of een advocaat te betalen als je de BA verzekering met rechtsbijstand bij het NVKVV onderschrijft. Elke verpleegkundige kan deze polis aangaan, of je nu in loondienst werkt of als zelfstandige. Iedereen, waar je ook werkt, kan immers in zijn beroepsleven een schadegeval of klacht oplopen. De premie verschilt volgens je tewerkstelling. Meester Vande Moortel legt uit: ‘Voor zelfstandigen is het onverantwoord om geen BA verzekering te hebben. Werk je in loondienst, dan val je onder de BA verzekering van de werkgever maar daar krijg je bijvoorbeeld  niet die specifieke ondersteuning of hulp bij die verpleegkundige invalshoek.’

Een klacht maakt indruk

Christine Demeyer heeft de polis over die 25 jaar zien evolueren: ‘Doorheen de jaren is de oorspronkelijke polis verschillende malen uitgebreid en nu voorziet ze onder meer ook in rechtsbijstand van zelfstandige verpleegkundigen in discussies met het RIZIV en de behandeling van klachten bij een ombudsdienst. De polis verzekert eveneens de coördinator van een team, stagiairs en stagebegeleiders en dekt klachten door schuldig verzuim, iets wat bij vele verzekeraars niet zo is. Bij een klacht bespreken we die eerst in een commissie en wanneer die groen licht geeft, komt de verzekeraar tussen in de kosten. Ook geeft de polis je de kans om bemiddeling in te schakelen zodat je een tijdrovende juridische procedure kan vermijden. De verzekering is erg uitgebreid, geeft goede waarborgen aan een goed tarief en een goede vertegenwoordiging via het advocatenkantoor Advamo.’ Christine Demeyer vult aan: ‘En we volgen onze dossiers stipt op. Ook heel belangrijk.’

De verpleegkunde en de gezondheidszorg zijn in die 25 jaar sterk geëvolueerd. Had bijvoorbeeld de wet op de patiëntenrechten uit 2002 een invloed op het aantal cases? Meester Vande Moortel vervolgt: ‘Over de jaren heen hebben we het aantal cases in aansprakelijkheid, over het toebrengen van schade aan een patiënt, niet zoveel zien toenemen. De wet op de patiëntenrechten had hier niet echt een impact op. En Amerikaanse toestanden met veel processen tegen zorgverleners zien we ook niet meteen overwaaien. Sinds de wet op de patiëntenrechten merken we wel dat patiënten sneller naar de ombudsdiensten stappen, vaak om hun dossier te kunnen inkijken of er een kopie van te kunnen krijgen. Daar vindt een grote groep patiënten hun antwoord en dan stopt daar vaak hun klacht.

We zien de laatste jaren wel meer zaken in aansprakelijkheid in de psychiatrie. Daar tracht men nu, meer dan vroeger, patiënten te re-integreren in de maatschappij met bijvoorbeeld een tijdelijk verlof maar dat houdt natuurlijk ook een risico in dat er iets misloopt. Als je op dat moment als verpleegkundige ondervraagd wordt door de politie, ook al wordt je nog niet vervolgd, dan is dat iets wat indruk op je maakt, iets waar je slecht van slaapt. Zulke zaken kunnen bovendien maanden en jaren aanslepen en veroorzaken heel wat onzekerheid. Daar ligt de meerwaarde van de verzekering van het NVKVV: vanaf het eerste moment heb je ondersteuning, krijg je een gesprek met een advocaat die je helpt om de vragen en de procedure te plaatsen en die je uitleg geeft over wat er allemaal gebeurt want een klacht waar zelfs een gevangenisstraf op kan staan, maakt enorm veel indruk.’

Een onverwachte beschuldiging

Pieter, verpleegkundige in een ziekenhuis: ‘De eerstelijns juridische bijstand van de BA-verzekering van het NVKVV was heel snel om te antwoorden op mijn vragen, ook buiten de kantooruren. Dat was een grote opluchting want onverwacht een beschuldiging krijgen, daar schrok ik van. Dat vraagt mensen om je heen die je kunnen helpen, die vriendelijk en empathisch zijn. Ik heb echt de hulp gekregen die ik nodig had. Ik ben er heel dankbaar voor.’

Pieters echte naam is gekend bij de redactie.

