Een open blik op obesitas bij mensen met diabetes
Overgewicht en obesitas zijn bekend als duidelijke risicofactoren om diabetes type 2 te krijgen. Nu de bevolking steeds zwaarder wordt, is meer aandacht voor de rol van gewicht bij diabetes geboden. Prof. dr. Roman Vangoitsenhoven van het UZ Leuven. “Overgewicht en obesitas zijn aandoeningen die we ook op die manier moeten behandelen: met de best mogelijke zorg.”
De relatie tussen overgewicht of obesitas en diabetes is complex. Het klopt dat het risico op diabetes type 2 stijgt bij mensen met overgewicht of obesitas. “Bij mensen met overgewicht of obesitas worden het vetweefsel en de lever ongevoelig voor de eigen aangemaakte insuline”, legt prof. dr. Roman Vangoitsenhoven uit. “Dat noemen we insulineresistentie. Er moet dus steeds meer insuline aangemaakt worden door het lichaam om voldoende controle op de bloedsuikerspiegel te hebben, waardoor de alvleesklier uitgeput raakt. Dat is de basis om type 2-diabetes te ontwikkelen.”
De relatie tussen overgewicht en de ontwikkeling van insulineresistentie lijkt rechtlijnig, maar dat is het niet noodzakelijk. “Volgens het koolhydraat-insulinemodel[1] is het mogelijks zelfs omgekeerd: mensen die veel koolhydraten eten, moeten veel insuline aanmaken, waardoor ze gemakkelijker vet opslaan. Dat werkt natuurlijk overgewicht in de hand. Waarschijnlijk zijn beide modellen relevant, en kunnen ze elkaar ook versterken.”
Overgewicht of obesitas bij type 1-diabetes
Overgewicht of obesitas zijn niet de enige oorzaken voor type 2-diabetes en eveneens kan iemand te zwaar zijn zonder ooit diabetes te ontwikkelen. Heel wat factoren, zoals erfelijkheid, omgeving en medicatie spelen hierbij een rol. Toch is gewicht een belangrijk aandachtspunt. Volgens cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie heeft 60 procent van de Europese volwassenen en 33 procent van de kinderen en jongeren overgewicht of obesitas. In België heeft ongeveer de helft van de volwassenen overgewicht. “Mensen met type 1-diabetes, die dezelfde gewichtsverdeling volgen als de rest van de bevolking, kunnen ook overgewicht of obesitas krijgen”, zegt prof. dr. Vangoitsenhoven. “Als ze daardoor insulineresistentie ontwikkelen, is er sprake van een soort dubbele diabetes. Door type 1-diabetes maken ze al te weinig insuline aan en daar komt de resistentie nog eens bovenop. Als we allemaal zwaarder blijven worden, zal dit steeds vaker voorkomen.”
“In de behandeling van mensen met type 1-diabetes, moeten we ook inzetten op maatregelen die belangrijk zijn om het gewicht te controleren: een gezond dieet en voldoende bewegen. Medicatie kan ook helpen, maar bepaalde medicatie die beschikbaar is voor mensen met diabetes type 2 mogen we niet gebruiken voor diabetes type 1. Dat is volgens mij discriminerend en een belangrijk probleem dat ook in toekomst nog moeilijkheden zal stellen. Als ultieme stap in de behandeling overwegen we bariatrische chirurgie, maar daar zijn we erg voorzichtig mee.”
Diagnose omkeren door gewichtsverlies
De diagnose diabetes type 2 hoeft geen vonnis voor het leven te zijn. In het Verenigd Koninkrijk werd in 2014-2018 een studie uitgevoerd bij mensen die minder dan 6 jaar diabetes type 2 hadden. Na één jaar op een streng caloriearm dieet en levensstijlprogramma, was diabetes weer verdwenen bij ongeveer de helft van de deelnemers, en kon de diabetes- en bloeddrukmedicatie gestopt blijven.[2] Prof. dr. Vangoitsenhoven: “Wanneer insulineweerstand zich begint op te bouwen, is het mogelijk de ontwikkeling om te keren door vijf procent van je lichaamsgewicht te verliezen. Die eerste kilo’s zijn ontzettend belangrijk.” Voldoende bewegen en gevarieerde, zelfbereide maaltijden maken daarbij het verschil. “In verwerkte of bewerkte voeding zitten heel wat enkelvoudige suikers en ongezonde vetten”, verklaart prof. dr. Vangoitsenhoven. “Voorverpakte maaltijden bevatten vaak extra suiker, vet of zout om ze op een goedkope manier extra smakelijk te maken en om de smaak van bewaarmiddelen te maskeren. Het grote voordeel van zelf koken, is dat je weet wat erin zit. Diabetes maakt gewicht verliezen wel extra moeilijk, omdat je lichaam zich hiertegen verzet. Met medicamenteuze ondersteuning kunnen mensen tien tot vijftien procent lichaamsgewicht verliezen, maar goede gewoontes zijn onontbeerlijk. Het jojo-effect moeten we koste wat het kost vermijden.”
Positieve, wetenschappelijke en zorgende houding
Niet enkel te veel of slechte voeding zijn oorzaken van overgewicht of obesitas. Ook endocrinologische, psychische of genetische aandoeningen of medicatie kunnen leiden tot gewichtstoename waar de persoon zelf heel weinig aan kan doen. “Zeker middelen zoals cortisone of antipsychotica verhogen het risico op overgewicht en type 2-diabetes”, vertelt prof. dr. Vangoitsenhoven. “Dit kan voor de patiënt erg frustrerend zijn, omdat ze zelf weinig invloed hebben op de oorzaak, maar wel mee verantwoordelijk zijn voor de behandeling. Dan werken we samen om tenminste de suiker goed onder controle te houden en de gewichtstoename te beperken.”
Volgens prof. dr. Vangoitsenhoven is het noodzakelijk om overgewicht of obesitas ernstig te nemen als een aandoening met comorbiditeiten, waarbij nood is aan goede zorg en goede medicatie. “Als zorgverlener ga je steeds op zoek naar de beste manier om mensen te helpen”, stelt hij. Verpleegkundigen kunnen hierbij een waardevolle, ondersteunende rol spelen, zeker in de thuisverpleging. “Merk je bijvoorbeeld dat er veel voorverpakte voeding geconsumeerd wordt van lage kwaliteit? Durf er iets van te zeggen, ook al is het niet altijd gemakkelijk. Bij twijfel, is het goed om te verwijzen naar een diëtist, de huisarts of een obesitaskliniek. Benader de persoon steeds met een open blik. Mensen met obesitas zijn vaak echte dieetexperten, die heel goed weten wat kan en wat niet. Zij hebben meestal al een lange weg afgelegd die zeker niet gemakkelijk was. Ten slotte moet je als verpleegkundige ook goed voor jezelf zorgen. Door mijn ervaring in verschillende ziekenhuizen weet ik dat er vaak heel wat verleidingen aanwezig zijn op de werkvloer: koekjes, pralines van een dankbare patiënt, … Verwen jezelf met een lekkere, verse maaltijd voor of na de shift. Het komt je gezondheid ten goede.”
[2] Lean, M. E., Leslie, W. S., Barnes, A. C., Brosnahan, N., Thom, G., McCombie, L., Peters, C., Zhyzhneuskaya, S., Al-Mrabeh, A., Hollingsworth, K. G., Rodrigues, A. M., Rehackova, L., Adamson, A. J., Sniehotta, F. F., Mathers, J. C., Ross, H. M., McIlvenna, Y., Stefanetti, R., Trenell, M., Welsh, P., … Taylor, R. (2018). Primary care-led weight management for remission of type 2 diabetes (DiRECT): an open-label, cluster-randomised trial. Lancet (London, England), 391(10120), 541–551. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(17)33102-1
Wie is prof. Dr. Roman Vangoitsenhoven?
- behaalde zijn doctoraat met het proefschrift “De rol van dieet tijdens de ontwikkeling en behandeling van type 2-diabetes”
- specialiseerde als endocrinoloog aan de KU Leuven
- spendeerde een jaar aan de Cleveland Clinic, Ohio, voor bijkomend onderzoek
- is sindsdien 2020 werkzaam op de dienst endocrinologie in UZ Leuven
- toont zowel in zijn klinische praktijk als onderzoek een bijzondere interesse voor obesitas en diabetes
BMI en buikomtrek
BMI is een eenvoudige en toegankelijke manier om weer te geven of je een gezond gewicht hebt. Zeker bij een BMI boven de 30 is de berekening accuraat, volgens prof. dr. Vangoitsenhoven.
BMI = gewicht (kg) / lichaamslengte2 (m) | |
BMI < 18,5 | Ondergewicht |
BMI 18,5-25 | Gezond gewicht |
BMI 25-30 | Overgewicht |
BMI > 30 | Obesitas |
Bron: Diabetes Liga
Toch kan er wel wat afwijking optreden bij BMI. Denk maar aan een bodybuilder waarbij de spiermassa het gewicht bepaalt. Bovendien blijkt uit studies dat Aziaten meer last ondervinden bij een BMI van 27 dan andere etniciteiten. Om het volledige beeld te krijgen, raden experten aan om ook de buikomtrek te bekijken. Veel (visceraal) vet ter hoogte van de buik wijst op een hoger gezondheidsrisico en meer kans op hart- en vaatziekten, een hoge cholesterol en hoge bloeddruk.
