Inspiratiegids voor studerende mantelzorgers

Een op de vijf studenten in het hoger onderwijs combineert een studie met de zorg voor iemand uit zijn omgeving, zoals een (groot)ouder, broer of zus. Vijftig procent van deze studerende mantelzorgers ervaart deze combinatie als moeilijk tot zeer moeilijk. Zij nemen namelijk taken en verantwoordelijkheden op die hun leeftijdsgenoten niet hoeven op te nemen. Bovendien is het voor hen vaak veel moeilijker om hun thuissituatie los te laten en zich voluit te concentreren op hun opleiding. Hoewel verschillende onderwijsinstellen al stappen gezet hebben om deze groep studenten beter te ondersteunen, merkt het Steunpunt Mantelzorg dat het een eerder onbekende, onzichtbare groep blijft. Daarom werd in samenwerking met de HOGENT, de Odisee Hogeschool, de Universiteit Hasselt en ZoJong! vzw een inspiratiegids ontwikkeld. Daarin staan tips, handvaten en goede voorbeelden uit het binnen- en buitenland om hogescholen en universiteiten te inspireren een structureel beleid te voeren dat jonge mantelzorgers bijstaat.

Impact op schoolloopbaan

Studerende mantelzorgers ervaren verschillende drempels om hun studie goed te combineren met hun mantelzorgtaken. Zo vinden ze het moeilijk om alle lessen te volgen, hun stages te doorlopen, geconcentreerd te zijn tijdens de les of het studeren. Ze vinden onvoldoende tijd om te studeren, komen regelmatiger te laat of kunnen taken niet tijdig afwerken, … Daardoor lopen jonge mantelzorgers vaak vertraging op in hun studietraject of moeten ze soms hun opleiding volledig stopzetten.[1]

Jongeren beseffen vaak niet dat ze jonge mantelzorger zijn en gaan dus ook niet op zoek naar ondersteuning of begeleiding. Ook studentenbegeleiders, lesgevers of ondersteunende diensten zijn zich vaak niet bewust van het aantal jonge mantelzorgers en welke impact dat heeft op een jongere en zijn studie. Daarom is sensibilisering essentieel, want zonder herkenning volgt geen erkenning en logischerwijs ook geen ondersteuning. Door te sensibiliseren:

  • krijgt de jonge mantelzorger zichtbaarheid en wordt het thema bespreekbaar
  • vermindert de vanzelfsprekendheid en taboesfeer
  • voelen jonge mantelzorgers zich minder eenzaam en vinden ze aansluiting bij andere studenten in gelijkaardige situaties
  • krijgen studenten, lesgevers, studiecoaches, … meer inzicht in de uitdagingen van jong zijn en zorg dragen voor iemand
  • vergroot de gelijkheid van onderwijskansen
  • bevordert de toegang tot hulp

Praktische inspiratiegids

In de inspiratiegids vind je naast goede voorbeelden uit binnen- en buitenland ook concrete tools om als student of docent mee aan de slag te gaan. Meer bepaald gaat het over een vast aanspreekpunt in je instelling, het voorzien van en informeren over een mantelzorgstatuut en het begeleiden van studenten in de aanvraagprocedure, specifieke onderwijs- en examenmaatregelen, tips voor medestudenten om hun klasgenoten te ondersteunen en informatie over gespecialiseerde hulplijnen. Er vloeit meteen ook een nationale actie voort uit dit initiatief. Van 21 tot en met 25 oktober wordt voor het eerst de ‘Week van de Jonge Mantelzorger’ georganiseerd. Noteer deze data alvast met stip in je agenda.

  • Raadpleeg de inspiratiegids hier.

[1] Hennevelt, 2018, Vanhee, 2020, Vanderlinden, 2024.


Petitie voert druk op voor wettelijk verankerde onkostenvergoeding

De onkostenvergoeding voor studenten in het vierde jaar bachelor verpleegkunde is al langer voer voor discussie. Daarom lanceerde NETWERK VERPLEEGKUNDE samen met de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) een petitie die al door bijna 2.500 respondenten werd ondertekend. Beide organisaties wilden voor het einde van de legislatuur een structureel antwoord op Vlaams niveau.

Heel wat studenten schrikken in hun vierde jaar bachelor verpleegkunde van de onkosten die ze moeten maken tijdens hun stage. Door de aard van die stages – weekendwerk, vroege, late of nachtshifts en variërende tijdstippen – is het voor hen bovendien moeilijk om hun opleiding te combineren met een studentenjob. Het resultaat? Studenten haken af of beginnen überhaupt niet aan de opleiding. Hoewel de Vlaamse regering sinds de pandemie elk jaar opnieuw geld vrijmaakt voor een onkostenvergoeding, bestaat hiervoor geen structurele oplossing. De onzekerheid of de vergoeding er het volgende jaar ook nog zal zijn, schrikt nieuwe studenten af.

Nood aan structurele oplossing

Zes van de negen maanden moeten studenten in het laatste jaar bachelor verpleegkunde stage lopen. Hiervoor moeten studenten heel wat onkosten maken: van het vervoer van en naar de stageplek over parking en maaltijden tot het verschaffen van een uniform. Bovenop het inschrijvingsgeld wordt dit een behoorlijke investering voor de studenten. Reden genoeg voor NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS om de handen in elkaar te slaan en een petitie te lanceren. Hun doel? Een structurele, transparante oplossing bekomen voor de beloofde onkostenvergoeding. Tegelijk vragen beide organisaties aandacht voor het mentale welzijn van studenten verpleegkunde en waarschuwen ze voor het mogelijke elitaire karakter van de opleiding.

Het debat over de onkostenvergoeding sleept al enkele jaren aan. In juni 2020 besliste de Vlaamse regering om eenmalig een covidpremie van 1.000 euro uit te keren. Het jaar erop werd dit een eenmalige onkostenvergoeding. Toen al vroeg de VVS om duidelijkheid op de lange termijn. Behalve beloftes is tot nu toe niets structureel uitgewerkt. Een tweede pijnpunt dat NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS aanhalen is de druk op studenten verpleegkunde. Stagelopen is een job geworden. Studenten werken even veel en voeren kwalitatief werk uit, net als het reguliere zorgpersoneel. Bovendien worden ze vaak ingezet om het chronische personeelstekort op te vangen. Bijgevolg haken meer en meer studenten af, wat nefast is voor dit knelpuntberoep. Daarom pleit de VVS ervoor te werken aan het mentaal welbevinden van studenten verpleegkunde. Een derde punt is dat de opleiding verpleegkundige er een voor de happy few riskeert te worden als er geen oplossing komt. Gezien de druk op de gezondheidszorg kan dit geen gewenste evolutie zijn.

Eisen vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS

Ten eerste wilden beide organisaties dat er nog binnen deze legislatuur duidelijkheid kwam. Zo wilden ze vermijden dat studenten elk jaar opnieuw moeten bepleiten waarom een onkostenvergoeding nodig is, maar vooral ook de onzekerheid wegnemen voor toekomstige vierdejaarsstudenten. Verder verlangen ze dat de onkostenvergoeding structureel verankerd wordt. Startende studenten weten dan vooraf waaraan ze zich mogen verwachten. Het vierde jaar bacheloropleiding verschilt wezenlijk van heel wat andere opleidingen, dus een duidelijk kader is nodig. Tot slot vraagt de VVS om een evaluatie van de gemaakte stage-afspraken. Dat gaat over het aantal uren per week dat dient gepresteerd te worden, de switch tussen shiften en het aantal weekends verspreid over een stageperiode.