Jaarpremie BA-verzekering voor leden van het NVKVV

 

Zorgkundigen en verpleegkundigen in loondienst 70 euro
Zelfstandige verpleegkundigen 80 euro
Leidinggevenden in loondienst (KB 13/07/2006) 80 euro
Coördinatoren (zelfstandige verpleegkundigen die de activiteiten van verpleegkundigen en zorgkundigen coördineert) 105 euro
Zelfstandig verpleegkundigen met uitbreiding RIZIV 200 euro

 

Meer informatie: www.nvkvv.be/lid

Je juridische vraag

Als lid van het NVKVV kan je een persoonlijke juridische vraag stellen aan de Juridische Adviesgroep van het NVKVV. Die komt elke maand samen, bespreekt de vragen van leden en stelt een antwoord en advies op. Een eerste juridisch advies is gratis.

Mail je vraag naar juridischadvies@nvkvv.be

Meer informatie vind je hier: www.nvkvv.be > Juridisch advies > Je vraag


Nieuwseditie september 2019

Impact op de verpleegkunde

Het competentieprofiel voor de verpleegkundig klinisch onderzoeker is klaar.

Een nieuwe verpleegkundige functie krijgt vorm: die van de verpleegkundig klinisch onderzoeker. Die kijkt vooruit en bouwt aan de toekomst van de verpleegkunde en van de zorg. Een schets.

Verpleegkundige expertise en wetenschappelijk onderzoek bundelen: dat wordt de uitdaging voor de verpleegkundig klinisch onderzoeker. De voorbije maanden en jaren kregen de verpleegkundig specialist, de gespecialiseerde verpleegkundige en de verpleegkundig consulent al een wettelijke basis voor hun functie. De Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) heeft nu ook het competentieprofiel van de verpleegkundig klinisch onderzoeker vorm gegeven. De FRV gaf haar akkoord al eerder aan het functieprofiel voor deze groep verpleegkundigen op 13 juni 2017. Lieven De Maesschalck, Innovatiemanager Mobilab aan de Thomas More Hogeschool in Geel en trekker van Zorg Onderzocht, een publicatie van het NVKVV, vertegenwoordigde het NVKVV in de werkgroep van de FRV die dit competentieprofiel uitwerkte. Vanuit het NVKVV nam ook Susan Broekmans PHD, verpleegkundig specialist Pijn, Leuvens algologisch centrum (LAC) – Competentiecentrum Verpleegkunde UZ Leuven en voorzitter van het Netwerk Vlaamse Pijnverpleegkundigen – NVKVV, deel aan de werkgroep verpleegkundig klinisch onderzoeker van Federale Raad voor Verpleegkunde.

Lieven De Maesschalck: ‘Deelnemen aan die werkgroep was een zeer goede ervaring’, vertelt hij. ‘We hebben heel open kunnen discussiëren met onze Vlaamse en Franstalige collega’s en zijn tot een gedragen en duidelijke tekst gekomen. In Vlaanderen kennen we de functie van klinisch verpleegkundig onderzoeker al met verpleegkundigen die op doctoraatsniveau werken. In Wallonië moet die functie nog groeien. Toch hebben we over de taalgrenzen heen een goed competentieprofiel kunnen uitwerken.’

De opdracht

De opdracht van een verpleegkundig klinisch onderzoeker gaat een stap verder dan die van de verpleegkundig specialist. Die functie heeft definitief vorm gekregen op donderdag 28 maart 2019 toen het Parlement de toevoeging van deze functie aan de WUG (Wet op de Uitoefening van de Gezondheidszorgberoepen) goedkeurde. Een verpleegkundig specialist is een master in de verpleegkunde die de nieuwste wetenschappelijk inzichten helpt vertalen naar de praktijk. Hij of zij is gespecialiseerd in een zorgdomein, heeft een functie op de werkvloer en in onderzoek en opleiding. Lieven De Maesschalck: ‘Waar de verpleegkundig specialist zijn of haar functie nog lokaal – binnen een ziekenhuisgroep of regio – zal uitvoeren, zien we voor de verpleegkundig onderzoeker een werkterrein op doctoraatsniveau dat zich niet alleen lokaal, maar ook nationaal en internationaal uitstrekt. Een verpleegkundig klinisch onderzoeker heeft een gemengde opdracht in praktijk en onderzoek: hij – of zij – geeft advies en heeft ervaring in complexe situaties in zijn domein van expertise, voert of stuurt wetenschappelijk onderzoek en is gesprekspartner met stakeholders in de gezondheidszorg. Patiëntencontact loopt als een rode draad doorheen het competentieprofiel en is een basisvoorwaarde. Door die functie te benoemen en vorm te geven, nemen we in België internationaal het voortouw.’