Buikomtrek | ||
Verhoogd gezondheidsrisico | Vrouwen | 80-88 cm |
Mannen | 94-102 cm | |
Sterk verhoog gezondheidsrisico | Vrouwen | > 88 cm |
Mannen | > 102 cm |
Bron: Diabetes Liga
Overgewicht en obesitas in België | |
Gemiddeld BMI volwassenen | 25,5 |
Volwassen bevolking met overgewicht | 49,3 % |
Volwassen bevolking met obesitas | 15,9 % |
Percentage jongeren (2-17 jaar) met overgewicht | 19 % |
Percentage jongeren (2-17 jaar) met obesitas | 5,8 % |
Bron: Gezondheidsenquête 2018 Sciensano
Bijblijven met slimme insulinepomptherapie
Insulinepompen zijn al tientallen jaren gekend als doeltreffend en gebruiksvriendelijk alternatief voor insuline-inspuitingen. Pomptherapie biedt tal van praktische en klinische voordelen. Al lijkt nog niet iedereen met diabetes overtuigd, prof. dr. Pieter Gillard ziet de toekomst van de insulinepomp positief: “Ik voorspel dat over twee jaar de meerderheid van de personen met diabetes in ons centrum een pomp gebruikt.”
Een insulinepomp is een uitwendig apparaat dat continu insuline afgeeft via een katheter die in het onderhuids weefsel wordt geplaatst. Het toestel wordt geprogrammeerd door het diabetesteam om over 24 uur insuline toe te dienen op basis van een individueel schema. De persoon met diabetes dient enkel zelf een bolus insuline toe bij de maaltijd, of wanneer de bloedglucosewaarden te hoog zijn. In het omgekeerde geval, wanneer de persoon verwacht dat de suikerwaarden zouden kunnen dalen, bijvoorbeeld tijdens het sporten of bij warme temperaturen, kan je tijdelijk minder of zelfs geen insuline laten toedienen. Allemaal via een eenvoudige handeling op de pomp.
Het grootste voordeel is dat de insulinepomp op die manier heel wat flexibiliteit biedt aan de gebruiker. Daarnaast vermijd je injecties en kan je kleinere volumes insuline toedienen, waardoor het bloedsuikergehalte veel fijner af te regelen valt. Uit studies blijkt dat mensen met een insulinepomp gemiddeld een betere suikercontrole hebben, minder (vaak) hypoglycemie ervaren en dat hun levenskwaliteit daardoor toeneemt. De pomp wordt vooral toegepast bij diabetes type 1, bij diabetes type 2 wordt die niet terugbetaald.
Aandachtspunten bij pomptherapie
De insulinepen is vandaag nog steeds de meest gangbare therapievorm bij diabetes, ook al biedt die minder flexibiliteit in het aanpassen van de insulinedosis dan een pomp. “We merken dat sommige mensen nog wat drempelvrees voelen, wat ik ergens ook begrijp”, vertelt prof. dr. Pieter Gillard, endocrinoloog in UZ Leuven. “De pomp hangt 24/7 aan je lichaam vast met een katheder. Het is extern, dus zichtbaar, en sommigen zijn ongerust dat ze ermee zullen blijven haperen.” Bij de overstap naar insulinepomptherapie is het dus zeker even wennen aan de nieuwe manier van insuline toedienen. “De opstart is een intensieve periode die gepaard gaat met voldoende educatie, zodat de pomp continu goed en veilig functioneert. We spenderen dan heel wat uren samen met de persoon met diabetes en bekijken kathederzorg, zorg van de injectieplaats, herkennen van waarschuwingssignalen door de pomp, … De rol van de diabeteseducator is hier cruciaal.”
Net zoals de continue werking van de pomp. Als de pomp stopt met insuline geven, is er namelijk geen insuline meer in het lichaam van de persoon met diabetes. Dat is anders dan bij een insulinepen, waarmee je insuline inspuit die 24 uur werkt. Als een pomp stopt met werken of losgekoppeld wordt, geraakt de persoon met diabetes sneller in een absoluut insulinetekort. Dat leidt binnen enkele uren tot een verzuringstoestand waarbij ketonen in het bloed terecht komen.
Slimme pompen verlagen de drempel
In België gebruikt zo’n 20 procent van de mensen met type 1-diabetes een insulinepomp. Kinderen gebruiken iets vaker een pomp: tot 35 procent. Het UZ Leuven raadt personen met diabetes de pomp zeker aan. “In ons diabetescentrum gebruikt 40 procent al een pomp”, vertelt dr. Gillard. “Ik voorspel dat dat over één à twee jaar meer dan de helft zal zijn. Insulinepompen zijn geenszins meer een nieuwe techniek, maar de evoluties en verbeteringen die de technologie ondergaat, gaan razendsnel. Slimme pompen en patchpompen maken de overstap voor veel mensen heel wat interessanter.”
Gedeeltelijk autonome pompen slagen er tegenwoordig in om suikerwaardes accuraat te meten en om op basis van algoritmes insuline toe te dienen. “Steeds meer mensen zetten de stap door de zogenoemde slimme pompen die de taak volledig of gedeeltelijk overnemen. De autonome systemen slagen erin hypo’s en ernstige hypers te vermijden. Dat de persoon met diabetes zelf veel minder moet doen aan de pomp, maakt de voordelen des te groter. Momenteel heeft meer dan 70 procent van onze pompgebruikers een slimme pomp. Als iemand vandaag wil beginnen met insulinepomptherapie, zullen we bijna altijd een slimme pomp aanbieden. De niet-autonome pompen, die we ook wel eens oneerbieding domme pompen noemen, starten we tegenwoordig niet meer op.”
Voor mensen die nog wat weerstand voelen bij een pomp met katheder is er de patchpomp. Die plakt op de huid. Angst om het toestel te verliezen of om ergens te blijven haperen is dan niet meer nodig. “De patchpompen zijn momenteel nog van de klasse niet-autonome pompen”, weet dr. Gillard. “In de Verenigde Staten staat de ontwikkeling van autonome patchpompen wel al verder. Het is een kwestie van tijd voor die ook naar Europa komen. Ik denk dat veel mensen de stap zullen durven zetten zodra de slimme kleefpompen hier beschikbaar zijn.”
Aanspreekpunt voor verpleegkundigen
Na de opstart zijn mensen met diabetes in staat volledig zelf het toestel te bedienen. Gebruikers van een pomp hoeven ook niet frequenter opgevolgd te worden dan anderen. “In principe is geen verpleegkundige tussenkomst nodig bij het gebruik van de pomp. Natuurlijk verandert de zaak wanneer personen met diabetes zorgbehoevend worden. Denk aan situaties in de thuisverpleging of in woonzorgcentra. Dan kunnen verpleegkundigen wel eens ingeschakeld worden bij de praktische handelingen om de pomp te laten draaien, bijvoorbeeld door het regelmatig verplaatsen van de katheder. Verpleegkundigen moeten goed weten dat zo’n insulinepomp continu moet werken. Als je bijvoorbeeld merkt dat de pomp niet meer aan het lichaam hangt, is dat een acuut moment.”
Nu de populariteit van (slimme) insulinepompen toeneemt en de levensverwachting toeneemt door de verbeterde zorg, zullen verpleegkundigen in alle settings vaker in contact komen met de insulinepomp. Volgens de professor is het dus belangrijk om dus tenminste een notie te hebben van hoe het werkt. “Diabetesconventiecentra die pompen opstarten zijn trouwens verplicht om de klok rond permanentie te hebben. De diabeteseducatoren staan paraat om mensen met diabetes te helpen, maar ook om alle mogelijke vragen van verpleegkundigen te beantwoorden. De evolutie van de technologie gaat zo snel dat alle verpleegkundigen dit onmogelijk volledig kunnen bijbenen met opleidingen. Dan is een goede samenwerking tussen verpleegkundigen uit de eerste lijn en diabeteseducatoren cruciaal.”
Wie is Pieter Gillard?
Prof. dr. Pieter Gillard is verbonden aan UZ Leuven als endocrinoloog. Hij specialiseert in type 1-diabetes en vertoont een bijzondere interesse voor nieuwe technologieën.
Jongeren met diabetes hebben nood aan een veilige haven
Patient empowerment is bij mensen met een chronische aandoening essentieel om hen voldoende te betrekken in hun eigen zorg en gemotiveerd te houden. Voor jongeren met diabetes komt daar nog een extra dimensie bovenop: leren omgaan met een chronische ziekte in volle mentale en lichamelijke ontwikkeling. Inspelen op die context is noodzakelijk om vooruitgang te boeken met deze personen, vindt zelfstandig diabetescoach Geert De Backer.