Nieuw elan voor Werkgroep Studenten Verpleegkunde

Met de nieuwe voorzitter Robbe Van Leemput en een nieuwe lichting aan enthousiaste leden is de Werkgroep Studenten Verpleegkunde klaar voor de toekomst. De werkgroep legt toe op diverse actuele thema’s en wil studenten een stem geven op Vlaams en federaal niveau. Dit zijn onder meer:

  • onkostenvergoeding voor vierdejaarsstudenten (bacheloropleiding VVAZ)
  • VIO-statuut voor vierdejaars verpleegkunde (Verpleegkundige-In-Opleiding)
  • kwaliteit van stages en stagebegeleiding
  • wijzigingen in wetgevingen binnen de verpleegkunde
  • het evoluerende zorglandschap en de rol van verpleegkundigen

De werkgroep is er voor alle studenten in de verpleegkunde: basis-, bachelor- en masterverpleegkundige. Op 2 april kwam de werkgroep voor het eerst met het kersverse team samen. De werkgroep behandelde intussen al volgende onderwerpen:

  • hoe houden we de discussie over de onkostenvergoeding actueel?
  • het verduidelijken van de zorg- en leerladder, en de evolutie van het zorglandschap de komende jaren, zodat de werkgroep vragen van medestudenten kan beantwoorden
  • het verwerven van duidelijke inzichten over hoe studenten het tekort aan stageplaatsen ervaren, waar de oorzaak ligt en wat we kunnen ondernemen
  • het uitwerken van een compromis over: moet een CNO vandaag nog een verpleegkundig diploma hebben? Wat met zorgmanagers en hoofdverpleegkundigen?


Transmuraal stageproject zet ouderenzorg in de spotlight

Wie aan de slag wil als verpleegkundige, ontdekt tijdens enkele stages de verschillende types zorg waar je kan beginnen. Om jobs in woonzorgcentra in de kijker te zetten, slaan een aantal instellingen de handen in elkaar voor een transmurale stageopdracht. Zo kan een student proeven van uiteenlopende aspecten van geriatrische zorg. Hopelijk smaakt dat naar meer.

Directies van woonzorgcentra merken de voorbije jaren dat het moeilijker wordt pas afgestudeerde verpleegkundigen aan te trekken. Maartje Wils, directeur Zorg in woonzorgcentrum D’Eycken Brug: “Wanneer eerstejaarsstudenten voor hun stage in een woonzorgcentrum terechtkomen, zijn ze nog wat onwennig. Hun vaardigheden zijn beperkt voor de complexe zorg die onze bewoners nodig hebben. Daarom voeren stagiairs eerder zorgtaken uit. Het beeld ontstaat daardoor dat een verpleegkundige in geriatrie eerder een zorgkundige is, maar dat klopt helemaal niet.”

Geriatrische verpleegkunde is een complexe tak waarin heel wat disciplines samenkomen. Je moet sterk zijn in klinisch redeneren, het casemanagement van a tot z opnemen, de bewoners leren kennen, contactpersoon zijn voor de familie en huisarts, en de zorgplanning bewaken. “Geriatrisch verpleegkundige is een heel mooie functie, maar we moeten van het verkeerde imago af. We zetten hierop in door eerstejaarsstudenten te laten meelopen met verpleegkundigen en de hoofdverpleegkundige. Het wordt zo iets meer een kijkstage, maar ze zien wel wat er allemaal mogelijk is. Een tweede initiatief is de transmurale stage die we aanbieden.”

Een divers traject

Het idee voor de stage ontstond vanuit de werkgroep woonzorgcentra van Palliatieve Zorg Vlaanderen. Door samen te werken met verschillende instellingen kan de stagiair de diverse aspecten van een job als verpleegkundige in een woonzorgcentrum van dichtbij leren kennen. Die transmurale stage kadert in de elfwekenstage in het laatste bachelorjaar verpleegkunde. Tijdens het academiejaar 2023-2024 kon een eerste studente deze stage volgen. Die begon met een periode in woonzorgcentrum D’Eycken Brug, gevolgd door het Heilig Hart Ziekenhuis in Leuven op de diensten geriatrie en palliatieve zorgen, en een week bij de verpleegkundig consulenten van thuiszorgorganisatie Panal. Daarna werkte de stagiair een case uit over hoe zorgkundigen opgeleid kunnen worden in goede, palliatieve zorg.

“Een stevig maar belangrijk programma”, bevestigt Maartje. “Vandaag hebben studenten een fout beeld door tegenvallende stages en negatieve berichtgeving in de media. Hiermee willen we ouderenzorg in een positief daglicht zetten. Met ons woonzorgcentrum ondernemen we ook op andere manieren actie. Zo participeren we in challenges van scholen in de buurt, zelfs als het niet rechtstreeks met verpleegkunde te maken heeft. Zo werkten we vorig jaar met studenten rond de vaststelling dat woonzorgcentra vaak aan de rand van een gemeente worden gebouwd, terwijl je de mensen net wil binnentrekken. Studenten bekijken zoiets op een nieuwe manier en komen tot andere oplossingen.”

Het mooiste wat er is

Volgend jaar komt er alvast opnieuw een transmurale stage. Deze keer niet rond palliatieve zorg, maar over een nog te bepalen thema. “Geriatrische zorg is het mooiste wat er is in de verpleegkunde”, voegt Maartje nog toe. “Alle disciplines komen samen, zoals neurologie, traumazorg en cardiologie. In een ziekenhuis moet je net specialiseren in één expertise. Bovendien is ook de mens achter de bewoner zo mooi. Iemand met negentig jaar levenservaring heeft heel wat boeiende verhalen te vertellen. Als verpleegkundige ga je op zoek naar de beste manier om de complexe zorg voor die persoon te organiseren voor een zo goed mogelijk levenseinde. Prachtig toch?”


Leerlingen onvoldoende voorbereid op arbeidsmarkt

Enkele recente bevragingen van BEFEZO, de beroepsorganisatie voor zorgkundigen, onthullen een zorgwekkende realiteit. Bijna vierhonderd leerkrachten uit het secundair onderwijs vinden dat leerlingen na een zesde jaar gezondheidszorg niet klaar zijn voor de arbeidsmarkt. De oorzaak? De onderwijshervormingen in combinatie met de nieuwe federale wetgeving die net meer verantwoordelijkheden aan de zorgkundige toevertrouwt. Tegenstrijdigheden die tot gevaarlijke situaties leiden.