Het competentieprofiel vraagt het functioneren op doctoraatsniveau, niet louter het behalen van een doctoraat. Lieven De Maesschalck: ‘Omdat dit niveau nog zo nieuw is, vertrekken we van de erkenning door peers en van eerder verworven competenties, bijvoorbeeld door publicaties, in plaats van enkel het behalen van een doctoraat als voorwaarde voor deze functie te stellen. We zien de functie ook ruimer dan enkel thuishorend in de ziekenhuiswereld. Een verpleegkundig klinisch onderzoeker kan zich ook specialiseren in bijvoorbeeld de thuiszorg of de ouderenzorg. Daarom spreken we in het competentieprofiel ook van patiënt/cliënt. We beseffen dat we een profiel voor een superverpleegkundige geschetst hebben: het competentieprofiel wil zo volledig mogelijk zijn. Een verpleegkundig klinisch onderzoeker is een mix van competenties al zijn die elk op zich geen absolute voorwaarde. Ze zijn eerder een leidraad voor een onderzoeker om een eigen pad uit te stippelen. Het profiel kan zo inspiratie geven om je loopbaan vorm te geven.’

Een lijstje competenties

Het competentieprofiel dat de FRV uitwerkte, haalt zeven competenties of rollen aan. Een eerste is die van klinisch expert. Lieven De Maesschalck: ‘Een verpleegkundig klinisch onderzoeker heeft een bijzondere expertise in een bepaald zorgdomein zoals bijvoorbeeld wondzorg of katheterzorg en zal in complexe zorgsituaties advies geven aan collega’s, aan patiënten en aan andere zorgverleners. Hij heeft hierin een toonaangevende stem. Die expertise heeft hij opgebouwd via ervaring, studie en onderzoek.’ De verpleegkundig onderzoeker maakt onlosmakelijk deel uit van de praktijk, daarom is ook de rol als klinisch expert als eerste rol opgenomen in het competentieprofiel. Hier staat letterlijk vermeld dat de verpleegkundig onderzoeker verpleegactiviteiten uitvoert. De rol van klinisch expert heeft in dit opzicht raakvlakken met die van de verpleegkundig specialist.

In de volgende competenties ligt het verschil met de verpleegkundig specialist in een schaalvergroting. Als communicator en samenwerker communiceert een verpleegkundig klinisch onderzoeker zowel intern als extern met collega’s en stakeholders in de gezondheidszorg zoals ziekenhuizen, het beleid en bedrijven. Hij bouwt een netwerk uit, neemt initiatieven en werkt actieplannen uit.

Die initiatieven en actieplannen vinden we ook terug in een volgende competentie, namelijk die van “professioneel ontwikkelaar”. Lieven De Maesschalck: ‘Hierin tilt de verpleegkundig klinisch onderzoeker de verpleegkunde op een hoger niveau. Hij fungeert als rolmodel in weten en in doen, in klinische én in ethische vraagstukken, hij gaat mee het gesprek aan in beleidsorganen en toont leiderschap.

In een vierde competentie als gezondheidsbevorderaar maakt hij gebruik van (toegepast) wetenschappelijk onderzoek om de verpleegkundige zorg te helpen verbeteren tot voordeel van de patiënt of cliënt. Hij ondersteunt opleiding en vorming, ook in het kader van levenslang leren, voor studenten, verpleegkundigen, zorgvragers en zorgverleners.’

Ook de rol “kwaliteitspromotor” leunt deels aan bij de vorige competentie en gaat weer een stap verder: een verpleegkundig klinisch onderzoeker breidt zijn eigen kennis en vaardigheden uit door het bijwonen en organiseren van vormingen en het volgen en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Hierin maakt hij de klik om zijn eigen presteren te evalueren en bij te sturen en zelf onderzoeksvragen te formuleren. Bij die vragen kiest hij voor klinisch onderzoek dat een impact heeft voor de patiënt, voor de zorg, voor de kwaliteit van zorg, voor de verpleegkunde of voor de opleiding verpleegkunde. Naast het initiëren en deelnemen aan nationaal en internationaal onderzoek verwachten we dat een verpleegkundig klinisch onderzoeker samen met collega’s ook aanvragen voor subsidies en fondsen schrijft, deelneemt aan het verwerven van prijzen en publiceert in (peer reviewed) tijdschriften.

Vanuit zijn competentie als opleider heeft een verpleegkundig klinisch onderzoeker een bijdrage in de opleiding van verpleegkundigen, vooral in het verdiepen van de expertise van reeds ervaren verpleegkundigen en neemt hij de leiding in het uitbouwen van een evidente leercultuur die gericht is op persoonsgerichte zorg.