Jongeren met diabetes hebben voornamelijk diabetes type 1. Bij hen is de ziekte onomkeerbaar en dus is de impact op hun leven des te ingrijpender. “Mensen met beginnend diabetes type 2 hebben in het prediabetesstadium nog een kans het tij te keren door hun levensstijl aan te passen (gezonde voeding, voldoende beweging, stress vermijden). Voor iemand met type 1-diabetes is dat niet zo”, legt Geert De Backer uit. Tot twee jaar terug was hij diabeteseducator in de diabetesconventie in het UZ Gent. Vandaag is Geert aan de slag als zelfstandig diabetescoach en gastdocent aan onder andere HOGENT. “Je kan als persoon met diabetes geen vakantie of break nemen van je ziekte. Diabetes is er altijd en overal, 24 op 7. Voor jongeren die volop in hun puberteit zitten, op zoek zijn naar zichzelf en in volle ontwikkeling zijn, is dat een bijzonder zwaar verdict. Hen op een positieve manier betrekken in hun traject is daarom essentieel.”
Verbinden en graag zien
Hoe ga je om met mensen met diabetes? Hoe bereik je hen? Hoe maak je verbinding? Volgens Geert zijn dat de kernvragen voor elke zorgverlener die met diabetes in contact komt: “Je moet je patiënt graag willen zien. Dat neemt niet weg dat je niet kritisch mag zijn over wat die persoon doet, maar richt je feedback op de acties en niet op de persoon zelf. Bewaak tegelijk ook je eigen grenzen. Het is niet verkeerd om aan te geven wat jij niet acceptabel vindt.” Als diabetesverpleegkundige is het belangrijk een veilige haven te creëren voor iemand met diabetes. Open communicatie en non-verbaal gedrag dragen hiertoe bij. “Zeker bij jongeren, die erg kwetsbaar zijn, is dit zo belangrijk. Als ze zich niet veilig voelen, nemen ze je niet in vertrouwen en is de kans groot dat ze zaken verdoezelen. Of komen ze gewoon niet meer langs. Dat is een gemiste kans. Durf daarom zeker ook over andere zaken te praten dan alleen hun ziekte, zoals hun vriendenkring, de school, sport en hobby’s. Zo creëer je betrokkenheid.”
Focus op het positieve
Te veel aandacht geven aan wat niet goed gaat, is nefast volgens De Backer. “Een kinder- of adolescentenbrein kan niet om met negatieve feedback. Hou opmerkingen daarom zo feitelijk mogelijk en focus op wat wel goed loopt. Dat creëert groeikansen voor het kind of de jongere. Als iets gelukt is, bespreek waarom het lukte en hoe je die aanpak in de toekomst kan herhalen. Probeer ook niet te veel in één keer te bereiken. Het is beter om kleine stappen vooruit te zetten, dan een te groot doel te definiëren en er niet te geraken. Betrek de jongeren in het bepalen van dat doel, maar durf hen hierin uit te dagen als je denkt dat het onrealistisch is. Beter verschillende kleine succeservaringen dan één grote mislukking.”
Inzetten op empowerment en zelfmotivatie maken bij jongeren dus het verschil. Maar wat als het dan toch misloopt? “Mislukken hoort erbij. Blijf geloven in de persoon en blijf focussen op het positieve. Bespreek samen wat nodig is om die ene stap toch te kunnen zetten. Misschien helpt een sms’je van de diabeteseducator om de jongere aan iets te herinneren? Of kunnen vrienden en familie dit te doen? Ook de taal die je gebruikt, beïnvloedt de motivatie van de jongere. Spreek niet over ‘slechte’ waarden, maar over ‘hoge’ waarden. Vel geen oordeel. Wil je als zorgverlener hier beter mee leren omgaan, dan is je verdiepen in gemotiveerde gespreksvoering en oplossingsgerichte coaching een aanrader. Om empowerment aan te leren aan jongeren is coaching door de diabeteseducator namelijk broodnodig.”
Gouden tip voor een geslaagd diabetesconsult
Tijdens een educatieconsult ligt de focus vaak op de technische aspecten van de zorg, zoals de waarden van een patiënt. Aan het einde van de sessie blijkt er soms te weinig tijd om nog in te gaan op concrete vragen van de jongere. Daarom geeft Geert graag deze tip mee: “Start een consult daarom met de vraag wat de jongere zeker wil bespreken. Dat kan iets technisch zijn, zoals hoe bepaalde materialen werken, maar ook iets totaal anders. Bijvoorbeeld: ‘Thuis is weinig gezonde voeding voor handen, hoe ga ik hier mee om?’ of ‘Volgende week ga ik op scoutskamp, hoe houd ik daar mijn diabetes onder controle?’ Hierdoor blijf je in verbinding met de jongere en garandeer je dat het gesprek wel degelijk zinvol was voor die persoon.”
Proactieve, multidisciplinaire aanpak voor chronische aandoening
Chronische aandoeningen, zoals diabetes, vergen een andere benadering dan acute aandoeningen. Een proactieve aanpak gericht op de lange termijn is noodzakelijk. Hiervoor worden de principes van chronic disease management gebruikt. Dit concept werd initieel in de Verenigde Staten ontwikkeld door gezondheidsverzekeraars. Deze aanpak is tot op zekere hoogte ingeburgerd in België, maar is zeker nog voor verbetering vatbaar.
Bij acute zorg ligt de nadruk op het reactieve: een patiënt heeft namelijk een onmiddellijke urgentie. Diabetes is een chronische aandoening waarvoor een andere benadering nodig is. Mensen met diabetes hebben een langetermijnbegeleiding nodig, waarin ze zelf een belangrijke verantwoordelijkheid moeten opnemen, geholpen door verschillende zorgverleners. Hierbij is het belangrijk complicaties op tijd te detecteren en zo veel mogelijk te vermijden. De ziekte brengt veel verschillende facetten van zorg samen. Vroegtijdige detectie, multidisciplinaire ondersteuning door huisarts, diëtist, verpleegkundige, oftalmoloog en zo nodig endocrinoloog, podoloog, cardioloog, psycholoog, …, een gestructureerde opvolging met duidelijke taakafspraken en educatie en empowerment van de patiënt zijn essentieel.
“Om de aandoening op lange termijn onder controle te houden is een goede organisatie nodig. Zo kwam chronic disease management in beeld. Dit concept werd in 1998 in de Verenigde Staten ontwikkeld, onder andere door dr. Wagner en streeft naar het verstrekken van een geïntegreerd zorgpakket doorheen het hele ziekteproces. Zijn chronic care model wil de dagelijkse zorg proactief en gepland maken, en tegelijk de kwaliteit garanderen aan een beheersbare kost, voor een welomschreven patiëntenpopulatie”, legt endocrinoloog prof. dr. Frank Nobels uit. Hij is diensthoofd endocrinologie-diabetologie in het OLV Ziekenhuis Aalst-Asse-Ninove.
Kaiser Permanente piramide
Welke vorm van chronic disease management nodig is, hangt af van het stadium van een aandoening en kan onderverdeeld worden volgens de principes van de Kaiser Permanente-piramide. “Deze piramide deelt de bevolking onder in verschillende categorieën. Bij diabetes zien we de volgende onderverdeling: 1) de algemene bevolking die geen diabetes heeft en die je preventief informeert, 2) de groep met prediabetes, die een hoog risico heeft om de volgende jaren diabetes te ontwikkelen en die levensstijlmaatregelen moeten nemen, 3) de groep met type 2-diabetes die de eerste jaren van hun aandoening door de eerstelijnszorg begeleid worden, 4) de mensen met type 2-diabetes waarbij de behandeling complexer wordt en gedeelde eerstelijns-specialistische zorg nodig is, en 5) de complexe patiënten die gespecialiseerde zorg nodig hebben”, verduidelijkt prof. dr. Nobels.
“In België zijn mensen met diabetes opgedeeld in het pretraject, het zorgtraject en de diabetesconventies. In het pretraject – de eerstelijnszorg – staan levensstijlcoaching en perorale medicatie centraal en staat de huisarts aan het roer. In het zorgtraject – de middenmoot van de piramide – is nog steeds het team rond de huisarts de drijvende kracht, maar helpt de specialist-endocrinoloog de grote lijnen uit te zetten. Mensen in deze groep hebben het al moeilijker om de aandoening onder controle te houden. Achter de schermen coachen de specialisten de zorgverleners uit de eerste lijn, zoals huisartsen en diabeteseducatoren. We spreken van een shared care-aanpak. Dit wordt in België heel goed ondersteund via het diabetes-zorgtraject. Hierin wordt een unieke wisselwerking tussen eerste en tweede lijn gestimuleerd waarbij alle actoren van elkaar leren en nauw samenwerken. Bij mensen die onder de diabetesconventies vallen – de top van de piramide – is specifiek case management nodig. Denk aan mensen met type 1-diabetes die zeer gespecialiseerde zorg nodig hebben of mensen met type 2-diabetes met veel comorbiditeit die ingewikkelde insulinebehandelingen nodig hebben.”
Pretraject op de rails krijgen
Prof. dr. Frank Nobels: “De diabetesconventies zijn al sinds eind de jaren ’80 operationeel en het zorgtraject sinds 2009. Beide functioneren goed. Het pretraject is een ander paar mouwen. De initiële doelgroep werd te eng gedefinieerd uit vrees voor te hoge kosten. Daardoor vallen heel wat mensen met diabetes uit de boot en is er te weinig educatie bij hen. Bovendien werd er geen ‘reclame’ gemaakt voor deze eerstelijnsaanpak en het ontbrak de huisartsen aan voldoende ondersteuning. Je kan dan als huisarts wel educatie of groepseducatie voorschrijven, maar als dit niet georganiseerd wordt in de regio waarin je actief bent, dan kan je weinig beginnen. Het RIZIV richtte recent een denkgroep op om dit pretraject nieuw leven in te blazen. Het is afwachten wat daaruit voortkomt. Eén ding is zeker: door in te zetten op het pretraject verminder je gezondheidsproblemen op de lange termijn en dus ook de kost die hiermee gepaard gaat.”