BEFEZO, de Belgische federatie voor zorgkundigen, trekt aan de alarmbel. Uit recente bevragingen bij zowel studenten[1], leerkrachten als werkgevers[2] klinkt een luide en duidelijke noodkreet. Maar liefst tachtig procent van de middelbare scholen in Vlaanderen die een (voorbereidende) zorgopleiding aanbieden, ging op de oproep in. “Het is duidelijk dat dit thema leeft”, zegt BEFEZO-voorzitter Paul Cappelier. “Wie zijn zesde jaar van de arbeidsmarktfinaliteit opleiding, het vroegere BSO, tot verzorgende – huishoudkundige afrondt, is grondig geschoold in huishoudelijke en logistieke taken. Relevante kennis, maar het ontbreekt deze studenten aan een gedegen theoretische en praktische basis van zorghandelingen en toevertrouwde verpleegkundige handelingen die als basis dienen om door te stromen naar een opleiding tot zorg- of verpleegkundige. Nochtans taken waar ze steeds meer voor ingezet worden op de werkvloer. Het tekort aan ervaren leerkrachten en vooral de essentiële opleidingsuren liggen hiervoor aan de basis.”

Stages die versterken

Zorgkundigen willen beter opgeleid worden om hun verantwoordelijkheid in de sector veilig en met vertrouwen op te nemen. Ook de leerlingen die hun beroepskwalificatie krijgen na zes jaar dubbele finaliteit (vroeger TSO) ervaren deze tekorten. Paul: “Theoretisch zijn ze geschoold om de stap naar een bacheloropleiding te beginnen maar als zorgkundige zijn ze niet klaar voor het werkveld. Ze kunnen patiënten wassen en verschillende logistieke taken opnemen, maar bij de toegestane verpleegkundige handelingen loopt het mis. Dat vormt een direct gevaar voor de patiënten en bewoners en op lange termijn voor de hele zorgsector.”

Daarom pleit BEFEZO voor een betere ondersteuning van leerkrachten, met wetenschappelijk onderbouwd lesmateriaal en voldoende tijd om een veilige en kwalitatieve zorgervaring te bieden aan leerlingen tijdens diverse stages. Wat die stages betreft: ook hier knelt het schoentje. Er blijken wel voldoende stageplaatsen te zijn, maar de juiste, intensieve begeleiding ontbreekt. “Dat signaal komt zowel vanuit de onderwijs- als zorginstellingen die hiervoor nauwelijks personeel kunnen vrijmaken. Juridisch gezien mag ook niet eender wie een stage begeleiden, we zien dat dit in de praktijk wel gebeurt. Sommige basisvaardigheden worden bovendien soms voor het eerst ingeoefend op stage of bij een eerste werkervaring, dat is niet de bedoeling. De collega-verpleegkundigen verwachten in hun team competente zorgkundigen die hen professioneel kunnen ondersteunen binnen een gestructureerde equipe.”

Overleg tussen sector en beleid

De resultaten van de bevraging zijn duidelijk: zonder drastische veranderingen dreigt de veiligheid en kwaliteit van zorg in het gedrang te komen. Maar sterker nog het zal ook nefaste gevolgen hebben voor de instroom van zowel zorgkundigen als verpleegkundigen. Deze opleidingen zijn namelijk allesbehalve kwalitatief en wervend om doorstroom te genereren. Dit terwijl we net een immense instroom nodig hebben om de uitdagingen van de vergrijzing aan te kunnen. BEFEZO is daarom in gesprek met Vlaams minister van Welzijn Hilde Crevits en onderwijsminister Ben Weyts, om de zorgopleidingen te herzien en te verbeteren. “De vragen zijn prangend”, besluit Paul. “De deskundigheid, veiligheid en de aanwezigheid van deze vorm van zorgverlening staan op het spel. Het belang van een grondige opleiding voor zorgkundigen is een prioriteit om de kwaliteit van zorg te waarborgen en ons toekomstig zorgpersoneel goed voor te bereiden op de uitdagingen van de arbeidsmarkt.”

[1] Bevraging om prioriteiten aan te duiden om de kwaliteit van de (opleiding) zorgkundige te versterken – BEFEZO (2023)

[2] BEFEZO onderwijshervorming SO opleiding zorgkundigen. Voorjaar 2024.


ePortfolio als basis voor werkplekleren

In 2020 startten de UGent, KU Leuven en Arteveldehogeschool gezamenlijk het FWO-SBO-onderzoeksproject Scaffold op. Het doel? Een prototype van een digitaal opleidingsportfolio creëren op basis van wetenschappelijk onderzoek om studenten in de gezondheidszorg te ondersteunen bij hun competentieontwikkeling. In november 2023 vond het Scaffold-slotevent plaats. Met projectmanager prof. dr. Mieke Embo maken we de balans op van vier jaar onderzoek.

In artikel 8 van de kwaliteitswet staat dat elke beroepsprofessional in de gezondheidszorg verantwoordelijk is om zijn visum, bevoegdheid en bekwaamheid aan te tonen via een portfolio, liefst digitaal. Voor prof. dr. Mieke Embo, projectmanager van het Scaffold ePortfolio-onderzoek en verbonden aan de UGent, Arteveldehogeschool en UAntwerpen, mag dit geen dode letter blijven. “Vanuit ons onderzoeksproject wilden we een prototype van een digitaal portfolio uitwerken dat studenten helpt bij competentiegericht en levenslang leren”, zegt ze. “Wat Scaffold uniek maakt, is dat we evidencebased en multidisciplinair te werk gegaan zijn. Zo hadden we wetenschappers in communicatie, onderwijs en juristen aan boord samen met de gezondheidszorgdisciplines van arts-specialisten, huisartsen, bachelor opgeleide zorgprofessionals en HBO5-verpleegkundigen.”

Brede wetenschappelijke evidentie

In Vlaanderen is er geen formeel gefinancierd systeem voor mentorschap. “Iedereen die dit opneemt in het werkveld, doet dit on top of the job”, gaat prof. dr. Embo verder. “Dat creëert een enorm spanningsveld tussen de werkplek en de onderwijsinstellingen. Er bestaan tal van losse initiatieven, evenwel zonder veel cohesie. Nochtans hebben beide actoren elkaar nodig, want studenten zijn de toekomstige zorgprofessionals. In de praktijk zien we dat de veiligheid van zorg altijd primeert en de werkdruk overal hoog ligt. Voldoende tijd vinden om studenten op te leiden vormt dan een uitdaging. Door onze opzet hebben we verbinding gemaakt op het punt waar velen zoekende zijn. Daarnaast is de brede wetenschappelijke evidentie, ondersteund door vier doctoraatstudenten, nieuw. Het resulteerde niet alleen in een prototype, maar liet ons toe veel componenten van het werkplekleren onder de loep te nemen. Deze zijn relevant zowel voor dit portfolio en voor studenten in opleiding als bij na-opleidingen. De kwaliteit van onderwijs en zorg in het werkveld stond hierbij voorop.”

User-designed prototype

De focus van het eerste werkpakket lag op het ontwikkelen van het ePortfolio. “De kernvraag was of we een generiek portfolio konden maken voor alle gezondheidszorgprofessionals in Vlaanderen”, aldus prof. dr. Embo. “Het prototype is ontwikkeld vanuit de gebruikers en met hen getest. Elke functionaliteit is dus user-designed. Zo hadden we geen individuele onderwijsinstelling of opleiding voor ogen. Al snel bleek dat context zeer bepalend is, de noden van een vroedkunde-opleiding zijn anders dan die van een huisartsenopleiding. Dat de situatie vandaag niet vanzelfsprekend is, bewijst volgend voorbeeld: een zorginstelling heeft studenten vroedkunde uit drie verschillende hogescholen. Elke hogeschool heeft een iets andere invulling van het curriculum, een werkt met een papieren portfolio, de twee andere met een digitaal portfolio maar elk met een verschillend design. Dat maakt het bijzonder complex voor die zorginstelling. Als het portfolio niet centraal of beleidsmatig gestuurd wordt, dan is dat de realiteit op de werkvloer. Met dit prototype zien we dat we nog verder kunnen gaan om dicht te blijven bij de kern van het levenslang leren.”