Lieven De Maesschalck: ‘Doorheen de verschillende competenties die we hier naar voor schuiven, loopt de rol van innovator als een rode draad. De verpleegkundig klinisch onderzoeker start en stuurt nieuwe ontwikkelingen, geeft hier advies over en volgt actief de internationale tendensen binnen de verpleegkunde en in de gezondheidszorg.’

Erkenning

Om al die competenties in één zin samen te vatten: een verpleegkundig klinisch onderzoeker is iemand die impact heeft. Impact op de verpleegkunde en op de kwaliteit van zorg. Iemand met leiderschapskwaliteiten, met tonnen expertise, iemand met visie. Hij krijgt daarvoor ook externe erkenning. Die erkenning vloeit als vanzelfsprekend voort uit zijn expertise en attitude.

Het voorstel van competentieprofiel voor de verpleegkundig klinisch onderzoeker werd op 9 april 2019 door de werkgroep voorgesteld aan het Bureau van de Federale Raad voor Verpleegkunde. Tijdens de vergadering van 14 mei 2019 werd het advies goedgekeurd door de Federale Raad voor Verpleegkunde en die dag ook gepubliceerd. Nu is het aan het beleid om dit advies ook vorm van wet te geven.

Het volledig uitgewerkte competentieprofiel vind je op de website van de FRV: https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/profil_de_fonction_et_competences_infirmier_chercheur-klinisch_verpleegk_1.pdf


Nieuwseditie juli/augustus 2019

De Kaderopleiding van het NVKVV stopt

Het einde van een tijdperk

Honderden verpleegkundigen volgden over de voorbije bijna 50 jaar de Kaderopleiding in het NVKVV. De laatste cursisten studeren momenteel af. Door de hervormingen in het onderwijslandschap wordt die vorming sinds 1 september 2018 vervangen door het Postgraduaat Hoofdverpleegkundigen bij Odisee Brussel.

Sinds 1970 organiseerde het NVKVV de Kaderopleiding om verpleegkundigen en vroedvrouwen voor te bereiden op een leidinggevende functie in de zorg. Sinds 2008 was die vorming onderdeel van het aanbod van CVO Lethas in samenwerking met Odisee (Hogeschool Universiteit Brussel) maar ging nog steeds door binnen de gebouwen van het NVKVV. De opleiding duurde 2 jaar en bracht inzichten, theorie en praktijk samen. Je kon kiezen uit drie modules: de module algemene verzorgingsinstellingen, geriatrie en ouderenzorg, of psychiatrische instellingen. De opleiding was erkend door het Ministerie van Onderwijs. Na afronding ontvingen de cursisten een officieel erkend diploma.

De recente cursussen waren gebaseerd op het functieprofiel van de hoofdverpleegkundige (KB 13/07/2006) waar ook de werkgroep hoofdverpleegkundigen van het NVKVV aan meewerkte. Wanneer je een HBO5-diploma of een bachelordiploma verpleegkunde en twee jaar beroepservaring had, kon je starten met de kaderopleiding. Naast theorie kreeg je een heleboel praktijk, werkte je projecten uit, ging je op studiebezoek of studiereis en rondde je je opleiding af met een eindwerk.

In de beginjaren was de verplaatsing naar Brussel voor een aantal cursisten niet evident en bood het NVKVV ook overnachting en ontbijt op haar locatie aan. Ook werd er in die tijd nog een warme maaltijd voor de cursisten gekookt. Met het einde van de Kaderopleiding sluit het NVKVV hier een bijzonder tijdperk af waar heel wat cursisten met veel plezier aan terugdenken.

Van arbeidster tot hoofdverpleegkundige

Sonja Croonen (52) is hoofdverpleegkundige in het WZC Sint Antonius in Peer. Zij behoort tot de laatste lichting cursisten van de Kaderopleiding en studeert in juni 2019 af. Dat diploma is een pracht van een bekroning na moedige keuzes. Sonja werkte 15 jaar in een fabriek  maar ze nam ontslag en ging weer studeren. Ze werkte vier jaar als zorgkundige in het WZC Sint Antonius in Peer. Dat gaf haar zin in meer en ze volgde de opleiding gegradueerde verpleegkundige via het project 600. Ze werkte vijf jaar als verpleegkundige op het moment dat haar diensthoofd uitviel wegens een langdurige ziekte en Sonja haar verving. Twee jaar later werd ze benoemd tot adjunct-hoofdverpleegkundige en nog eens 2 jaar later, sinds drie maanden, runt ze een eigen afdeling binnen het woonzorgcentrum.