Wie is prof. dr. Frank Nobels?
- studeerde geneeskunde aan de universiteit van Antwerpen
- specialiseerde in inwendige geneeskunde, endocrinologie-diabetologie aan de universiteit van Antwerpen (1991), aan het Centre hospitalière Universitaire Lille (Frankrijk, 1991) en aan het Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Nederland, 1992)
- behaalde een PHD aan de Erasmus Universiteit (1999)
- is diensthoofd voor de afdeling endocrinologie-diabetologie aan het OLV Ziekenhuis Aast, Asse, Ninove
- is gastprofessor klinische en experimentele endocrinologie aan de KU Leuven
Rol van de verpleegkundige in multidisciplinaire diabetesteam
Een diabetesverpleegkundige in de conventie vervult een sleutelrol in de begeleiding van personen met complexe diabetes. “Het is een boeiende, maar intensieve job, want de verpleegkundige is de coach van de patiënt. Het is ook een intellectuele job, waarin je de grote lijnen moet kunnen zien in veel glucosedata, en ook veel technische bagage moet hebben om onder andere met glucosesensoren en insulinepompen om te kunnen”, weet prof. dr. Frank Nobels. “In de eerstelijnszorg en het zorgtraject spelen de diabeteseducatoren ook een belangrijke rol. Hierbij zijn taken, zoals coaching rond levensstijl, brede educatie van de persoon met diabetes en waar nodig het leren meten van glycemie en toedienen van insuline onontbeerlijk.”
Diabetes in cijfers
op basis van het Belgische Nationale Gezondheidsonderzoek in 2019
- 1 op 10 volwassenen in België heeft diabetes.
- 37 % van de mensen met diabetes weet niet dat hij of zij diabetes heeft.
- Diabetes type 2 komt het meest voor: in 90 à 95 % van de gevallen is het deze variant.
- Diabetes type 1 manifesteert zich vooral op jongere leeftijd bij kinderen en adolescenten.
- Zwangerschapsdiabetes wordt jaarlijks vastgesteld bij ongeveer 9% van de zwangere vrouwen.
Bron: Lampaert A. Diabetes Info 2022
25 jaar Diabetessymposium: bijscholen, netwerken en connecteren
Al 25 jaar lang vindt elk jaar het Diabetessymposium plaats. Het is de plek voor iedere zorgverlener die wil bijleren over de meest recente ontwikkelingen in diabeteszorg. Deze jaarlijkse bijscholing ontstond in de schoot van de allereerste opleiding voor diabeteseducatoren in ons land verbonden aan een hogeschool. De grondlegger en drijvende kracht: Marleen De Pover, oprichtster & voorzitster en nu lid van de werkgroep diabetesverpleegkundigen van NETWERK VERPLEEGKUNDE.
Van de verpleegsterschool in Eeklo naar een volwaardig postgraduaat in Gent. Marleen De Pover was tijdens haar schooljaren wel vrijwilliger voor de lokale afdeling van de Diabetes Liga, maar ze had nooit verwacht zich zo te verdiepen in de wereld van diabetes care. “Het kwam op mijn pad en het werd mijn passie”, zegt ze. Toen Marleen verpleegkundige was, vond je in België alleen een zesdaagse opleiding van de Diabetes Liga rond zorgen voor mensen met diabetes. “Die was sterk toegespitst en enkel toegankelijk voor ziekenhuisverpleegkundigen. Ik werkte toen al op een school en schreef me toch in, want mijn interesse was gewekt door het evenement waar ik aan meewerkte. Met Suikerklontje zamelde ik in voor een meisje met diabetes type 1 voor de aankoop van de eerste glucometer. Op dat moment stuurde professor Roger Bouillon van het UZ Leuven zijn verpleegkundige Mieke De Smet naar Nederland voor een specifieke opleiding tot diabeteseducator.”
Kort na haar cursus bij de Diabetes Liga volgt een fusie en komt Marleen in het KAHOG in Gent, vandaag de Arteveldehogeschool. De directie vraagt haar een postgraduaat diabeteseducator in te richten. Pionierswerk in Vlaanderen op dat moment. “Ik mocht het programma volledig zelf ontwikkelen en schrijven. De directie gaf me ongelofelijk veel vertrouwen”, vertelt Marleen. “Voor mij was het heel duidelijk: ik wilde een curriculum maken die zeer breed ging en voor iedere zorgverlener toegankelijk was. Van verpleegkundigen en podologen tot diëtisten. Er was ook aandacht voor allerlei facetten: van het zorgaspect tot communicatie. Jaarlijks werden dertig mensen toegelaten. Maar ik wist ook dat het postgraduaat niet voldoende zou zijn. Voortdurende bijscholing is nodig wanneer je je specialiseert in een domein dat zo snel evolueert als diabetes care. Ik heb ondernemersbloed in mijn aderen en zette mijn schouders onder een jaarlijks initiatief.”
Groei en bloei
Zo kwam er op 21 en 22 oktober 1998 het allereerste Diabetessymposium, verbonden aan de opleiding tot diabeteseducator. “De KAHOG had al een Diabetesdag voor studenten. Die groeide uit tot een week waarin studenten samenwerken aan een case en presentatie”, licht Marleen toe. “Het eerste symposium stond heel dicht bij de postgraduaat opleiding. Het is hieruit gegroeid en bleef ook lang verbonden aan de hogeschool.” In het jaar 2010 werd het Diabetessymposium voor het eerst georganiseerd binnen NETWERK VERPLEEGKUNDE, toen het NVKVV. Voormalig algemeen coördinator Michel Foulon sprak Marleen aan tijdens een lezing over diabetes en wondzorg met de vraag of ze het symposium niet bij de beroepsvereniging wilde onderbrengen & alsook de werkgroep diabetesverpleegk. oprichten
“Ik had er enkele duwtjes in de rug voor nodig, maar besloot het toch te doen. Het was de logische volgende stap. Van bij de start wilde ik met het symposium inspelen op de daadwerkelijke noden van verpleegkundigen in het werkveld en hen op de hoogte houden van de allernieuwste tendensen en ontwikkelingen binnen diabeteszorg. Diabetesverpleegkundigen kregen binnen NETWERK VERPLEEGKUNDE ook een eigen werkgroep. Daarmee stelden we jaarlijks een programma samen met vertegenwoordigers uit de thuiszorg en algemene en universitaire ziekenhuizen. Vandaag is het een tweedaags congres met 550 deelnemers per jaar.” De werkgroep werkt mee maar stelt het programma niet samen, dat doe ik, voor Oostende doet de werkgroep dat wel
Belang van specialisatie
Arteveldehogeschool werd de referentie voor diabeteszorg. Het Diabetessymposium werd de ideale plek voor een multidisciplinaire uitwisseling van kennis en technologie, met de zorgvrager en zijn omgeving als focus. “Doorheen de 25 jaar van het symposium nodigden we zowat iedere aanstaande professor binnen de diabeteszorg uit, we introduceerden nieuwe technologieën, nodigden bedrijven uit om materiaal voor te stellen, … Het bouwde meteen verder op mijn doelstelling van het postgraduaat tot diabeteseducator”, zegt Marleen. “Specialiseren is belangrijk voor iedere verpleegkundige. Het postgraduaatprogramma ontwikkelde ik om het boeiend en uitdagend te maken voor hen, maar ook om hun te leren verantwoordelijkheid te nemen . Ze staan zeer dicht bij mensen met diabetes en dat schept een intense band. Net daarom is het zo belangrijk dat ze innovaties op de voet volgen. Via het symposium leren ze de professoren en firma’s kennen die de ontwikkelingen in kennis en technologie creëren en kunnen ze netwerken. Het doel van het symposium is altijd tweeledig: een sterk programma neerzetten en de gemeenschap die werkt rond diabeteszorg samenbrengen.”
Speciallekes
25 jaar Diabetessymposium, dat is ook 25 jaar aan mooie en boeiende momenten bij elkaar. Marleen houdt warme herinneringen over aan het tienjarig bestaan van het symposium. “Dat jaar haalden we Prof. Aldo Maldonato, een Italiaanse professor verbonden aan de universiteit van Rome, naar Gent. Hij werkt vooral rond diabetes bij jongeren en organiseerde voor hen zomerkampen. Dat hij naar het congres wilde komen voor een lezing was een erkenning voor ons harde werk en voor de naam en faam van het symposium”, vertelt Marleen. “We hoeven het trouwens niet altijd in het buitenland te zoeken. Ons land verricht knap werk. Heel wat dokters, professoren en wetenschappers zijn elk jaar opnieuw trouwe gasten. Ik denk dan aan professor Frank Nobels of professor Chantal Mathieu. Zij deed pionierswerk rond zwangerschap en diabetes en was een van de eersten die het mogelijk maakte voor vrouwen met diabetes type 1 om een kind te krijgen. Dat kreeg toen veel reactie, maar het leidde ook vroedkundigen naar onze jaarlijkse bijeenkomst.”
