Regenboogsenioren te vaak onzichtbaar in woonzorgcentra

“We hebben geen problemen met LGBTQI+[1] mensen, maar in ons woonzorgcentrum wonen geen mensen die homo of lesbisch zijn.” Het is een uitspraak die Maggy Doumen al regelmatig te horen kreeg. Als lid van de RainbowAmbassadors komt ze op voor de rechten van holebisenioren. Omdat deze groep nog te vaak onzichtbaar blijft.

Iets meer dan vijftien jaar geleden werd de voorloper van vzw RainbowAmbassadors opgericht, in de schoot van het Roze Huis, de koepel voor de regenbooggemeenschap in Antwerpen. Ondertussen zetten een dertigtal vrijwilligers en een grote groep sympathisanten de werking voort van de vzw, met een kern in Brussel en in Antwerpen. De missie? Een gezicht en een stem geven aan LGBTQI+ senioren. “Wel 10 procent van de bevolking is LGBTQI+. Toch zijn we een vergeten groep in de maatschappij, zeker senioren.”

Aan het woord is Maggy Doumen, 74 jaar en bevlogen regenboogambassadeur. Ondertussen is ze al 28 jaar samen met haar vriendin Bea. Toch was ze daarvoor ook 18 jaar getrouwd met een man. “Ik werd eigenlijk al op mijn zeventiende gewaar dat ik op vrouwen viel”, vertelt ze. “Ik wist wel dat er homoseksuele mensen bestonden en ik noemde mezelf bi, maar eigenlijk had ik geen idee waar ik met mijn gevoelens terechtkon. Ik had bovendien een sterke kinderwens. Uiteindelijk ben ik dus toch getrouwd met een man.” Achttien jaar lang leefden ze gelukkig samen. Tot Maggy op een dag bezoek kreeg van een vroegere vriendin. “Ze vroeg: denk jij dat ik lesbisch ben? En ik flapte eruit: jij niet, maar ik wel. Plots zag ik het allemaal heel helder.” Op haar 44e vroeg Maggy de scheiding aan en ondertussen deelt ze al 28 jaar lief en leed met Bea.

Onzichtbare groep

Maggy is nu ruim tien jaar geëngageerd lid en medestichtster van de vzw RainbowAmbassadors. Eén van hun speerpunten is het sensibiliseren van de ouderenzorg. “Sommigen ontsnappen eraan, maar de realiteit is dat veel ouderen op een bepaald moment zorgbehoevend worden. Veel ouderen kruipen terug in de kast wanneer ze hun vertrouwde stekje inruilen voor een woonzorgcentrum. Uit schrik om gepest of genegeerd te worden. Ik hoorde iemand ooit vertellen dat ze bang was dat de medebewoners niet meer met haar zouden willen eten, als ze zouden weten dat ze lesbisch is. De prioriteiten verschuiven: je wil de vrede bewaren en vooral de juiste zorg krijgen.”

Volgens Maggy moet er in woonzorgcentra en andere (zorg)instellingen meer aandacht zijn om de LGBTQI+ gemeenschap te verwelkomen. “Mensen brengen in een woonzorgcentrum de laatste periode van hun leven door. Dit zouden kwalitatieve dagen moeten zijn. Dat kan niet als je zo’n groot deel van je identiteit verstopt. Vanuit directies klinkt regelmatig dat er geen probleem is, omdat er simpelweg geen LGBTQI+ bewoners aanwezig zijn. De realiteit is dat personeel het vaak gewoon niet weet.” Het is dus geen kwestie van slechte wil, maar een gebrek aan kennis. Daarom spreken de RainbowAmbassadors personeel aan in woonzorgcentra en zorginstellingen, maar ook studenten in zorgrichtingen en actieve senioren in onder meer dienstencentra, seniorenverenigingen en seniorenraden.

Praktische tips

Hoe creëer je dan een uitnodigende omgeving voor LGBTQI+ senioren? Volgens Maggy doet een foldertje aan het onthaal of een regenboogsticker al wonderen. “Zelfs een klein regenboogsymbool maakt voor ons een groot verschil, we herkennen dat direct. We raden ook aan om aan het onthaal te vragen of iemand een partner heeft in plaats van aan een vrouw te vragen of ze een man heeft en vice versa. Met de RainbowAmbassadors organiseren we ook fototentoonstellingen. Het is een goed idee om zoiets bijvoorbeeld in de gang te installeren met een blaadje uitleg bij. Zorgpersoneel en bewoners kunnen dit dan samen bekijken. We maken ook informatiefilmpjes en organiseren spelletjes- en praatsessies. Met als thema bijvoorbeeld ‘Mijn kleinkind is holebi, hoe ga ik daarmee om?’ Dat interesseert senioren wel. Tegenwoordig kennen ze allemaal wel iemand uit de LGBTQI+ gemeenschap, maar ze weten niet hoe ze met hen moeten omgaan.” Tijdens hun infosessies peilen de RainbowAmbassadors naar de ervaring van zorgverlening met LGBTQI+ mensen. Ongeveer de helft zegt dat ze iemand kennen die homo of lesbisch is. Wanneer het gaat over transgender personen, zegt in het beste geval één op de twintig iemand te kennen.