Bij haar start als adjunct-hoofdverpleegkundige voelde Sonja dat ze meer bagage nodig had om die functie op te nemen en startte ze met de Kaderopleiding van het NVKVV. Die extra opleiding was ook een vraag van haar directie en een die ze graag opnam, al ligt Brussel niet bij de deur voor haar. Sonja: ‘Terug naar de schoolbanken was niet zo’n erg grote stap want pas vijf jaar voordien rondde ik mijn opleiding verpleegkunde af. Maar stilzitten, dat zit niet in mijn cultuur. En ook al het computerwerk ligt me niet zo maar ik kreeg hulp van mijn medestudenten. We zijn in die twee jaren opleiding een hechte groep geworden.

De kaderopleiding heeft me geleerd om breder te kijken op veel verschillende vlakken. Vooral de communicatievakken leerden me mijn mannetje te staan en leiding te geven aan een groep. We hebben veel geoefend met casussen vanuit het werkveld en vandaaruit de theorie aangereikt gekregen. Dat was super boeiend. Nu ben ik nog mijn eindwerk aan het afronden met als titel “inspraak versus weerstand”. Ik heb mijn team bevraagd over de samenstelling van de leefgroepen in het woonzorgcentrum en vandaaruit formuleer ik een onderbouwd voorstel voor de directie. Ik trachtte medewerkers te betrekken vanaf het begin van het project om zo een mogelijke weerstand om te buigen naar medewerking. Met de nieuwbouw die nu bijna klaar is, was dit het juiste moment om die discussie te voeren.

De kaderopleiding heeft me geleerd om mijn ideeën naar voor te brengen in groep. Ik wist dat dat een werkpuntje van me was. De cursus heeft die twijfel weggenomen.’

De Kaderopleiding: een meerwaarde

Dirk Van Roy (54) is coördinerend hoofdverpleegkundige van de spoedgevallendienst van het Universitair Ziekenhuis in Antwerpen. Een jaar geleden, op 30 juni 2018, studeerde hij af als cursist van de Kaderopleiding van het NVKVV.

Dirk startte zeven jaar geleden vanuit het team als leidinggevende verpleegkundige op de spoeddienst, eerst als unitverantwoordelijke (adjunct), daarna als waarnemend hoofdverpleegkundige. In 2016 volgde daar – na een assessment door het ziekenhuis – een aanstelling als hoofdverpleegkundige van de spoedgevallendienst op. Zijn werkgever vroeg hem daarbij om ook een masteropleiding of een kaderopleiding te volgen als basis voor die opdracht.

Dirk Van Roy: ‘Ik vroeg de programma’s van beide cursussen op. Hoewel beide opleidingen raakpunten hebben bijvoorbeeld in wetgeving, projectwerking en evidence based werken, hebben ze een andere insteek. Een masteropleiding wordt gegeven op universitair niveau, daar ligt de focus eerder theoretisch en toegespitst op wetenschappelijk onderzoek. De kaderopleiding is eerder praktijkgericht om je leiderschapsvaardigheden te versterken. Ze focust op interactie met mensen, coachen, teammanagement, het omgaan met verandering, motiveren, ethiek… Je krijgt meer inzicht in je persoonlijke stijl als leidinggevende en leert je leidinggevende vaardigheden en competenties in te zetten op de werkvloer. Die praktijkgerichte benadering voelde voor mij als een meerwaarde in het uitvoeren van mijn functie.

Dat werkte: ik kreeg door de kaderopleiding meer tools in handen om mijn team te organiseren, om veranderingen te implementeren en een positieve evolutie te starten op onze dienst. Ook al had ik in voorgaande jaren al heel wat opleidingen gevolgd waarin speciale aandacht gegeven werd aan people management zoals een leraren- en een mentoropleiding, toch was het volgen van de kaderopleiding een grote ‘plus’. De cursus maakte me ook wakker voor ethische vragen die bepaalde beslissingen met zich meebrengen. En de lessen over sociale zekerheid gaven me meer inhoud bij vragen van personeelsleden. Tijdens de lessen voelde je dat de docenten, allemaal experten in hun vakgebied, uit de praktijk kwamen en daardoor een sterk herkenbaar verhaal brachten. We werden zeer goed begeleid en ook de mensen die voor de omkadering zorgden waren zeer bereikbaar als je met vragen zat.

Het was een topcursus, al waren het ook twee erg zware jaren: 900 uren les met heel wat werkjes combineren met het managen van een grote spoeddienst, dat vroeg veel energie. Het is geen cursus die je laid back er even bijneemt maar wel een die een meerwaarde is in mijn leven en die me sterker doet staan in mijn werk.’