Marleen staat erop ook alle cursisten van het postgraduaat te bedanken voor hun inzet. “Ik had steeds een goed contact met hen. Ze werkten voltijds, volgden de lessen, deden stage en maakten een portfolio. Dat is een zware, niet te onderschatten workload. Als ze er eventjes door zaten, was ik graag een luisterend oor. Ik zal hen nooit vergeten”, zegt Marleen. “De cursus bracht me ook op enkele onverwachte plaatsen, zoals bij AA Gent. Daar ging ik uitleg geven over de preventie van diabetes. Voor de match mochten kinderen met diabetes dan mee het veld op met de spelers. Het postgraduaat en symposium brachten me trouwens ook al bij voormalig Anderlechtspeler Pär Zetterberg. Gaan we diabetes ooit genezen? Misschien niet, maar preventie is zo belangrijk.” Er bestaat geen twijfel dat Marleen zich al 25 jaar lang met hart en ziel inzet voor haar Diabetessymposium. Een levenswerk waar ze met recht en rede trots op mag zijn. Of ze de fakkel binnenkort wil doorgeven? “Misschien. We zien wel wat de tijd brengt. Momenteel geniet ik nog te veel van het contact met de verpleegkundigen, professoren en bedrijven. En je weet dat ik graag eens een specialleke bedenk, zoals onze Fancy Diabetes Day.”
Marleen De Pover
Triage door de spoedverpleegkundige: wanneer moet de patiënt naar spoed en wanneer naar de huisarts?
Voor zijn doctoraatsthesis[1] onderzocht huisarts en onderzoeker aan de UAntwerpen Stefan Morreel hoe de triage door spoedverpleegkundigen tijdens het weekend anders kon verlopen. Het uitgangspunt was dat mensen die op dat ogenblik naar de spoeddienst gaan, met hun zorgvraag ook bij de huisartsenwachtpost terecht zouden kunnen.
Je wordt ziek in het weekend: wanneer ga je naar de huisartsenwachtpost en wanneer naar de spoeddienst? Beide zijn toegankelijk en bevinden zich in veel gevallen vlak bij elkaar. Toch is de spoeddienst vaak overbevraagd en zijn de wachttijden er lang, terwijl het in de huisartsenwachtpost soms kalm is. De drukke momenten vallen bij beide diensten op andere momenten. Is er dan geen mogelijkheid om patiënten van de spoeddienst naar de wachtpost door te verwijzen? Dat onderzocht Stefan Morreel, zelf huisarts bij de wachtpost Antwerpen Oost. Voor zijn doctoraatsthesis aan de UAntwerpen evalueerde hij de verschillende interventies in het AZ Monica-ziekenhuis in Deurne. Het onderzoek spitste zich toe op spoedverpleegkundigen die de uiteindelijke doorverwijzing doen op basis van een bestudeerd model. Met andere woorden: hoe kan een triagesysteem de verpleegkundige bijstaan in het bepalen of een zorgnood al dan niet dringend is.
Het onderzoek vertrok vanuit het Manchester Triage System (MTS). Daarbij worden bepaalde parameters bekeken: kan de patiënt stappen, zijn er hartproblemen, ademt de patiënt, heeft hij of zij keelpijn? “Het is een stroomdiagram waarbij naar de toestand van de patiënt gepeild wordt”, licht Stefan Morreel toe. “Zie het als een gesprek tussen de verpleegkundige en de zorgvrager. De eindevaluatie is dan de urgentiegraad die wordt toegekend en een toewijzing aan huisartsenwachtpost of spoed. Zijn er zorgwekkende alarmtekens, dan gaat de verpleegkundige uit van een dringende hulpvraag en moet de patiënt een arts zien binnen de 60 minuten. Kan een probleem 2 uur wachten, dan wordt de patiënt toegewezen aan de huisartsenwachtpost. Die gradatie in urgenties wordt ook in het oorspronkelijk MTS toegepast, maar zonder toewijzing naar de wachtpost of spoed. Daarom spreken we over een uitbreiding van dit systeem of eMTS.”
Duidelijke situaties
Triage is het sorteren en classificeren van patiënten om de dringendheid van hun zorgvraag te bepalen en hen naar de meest geschikte dienst te begeleiden. Tot 2017 bestond in ons land geen triage, tenzij via pilootprojecten. Voor telefonische triage is er de 1733 richtlijn. “Maar uit mijn doctoraat blijkt dat die nog niet klaar is voor implementatie bij fysieke triage op de spoed”, stelt Morreel. “Voor het onderzoek werkten we 53 situaties uit en legden we enkele typische handelingen vast die door een huisarts gesteld kunnen worden. Op die manier wisten verpleegkundigen exact welke patiënt waar behandeld kon worden. Een concreet voorbeeld: heeft een kind buikpijn en diarree, dan kijkt de verpleegkundige waar de buikpijn zit. Is dat rechtsonder, dan wordt het kind als spoedpatiënt toegewezen, anders naar de huisarts. Of patiënten die dronken zijn of technische onderzoeken moeten ondergaan, ook zij bleven op de spoeddienst. Die technische onderzoeken worden bewust op spoed gehouden. Niet alle huisartsen kunnen die namelijk uitvoeren en je mag van verpleegkundigen niet verwachten dat zij kunnen onthouden welke huisarts het wel doet en welke niet. Zo loop je de kans patiënten heen en weer te sturen.”
Het patiëntenluik was het moeilijkste onderdeel uit het onderzoek. “Er bestaat nu eenmaal niet zoiets als de spoedpatiënt. De problematieken zijn zo divers. Patiënten baseren zich voor de keuze tussen een spoeddienst of een huisartsenwachtpost op eerdere ervaringen, toegankelijkheid, wachttijden, verwachte kosten, de relatie met hun huisarts en hoe ze hun klacht ervaren. Daarbij komt dat je de patiënt nooit het gevoel mag geven dat hij een foute keuze maakte. Hij moet zich bovenal begrepen voelen.”
4 procent terug naar spoed
De theorie klinkt goed, maar wat zijn nu de resultaten? Van de spoedpatiënten werd 9,5 procent geadviseerd om naar de huisartsenwachtpost te gaan. Slechts 4 procent van die patiënten werd door de huisarts terug naar spoed doorverwezen. “Algemeen stellen we vast dat de verpleegkundige beter trieert dan de patiënt en de arts. Uit de literatuurstudie blijkt dat dokters te diagnostisch denken”, zegt Morreel. “Verpleegkundigen konden een beslissing van de eMTS ook overrulen. Dat gebeurde in 5 procent van de gevallen. Zo kon de computer wel aangeven dat ze moesten doorverwijzen naar de wachtpost, maar gaf de ervaring van de spoedverpleegkundige toch aan dat de patiënt beter op spoed zou blijven.”
Theoretisch werd het advies om door te verwijzen naar de huisarts dubbel zo vaak gegeven dan in de praktijk. Een verklaring die de onderzoekers uit diepte-interviews halen is dat verpleegkundigen op veilig willen spelen en niet willen falen. “Maar ook de verwachte patiëntreactie kan een rol spelen. Liefst 1 op 4 weigert het advies om naar de huisarts te gaan. Dat ging vooral om mannen, mensen die verder af wonen of die bepaalde aanmeldingsklachten hebben. Wanneer het rustig was, weigerden minder patiënten, dan wanneer het een normale drukte was. Patiënten die zelf in het ziekenhuis werken blijven ook vaker op spoed. Of als patiënten al eens goed geholpen werden op de spoeddienst blijven ze ook liever daar. Daar anticiperen verpleegkundigen al op.”
De financiële regeling
Voor patiënten speelde het kostenplaatje van de interventie misschien ook wel een rol. Uitgesteld betalen of niet? “In hoeverre dat meespeelt, hebben we in dit onderzoek niet bekeken. Maar in eerder onderzoek door professor Hilde Philips[2] werd dit bestudeerd. Dat speelt voor de patiënt weinig rol, maar wel voor de zorgverlener”, licht Morreel toe. “We merken wel dat patiënten de kost van de huisarts overschatten. Ze denken dat het hen 16 euro kost, in plaats van 4 euro. Patiënten betalen minder remgeld en ondergaan minder onderzoeken. De honoraria voor huisartsen liggen wel hoger, waardoor de inkomsten voor de wachtpost hoger liggen. Voor de spoeddienst is er geen verschil in inkomsten. Ons doel was nochtans om aan kostenbesparing te doen, maar de totale kost gaat lichtjes de hoogte in. Voor de patiënt daalde de prijs met 5 procent, maar voor de overheid steeg die met 7 procent.”
Gunstig voor de werkdruk
Deze TRIAGE trial wordt over de algemene lijn als eerder positief geëvalueerd. “De verpleegkundigen die meewerkten aan het onderzoek zijn ervaren en hoogopgeleid spoedverpleegkundigen. Zij zijn gekwalificeerd om zorgvuldig deze triage uit te voeren”, zegt Stefan Morreel. “We horen uit de interviews dat zij tevreden zijn over eMTS. Het toepassen is tijdrovend, arbeidsintensief en complex, maar het heeft wel een positieve invloed op de werkdruk. De overbelasting van de spoeddienst daalde met 10 procent minder patiënten. Let op, dat staat niet gelijk aan 10 procent minder werkdruk. De patiënten die bleven vroegen namelijk meer zorg. De enige problemen waar verpleegkundigen tegen aan liepen waren taalbarrières, het vermijden van risico’s of de onaangepaste infrastructuur van de spoeddienst.”