Het manifest van de RainbowAmbassadors

  1. Het mentaal en fysiek welzijn van de LGBTQI+ senioren is een fundamenteel mensenrecht. De regionale en federale overheden moeten, elk op hun niveau, een werkbaar kader creëren voor de praktische implementatie hiervan.
  2. Een non-discriminatieclausule met specifieke vermelding van deze doelgroep dient vermeld te worden in alle instellingen van de ouderenzorg én vervolgens gecontroleerd en gerapporteerd bij inbreuken door de verantwoordelijke inspecties.
  3. Aan iedereen die zich bezighoudt met senioren (artsen, zorgpersoneel, ander personeel, vrijwilligers, …) moet voldoende en aangepaste vorming gegeven worden om de nodige handvatten te leren kennen hoe hiermee om te gaan, deze doelgroep beter te integreren en eventuele discriminatie te bestrijden.
  4. Woonzorgcentra, dienstencentra, thuishulp, rusthuizen e.a. zouden het best een referentiepersoon aanduiden die extra vorming kan volgen rond de specifieke behoeften van LGBTQI+ senioren om zo de doorstroom van informatie naar de basis te verzekeren en de nodige vorming te voorzien. Deze persoon kan ook in vertrouwen genomen worden om LGBTQI+ senioren, familie en medewerkers te ondersteunen en begeleiden.
  5. De nodige budgetten moeten structureel voorzien worden om deze kentering te realiseren.

Begin bij onderwijs

Volgens Maggy begint positieve verandering idealiter in het onderwijs. “Eigenlijk moet hier van kleins af aan over gesproken worden, al vanaf het kleuter- en het lager onderwijs. Zodat er bijvoorbeeld meer begrip is voor dat klasgenootje met twee mama’s of twee papa’s. Die kinderen voelen dan al dat zij op een bepaalde manier deel uitmaken van een minderheid”, zegt Maggy. Ze merkt dat leerkrachten zelf vaak niet weten hoe ze hiermee moeten omgaan: wat dan met moederdag en vaderdag?

Ook in het hoger onderwijs is er te weinig aandacht voor, vindt Maggy. “Er wordt wel eens les gegeven over diversiteit, maar LGBTQI+ senioren blijven vaak de vergeten groep. Ook tijdens hun stages komen weinig zorgverleners in opleiding in contact met een oudere uit de LGBTQI+ gemeenschap, laat staan een transgender persoon. Dat besef is pijnlijk, want dit zijn de mensen die voor ons moeten zorgen. Opleidingen aan hogescholen en universiteiten moeten hier meer op inspelen, maar ook bijscholingen voor zorgverleners in het werkveld moeten er aandacht aan besteden.”

De missie in het manifest

De RainbowAmbassadors goten hun missie in een helder manifest. “Het manifest schetst de huidige situatie. We lijsten op welke stappen er volgens ons gezet moeten worden door overheden, directies, zorgverleners, … eigenlijk door iedereen die zich bezighoudt met senioren. Wel geloven we sterk dat dit door de overheid moet opgepikt worden, dit is geen strijd om individueel te voeren. Overheden moeten op hun niveau een werkbaar kader creëren dat respect voor iedereen garandeert. Toch wil ik iedere zorgverlener oproepen om aandacht te hebben voor LGBTQI+ zorgvragers. Toon belangstelling voor hun leven en wees niet bang om vragen te stellen. Ruimte maken om mensen te laten zijn wie ze zijn, neemt al heel wat van hun stress weg. Erkenning doet deugd. Praat ook eens met je  LGBTQI+ collega’s. Welke mogelijkheden zien zij om de werk- en leefomgeving inclusief in te richten? Durf initiatief te nemen en je directe oversten aan te spreken. De bewoners zullen je dankbaar zijn.”

Voor meer info en praktische tips kan je terecht op rainbow-ambassadors.be

[1] LGBTQI staat voor lesbisch, gay/homo, bi, transgender, queer en intersekse. De ‘+’ wordt toegevoegd, omdat we daar zo inclusief mogelijk willen zijn gender en seksuele diversiteit.


Vroegtijdige zorgplanning implementeren in de dagelijkse zorg

Vroegtijdige zorgplanning maakt deel uit van palliatieve zorg en wordt gedefinieerd als het proces dat volwassenen op elke leeftijd of in elk stadium van hun gezondheid ondersteunt bij het begrijpen en delen van hun persoonlijke waarden, levensdoelen en voorkeuren met betrekking tot toekomstige medische zorg.[1] Annelien van Dael deed onderzoek naar vroegtijdige zorgplanning in woonzorgcentra bij mensen met dementie en werkte aan een trainingsprogramma om zorgverleners bij te staan in hun omgang met vroegtijdige zorgplanning.

Annelien van Dael is psychologe van opleiding en werkte een tijdlang in een woonzorgcentrum. “Ik zag hoe we als zorgverleners met hart en ziel voor de bewoners klaarstaan”, vertelt ze. “Toch ligt het vaak moeilijk om het levenseinde een plaats te geven. Het is geen evident thema, waar nog te weinig over gepraat wordt. Uit onderzoek blijkt dat negentig procent van de mensen thuis wil sterven. Toch overlijdt het merendeel van hen elders. Door vroegtijdige zorgplanning kunnen we beter anticiperen op de noden en wensen van onze zorgvragers.”

Volgens onderzoek leidt vroegtijdige zorgplanning (VZP) tot een betere levenskwaliteit en een gevoel van controle bij de zorgvragers. Daarnaast maakt het een vroegere en vlottere inschakeling van palliatieve zorg mogelijk. Er wordt minder hardnekkig doorbehandeld, er gebeuren minder ongewenste transfers naar het ziekenhuis en mensen sterven vaker op de plaats van hun voorkeur. Ook op de nabestaanden heeft vroegtijdige zorgplanning invloed. Ze ervaren minder depressieve gevoelens, minder belasting, een grotere tevredenheid en een beter rouwproces.

“Goede levenseindezorg is essentieel”, vindt Annelien. “Door de betere medische zorg zijn er steeds minder mensen die plots overlijden. Velen zien de dood langzaam aankomen en hebben dus tijd om na te denken over wat ze willen tijdens hun laatste dagen. Toen het project VZP+ op mijn pad kwam, besliste ik me volop op research te storten. Dit was voor mij de manier om een positief verschil te maken.”

Wat is VZP+?