Ondersteuning en omkadering

Uit het tweede werkpakket rond pedagogie kwam het belang van een goede ondersteuning van mentoren naar boven, die bovendien individueel en op maat is. Het ePortfolio bevat daarom specifieke tools om dit te faciliteren. Vanuit het derde pakket rond de juridische aspecten van beroepsgeheim en privacy bleek dat er nog veel onwetendheid bestaat hieromtrent. “De technologie die vandaag beschikbaar is, zoals video-opname, laat heel veel toe, maar is daarom niet altijd toegestaan. We kunnen veel leren uit observatiemomenten tussen een student en een zorgvrager, alleen moet dat zeker goed gekaderd zijn vanuit een juridisch standpunt. Het moet duidelijk zijn wie wat mag bekijken bijvoorbeeld, om de privacy van alle betrokkenen te vrijwaren. In ons portfolio hebben we dat ingebouwd in de functionaliteit, wat vrij uniek is. Al is er ruimte voor verdere ontwikkeling en er is een duidelijke nood aan training.”

Leercontinuüm

In het vierde pakket bekeek Scaffold hoe een videotool in het portfolio geïntegreerd kan worden. Dat opent perspectieven om in de toekomst de link te leggen tussen het portfolio en beschikbare e-learning modules. “Als je uit het portfolio ziet welke competenties je nog nodig hebt, dan vind je zo makkelijk de weg naar de juiste opleidingsmodules”, vult prof. dr. Embo aan. De insteek van het vijfde werkpakket was het beoordelen van competenties op de werkplek. “Via het project konden we het curriculum van de huisartsen en de toetsing van de competenties bij de huisartsen bekijken. Tegelijk werkten we een nieuwe methodiek om te toetsen uit. Dat op zich is bijzonder waardevol, want het curriculum is er nu en blijft beschikbaar, los van de Scaffold-tool. In het prototype zijn deze competenties uiteraard ook ingebed. Maar het bewijst opnieuw de duurzaamheid van alle deelprojecten.”

Het zesde pakket sluit hierbij aan en legde zich toe op het visualiseren van de continue competentiegroei, met een focus op de bachelor- en HBO5-opleidingen. “Als een student van de ene naar de andere stage gaat, willen we zicht hebben op wat die allemaal gedaan heeft, zonder alle details mee te krijgen. Vandaag is er ook een discontinuüm tussen de verschillende opleidingen en de stap naar het werkveld, want het zijn aparte items. Een digitaal portfolio kan zo’n leercontinuüm ondersteunen zodat de evolutie van de persoon van opleiding naar postgraduaat, master en werkveld duidelijk is.”

Scaffold 2.0

Nu het Scaffold-project is afgerond, is duidelijk hoeveel werk er nog op stapel ligt. Prof. dr. Embo: “We merken dat het werkveld nog steeds aan het beginpunt staat en meer ondersteuning nodig heeft bij competentiedenken en nood heeft aan competentiekaders in relatie met de beroepsprofielen. Op de werkvloer stelt men zich de vraag wat van welke student verwacht mag worden en welke competenties een specifieke zorgprofessional zou moeten hebben. Dat we geen beleidsmatige cel hebben die deze duurzaamheid garandeert, maakt het extra moeilijk. In al onze werkpakketten streefden we naar duurzaamheid van implementatie, niet alleen wat het prototype zelf betreft. Nu liggen er dus heel wat ideeën op tafel die we verder willen uitschrijven tot nieuwe projecten. Idealiter kunnen we dit prototype doorontwikkelen tot een versie 2.0 om te komen tot een professioneel portfolio voor het werkveld. Zo kunnen we leercontinuïteit stimuleren na de opleiding.”

 

Foto: Ine Dehandschutter

Wat omvat het Scaffold-onderzoeksproject?

Het onderzoeksproject bestond uit zeven werkpakketten, elk door een prof geleid:

  • ontwerpen van ePortfolio-modules
  • ontwikkelen van ePortfolio-vormingspakketten
  • beschrijven van wetgeving bij ePortfolio-gebruik
  • onderzoek naar gebruik van video bij arts-specialisten (in opleiding)
  • onderzoek naar beoordeling bij huisartsen (in opleiding)
  • competentieontwikkeling in de gezondheidszorg

Tijdens het project kon het Scaffold-team rekenen op de steun en kritische reflectie van een interdisciplinaire en internationale gebruikersgroep. Het Scaffold-project werd gefinancierd door FWO: “SCAFFOLD” – FWO-referentienummer: S003219N.

Voor meer info kan je terecht op de website: www.sbo-scaffold.com.


Wel of geen flexi-jobs voor zorgberoepen? Een onderzoek

Voor wie graag een centje bijverdient of zich tijdens zijn pensioen wil blijven inzetten voor de maatschappij, zijn flexi-jobs een interessante piste. Door de personeelsschaarste in de zorgsector wordt nu ook in de richting van flexi-jobbers gekeken. Julie Hendrix, masterstudente management en beleid van de gezondheidszorg aan de KU Leuven onderzoekt in haar masterproef[1] of het flexi-job-statuut hiervoor een structurele oplossing is.

De zelfstandige verpleegkunde, de interimverpleegkundige, de projectverpleegkundige en binnenkort ook de flexi-verpleegkunde? Ondanks de recente uitbreiding van flexi-jobs naar twaalf extra sectoren[2], blijven verpleeg- en zorgkundigen uitgesloten. Toch wordt de piste verder onderzocht om personeelstekorten in de zorg in de toekomst op te vangen. Is dat wel een goed idee? “De meningen daarover zijn sterk verdeeld”, vertelt Julie Hendrix, masterstudente management en beleid van de gezondheidszorg aan de KU Leuven. “Het statuut roept heel wat vragen en bezorgdheden op over onder andere de kwaliteit en continuïteit van zorg”.

Thema dat sterk leeft

De VDAB heeft momenteel ruim 4.200 vacatures voor verpleegkundigen en meer dan 2.800 voor zorgkundigen. Naast het nijpende tekort aan personeel is er een gigantische zorgvraag die alleen maar toeneemt. Omdat het onderwerp zo leeft, besloot Julie hier onderzoek naar te doen in haar masterproef. Onder begeleiding van haar promotor Koen Van den Heede, docent aan de KU Leuven, stelde ze een onderzoeksvoorstel op. Vervolgens interviewde ze twaalf belangrijke stakeholders waaronder vakbondsafgevaardigden, een gepensioneerde verpleegkundige, een directeur van zowel een ziekenhuis, woonzorgcentrum als een thuiszorgdienst, een federaal parlementslid, een werkgeversorganisatie, een zorgkoepel, een beroepsorganisatie, een arbeidsrechtdeskundige en een betrokkene uit het onderwijs.