Competenties en innovaties

Patricia Decoster (47) is hoofdverpleegkundige in het PVT (Psychiatrisch Verzorgingstehuis) Sint-Kamillus in Heverlee en al ‘haar hele leven’ lid van het NVKVV. Op het moment dat ze startte met de Kaderopleiding, twaalf jaar geleden, werkte ze als bachelorverpleegkundige. Tijdens haar tweede jaar werd ze hoofdverpleegkundige van een acute psychiatrische afdeling. Patricia Decoster: ‘Ik herinner me die twee jaren van de opleiding als een fijne tijd. Het eerste jaar was voor mij soms bijbenen omdat ik nog geen praktijkervaring als hoofdverpleegkundige had, maar tijdens mijn tweede jaar veranderde dat en herkende ik veel van de casussen en voorbeelden die aangehaald werden. Dat was de meerwaarde van de cursus, dat je voelt dat je collega’s met gelijkaardige problemen te maken hebben zoals te weinig personeel door grieptoestanden of discussies over procedures of werktijden.

Veel van de vakken die we toen gekregen hebben, blijven me vandaag nog bij. Een heleboel communicatietechnieken, bijvoorbeeld, maar ook de discussies over ethische vragen. Ze maakten me bewust van mijn eigen evolutie en sterke kanten en hoe ik die kan inzetten. En hoe ik kan blijven werken aan wat niet mijn sterke kant is. Die persoonlijke evolutie is nooit klaar. Ook blijft er zoveel te ontdekken in hoe mensen functioneren in team, hoe je competenties kan laten groeien, hoe innovaties werken, hoe je verandering aanpakt en nog zoveel meer.

Met de groep van de Kaderopleiding zijn we ook op studiereis naar Denemarken geweest om er kennis te maken met de organisatie van de gezondheidszorg daar. Ook een erg verrijkende ervaring. Wat me van die dagen vooral is bijgebleven is welke beroepsfierheid de verpleegkundigen er uitstraalden.

Met een aantal collega’s van toen hou ik nog steeds contact. We kunnen bij elkaar terecht met vragen en spelen informatie door. Ik ben ook lid van de werkgroep Hoofdverpleegkundigen van het NVKVV en ook daar kan ik terugvallen op een sterk netwerk. Daarnaast ben ik voorzitter van het regionale netwerk Hageland-Leuven en lid van stuurgroep van de regionale netwerken van het NVKVV. En vorig jaar kreeg ik de vraag om jurylid voor de eindwerken van de Kaderopleiding te zijn, iets wat ik heel fijn vond want het bracht me opnieuw in contact met een heleboel nieuwe ideeën en evoluties.’


Nieuwseditie juni 2019

Afzondering en fixatie

Een nieuwe richtlijn in de geestelijke gezondheidszorg

Vlaanderen werkte een nieuwe richtlijn uit over afzondering en fixatie in de instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, een richtlijn met input van de werkgroep Geestelijke gezondheidszorg van het NVKVV.

Kwaliteitsvolle zorg met een minimaal gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen was het vertrekpunt van de nieuwe Vlaamse richtlijn over preventie en toepassing van afzondering en fixatie in de residentiële geestelijke gezondheidszorg. Die is van kracht sinds 20 maart 2019. Het is een multidisciplinaire richtlijn: psychiaters, verpleegkundigen, kinesitherapeuten, ergotherapeuten…., de verschillende beroepsgroepen in de geestelijke gezondheidszorg samen met patiënten- en familievertegenwoordigers gaven input bij het uitwerken van die richtlijn. Daardoor is hij breed gedragen en biedt hij een breed stappenplan aan in de preventie en aanpak voor het gebruik van vrijheidsberovende maatregelen bijvoorbeeld bij agressief gedrag.

‘Vrijheidsbeperkende maatregelen is een breed gegeven maar wat houdt dat precies in? En isoleren, separeren en afzonderen zijn drie termen maar dekken ze wel dezelfde lading?’, stelt Kris Vaneerdewegh. Hij is hoofd Nursing van het OPZC in Rekem en lid van de werkgroep Geestelijke gezondheidszorg van het NVKVV. ‘Als je de juiste inhoud van een term niet kent, weet je ook niet of je over dezelfde situatie, inschatting of handeling spreekt als je wilt discussiëren over juiste handelwijzen of good practices in de geestelijke gezondheidszorg. Ook de resultaten van je handelingen kan je zo niet met elkaar vergelijken om juiste conclusies uit te trekken. Begrippen inhoud geven, was een eerste stap in het uitwerken van de multidisciplinaire richtlijn.’ Als algemene term is er gekozen voor “vrijheidsbeperkende maatregelen” voor tal van maatregelen die op één of andere manier de vrijheid van de patiënt beknotten.  Denken we aan gesloten afdelingsdeur, beperking van telefoontijd en zo meer. Het begrip “vrijheidsberovende maatregelen” als onderdeel van vrijheidsbeperkende maatregelen staat voor de meest ernstige vormen van beknotting van de bewegingsvrijheid van de patiënt zoals afzonderen en fixeren.