Binnen het project VZP+ van de End of Life Research Group (VUB) ontwikkelden de onderzoekers een trainingsprogramma om VZP op een goede en duurzame manier te implementeren in de dagelijkse zorg in woonzorgcentra. De training spreekt alle zorgverleners aan: verpleegkundigen, zorgkundigen en ander zorgpersoneel zoals sociaal werkers, kinesitherapeuten, … Annelien: “We ontwikkelden verschillende tools[2] om zorgpersoneel te ondersteunen om het gesprek aan te gaan over vroegtijdige zorgplanning en de wensen van bewoners te documenteren, de drie belangrijkste: een uitgebreide conversatiegids, een praktische samenvatting met prompts die je direct in een conversatie kan gebruiken en een document om de uitkomsten van het gesprek vast te leggen.”

Een centraal aspect van de VZP+-aanpak was het toewijzen van verschillende rollen aan alle personeelsleden in het woonzorgcentrum. “De referentiepersonen zijn de kartrekkers, diegenen die anderen opleiden en warm maken voor vroegtijdige zorgplanning. De gespreksleiders zijn verantwoordelijk om regelmatige VZP-gesprekken in te plannen en te houden met bewoners en hun naasten. Alle andere personeelsleden treden op als signaleerders. Zij herkennen triggers die wijzen op de bereidheid of de behoefte van een bewoner om deel te nemen aan VZP. De aanpak met de rollen bleek een goede manier om iedereen in de zorginstelling te betrekken op hun eigen niveau. Je creëert een open sfeer en vermindert het taboe. Doordat iedereen op de hoogte is, wordt het gemakkelijker om het thema aan te snijden met collega’s en bewoners.”

Aandachtspunten bij bewoners met dementie

Als eerste stap in haar doctoraatstraject dook Annelien in de literatuur om een stand van zaken op te stellen in verband met levenseindebeslissingen bij mensen met dementie en de betrokkenheid van hun naasten. In de trainingstool VZP+ werd hiermee rekening gehouden, want dementie vraagt bijzondere aandacht en een specifieke aanpak. “In een woonzorgcentrum zijn bewoners doorgaans al verder in het dementieproces”, vertelt ze. “Velen zijn niet meer wilsbekwaam, dus de familie is nauw betrokken bij alle beslissingen. Omgaan met personen met dementie vraagt een heel andere gesprekstechniek. Enkele concrete tips die wij meegaven, zijn: laat het gesprek niet te lang duren. Let er ook op dat niet te veel afleidende factoren zijn. Vat het gesprek bijvoorbeeld niet aan op het moment dat de persoon normaal gezien een middagdutje doet.”

Conclusies

De trainingsmodule in het onderzoek duurde acht maanden. Uit de evaluatie bleek dat die positieve effecten teweegbracht. “Na de opleiding was er meer bewustzijn over vroegtijdige zorgplanning in het hele woonzorgcentrum”, vertelt Annelien. “Een belangrijke observatie is dat zorgverleners meer vertrouwen hadden in hun eigen kunnen en sneller het gesprek durfden aan te gaan. Een cruciaal element is de steun vanuit het management. Als die er is, wordt het aanzienlijk gemakkelijker om tijd te investeren in VZP.”

De onderzoekers erkennen dat de context van een woonzorgcentrum vaak complex is. “Vroegtijdige zorgplanning implementeren in de dagelijkse zorg is echt een cultuurverandering, die tijd en energie vraagt. Daarvoor is engagement van de leidinggevenden onmisbaar. Er is ook relatief veel verloop van personeel en zo dreigt waardevolle kennis uit de organisatie te verdwijnen. Daarom werkt de aanpak met de verschillende rolverdelingen zo goed: iedereen is op zijn of haar eigen manier betrokken en je bent niet afhankelijk van één referentiepersoon.”

Boodschap aan alle zorgverleners

Annelien raadt iedereen aan om een training rond VZP te volgen. Tegelijkertijd benadrukt ze dat je als zorgverlener elke kans moet grijpen om met bewoners in gesprek te gaan. “Je hoeft geen angst te hebben om met bewoners in gesprek te gaan over vroegtijdige zorgplanning. Als iemand er niet over wil praten, merk je dat vanzelf. Laat het dan even los. Vroegtijdige zorgplanning is een proces, geen gesprek dat je één keer voert of één document dat je opstelt. Onze ingesteldheid fluctueert in tijd en plaats, en het is ook oké als mensen van gedachten veranderen over hoe ze het einde van hun leven willen inrichten. Dat is ook niet onlogisch wanneer het levenstraject of het ziektebeeld wijzigt. We moeten oplettend blijven, zodat we iedereen de kans geven om erover te praten als ze willen.”

[1] Sudore RL, Lum HD, You JJ, et al. Defining Advance Care Planning for Adults: A Consensus

Definition From a Multidisciplinary Delphi Panel. J Pain Symptom Manage. 2017;53(5):821-

832.e1. doi:10.1016/j.jpainsymman.2016.12.331

[2] Advance care planning in nursing homes: new conversation and documentation tools. Wendrich-van Dael A, Gilissen J, Van Humbeeck L, Deliens L, Vander Stichele R, Gastmans C, Pivodic L, Van den Block L.BMJ Support Palliat Care. 2021 Sep;11(3):312-317. doi: 10.1136/bmjspcare-2021-003008. Epub 2021 Jun 23.PMID: 34162581 Free PMC article.

Annelien Van Dael

Onderzoek meteen vervolgd

Het VZP+-project kreeg de nodige aandacht van de Vlaamse overheid. Samen met het PACE-project (PAlliative Care for Elderly people in long-term care facilities in Europe) ligt het aan de basis van het TETRA-project ‘Van cure naar care’, dat loopt tot 2024 met de steun van VLAIO.