Voorwaarden voor een structurele oplossing

“Alle interviews volgden hetzelfde stramien waarbij we peilden naar de visie over het flexi-jobstatuut voor zorgberoepen. We gingen dieper in op de patiënttevredenheid, de kwaliteit en continuïteit van zorg, de stabiliteit en samenwerking binnen teams, de werklast voor werknemers met een flexi-jobstatuut en de sociale zekerheid. Op basis van deze gesprekken formuleer ik een antwoord op de vraag of flexi-jobs een structurele oplossing zijn voor personeelstekorten in de zorg op lange en korte termijn”, legt Julie uit.

De antwoorden zijn op zijn zachtst uitgedrukt zeer uiteenlopend. Het is meteen duidelijk dat er heel wat randvoorwaarden gekoppeld zijn aan het inzetten van flexi-jobbers in de zorg. Onder andere de nodige kennis en ervaring over het verpleegkundig beroep bezitten, een duidelijk kader voor toegestane handelingen en taken scheppen, essentiële opleidingen voorzien vanuit de instellingen, en continuïteit van zorg en dienstverlening garanderen komen naar voren. Het is volgens Julie onmogelijk om op korte termijn aan deze voorwaarden te voldoen. Volgens haar is het essentieel dat de beleidsmakers hierover grondig in gesprek gaan met het werkveld, de vakbonden en de beroepsorganisaties.

Kansen en uitdagingen

Verpleegkundigen die onder het flexi-jobstatuut zouden werken, zullen vaak goed opgeleide mensen zijn. Het zou bovendien de verantwoordelijkheid van de instellingen en werkgevers worden om deze werknemers van de nodige opleiding te voorzien. Verschillende stakeholders zeggen dat men daardoor niet moet vrezen voor een verlies van continuïteit en kwaliteit van zorg. Enkele participanten benadrukten dat werkgevers zoveel mogelijk dezelfde flexi-jobber zouden kunnen inzetten om de patiënttevredenheid te waarborgen, zodat collega’s en patiënten de flexi-jobwerknemer leren kennen.

Het opnemen van flexi-jobbers in een vast team kan ook uitdagingen met zich meebrengen op het gebied van samenwerking en coördinatie. Binnen de huidige complexiteit van de zorg is men daarentegen gewend hiermee om te gaan. Ook bestaat het risico dat flexi-jobbers vooral de aantrekkelijke shiften willen doen en de onaantrekkelijke zo vrijwel geheel naar de verantwoordelijkheid van het vaste zorgpersoneel verschuiven. Dit kan leiden tot een nog hogere uitval onder de vaste medewerkers. Een ander tegenargument is dat flexi-jobs de sociale zekerheid in zekere mate ondermijnen door onbelaste bijverdiensten. Andere stakeholders stellen dat dit vergelijkbaar is met andere sociale voordelen die als normaal worden beschouwd.

Flexi-jobs bieden mogelijkheden

Julie: “Verpleegkundigen die willen bijklussen zouden extra uren kunnen presteren op een gekende dienst of verpleegkundigen in andere functies behouden zo de voeling met het werkveld. Ook gepensioneerde verpleegkundigen bezitten kennis en ervaring die een interessante aanvulling kunnen betekenen voor de sector. Of gescheiden verpleegkundigen die willen bijklussen in de week dat de kinderen bij de ex-partner zijn. Zij doen nu flexi-jobs in andere sectoren en dat is jammer. We verliezen hun expertise terwijl we ze zo hard nodig hebben.”

De eerste resultaten tonen aan dat er zowel voor- als tegenstanders zijn van het uitbreiden van het flexi-job statuut naar zorgberoepen. Voorstanders beweren dat gezien het enorme personeelstekort het altijd beter is om af en toe iemand aan het bed te hebben dan helemaal niemand. Tegenstanders vinden dat er structurele oplossingen moeten komen in plaats van het introduceren van een nieuw statuut, bovenop de golf van uitzendarbeid en projectstaffing. Julie: “Mits een duidelijk wetgevend kader voor flexi-jobs binnen zorgberoepen lijkt zo’n statuut wel een deel van de oplossing om personeelstekorten op te vangen. Al is het op korte termijn niet mogelijk om hierop terug te vallen.”

[1] Bij het opstellen van dit artikel was het onderzoek nog lopende. De eindresultaten en aanbevelingen worden voorgesteld in juni 2024.

[2] Programmawet van 22 december 2023. Belgisch Staatsblad (29 december 2023).

Dit zegt de wet over flexi-jobs voor zorgtaken[1]:

Wat de private of publieke zorgsector betreft kunnen de uit te voeren functies geen zorgfuncties zijn. De personen die de zorgfuncties uitvoeren, moeten een bijzondere kwalificatie hebben om zorghandelingen te verrichten. Een kwaliteitsvolle zorg rond het bed van de patiënt vraagt bovendien om een dienstverlening door gekwalificeerd personeel dat is ingebed in een zorgequipe. Dit kan niet worden gerealiseerd met een systeem van flexi-jobs.

[1] https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/3015/55K3015001.pdf

Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.


Impact gewijzigde financiering op specialisatie verpleegkundigen

Sinds 2019 voorziet de Vlaamse gemeenschap geen financiering meer voor de bijzondere beroepstitel (BBT) en de bijzondere beroepsbekwaamheid (BBK). Met de hervorming van de bacheloropleiding van drie naar vier jaar is toen beslist om de middelen die bestemd waren voor de BBT en BBK in te zetten voor het vierde jaar verpleegkunde.

In de Franstalige gemeenschap is deze financiering er wel nog. NETWERK VERPLEEGKUNDE is verontrust over de ongelijkheid die zo gecreëerd wordt tussen Vlaamse en Waalse studenten. Bovendien, gezien de toenemende vraag naar specialisatie omwille van de toenemende complexiteit van zorg in alle sectoren, is een aanhoudende gelijkmatige evolutie van de BBT en BBK hiermee van groot belang. De grootste zorgenkinderen zijn de BBT en BBK geestelijke gezondheidszorg en geriatrie, zo tonen onderstaande grafieken aan.

Het aantal verpleegkundigen in België nam met 10,7 procent toe tussen 2017 en 2022. Iets minder dan een vijfde van hen heeft een BBT of BBK. Het aandeel verpleegkundigen met BBT/BBK groeide met 18 procent in diezelfde periode, tegenover een toename van 9,2 procent voor verpleegkundigen zonder bijzondere erkenning.

 

Van de verpleegkundigen met een BBT of BBK heeft het merendeel een bijzondere beroepstitel. Hun aandeel nam met 15,3 procent toe tussen 2017 en 2022. Het aantal verpleegkundigen met een bijzondere beroepsbekwaamheid steeg evenwel met 28,3 procent.

 

Bij verpleegkundigen met een bijzondere beroepsbekwaamheid noteren we de opvallendste stijging bij palliatieve zorg (+ 69,6 %), gevolgd door diabetes (+ 53,6 %) tussen 2017 en 2022. Daartegenover staat dat GGZ en geriatrie respectievelijk slechts met 19,7 en 17,1 procent toenamen.