De aanzet

Enkele jaren geleden, in 2017, werden er in de media vragen gesteld bij het afzonderen van jongeren in de kinder- en jongerenpsychiatrie, een handeling die vooral gebruikt werd om hen tegen zichzelf te beschermen maar één die weerstand opriep. Daarom stelde Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Volksgezondheid, Welzijn en Gezin, een actieplan op. Eén van de acties  was de opdracht aan  het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin om een multidisciplinaire richtlijn uit te werken over afzonderen en fixeren in de residentiële geestelijke gezondheidszorg. In een eerste fase werd een literatuurstudie uitgevoerd die een wetenschappelijke en juridische basis legde voor de richtlijn. Die werd doorgepraat met de verschillende stakeholders. Hanne Vandewiele (UZ Gent) en Riet Willems (OPZ Geel), leden van de werkgroep Geestelijke gezondheidszorg van het NVKVV, vertegenwoordigden de verpleegkundigen in die werkgroep.

Gelijktijdig was er een rondetafeloverleg als tweede actie uit het plan, waarin de verschillende zorgverleners, patiëntenverenigingen en vertegenwoordigers van de families van patiënten aan deelnamen. Kris Vaneerdewegh (OPZC Rekem) en Evi Mervilde (UZ Gent) van de werkgroep Geestelijke gezondheidszorg van het NVKVV, vertegenwoordigden hier de psychiatrisch verpleegkundigen. Een eerste onderwerp dat voorlag om uit te klaren, was dus het begrippenkader: welke term gebruiken we voor wat? Er werd gekozen voor de termen afzondering en fixatie, begrippen die nu in Vlaanderen een eenduidige omschrijving kregen. Kris: ‘Dat duidelijk bepalen, was een eerste stap in het updaten van het referentiekader van de Zorginspectie. Dat was helemaal verouderd. Zo bepaalde de omzendbrief Weckx uit de vorige eeuw dat registraties dienden te gebeuren in een ingebonden boek met genummerde bladzijden. Ondertussen werd beslist dat registraties digitaal kunnen en moeten. Onderzoek zal verder uitmaken wat we specifiek gaan registreren. Duidelijke afspraken hierrond maken dat wetenschappelijk onderzoek ook echt stappen vooruit kan zetten. Zo kunnen we leren uit verschillende methoden van aanpak.’ Kris: ‘Een ander voorbeeld: het oude referentiekader bepaalde dat je vanuit veiligheidsoverwegingen steeds met twee personen moet zijn als je naar iemand in afzondering toegaat. Maar dat is niet steeds nodig en praktisch ook niet altijd haalbaar. Het nieuwe referentiekader laat toe dat je de situatie mag inschatten en dat je dat – indien veilig – dat ook alleen mag doen. Een tweede persoon moet dan wel onmiddellijk ter beschikking staan wanneer nodig.’

Aandacht voor preventie

De nieuwe richtlijn geeft ook meer aandacht aan preventie. In het vroegere referentiekader was er op het vlak van preventie enkel voorzien dat er een afzonderingskamer beschikbaar moest zijn. Nu zijn er afspraken gemaakt over hoe je kan voorkomen dat je patiënten in afzondering moet plaatsen, over het rapporteren van signalen en over het ter beschikking stellen van prikkelvrije kamers of comfort rooms om patiënten tot rust te laten komen voor een situatie escaleert. Ook investeren in gebouwen en in vorming over agressiebeheersing moeten het gebruik van vrijheidsbeperking tot een minimum herleiden. De richtlijn stelt preventie voorop en geeft aan dat je enkel afzondering en fixatie kan toepassen wanneer de patiënt of cliënt een direct gevaar voor zichzelf of voor anderen vormt. Afzondering en fixatie moeten dus zoveel mogelijk vermeden te worden. Kris: ‘De volledige richtlijn is een mooie stap vooruit en veel beter aangepast aan de situatie van vandaag. Ze biedt een duidelijk kwaliteitskader waar zorgverleners van kunnen vertrekken. Ze vermijdt ook de spraakverwarring van enkele jaren geleden en maakt daardoor ook een centraal registratiesysteem mogelijk.  Er moet nu verder gewerkt worden aan praktische toepassingen zoals een registratiesysteem, een praktische vertaling voor zorgverleners op basis van de multidisciplinaire richtlijn. We hopen dat dit binnen de twee jaar klaar kan zijn. Hiervoor is er onder andere een vervolgstudie gestart om uit de veelheid aan aanbevelingen uit de richtlijn, praktische technieken of stappenplannen te ontwikkelen als een echte hulp in de dagelijkse praktijk.’