Meer weten over het TETRA-project? Grijp even terug naar de juni 2022-editie van Netwerk Verpleegkunde met thema palliatieve zorg.


De relatie tussen verpleegkundige en oudere als essentieel onderdeel van de zorg

Zorg is meer dan technische en medische handelingen. De interpersoonlijke relatie tussen zorgvrager en zorgverlener is een essentieel aspect van een ziekenhuisverblijf, maar blijft in de wetenschappelijke literatuur onderbelicht. Recent doctoraatsonderzoek onthult hoe gehospitaliseerde ouderen op niet-geriatrische afdelingen de interpersoonlijke zorgrelatie ervaren. Wat gaat goed, waar schieten we nog tekort?

Het doctoraatsonderzoek van verpleegkundige Melissa Riviere kwam tot stand door een samenwerking tussen AZ Delta, hogeschool VIVES en het Universitair Centrum voor Verpleegkunde en Vroedkunde van UGent. Door de vergrijzing komen meer en meer ouderen in het ziekenhuis terecht, ook op niet-geriatrische afdelingen. Mede door het kwetsbare en complexe profiel van de oudere patiënt speelt de interpersoonlijke zorgrelatie een cruciale rol binnen kwalitatieve en patiëntgerichte zorg. Er was nog maar weinig geweten over wat de oudere patiënt daarin belangrijk vindt. “Om die relatie bij de oudere doelgroep te onderzoeken startten we met een grondige literatuurstudie”, vertelt Melissa. “Vervolgens hebben we de InteGer tool ontwikkeld om de interpersoonlijke zorgrelatie in kaart te brengen en de zorgkwaliteit te meten. Gelijktijdig liep ook kwalitatief onderzoek in de vorm van interviews. Oudere patiënten die eerder gehospitaliseerd waren op niet-geriatrische afdelingen werden gevraagd naar hun ervaringen over het contact met verpleegkundigen tijdens de ziekenhuisopname.”

InteGer tool

Met de InteGer tool wou Melissa in kaart brengen hoe het contact van ouderen met verpleegkundigen verloopt. InteGer bestaat uit dertig stellingen over verschillende situaties of ervaringen die in het ziekenhuis kunnen voorkomen. Deze onderzoekstool werd bij 483 ouderen, gehospitaliseerd op niet-geriatrische afdelingen, ingezet. De patiënten moesten dan aangeven hoe vaak deze situatie zich voordeed tijdens hun opname en hoe storend ze dit ervaarden. Een van de voorgelegde stellingen was bijvoorbeeld: ‘Ik probeer ervoor te zorgen dat verpleegkundigen mij geen lastige patiënt vinden.’ Deze kwam bij de ouderen vaak voor. “We formuleerden de stellingen negatief, want uit de literatuur en onze gesprekken bleek dat het voor patiënten soms moeilijk is om negatieve ervaringen aan te kaarten. Op deze manier gaven we hen de ruimte om eerlijk te zijn over negatieve situaties of gevoelens.”

In het onderzoek kwam eerst naar voren dat patiënten positief zijn over hun ervaring in het ziekenhuis. “Ze halen aan dat verpleegkundigen vriendelijk zijn en doen wat ze kunnen. Maar als je doorvraagt, merk je dat de contacten met verpleegkundigen vooral kort en functioneel zijn, gericht op de taken van de verpleegkundige. Bovendien bleek dat bepaalde, fundamentele zorgbehoeften die de patiënten zelf noodzakelijk vonden, niet vervuld werden. Zo gaven meerdere respondenten aan dat ze soms niet op tijd naar het toilet konden gaan of ze te lang moesten wachten op pijnmedicatie. Voor mij was het een eyeopener dat de onvervulde zorgbehoeften die gehospitaliseerde ouderen vermelden geen details of extraatjes zijn, zoals pakweg een extra kussen brengen of voeten wassen, maar wel fundamentele noden, zoals pijnstilling.”

De veerkrachtige patiënt

Gehospitaliseerde ouderen van wie fundamentele zorgbehoeftes niet voldaan zijn, proberen op verschillende manieren toch de zorg te krijgen die ze nodig hebben. Melissa observeerde daarvoor verschillende strategieën: “Bijna alle patiënten passen zich aan aan de zorgverlener. Ze letten op de verbale en non-verbale signalen en proberen daarop in te spelen. Een andere strategie is om het heft in eigen handen te nemen. Dan schakelen patiënten iemand van de familie in om hen te helpen, of proberen ze zelf een oplossing te zoeken, zoals alleen uit bed proberen te stappen. Dit houdt natuurlijk risico’s in voor de patiëntveiligheid. Ten slotte zijn er patiënten met een ‘het is wat het is’-mentaliteit. Ze ondergaan de zorgen, minimaliseren hun verwachtingen en doen er alles aan om niet als een lastige patiënt gezien te worden. Heel vaak is er ook een interactie tussen de verschillende strategieën.”

“De meeste zorgvragers zijn erg observatief en tonen een groot aanpassingsvermogen aan hun zorgverlener. Daarnaast gaan ze soms zelf het gedrag van verpleegkundigen of gebeurtenissen in het ziekenhuis rationaliseren of zelfs excuseren. Ze beseffen dat er een hoge werkdruk heerst en een tekort aan handen. Als verpleegkundige is het belangrijk om ons ervan bewust te zijn dat onze attitude al heel veel bepaalt, soms nog voor we een woord gezegd hebben.”