 

Bij verpleegkundigen met een bijzondere beroepstitel zien we de grootste stijging bij intensieve zorg (+ 18,9 %), gevolgd door pediatrie – neonatale (+ 17,9 %) tussen 2017 en 2022. Operatie en oncologie namen toe met respectievelijk 14,4 en 13,8 procent, waar de stijging bij GGZ (+ 7,2 %) en geriatrie (+ 4 %) opmerkelijk lager ligt.

 

Bronnen:

  • Jaarstatistieken met betrekking tot de beoefenaars van gezondheidszorgberoepen in België. Aantal beoefenaars met het recht om het beroep uit te oefenen op 31/12/2021 en instroom 2021, p 69 gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/statan_2021_-_nl.pdf
  • Jaarstatistieken met betrekking tot de beoefenaars van gezondheidszorgberoepen in België: aantal beoefenaars op 31/12/2022 en instroom 2022


Werkdruk verlagen met nieuwkomers en inactieven?

Het tekort aan zorgpersoneel hoeven we al lang niet meer te duiden. Pistes die leiden tot mogelijke oplossingen daarentegen wel. Zo schuilt er potentieel in het grote aantal personen die vandaag arbeidsongeschikt zijn en geheroriënteerd kunnen worden naar de zorg. Of in de nieuwkomers van binnen en buiten de Europese Unie, zoals Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken, Inburgering en Gelijke Kansen Bart Somers in de media suggereerde.

Vlaams minister Bart Somers lanceerde een voorstel dat nieuwkomers zonder middelbaar diploma voortaan een verplichte opleiding richting een knelpuntberoep moeten volgen. De Vlaamse regering zette daarvoor het licht op groen. “We gaan toch geen nieuwe arbeidsmigratie organiseren voor knelpuntenberoepen zoals vrachtwagenchauffeur, verpleegkundige of kinderoppasser, terwijl we in eigen land voldoende mensen hebben”, zei minister Somers in de media in augustus. De reacties op sociale media waren hierop zeer fel en er volgde een brief van de drie universitaire ziekenhuizen. We laten de minister graag zelf aan het woord.

Zowel voor de opleiding basisverpleegkundige als voor de bachelor verpleegkunde is een diploma middelbaar onderwijs nodig. Waarom dan het voorbeeld van verpleegkunde?

“Verpleegkunde is een intensieve en complexe opleiding die niet zomaar door iemand kan worden ingevuld. Wat we wel kunnen doen is verpleegkundigen bijstaan door verschillende profielen mee te activeren in de zorg. Een recent rapport toonde aan dat 17 procent van de vrouwelijke en 36 procent van de mannelijke kortgeschoolde nieuwkomers twee jaar na het inburgeringstraject aan de slag is. Dit is te weinig, daarom heb ik het inburgeringstraject vorig jaar hervormd zodat nieuwkomers zich onder andere verplicht moeten inschrijven bij VDAB. Vroeger schreef 17 procent van de nieuwkomers zich in, vandaag 87 procent.

Toch moeten we meer doen. Ik heb een plan op tafel gelegd bij de Vlaamse Regering dat nieuwkomers beter aan de slag moet helpen. Een van de punten is om kortgeschoolde nieuwkomers maximaal toe te leiden naar werk door opleidingen op de werkvloer, het liefst in de richting van knelpuntberoepen. Nieuwkomers zouden zo, mits de juiste omkadering, opgeleid kunnen worden tot bijvoorbeeld zorgkundige of andere jobs binnen de zorgsector. Ook de andere knelpuntberoepen komen in aanmerking. Iedereen heeft een eigen roeping. Voor een deel van de nieuwkomers kan zo’n job een opstap betekenen om verder te studeren tot bijvoorbeeld basisverpleegkundige. Het voorbeeld dat ik aanhaalde ging dus over zorgkundigen, dat werd ondertussen rechtgezet.”

U wil nieuwkomers competenties on the job aanleren. Over welke competenties gaat dit dan?

“Niet alleen de zorgsector, maar ook andere sectoren vragen om meer werkkrachten. De Vlaamse Regering maakt het mogelijk dat wie zich wil omscholen een opleiding kan volgen tot een knelpuntberoep. Het zijn dit soort opleidingen met een praktische insteek, zoals een stage op een werkplek, die ik voor ogen heb.”

We hebben nood aan hoogopgeleide bachelorverpleegkundigen die naast de artsen de zorgnoden voldoende kunnen identificeren. Verwijzen naar geen diploma en vrachtwagenchauffeurs schrikt ASO en TSO studenten eerder af om voor verpleegkunde te kiezen dan aan te trekken. Begrijpt u deze stelling? Moet er niet eerder werk gemaakt worden van het meer positief belichten van andere profielen die hoognodig zijn binnen de zorgsector zoals verzorgenden, logistiek medewerkers, poesthulp, …?

“Er zijn meer handen nodig in de zorg. Het is belangrijk dat we uitleggen aan toekomstige studenten wat de positieve impact is van werken in de zorgsector. Ook wie vandaag werkzoekend of inactief is moeten we beter begeleiden naar werk, bijvoorbeeld in de zorgsector na het volgen van extra opleidingen. Ook aan zij-instromers moeten we denken: wie in andere sectoren aan de slag is en op zoek is naar een nieuwe uitdaging moeten we kunnen overtuigen om te kiezen voor een job in de zorgsector. De zorgsector heeft nood aan verschillende profielen, zowel lager opgeleiden als hoger opgeleiden. Net daarom heeft deze Vlaamse Regering de leerladder in de zorg herwerkt. Voor elk profiel is er nu een geschikte toegangspoort tot de sector.”

Zes op tien nieuwkomers zijn van binnen de EU. Zitten daar geen kansen om verpleegkundigen uit andere EU-landen op te leiden voor een job in de Vlaamse zorgsector?

“Nieuwkomers van binnen de EU zijn niet verplicht in te burgeren. Europese regelgeving verhindert dat. Wel kunnen zij het inburgeringstraject vrijwillig volgen, wij moedigen dit ook aan. Zo’n 44 procent van de verplichte inburgeraars is hoogopgeleid, dat wil zeggen minstens een bachelor diploma. Door deze mensen niet op hun niveau in te schakelen verliezen we waardevolle werkkrachten. Een van de andere aspecten binnen het plan om nieuwkomers duurzaam aan te slag te krijgen is zorgen dat diploma-erkenning deel wordt van het inburgeringstraject. Zo kan een arts uit Irak door het volgen van bepaalde cursussen eventueel aan de slag als bachelorverpleegkundige bij ons of begeleid worden om verder te studeren om hier als arts aan de slag te kunnen.”

U wil de nieuwkomers van binnen de EU verplichten om maatschappelijke oriëntatie en Nederlands tot niveau B1- te volgen. Maar als ze begeleid worden richting een zorgjob, dan is een kennis van ons zorgsysteem toch ook onontbeerlijk? Hoe kijkt u hier tegenaan?

“Nieuwkomers van buiten de EU moeten vandaag de cursus maatschappelijke oriëntatie volgen, Nederlands leren, zoeken naar werk en 40 uur optrekken met een buddy. Nieuwkomers van binnen de EU zijn hiertoe niet verplicht door Europese regelgeving, maar stimuleren we wel om het inburgeringstraject te volgen.