Het initiële project liep negen maanden lang in 2019, maar ook vandaag wordt nog op die manier gewerkt in het AZ Monica in Deurne. Ook vandaag nog ervaren de betrokken zorgverleners de methode als positief. Er staat een masterproef gepland om de resultaten te evalueren. “In het AZ Monica is de huisartsenwachtpost vlak naast de spoeddienst. Dat bevordert de implementatie van dit systeem”, vertelt Morreel nog. “We zouden dit model nochtans graag uitbreiden naar andere ziekenhuizen. Door eMTS toe te passen help je patiënten in het kiezen van de juiste zorgverlener. Al moet dit wel regelmatig geüpdatet worden en dringt verder onderzoek zich op.”
Wie interesse heeft en graag het volledige model raadpleegt, kan contact opnemen met dokter Stefan Morreel via stefan.morreel@uantwerpen.be.
[1] Morreel, Stefan & Philips, Hilde & Verhoeven, Veronique & Monsieurs, Koen. (2022). Ill during the weekend – to the GP or to the ED- PhD dissertation Stefan Morreel.
[2] Philips H, Mahr D, Remmen R, Weverbergh M, De Graeve D, Van Royen P. Experience: the most critical factor in choosing after-hours medical care. Qual Saf Health Care. 2010 Dec;19(6):e3. doi: 10.1136/qshc.2007.024299. Epub 2010 Apr 29. PMID: 20430930
Beeld: Foto Kurt
Bestaffing op intensieve zorgen
Na de covidcrisis drong een stand van zaken zich op over verpleegkundig welzijn, verpleegkundige bestaffing en werkomgeving op de afdelingen intensieve zorg. Het KCE publiceerde een studie naar de impact van covid op de verpleegkundige bestaffing en formuleerde aanbevelingen.
Meer dan 2.000 verpleegkundigen uit 68 ziekenhuizen en 78 campussen vulden de vragenlijst van het KCE in. Die peilde naar het aantal patiënten per verpleegkundige, het opleidingsniveau binnen de teams, de perceptie van de kwaliteit van zorg, de kwaliteit van de werkomgeving, de arbeidstevredenheid en het welzijn op het werk. De hoge respons van verpleegkundigen die tijdens volle covidpandemie tijd maakten om deel te nemen aan het onderzoek toont aan hoe belangrijk de onderwerpen zijn die op tafel liggen.
Werkomgeving is bepalend
De resultaten van de enquête tonen aan dat de ziekenhuizen met de beste werkomgevingen ook beter presteren op de andere parameters. Soms is het zelfs zo dat deze ziekenhuizen erin slagen om de gevolgen van de pandemie op het welzijn van de verpleegkundigen te beperken. De kwaliteit van de werkomgeving omvat factoren zoals deelname aan het ziekenhuisbeleid, de kwaliteit van de werkrelatie tussen arts en verpleegkundige, verpleegkundig leiderschap, …
Zo is het risico op burn-out 2,4 keer lager in de groep ziekenhuizen met de beste werkomgeving (23 %) in vergelijking met ziekenhuizen met de slechtste werkomgeving (54 %). In ziekenhuizen met de beste werkomgeving is de intentie om de huidige job te verlaten 2,1 keer lager vergeleken met ziekenhuizen met de slechtste werkomgeving (27% versus 56 %).
Aantal patiënten per verpleegkundige
Op de afdelingen intensieve zorg geldt een wettelijk maximumratio van 3 patiënten per verpleegkundige. De studie constateerde dat de vooropgestelde 3:1-verhouding niet in alle ziekenhuizen realiteit is. Bovendien bleek dat ook hoofdverpleegkundigen worden ingeschakeld om deze ratio te behalen waardoor ze hun leidinggevende taken onvoldoende opnemen.
De 3:1-ratio is uniform voor alle afdelingen intensieve zorg, terwijl de toestand van patiënten op sommige afdelingen meer verpleegkundige aanwezigheid vereisen. Het KCE pleit voor een ratio die is aangepast aan de reële zorgzwaarte, objectief vastgesteld via een meetinstrument dat aangepast is aan de context. Ook de invoering van verschillende niveaus van intensieve zorg-afdelingen moet overwogen worden.
Ondergewaardeerde opleiding
Verpleegkundigen intensieve zorg zijn hooggekwalificeerd personeel – 80 % heeft een beroepstitel – met een hoog niveau van verantwoordelijkheid. De verpleegkundigen voelen zich op hun beurt niet voldoende gewaardeerd voor hun expertise: 75 % zegt ontevreden te zijn over zijn salaris (vooral sinds de hervorming in 2018).
De pandemie leerde ons dat verpleegkundigen intensieve zorg moeilijk te vervangen zijn. Toch voerden ze ook niet-verpleegkundige taken uit. Zo gaf 99,6 % van de respondenten aan administratieve taken te verrichten, 89,4 % bestelde geneesmiddelen en vulde de voorraad aan, en 80,9 % maakte kamers en apparatuur schoon. De oplossing volgens het KCE is om ondersteunend personeel in te schakelen. Niet om verpleegkundigen te vervangen, maar om de teams te versterken en de beschikbare deskundigheid te optimaliseren.
Aanbevelingen en positieve noot
Het KCE dringt aan op een algemeen plan om de attractiviteit van het werken als verpleegkundige in het algemeen, en op de intensieve zorg-afdelingen in het bijzonder, te verhogen. Dit plan moet een betere erkenning, een passende verloning, een opwaardering van de opleiding en personeelsbezetting overeenkomstig de internationale normen omvatten. Er is ook nood aan acties die de kwaliteit van de werkomgeving in de ziekenhuizen verbeteren. Met de oprichting van het Zorgpersoneelsfonds werd een belangrijke eerste stap gezet naar extra investeringen in verpleegkundig en zorgpersoneel.
Bron: Van den Heede Koen, Bouckaert Nicolas, Detollenaere Jens, Kohn Laurence, Maertens de Noordhout Charline, Vanhooreweghe Julie, Bruyneel Arnaud, Sermeus Walter. Verpleegkundige bestaffing op Belgische intensieve zorgen afdelingen: impact van twee jaar COVID-19 pandemie. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022. KCE Reports 353A. D/2022/10.273/22.
Ga de confrontatie aan met kindermishandeling
Als verpleegkundige word je soms geconfronteerd met onverwachte of schokkende ontboezemingen door kinderen. Wanneer kinderen vertellen over mishandeling of misbruik kom je als hulpverlener in een complexe en uitdagende situatie terecht. Kinderpsychotherapeut Stefaan Boel stelt dat het op zo’n moment vooral belangrijk is om te luisteren en naast het kind te blijven staan, niet weg te lopen.
“Naar schatting maken jaarlijks, volgens extrapolatie van de cijfers uit Nederland, 80.000 kinderen in België een vorm van mishandeling mee, maar we zijn slechts op de hoogte van circa 8.000 gevallen. Dat is het topje van de ijsberg.” Aan het woord is kinderpsychotherapeut Stefaan Boel. Hij doet onderzoek naar kindermishandeling, kindonthullingen en de samenhang met lichamelijke klachten.
Wat is kindermishandeling?
Binnen de hulpverleningssector wordt de definitie van kindermishandeling gehanteerd zoals bepaald door het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (artikel 19 IVRK) van de Verenigde Naties (20 november 1989). In België heeft dit verdrag ook een wettelijke kracht. Kindermishandeling wordt er als volgt omschreven: “Alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik.”
De gevolgen van kindermishandeling brengen de ontwikkeling van het kind ernstig in gevaar. Er zijn gevolgen op psychisch en fysiek vlak en ook het gedrag kan beïnvloed worden. “De gevolgen zijn uiteenlopend en ernstig”, vertelt psychotherapeut Stefaan Boel. “Kinderen vallen uit op school en lopen soms blijvende beperkingen of immuniteitsproblemen op. Bovendien hebben ze een verhoogd risico op depressie. Ondanks alles wat mishandelde kinderen meemaken, zien we dat de kans groot is dat deze mensen gelijkaardig gedrag stellen in de toekomst. Daarom is het belangrijk om kinderen goed op te vangen, de cirkel te doorbreken en volgende generaties te beschermen.”
Het belang van vroegtijdige onthullingen
In de wetenschappelijke literatuur ziet men de consensus dat vele kinderen wachten met hun onthullingen tot ze volwassen zijn. Er zijn verschillende redenen waarom een mishandeld kind niets zou vertellen: angst voor de gevolgen voor zichzelf en de familie, dreigementen geuit door de dader, de idee verantwoordelijk te zijn voor het misbruik en de angst om niet geloofd te worden. Om die uiteenlopende redenen komt uitstel vaak voor. “Daarom noemen we onthullingen tijdens de kindertijd vroegtijdige onthullingen”, vertelt Stefaan Boel. “Dat zijn onthullingen op het moment dat de mishandeling gebeurt. Die zijn van onschatbaar belang. Vele studies tonen aan dat het niet onthullen van ernstige feiten of daarmee wachten meer psychisch leed veroorzaakt, zoals PTSS, depressie en paranoia.”