Kernwaarde, kernbehoefte en kernelementen

Uit haar onderzoek distilleerde Melissa de kernwaarde en –behoefte die centraal staan in de interpersoonlijke zorgrelatie door de ogen van de patiënt: respectievelijk respect voor de waardigheid van de patiënt en fundamentele zorgbehoeften. Daarnaast werden er in het onderzoek ook drie kernelementen gedefinieerd: het aanpassingsvermogen van de patiënt, de gepercipieerde werkdruk in de zorgcontext en de gepercipieerde attitude van de verpleegkundige. De interactie tussen de drie kernelementen is bepalend voor de mate waarin er tegemoet gekomen wordt aan deze kernwaarde en -behoefte.:

“Het is belangrijk om als zorgorganisatie voldoende aandacht te hebben voor de impact van de organisatorische context op de interpersoonlijke relaties tussen verpleegkundigen en zorgvragers”, stelt Melissa. “Ik wil wel benadrukken dat patiënten niet vragen om extra tijd aan hen te besteden. Het gaat er vooral om hoe de beschikbare tijd benut wordt. Terwijl je als verpleegkundige in de kamer bent om de nodige handelingen uit te voeren, kan je gerust vragen hoe het echt met iemand gaat. Door de tijd met de patiënt kwalitatief in te vullen, kan de kernbehoefte van de patiënt in kaart gebracht worden.”

Anders omgaan met tijd

Er is dus een andere manier van denken nodig. Door de tijd die je als verpleegkundige in de kamer doorbrengt anders in te vullen, kan je heel wat tijd winnen op de langere termijn. Door proactief kernbehoeften te bevragen voor het verlaten van de kamer zoals ‘Moet je nog naar het toilet?’, ‘Heb je nog voldoende water?’ kan je vermijden dat je niet veel later een nieuwe beloproep krijgt van de patiënt. Dat is een win-win, want op deze manier straal je als verpleegkundige bereidheid uit om tegemoet te komen aan de behoeften van de patiënt en geef je de patiënt het gevoel niet tot last te zijn. De interpersoonlijke zorgrelatie is fundamenteel voor een kwaliteitsvolle zorgverlening. Het is geen extra taak die meer tijd vraagt, en iedere verpleegkundige heeft de nodige competenties in huis. Het gaat erom de kernbehoeften af te stemmen met de patiënt en als verpleegkundige te bepalen hoe je hieraan tegemoet kan komen binnen de beschikbare tijd.


Transmurale pediatrische zorg verhoogt levenskwaliteit van het kind

Om een zorgaanbod voor kinderen te ontwikkelen dat afgestemd is op hun noden en inspeelt op de trend van kortere en meer gespecialiseerde ziekenhuisopnames, analyseerde het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) de zorgorganisatie en het activiteitenprofiel in de Belgische pediatrische ziekenhuisdiensten. Hierbij werd gekeken naar de rol en mogelijkheden van transmurale zorg. Eind september 2022 publiceerde het KCE hun bevindingen in een rapport[1].

Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) analyseerde – naar analogie van een gelijkaardige studie over de Belgische materniteiten – hoe de pediatrische ziekenhuiszorg in België georganiseerd en gefinancierd is. Hoe functioneren de pediatrische ziekenhuisdiensten? Welke profielen zijn er actief? Welke bezettingsgraad hebben ze? In dit kader werd gekeken naar de mogelijke rol van transmurale zorg voor kinderen als alternatief voor ziekenhuiszorg. Dit sluit niet alleen aan bij de evolutie naar kortere ziekenhuisopnames en opnames gefocust op meer gespecialiseerde zorg. Het zet ook in op de levenskwaliteit van het kind en de familieleden. Een ziekenhuisopname blijft namelijk een pijnlijke en stressvolle gebeurtenis voor het kind.

Pediatrische ziekenhuiszorg omvat alle mogelijke pathologieën met zowel eenvoudige als gespecialiseerde handelingen, wat een zekere complexiteit met zich meebrengt. “Naast uitgebreide bevragingen in alle Belgische ziekenhuizen, interviews met experten en een literatuurstudie gingen we ook te rade bij andere landen”, legt KCE-onderzoeker Carine Van de Voorde uit. “Specifiek bekeken we Nederland, Frankrijk en Australië om te begrijpen hoe zij de ziekenhuiszorg voor kinderen aanpakken. In Nederland zetten organisaties voor thuiszorg in op thuishospitalisaties. Dit zit al ingebakken in hun cultuur. In Frankrijk en Australië nemen de ziekenhuisdiensten de organisatie hiervan op, staan ze in voor de kwaliteit en de financiering. Het behandelen van kinderen in hun thuisomgeving is nog niet sterk ingeburgerd in België.”

Grote verschillen tussen ziekenhuizen

Met een responsgraad van tachtig procent kreeg het KCE een representatief beeld van de problemen in de Belgische pediatriediensten en de maatregelen die ze er tegenover zetten. “De gemiddelde bezettingsgraad van de dienst pediatrie ligt net onder de vijftig procent, maar is sterk seizoensgebonden. In alle ziekenhuizen is het tekort aan verpleegkundig personeel een probleem, zeker in deze piekperiodes. Toch tekenen we grote verschillen op tussen lokale en gespecialiseerde ziekenhuizen, ongeacht de seizoengevoelige opnames door bijvoorbeeld RSV. Mogelijke manieren om de pieken aan te pakken zijn het benutten van de capaciteit in andere diensten van het ziekenhuis en vervroegd ontslag van de patiënt. Al gebeurt dit laatste meestal zonder formele overgang naar transmurale pediatrische zorg, omdat het organisatorisch, financieel en wettelijk kader ontbreekt”, gaat Carine verder. “In zes ziekenhuizen zijn pediatrische liaisonteams aan de slag die de continuïteit van zorg tussen het ziekenhuis en de thuisomgeving garanderen voor kinderen met langdurige aandoeningen. De vraag naar meer transmurale zorg komt ook van de patiënten en hun entourage zelf. Een ander zorgaanbod is dus nodig.”