Wanneer nieuwkomers een opleiding volgen op de werkvloer leren ze automatisch Nederlands en specifieke vakterminologie die erbij komt kijken. Daarnaast leren ze binnen hun opleiding het zorgsysteem kennen. Die kennis is inderdaad ook belangrijk, maar je leert dat soms makkelijker door ook in de praktijk te staan, in plaats van enkel zuiver theoretisch. We moeten nieuwkomers goed begeleiden zodat ze duurzaam aan de slag kunnen, maar ook zodat ze hun maximale potentieel kunnen bereiken.”

Is het B1-niveau wel voldoende om in de zorg tewerkgesteld te staan binnen de verpleegkundige functies? Vanuit het werkveld en vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE worden hier veel vragen over gesteld. Wanneer de artsen vragen om dringend werk te maken van de taalvereisten voor de artsen, waarom zou dit dan anders zijn voor verpleegkundigen?

“In mijn voorbeeld gaat het over zorgkundigen. Daarnaast is een goede kennis van het Nederlands inderdaad belangrijk. Daarom is het goed dat we kortgeschoolde nieuwkomers begeleiden naar een opleiding op de werkvloer. Op deze manier komen ze in aanraking met de sector en leren ze al doende Nederlands. Daarnaast voorzien wij ook buddytraject van 40 uur dat nieuwkomers een netwerk geeft in Vlaanderen, maar hen ook in staat stelt extra Nederlands te oefenen.”

Binnen België is het cijfer arbeidsongeschikten ook zeer hoog, zowel binnen als buiten de zorg. Jaarlijks tellen de ziekenfondsen meer dan 450.000 dossiers en daarbovenop nog 480.000 mensen die langdurig arbeidsongeschikt zijn. Zijn er plannen om hen te oriënteren naar een job in de zorg zodat zij ondersteunend kunnen zijn voor de verpleegkundigen in het werkveld?

“De activering van langdurig zieken is een federale bevoegdheid waar men op inzet. Maar ik steun het voorstel zeker om personen die zijn uitgevallen terug te begeleiden naar de werkvloer. In Vlaanderen zijn wij bevoegd om werkzoekenden en inactieven te begeleiden naar een job. 660.000 Vlamingen zijn vandaag inactief. Om hen te motiveren aan de slag te gaan heeft mijn partij dit jaar bijvoorbeeld de jobbonus op tafel gelegd. Wie werkt aan een brutoloon van minder dan 2.900 euro krijgt tot 600 euro netto jaarlijks als bonus. We verhogen die bonus nu tot 700 euro. Op die manier willen we zorgen dat wie werkt eerlijk verdient. Het verschil tussen werken en niet werken moet verhogen.”

Volgens de KCE-studie zijn verpleegkundigen 40 procent van hun tijd bezig met niet-verpleegkundige taken. Wanneer de niet-werkende bevolking zou worden tewerkgesteld in de ondersteuning binnen deze niet-verpleegkundige taken, dan staan we een hele eind verder en pakken we de zeer hoge werkdruk – en tegelijk een van de factoren voor de grote uitstroom – van verpleegkundigen aan. Hoe kijkt u hiernaar?

“We hebben nood aan taakuitzuivering en taakdifferentiatie in de zorgsector. Verpleegkundigen zouden zich niet bezig moeten houden met zorgkundige taken en zorgkundigen zouden zich niet bezig moeten houden met taken die logistieke medewerkers en assistenten kunnen doen. Als we daarin slagen, kunnen we al veel meer doen om de werkdruk naar beneden te krijgen voor de zorgberoepen,  en zo de uitstroom indammen en de jobs aantrekkelijker maken voor nieuwe instromers. Onlangs lanceerde ik dit voorstel ook voor de kinderopvang: zet daar logistieke medewerkers in zodat de kinderbegeleiders zich met de kinderen kunnen bezig houden in plaats van eten maken of de was doen.”


Psychiatrische kwetsbaarheid bij bewoners in woonzorgcentra

Steeds meer mensen in woonzorgcentra kampen met psychische problemen. Wie tijdens zijn leven ooit een psychiatrische aandoening had, zoals een psychose of een ernstige depressie, heeft bovendien een grote kans op herval bij een verhuis naar een woonzorgcentrum. Het onderzoeksteam van project Odette ging daarom na hoeveel bewoners in woonzorgcentra een psychiatrische diagnose en bijgevolg een verhoogde kwetsbaarheid hebben, wat hun zorgnoden zijn en wat nodig is voor zorgverleners om op een zo goed en veilig mogelijke manier hierin te voorzien.

“Het aantal bewoners met een psychiatrische en/of neurocognitieve stoornis in woonzorgcentra neemt toe. Dat is deels te wijten aan de vergrijzing van de bevolking en deels aan de afbouw en heroriëntering van de bedden in de geestelijke gezondheidszorg. Dit brengt voor de zorgverleners heel wat uitdagingen met zich mee. Denk aan omgaan met agitatie, agressie of middelengebruik”, licht Katrin Gillis van Odisee Hogeschool toe. Als verpleegkundige is ze gespecialiseerd in neurologische zorg en als onderzoeker richt ze zich op de kwaliteit van leven van ouderen in residentiële omgevingen. Samen met Hilde Lahaye en Marianne De Witte begeleidt ze teams in woonzorgcentra en (psychiatrische) ziekenhuizen bij de implementatie van behoeftengebaseerde zorg bij ouderen. Daarnaast leggen ze zich toe op praktijkgericht onderzoek, brachten ze het profiel van bewoners in woonzorgcentra met een psychiatrische kwetsbaarheid en de impact ervan op hun zorgbehoeften in kaart en reiken ze mogelijkheden aan voor zorgverleners om met deze doelgroep om te gaan (zie kader).

Hoe groot is het probleem?

In een eerste fase voerde het projectteam een dataonderzoek uit tussen januari en september 2022 in 24 woonzorgcentra verspreid over Vlaanderen. De classificatie van psychiatrische en neurocognitieve stoornissen gebeurde op basis van de DSM-V. Bij de helft van alle bewoners stond minstens één psychiatrische of neurocognitieve diagnose in hun dossier beschreven. Van hen namen 1.155 personen deel aan het onderzoek. “Van alle bewoners met een psychiatrische stoornis is één op drie een man. De gemiddelde leeftijd van bewoners met een psychiatrische stoornis is lager dan die van bewoners met een neurocognitieve stoornis en ze verblijven gemiddeld ook langer in het woonzorgcentrum”, duidt Katrin. “Heel wat bewoners in woonzorgcentra kampen hierdoor met veranderend gedrag, met alcohol- en drugsmisbruik en/of hebben last van depressie, wanen, hallucinaties of angsten. De zorgzwaarte van deze bewoners valt niet te onderschatten. Dat is een bijzonder complexe zorgcontext voor de medewerkers.”