Aanwijzingen uit de brede context
Elke mens communiceert met zijn omgeving. Kinderen onthullen op verschillende manieren: van directe verbale bekentenissen tot subtiele en indirecte gedragingen. Op de spoeddienst wordt een kind niet enkel onderzocht op lichamelijke letsels maar wordt ook de non-verbale taal van het kind geobserveerd. “Soms kan je al snel zien dat iets niet pluis is”, zegt Stefaan. “Een kind dat binnensluipt langs de muur, plots weinig zegt, ongepast gedrag vertoont zoals gezichten trekken, explosief of agressief reageert, …” Kinderen geven heel wat signalen, sommige al duidelijker dan andere. “Op een dag maakte een jonge patiënte, slachtoffer van kindermishandeling door de vader tegen de achtergrond van een vechtscheiding, een tekening die boekdelen sprak. De situatie is niet vaak zo duidelijk. In veel gevallen zijn de hints heel wat subtieler, en dus moeilijker op te volgen.” Analyse van de wijze waarop kinderen spelen, tekenen en schrijven over gebeurtenissen kan inzicht in de mishandeling verschaffen.
Aanhoudende lichamelijke klachten
Fysieke omstandigheden zoals snel vermageren en onverklaarbare lichamelijke klachten zijn tekenen aan de wand. “Een kind dat klaagt over buikpijn of hoofdpijn waar artsen of andere zorgverleners geen verklaring voor vinden: dat moet de alarmbellen doen afgaan” stelt Stefaan. In het kader van zijn onderzoek aan de UGent verspreidde Stefaan een survey onder psychotherapeuten in de eerste lijn. Die zien een samenhang tussen aanhoudende lichamelijke klachten (ALK) (zogenaamde psychosomatische klachten) en ernstige levenssituaties. “Uit een andere klinische studie blijkt dat als iemand een onthulling doet, de kans 40 procent is dat die ook ALK ervaarde. ALK zijn een functioneel signaal dat het niet goed gaat met een kind. Meer onderzoek, naast het medische en psychische ook de impact van de context, moet dit absoluut verder uitdiepen”, vindt Stefaan.
Verpleegkundigen kunnen het verschil maken
Verpleegkundigen zijn cruciaal in het opmerken van kindermishandeling, volgens Stefaan Boel. “Als verpleegkundige sta je in de eerste lijn, heb je zicht op de algehele toestand van het kind en heb je de kans om een vertrouwensband op te bouwen. Een kind dat iets gevoeligs onthult, geeft blijk van een groot vertrouwen tegenover jou als zorgverlener. Koester die vertrouwensband en grijp het momentum. Als het momentum voorbij is, lopen we het risico dat het kind dichtklapt.”
Het is niet vanzelfsprekend om te reageren op een aangrijpende onthulling. “Mensen die onthullen verwachten geen pasklare antwoorden, wel veiligheid”, verzekert Stefaan. “Kinderen die zich openstellen tegenover hulpverleners, zijn vooral blij wanneer er naar hen geluisterd wordt, wanneer ze geloofd worden en tijd en ruimte krijgen om te spreken.” Pas later volgt het verstrekken van bruikbare informatie over kindermishandeling en de eventuele doorverwijzing naar therapie. “Het onthullen zelf is al heel heilzaam. Die kans moeten ze dus krijgen: laat het kind uitpraten, loop niet weg van de problematiek.”
Meer info over het onderwerp? Lees het boek ‘Kindermishandeling: spontane onthullingen bij hulpverleners’.
Een tekening kan een duidelijk signaal geven, maar we moeten oplettend blijven om ook andere subtiele tekenen te ontwaren.
Wie is Stefaan Boel?
Stefaan Boel is kinderpsychotherapeut. Hij studeerde klinische psychologie aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB) en behaalde het European Certificate of Psychotherapy. Hij is als doctoraatsonderzoeker verbonden aan de vakgroep Orthopedagogiek van de Universiteit Gent.
Tips voor verpleegkundigen
Wanneer een kind een onthulling wil doen, is het belangrijk om het momentum niet te laten voorbijgaan. Enkele handvaten:
- Maak tijd en ruimte voor het kind dat je iets wil vertellen
- Stel jezelf neutraal op
- Ga de problematiek niet uit de weg, maar zoek steun bij anderen als het te veel wordt
- Probeer het verhaal te capteren op papier of beeld
- Geëngageerd luisteren is belangrijker dan pasklare oplossingen zoeken
Eerste hulp bij slachtoffers
In het ziekenhuis komen patiënten soms met aangrijpende verhalen. Als verpleegkundige weet je niet altijd wat je kan betekenen voor deze slachtoffers van schokkende of traumatische gebeurtenissen. Hoe reageer je het best? Wanneer moet je iemand inschakelen en wie contacteer je hiervoor? En ook, wat is de weerslag op jezelf? Bij moeilijke interventies kan namelijk de emotionele impact op jezelf zwaar zijn.
Een schokkende gebeurtenis is een onverwachts en plots incident dat het slachtoffer een gevoel van machteloosheid geeft, met een acute ontwrichting van het dagelijkse leven tot gevolg. Traumatische gebeurtenissen gaan gepaard met doodsangst tijdens het voorval en intense emoties achteraf. Een overval, een inbraak, een verkrachting, een verkeersongeval, … Wanneer slachtoffers in het ziekenhuis aankomen, is het belangrijk om hun een veilig gevoel terug te geven, zowel fysiek als mentaal. “Bekijk samen met het slachtoffer wat nodig is”, zegt Monique Sourbron, vrijwilligerscoördinator en teamlid Gezin, dader- en slachtofferschap bij CAW De Kempen. “Misschien is dat de politie inschakelen, misschien zijn kleine ingrepen voldoende. Vraag of de patiënt liever het licht aan of uit heeft, de deur open of toe, of dichter bij de verpleegpost wil liggen. Neem ook deze kleine zaken serieus, want voor iemand die een schokkende gebeurtenis meemaakte, kunnen ze een wereld van verschil maken.”
Normale reacties
Als hulpverlener is het belangrijk om te weten hoe lang geleden de schokkende gebeurtenis voorkwam. Vlak erna kan het zijn dat het slachtoffer nog in shock is. Pas na enkele dagen komt het verwerkingsproces op gang, wat uiteindelijk uitmondt in voltooiing. “Het is onmogelijk om te voorspellen hoe iemand zich zal gedragen na een aangrijpend voorval. Dat is heel persoonlijk en hangt van veel factoren af”, zegt Monique. “Iemand kan heel rustig zijn of net helemaal overstuur. Tijdens de shockfase is het ook mogelijk dat de adrenaline nog heel hoog is, waardoor een patiënt weinig tot niet slaapt of eet. Het is begrijpelijk dat je je daar als verpleegkundige zorgen over maakt, maar eigenlijk zijn dit stuk voor stuk normale reacties op een abnormale situatie.” Tijdens het verwerkingsproces schommelen slachtoffers tussen ontkennen en herbeleven. Die gemoedsschommelingen worden minder extreem naarmate de tijd vordert, maar verwerking verloopt dus niet lineair. “We spreken pas van een trauma wanneer de verwerking van een schokkend of traumatisch incident vastloopt.”
Eerlijke en open communicatie
Een slachtoffer van een schokkende gebeurtenis is uit de dagelijkse routine gerukt. Door duidelijk te communiceren kan je als verpleegkundige een stukje de controle teruggeven en zo bijdragen aan een gevoel van veiligheid. Monique geeft een voorbeeld: “Als een patiënt verplaatst wordt naar een andere afdeling, vertel dan wat er gaat gebeuren en waarom. Onderneem ook geen acties, zoals de politie of slachtofferhulp bellen, zonder te overleggen met de patiënt. Mensen in shock ondervinden bovendien vaak moeilijkheden met informatie verwerken. Zo kan het gebeuren dat een patiënt je wel vijf keer dezelfde vraag stelt. Blijf geduldig en herhaal alles rustig of schrijf het desnoods op.”
Sommige patiënten willen niet praten over wat er gebeurd is. “Vraag daar ook niet naar, want dat kan opnieuw traumatiserend werken”, zegt Monique. “Vraag wel hoe het met hen gaat en maak duidelijk dat je openstaat om te luisteren. Tonen dat je ruimte maakt voor de behoeftes van de patiënt, is het belangrijkste dat je kan doen.” In het omgekeerde geval wil Monique benadrukken dat je je eigen grenzen goed moet bewaken. “Als iemand honderduit vertelt, hoef je geen uren te blijven luisteren. Dat helpt hun verwerkingsproces niet vooruit en het weegt op jou. Durf te zeggen dat je even verder moet met je ronde, maar stel bijvoorbeeld voor om later terug te komen of om een collega of ander contactpersoon te sturen.”