Wetenschappelijk onderbouwde pilootprojecten

Door de grote verschillen in de internationale modellen van transmurale zorg en het ontbreken van een voorkeursmodel bij de Belgische actoren kan het KCE geen algemene aanbeveling doen naar een specifiek transmuraal zorgmodel. Carine: “De nomenclatuur is vandaag niet voorzien op het uitvoeren van thuisverpleegkundige handelingen specifiek voor kinderen. Daarnaast laat de wetgeving niet toe om bepaalde medicatie in een thuiszorgomgeving toe te dienen. Bovendien is gespecialiseerde opleiding nodig. We zoeken namelijk een profiel dat expertise heeft in de thuiszorg, in de kinderverpleegkunde en in gespecialiseerde technische zorg. Daarom raden we aan om met pilootprojecten te starten die verschillende transmurale modellen kunnen uittesten. Het UZ Gent stelt hiervoor een wetenschappelijk team samen dat de projecten opvolgt en mee kadert. Dit team legt vast welke criteria en indicatoren gemeten worden, zodat we een duidelijke voor- en na-situatie hebben. De oproep om hieraan deel te nemen start in het voorjaar van 2023.”

Verder raadt het KCE ook aan om op locoregionaal niveau te bekijken wat het nodige zorgaanbod is. “De verantwoordelijken moeten het totale aanbod in kaart brengen, over de verschillende ziekenhuizen heen en over de diensten, zoals het aanbod aan materniteiten. Hoewel het aanbevolen is het aantal kleine diensten pediatrie af te bouwen, moet de geografische bereikbaarheid van zorg naar de patiënt gegarandeerd blijven. Uiteraard moet het financieel plaatje bekeken worden, zodat alle prestaties, zowel in de ziekenhuizen als in de thuiszorg correct vergoed worden. Een goede basiszorg aanbieden aan kinderen, op een toegankelijke manier en in lijn met hun noden, blijft uiteindelijk de essentie van adequate pediatrische zorg.”

Het volledige KCE-rapport is te vinden op: https://kce.fgov.be/nl/publicaties/alle-rapporten/organisatie-van-pediatrische-ziekenhuiszorg-in-belgie-huidige-situatie-en-mogelijkheden-tot.

[1] KCE-rapport 358A ’Organisatie van pediatrische ziekenhuiszorg in België: huidige situatie en mogelijkheden tot hervorming’.


Escape room sensibiliseert rond patiëntveiligheid

Wie kraakt als eerste ‘De Code van Lucas’? Het was de afgelopen maanden een hot topic onder artsen en medewerkers van AZ Sint-Lucas in Gent. #ANT Escape Rooms bouwde een professionele escape room waar teams om de beurt streden voor de titel van de snelste ontsnapper.

De escape room in AZ Sint-Lucas kwam er naar aanleiding van de Week van de Patiëntveiligheid in november 2022. “We organiseren ieder jaar veiligheidsdagen met interactieve workshops voor alle medewerkers van het ziekenhuis: artsen, verpleegkundigen, schoonmaakpersoneel of ondersteunende diensten”, vertelt communicatieverantwoordelijke Iny Cleeren. “Om zoveel mogelijk mensen te bereiken en te sensibiliseren rond patiëntveiligheid, denken we steeds na over nieuwe initiatieven.” Afgelopen jaar werd kwam er dus een escape room bij. Meer dan negentig teams binnen het ziekenhuis waagden hun kans tussen 15 november en 21 december.

Verhaal rond patiëntveiligheid en -beleving

Na een inbraak in het ziekenhuis zijn verschillende veiligheidsmaatregelen geactiveerd waardoor het IT-systeem plat ligt. De missie is om het systeem weer online te krijgen. In de escape room bevindt zich ook een patiënt, maar wie is dat? De patiënt zal zo snel mogelijk geïdentificeerd moeten worden om de juiste zorgen te krijgen. Wie kraakt als eerste de Code van Lucas? Dat is het opzet van de allereerste escape game op maat van een ziekenhuis.

De escape room is opgebouwd rond heel wat veiligheidsthema’s die voor een ziekenhuis belangrijk zijn, zoals medicatie, handhygiëne, cybersecurity, veilige identificatie, … Er is ook aandacht voor de beleving van de patiënt. Al deze elementen werden gecombineerd tot een spannend spel dat door iedereen kan gespeeld worden.

Positieve respons

Het spelen van de ‘De Code van Lucas’ is niet alleen leerrijk, maar ook leuk. “Het is een ideale teambuilding. Je begeeft je als groep door drie verschillende ruimtes die volgens de regels van de kunst ingericht zijn. We merken dat bijvoorbeeld verpleegkundigen uit hetzelfde team vaak snel kunnen ontsnappen. Zij zijn het gewend om samen te werken. Goede onderlinge communicatie is een belangrijk voordeel om hoog te eindigen op de ranglijst van snelste teams.”


De balans tussen veiligheid en vrijheid

Volgens schattingen valt twee tot twaalf procent van de patiënten minstens één keer tijdens een ziekenhuisopname.[1] Dit valrisico is de voornaamste reden waarom zorgverleners overgaan tot fixatie. Drie- of vijfpuntsfixatie kunnen lichamelijk en psychisch nefast zijn voor de patiënt. Een humaner alternatief is een tentbed. Dit biedt geborgenheid en een veilige (slaap)omgeving voor onrustige patiënten met een verhoogd valrisico en weinig ziekte-inzicht.

Stijn Vancoppenolle werkt als hoofdverpleegkundige op de afdeling neurologische revalidatie van het AZ Delta. In 2015 kwam hij met het initiatief om een tentbed introduceren als valpreventiemiddel. “Het begon bij één specifieke patiënt”, vertelt hij. “Een man van eind de vijftig had een beroerte gehad en was erg verzwakt. Hij werd in bed gehouden door driepuntsfixatie. Zijn toestand verbeterde maar niet. De spierkracht ging almaar achteruit, de patiënt werd suffer en zijn welbevinden was slecht. Toch konden we het risico niet lopen dat hij abrupt zou rechtstaan en zou vallen. Ik had via-via van het tentbed gehoord. In overleg met de echtgenote van de patiënt legde ik dit idee toen voor aan mijn directie.”