Verhuis is kantelpunt

De verhuis naar een woonzorgcentrum is voor mensen met een psychiatrische kwetsbaarheid vaak een kantelpunt, met een mogelijke terugval tot gevolg. De vraag rijst of deze personen wel thuishoren in een woonzorgcentrum, en indien wel, wat nodig is om in hun behoeften te voorzien. Katrin: “Voor ons is het antwoord hierop zeker ja. Al moeten we de veiligheid binnen de zorginstelling bewaren en de grenzen van zorgverleners en medebewoners bewaken. Het is niet haalbaar om elke zorgverlener in een woonzorgcentrum op te leiden in alle aspecten van de geestelijke gezondheidszorg. Daarom streven we er vanuit Odette naar om teams handige tools aan te reiken waardoor ze wel met dergelijke situaties kunnen omgaan.”

Expertise, verbinding en emotie

Een van de zaken die de onderzoekers vaststelden is dat het voor zorgverleners soms moeilijk is om de perceptie over een specifieke bewoner om te keren eens die bepaald gedrag vertoonde. “Het risico hierbij is dat iemand zo in isolement belandt. Tegelijk moet een afdelingsverantwoordelijke oog hebben voor de gevoeligheden binnen het team. Vanuit Odette werken we daarom op verschillende niveaus om de competentie bij zorgverleners en de draagkracht van een team te verhogen”, vult Katrin aan. Het eerste niveau is het aanbieden van opleiding, literatuur en inter- en supervisie door experten. “Op onze website zetten we een up-to-date kennisbank op, waar teamverantwoordelijken informatie vinden die past binnen hun eigen context. Dit vullen we aan met digitale tools, zoals podcasts, virtual reality en webinars. Zo is in Spotify een afspeellijst samengesteld met relevante podcasts over geestelijke gezondheid.”

Daarnaast zet Odette in op verbinding. Dat omvat deelname aan congressen, een dag meelopen in een bepaalde zorginstelling, ervaringsdeskundigen uitnodigen en de banden aanhalen met andere instellingen. Dat helpt om sterke regionale netwerken uit te bouwen tussen woonzorgcentra en psychiatrische instellingen en ziekenhuizen. “Tot slot willen we ruimte geven aan het emotionele aspect. Door kunst, theater en escaperooms in te zetten in teams, worden emoties bespreekbaar en wordt de groepsband sterker.”

Pilootproject 2024

Door een divers aanbod aan tools en opleidingen wil Odette de drempel verlagen voor verantwoordelijken binnen woonzorgcentra om er zelf mee aan de slag te gaan. Van oktober 2023 tot mei 2024 loopt een pilootproject hierrond in de regio’s Waasland en Kortrijk. De resultaten ervan worden midden volgend jaar verwacht. Katrin besluit: “Het gaat er ons om dat een zorgverlener door het gedrag van iemand durft te kijken en tracht te achterhalen wat de beweegredenen zijn. Zonder vooroordeel en vanuit de missie om een echte thuis te creëren voor elke bewoner.”

Het onderzoeksproject Odette wil een antwoord bieden op volgende vragen:

  1. Wat is de prevalentie van bewoners in woonzorgcentra met een diagnose van één of meerdere psychiatrische stoornissen en wat zijn hun behoeften?
  2. Hoe kunnen zorgverleners in woonzorgcentra zich professionaliseren en ondersteund worden in het omgaan met (toekomstige) bewoners met een psychiatrische kwetsbaarheid?
  3. Wat is het effect van een proof of concept waarbij zorgverleners opgeleid en ondersteund worden in het omgaan met bewoners met een psychiatrische kwetsbaarheid?

Voor meer info, mail naar info@projectodette.be of neem een kijkje op projectodette.be.


De rol van de hogescholen als partner in levenslang leren

Hogescholen bieden bacheloropleidingen aan en zijn zo verantwoordelijk voor de instroom van nieuwe verpleegkundigen in het werkveld. Toch heeft de hogeschool nog andere functies die decretaal bepaald zijn. De drie opdrachten van de hogescholen zijn onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Het is vanuit deze dienstverleningsopdracht dat hogescholen een partner kunnen zijn in het levenslang leren van verpleegkundigen. De Karel de Grote Hogeschool richtte in dat kader de KdG Academy op voor alle producten rond levenslang leren.

Het levenslang leren aanbod van hogescholen, postgraduaten, micro-credentials of navormingen richt zich voornamelijk op individuele cursisten. Zo kiest een verpleegkundige die zich verder wil bekwamen uit een ruim aanbod aan vervolgopleidingen, grote en kleine pakketten. “Vaak geven cursisten en organisaties aan dat de inhoud van deze pakketten niet aansluit bij hun effectieve leernoden en dat de prijs van deze vormingen aan de hoge kant is”, zegt business developer en klantrelatiebeheerder van de onderwijsgroep Welzijn en Gezondheidszorg Sven De Smet. “Sinds de invoering van de vierjarige bacheloropleiding is de prijs om verder te studeren en te specialiseren toegenomen in vergelijking met de vroegere bachelor-na-bacheloropleidingen. Wanneer je je als verpleegkundige wil specialiseren moet je zelf of je werkgever diep in de buidel tasten. De vraag stelt zich dan ook of dit model duurzaam is naar de toekomst toe.”

Expertise combineren

De Karel de Grote Hogeschool pakt daarom anders aan. “Als hogeschool beschikken we over een dubbele expertise die we willen inzetten voor de zorgorganisaties”, licht Sven toe. “Enerzijds zijn we inhoudelijk bekwaam om verpleegkundigen op te leiden en zetten we sterk in op het evidencebased werken in onze basisopleidingen. Die kennis uit onze bacheloropleiding kunnen we ook delen met het werkveld. Daar zit net onze meerwaarde. Als hogeschool beschikken we ook over een onderwijsexpertise. Door dit te combineren creëren we dus een toegevoegde waarde voor de instellingen.”

Concreet maakt de klantrelatiebeheerder samen met de organisatie de leernoden binnen de organisatie helder. Dat is vaak niet eenvoudig. Eens deze leernood bepaald is, wordt gekeken naar wat de hogeschool kan bieden als antwoord op deze leernood. Vaak groeit hier een echte samenwerking uit. Zowel de opleiding als de organisatie voorzien de nodige expertise. Dat komt samen in een zinvol en op maat uitgewerkt vormingspakket. Daarbij wordt rekening gehouden met de juiste lesmethodieken, werkvormen en met de borging van de opgedane kennis. “We weten dat de tijd dat alle vormingen moesten doorgaan op de hogeschool definitief tot het verleden behoort”, vult Sven aan. “Hoewel het voor sommige lessen net wel een meerwaarde kan zijn om naar een veilige leeromgeving zoals het skillslab te komen. Ook dit nemen we mee in ons plan van aanpak.”

Voor elk leerdomein

Sven werkt als klantrelatiebeheerder vanuit de onderwijsgroep Welzijn en Gezondheidszorg, maar staat in nauwe verbinding met de collega’s uit de andere onderwijsgroepen. “Zo proberen we echt de referentie voor levenslang leren te zijn voor onze partners”, zegt Sven nog. “Als een zorgorganisatie tijdens een verkennend gesprek aangeeft dat ze ook een vorming willen voor de logistieke medewerkers, kunnen we snel schakelen naar de expertise van de opleiding Logistiek Management. We zijn ervan overtuigd dat de krachten bundelen en echt samenwerken de juiste stappen zijn om levenslang leren binnen onze zorgberoepen waar te maken.”