Het CAW helpt
Verpleegkundigen zijn meer dan welkom bij de dienst Slachtofferhulp in het CAW, benadrukt Monique. Wanneer verpleegkundigen twijfelen over wat ze voor een slachtoffer kunnen betekenen, neemt de dienst Slachtofferhulp een coachende rol op. “Hulpverleners zijn echte doeners, maar soms is het oké om geen pasklaar antwoord te hebben. Het CAW Slachtofferhulp denkt dan met je mee.” Daarnaast is het altijd mogelijk dat verpleegkundigen zelf slachtoffer worden, door een persoonlijke of professionele situatie. “Denk bijvoorbeeld aan een agressie-incident door een patiënt naar een hulpverlener toe. “Als tip geven wij steeds mee om duidelijke afspraken te maken binnen het team. Bestaan er bepaalde protocollen op de afdeling die helpen bij bijvoorbeeld omgaan met een agressie-incident, op het ogenblik zelf of nadien? Informeer je bij je leidinggevende en stap ook zeker naar hen als je iets meemaakt. Krop je gevoelens niet op, maar spreek erover met collega’s, een vertrouwenspersoon of de medewerkers van Slachtofferhulp.”
Voor meer info, surf naar www.caw.be of neem een kijkje op www.slachtofferzorg.be.
Je kan de dienst Slachtofferhulp bij het CAW gratis bellen op 0800 13 500.
Hoe ga je om met slachtoffers?
- Blijf kalm.
- Creëer een veilige omgeving.
- Neem de patiënt serieus.
- Vraag aan de patiënt hoe het gaat, niet wat er gebeurd is.
- Geef eerlijke informatie, lieg niet of verbloem de zaken niet.
- Wees geduldig en herhaal belangrijke informatie wanneer dat nodig is.
- Bewaak je eigen grenzen.
- Gevoelens zoals verdriet, kwaadheid of machteloosheid zijn ook bij jou normaal, negeer ze niet.
- Praat erover met je leidinggevende en met collega’s.
Een acute beroerte tijdig herkennen redt levens
Bij een acute hersenberoerte is het credo “tijd is hersenweefsel” geen loze spreuk. Hoe sneller gereageerd wordt, hoe groter de kans om hersenschade te beperken. Toch herkennen zorgverstrekkers de symptomen van een plots herseninfarct nog vaak te laat of helemaal niet. “We moeten blijven inzetten op het vergroten van de awareness errond”, zegt neuroloog Dimitri Hemelsoet van het UZ Gent.
Een acuut ischemisch cerebrovasculair accident (CVA) of herseninfarct (Engels: “stroke”) ontstaat wanneer een bloedklonter een hersenbloedvat afsluit waardoor een deel van de hersenen onvoldoende zuurstof krijgt. Hierdoor sterven hersencellen af met schade aan het hersenweefsel als gevolg. Treedt er een hemorragisch CVA op, waarbij een bloedvat scheurt, dan spreken we van een hersenbloeding. De blijvende gevolgen voor de patiënt hangen af van verschillende factoren, zoals de locatie van de beroerte en hoeveel hersenweefsel beschadigd is. Acute beroertes of CVA’s komen vaker voor bij mensen ouder dan 55 jaar, maar treffen ook de jongere bevolking.
“85 procent van alle beroertes zijn herseninfarcten”, vertelt dr. Dimitri Hemelsoet, adjunct-kliniekhoofd neurologie van het UZ Gent en medeverantwoordelijke voor de stroke unit in het ziekenhuis. “Een herseninfarct is altijd een urgentie. Elke minuut telt: hoe sneller we een patiënt behandelen, hoe groter de kans op goed herstel.” De symptomen van een acuut herseninfarct gaan typisch niet spontaan over, tenzij bij een transiënte ischemische aanval. Een TIA is een verstopping van korte duur, waarbij de symptomen binnen 24 uur spontaan voorbijgaan. Denk aan een persoon die in een vergadering plots vijftien minuten niet kan praten, maar daarna geen klachten meer ondervindt. Een TIA is moeilijker te identificeren, al is het vaak een voorbode voor een zwaarder herseninfarct op een later moment.
Hoe herken je een beroerte?
Dat een acute beroerte niet altijd makkelijk te herkennen is, heeft alles te maken met de symptomen zelf (zie kader). “In tegenstelling met een hartinfarct, ervaart de patiënt gewoonlijk geen pijn maar ontstaan er alleen neurologische uitvalssymptomen. Deze zijn voor een herseninfarct of -bloeding meestal dezelfde, maar zijn niet altijd typisch voor een beroerte. Ze kunnen bijvoorbeeld ook voorkomen bij verlammingsverschijnselen wanneer iemand lang op een arm of been gelegen heeft, bij een bloeddrukval of bij diabetespatiënten met een hypoglycemie.
Het is daarom voor een arts, een thuisverpleegkundige of naaste niet altijd evident om een hersenberoerte te diagnosticeren. Bovendien komen niet alle symptomen tegelijk voor”, zegt dr. Hemelsoet. Op de spoedgevallendienst maakt de neuroloog uit of er sprake is van een beroerte. Door middel van beeldvorming wordt nagekeken of het om een herseninfarct of -bloeding gaat. Toch kan je als zorgverlener of leek een eenvoudige checklist toepassen: het FAST-principe of bij uitbreiding BEFAST. “FAST staat voor Face, Arm, Speech, Time. BE voegt Balance en Eyes toe. Wanneer je een plotse verandering opmerkt in spraak, beweging, gezicht, evenwicht en/of ogen, dan moet je altijd aan de mogelijkheid van een herseninfarct denken, ook bij jonge mensen. Het acute ontstaan is cruciaal en het tijdsaspect is essentieel.”
Time lost is brain lost
Bij een vermoeden van herseninfarct moet je niet twijfelen. Prof. dr. De Paepe legt uit: “Merk je iets op aan je dierbare of patiënt, bel dan onmiddellijk 112. Bij een acuut herseninfarct is gespecialiseerde zorg nodig. Verzamel zeker alle relevante informatie voor het team dat ter plaatse komt. Wanneer traden de eerste symptomen op? Krijgt de patiënt bepaalde medicatie, zoals bloedverdunners? Zo ja, wanneer nam hij of zij die het laatst in? Hoe gedetailleerder de informatie, hoe gerichter wij kunnen optreden.”
“In het ziekenhuis komt steeds een multidisciplinair team samen, met onder andere een neuroloog, radioloog en urgentiearts”, gaat dr. Hemelsoet verder. “Voor een acuut herseninfarct is het levensbelangrijk dat we binnen de eerste 4,5 uur de trombolyse starten. Hierbij krijgt de patiënt een infuus met bloedverdunnende medicatie om de bloedklonter op te lossen. Sommige patiënten komen hiervoor niet in aanmerking, bijvoorbeeld door hun medicatie of omdat ze te laat naar het ziekenhuis zijn gebracht. Bij zwaardere beroertes is een mechanische thrombectomie nodig. Dan verwijdert een interventionele radioloog het stolsel in de hersenen via een katheter in de lies. Dat laatste kan in een aantal gespecialiseerde centra, zoals in het UZ Gent.”
Geïntegreerde zorg
Wordt een patiënt pas na die cruciale eerste 4,5 uur opgenomen of is niet geweten wanneer de symptomen begonnen, dan is het mogelijk via een CT- of MR-scan het hersenweefsel te analyseren. “Zo proberen we alsnog het tijdstip te achterhalen en zien we ook waar het infarct plaatsvond, welk weefsel nog levensvatbaar is en wat gered kan worden”, vertelt dr. Hemelsoet. “Dergelijke analyse is ook relevant bij een TIA. Patiënten lopen namelijk in de eerste twee tot drie dagen erna een groot risico op een zwaarder herseninfarct.”
“We willen de door-to-needle-time zo laag mogelijk houden, met een zo kort mogelijke tijd tussen aankomst in het ziekenhuis en het toedienen van de IV-trombolyse”, vult prof. dr. De Paepe aan. “Op onze spoedafdeling hebben we hiervoor een protocol. Met één druk op de knop worden alle relevante diensten verwittigd. Na het toedienen van de zorgen is het achterhalen van de oorzaak van belang en het opvolgen van de patiënt om complicaties te voorkomen, zoals bijvoorbeeld slikproblemen met gevaar voor verslikking en een longontsteking. Net die complicaties vergroten het risico op overlijden. In de eenheid voor acute beroertezorg brengt elk teamlid vanuit zijn specialisatie de nodige expertise aan. Die geïntegreerde zorg maakt een wezenlijk verschil voor het herstel van de patiënt.”
Prof. dr. Peter De Paepe
Dr. Dimitri Hemelsoet
Symptomen van een acute beroerte
- plotse verlamming van een arm en/of been
- verminderde spraak of moeite om zich uit te drukken
- een scheve mond
- problemen met evenwicht of duizeligheid
- gevoelsstoornissen in arm en/of been
- problemen met zicht: plots verminderd zicht, blindheid of dubbelzien
Meer info: eerstelijnszone.be/sites/default/files/atoms/files/Opmaak_V07.pdf
Een ischemische CVA in cijfers
- Elk jaar krijgen zo’n 10.000 Belgen een acute ischemische beroerte.
- Per minuut dat een behandeling sneller wordt opgestart, wint de patiënt tot 3 dagen aan revalidatie.
- In België overlijden jaarlijks 5.833 mensen ten gevolge van een acute ischemische CVA.
- Ongeveer 108.000 landgenoten leven met de ziekte.
Bron: Global Burden of Disease Collaborative Network, 2019