De directie was niet meteen enthousiast. “Ze vonden dat het tentbed iets weghad van een kooi en maakten zich zorgen over de perceptie door de maatschappij”, weet Stijn nog. Toch geloofde hij sterk in het voorstel en met steun van de zorgmanager werd uiteindelijk één tentbed gehuurd. “Nadat het tentbed geleverd was op de afdeling, vertrok ik op verlof. Die timing was misschien niet optimaal, maar wat een verschil bij mijn patiënt toen ik terug op de dienst kwam. De man wandelde vrolijk door de gang.”

Alternatief voor meerpuntsfixatie

AZ Delta beschikt nu over zes tentbedden, op elke van de vier campussen minstens één. De toepassing bewees zich al meermaals als goed alternatief voor patiënten waarbij fixatie niet afgebouwd kan worden door het valrisico. Denk hierbij aan kwetsbare ouderen, ernstig vermagerde mensen, zorgvragers met dwaalgedrag of een vorm van acute verwardheid en/of delier. Het is ook handig voor mensen met beginnende dementie of kinderen met een mentale beperking.

Volgens valpreventie.be gebeurt tachtig procent van de valincidenten als de patiënt alleen is. In het ziekenhuis wordt iedere patiënt gescreend om mogelijk valrisico te detecteren. Het besef groeit bij zorgverleners dat meerpuntsfixatie te veel negatieve gevolgen heeft voor de patiënt. “In de praktijk merken we ook: eens je begint met fixatie, kom je er maar moeilijk weer vanaf”, zegt Stijn. “Het tentbed blijft een vrijheidsbeperkende maatregel maar is een humaner alternatief voor fixatie. In het ziekenhuis hebben we ook positieve ervaringen met andere alternatieven zoals antislipkousen en krabwanten. We zien wel dat we door het tentbed in te zetten af en toe slaapmiddelen kunnen afbouwen. Door sedativa wordt een patiënt soms nog verwarder, en er is een verslavingsrisico. Daarom lijkt het tentbed mij ook ideaal voor woonzorgcentra.”

Cocoonen

In het tentbed kan de patiënt zich vrijer bewegen en zitten of liggen zoals die wil. Daardoor ontstaan minder drukletsels en doorligwonden. In de tent wordt een cocon-gevoel gecreëerd, waardoor patiënten zich veilig voelen en makkelijker tot rust komen. “Vergelijk het met een baby”, zegt Stijn. “Die willen we ook knus inbakeren en leggen we te slapen in een wiegje met doekje boven en bescherming rondomrond. Door de patiënt in te bakeren verkleint de ruimte en voelt die zich veiliger. Patiënten slapen dus beter en hebben overdag meer energie voor hun revalidatie. Ze kunnen kinesitherapie krijgen en actief deelnemen aan hun herstel.” Het tentbed is aan de vier zijden dicht te ritsen. De dikke matras ligt in een afgesloten compartiment, waar de patiënt niet bij of onder kan komen, zodat er geen verstikkingsgevaar optreedt.

Ondertussen is meerpuntsfixatie in het AZ Delta tot een noodmiddel geworden. Enkel als een patiënt een ernstig gevaar vormt voor zichzelf of anderen wordt die gefixeerd. Na vierentwintig uur wordt de situatie geëvalueerd en alternatieven overwogen. De vraag is steeds: hoe kan je de beperking van vrijheid zo min mogelijk houden, terwijl de situatie wel veilig blijft. “Het tentbed is niet geschikt in acute situaties, zoals bij delier na een operatie”, zegt Stijn. “Het is wel een waardevolle aanvulling van het geheel aan fixatietools en vrijheidsbeperkende middelen in het ziekenhuis. De patiënt moet steeds centraal staan. Je moet ook verder kijken dan wat zich op het eerste gezicht afspeelt. Stel jezelf de vraag: hoe komt het dat de patiënt verward is? Is er misschien sprake van een onderliggende infectie? Dan moet die behandeld worden in plaats van de vrijheid te beperken.”

Lichamelijke gevolgen van meerpuntsfixatie

  • kneuzingen en hematomen
  • valgerelateerdeverwondingen vb. breuken
  • decubitusletsels
  • compressieveneuropatie
  • respiratoire verwikkelingen vb. pneumonie
  • urinaire incontinentie en constipatie
  • ondervoeding of toenemende afhankelijkheid met betrekking tot voeding/vochtopname
  • orthostatische hypotensie
  • verminderde spiermassa, spierkracht en uithoudingsvermogen
  • toegenomen agitatie en cardiale stress
  • overlijden door wurging, aspiratie en ten gevolge van ernstige verwondingen nosocomiale infecties

Psychische gevolgen van meerpuntsfixatie

  • woede en agressie
  • gevoel van gevangenschap
  • angst
  • ongemak
  • depressie
  • delier (acuut optredende verwardheid, meestal tijdelijk)
  • schaamte
  • schending van de autonomie
  • angst voor verwondingen
  • onverschilligheid en berusting
  • sociale isolatie
  • verlies van zelfrespect, waardigheid en identiteit
  • geen gevoel van veiligheid

De voordelen van een tentbed

  • minder valrisico
  • minder risico op letsels
  • minder kans op decubitus (patiënt kan vrij bewegen)
  • veilige en rustige omgeving voor de patiënt
  • gevoel van bescherming door cocon-sensatie
  • reductie van externe prikkels
  • patiënt minder een gevaar voor zichzelf en/of anderen
  • minder sederende medicatie nodig
  • beter dag-nachtritme