De definities

Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn alle maatregelen die een beperking van keuzevrijheid en/of de bewegingsvrijheid en/of contact met de buitenwereld van de zorggebruiker inhouden.

Vrijheidsberovende maatregelen zijn alle maatregelen die een beperking van de bewegingsvrijheid van de zorggebruiker inhouden.

Afzondering: een persoon verblijft in een daartoe speciaal voorziene afzonderingskamer, of in een andere individuele ruimte, die hij niet zelfstandig kan verlaten.

Fixatie: elke handeling of elk gebruik van materiaal of medicatie die de bewegingsvrijheid van een persoon beperkt, verhindert of belemmert, waarbij hij zijn bewegingsvrijheid niet zelfstandig kan herwinnen. Fixatie kan door fysieke interventie, door mechanische fixatie en door medicamenteuze fixatie.

Literatuur

  1. Peeters, T., De Cuyper, K., Opgenhaffen, T., Buyck, I., Put, J., Van Audenhove, Ch. (2019). De ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn voor de preventie en toepassing van afzondering en fixatie in de residentiële geestelijke gezondheidszorg, Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, www.steunpuntwvg.be
  2. Peeters, T., De Cuyper, K., Opgenhaffen, T., Buyck, I., Put, J., Van Audenhove, Ch. (2019). De preventie en toepassing van afzondering en fixatie in de residentiële geestelijke gezondheidszorg. Een multidisciplinaire richtlijn met zicht op de toekomst. Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, www.steunpuntwvg.be
  3. https://www.zorg-en-gezondheid.be/sites/default/files/atoms/files/Begrippenkader%20VBM.pdf

https://www.zorg-en-gezondheid.be/sites/default/files/atoms/files/referentiekader%20PZ_module%20VBM%20%28maart%202019%29.pdf


Nieuwseditie mei 2019

Activiteitenverslag NVKVV 2018

Netwerken, vormingen, informatie en overleg

We beperken onze ecologische voetafdruk: de voorgaande jaren ontving je het Activiteitenverslag van het NVKVV bij het meinummer van Nursing. Dit jaar brengen we hier enkele accenten uit die publicatie.

Wil je meer weten? Surf naar www.nvkvv.be > Publicaties en download het volledige verslag of stuur een mailtje naar info@nvkvv.be en we sturen je een papieren exemplaar toe. Kwam je naar de Week van de Verpleegkundigen? Dan ontving je daar je persoonlijke exemplaar.

Het voorwoord van onze voorzitter

Beste vrienden,

Iedereen die onze beroepsorganisatie van dicht of minder dicht volgt zal het met mij eens zijn. 2018 was een bijzonder jaar. Zoals ik vorig jaar al aangaf is het stof nog niet gaan liggen. En in deze stoffige omstandigheden hebben we gewogen op de besluitvorming en op de publieke opinie als het ging over verpleegkunde. We deden dit in alle transparantie maar ook in niet te mis verstane duidelijkheid en we bleven consequent vasthouden aan onze standpunten en de waarden.

NVKVV is een ledenorganisatie waar de visie voortkomt uit de individuele zorgervaringen van duizenden verpleegkundigen die zin hebben verder aan een toekomstgericht verpleegkundig netwerk te bouwen. NVKVV neemt deze taak blijvend op tot spijt van wie het benijdt, niet meer en niet minder. Een morele plicht. Veel leesplezier op onze website,

Koen Balcaen
Voorzitter NVKVV

Wie zijn onze leden?

Dat zijn enthousiaste verpleegkundigen die hun vakkennis en hun verpleegkundig werkgebied net iets hoger tillen. Ze komen uit gans Vlaanderen en Brussel en hebben een mooie spreiding volgens leeftijd. 90% is vrouw. Heel wat jonge en nieuwe leden nemen een actieve rol op in de werkgroepen en in de regionale netwerken van het NVKVV.

Congressen: de top 3

  • 44ste Week van de Verpleegkundigen, Oostende 19 – 23 maart 2018: 2824 deelnemers
  • 22ste ICT Colloquium ICT en gezondheidszorg, Affligem, 17 mei 2018: 650 deelnemers
  • 21ste Diabetessymposium, Gent, 12 – 13 november 2018: 658 deelnemers