Aandachtspunten

Centraal bij de opstart van een tentbed staat het overleg met de zorgvrager, hun familie of vertrouwenspersoon en het team van verpleegkundigen, arts, kinesitherapeut en/of ergotherapeut. “We hebben in het ziekenhuis een folder voorzien met alle informatie”, zegt Stijn. “Alle beslissingen worden in samenspraak gemaakt met de familie en het multidisciplinaire team op de afdeling. We voorzien ook een nota aan de kamerdeur zodat iemand die het tentbed nog niet kent zeker niet schrikt bij het binnenkomen.” Tot op vandaag kreeg Stijn geen negatieve reacties op de tentbedden. “Familie vraagt mij eigenlijk nooit wanneer het tentbed weg mag. Sommige zorgvragers willen het zelfs thuis. We bereiden dan ook alles steeds goed voor en vinden overleg enorm belangrijk.”

Na een goede opstart is ook een geleidelijke afbouw van het tentbed belangrijk. “We nemen nooit de tent zomaar weg bij de patiënt, want dat zou verwarring kunnen veroorzaken. Eerst is de tent ’s nachts helemaal toe. De nacht daarop laat je bijvoorbeeld één zijde open en voorzie je een valmat op de grond. Zo kan de patiënt zelf rechtstaan, maar is het risico op bijvoorbeeld heupfracturen minder. Als de patiënt een rustige nacht heeft, plaatsen we de volgende keer het ziekenhuisbed naast het tentbed in de kamer en laten we de keuze aan de patiënt. De volgende nacht slaapt de patiënt in het ziekenhuisbed en doen we de tent toe. Zo kan de patiënt op eigen tempo wennen aan een nieuwe situatie. Enkel door stap per stap te gaan kan je het tentbed veilig verwijderen.”

Open blik op innovatie

Stijn Vancoppenolle merkt dat tentbed meer gedragen wordt door de maatschappij en zijn ingang heeft gevonden bij andere zorginstellingen en -organisaties. “Het blijft een groeiproces. Voor corona was er meer animo, vandaag kijken ziekenhuizen noodgedwongen kritischer naar hun uitgaven en investeringen.” Ondertussen blijft Stijn wel de ogen openhouden voor nieuwe ontwikkelingen die veiligheid van de patiënten en het gevoel van vrijheid verbinden. “Nu het tentbed positief geëvalueerd is, is de logische volgende stap de zetel. Traditioneel worden patiënten met een lendengordel gefixeerd. Artificiële intelligentie biedt mogelijkheden om dit af te bouwen, bijvoorbeeld door een slim alarmsysteem dat de verpleegkundige verwittigt wanneer de patiënt een poging doet om zelfstandig recht te staan. Al gaan dit soort technologieën nog wel gepaard met wat obstakels. Als je als verpleegkundige enkele kamers verderop bezig bent met wondzorg moet je die per direct onderbreken om naar de patiënt te snellen waar het alarm afgaat. Als zo’n situatie een paar keer voorkomt, treedt alarmmoeheid op. Overal een valvriendelijke vloer zou ook goed zijn, maar die heeft zijn beperkingen bij het gebruik van loophulpmiddelen en rolstoelen. We blijven in ieder geval actief op zoek naar optimale oplossingen om het welzijn van de patiënten te waarborgen.”

[1] Coussement, J., De Paepe, L., Schwendimann, R., Denhaerynck, K., Dejaeger, E. & Milisen, K.

(2008) Interventions for preventing falls in acute- and chronic-care hospitals: a systematic review and meta-analysis. Journal of the American Geriatrics Society, 56(1), 29-36.


Taakdifferentiatie: zorgondersteuners helpen verpleegkundigen

Vitaz ziekenhuis introduceert een nieuwe functie in de organisatie: de zorgondersteuner. Dit nieuwe interne profiel neemt de meer ondersteunende basistaken over van verpleegkundigen, waardoor zij zich kunnen focussen op hun kerntaken en meer waardering ervaren in hun functie. Dat is broodnodig om de best mogelijke zorg en werkorganisatie te blijven voorzien.

De zorgsector bevindt zich op een kruispunt van uitdagingen. De vergrijzing brengt een hoger aantal en complexere zorgvragen met zich mee. Tegelijkertijd heerst er krapte op de arbeidsmarkt en is de instroom in de opleidingen verpleegkundige te laag. Het evenwicht tussen zorgvraag en zorgaanbod staat onder druk en geeft bij veel zorginstellingen en -organisaties de aanleiding om de zorg te herdenken. “De focus ligt op drie zaken: het herwaarderen van het verpleegkundig beroep, de differentiatie in het personeelskader (opleidingsmix), en het hertekenen van de zorgorganisatie”, zegt Henk Cuvelier, verpleegkundig en paramedisch directeur bij Vitaz. “Enerzijds moeten verpleegkundigen zich kunnen focussen op hun kernopdracht. Anderzijds dient op de afdeling een mix van functies te werken om zorgprocessen te optimaliseren voor de patiënten en de organisatie.”

In het Vitaz ziekenhuis in Sint-Niklaas proberen ze een antwoord te bieden op de huidige uitdagingen door een nieuwe interne functie te introduceren: de zorgondersteuner. “We gaan voor een kwaliteitsvol en effectief antwoord dat nauwer aansluit op de noden en behoeften van de patiënten en organisatie”, zegt Brecht Serraes, verpleegkundig procesmanager bij Vitaz. “Via één participatieve bevraging en oplossingsgerichte brainstromsessies met alle hoofdverpleegkundigen bleek dat er hoofdzakelijk nood is aan ondersteuning op de werkvloer op drie vlakken: hygiënische basiszorg, logistieke taken en administratieve taken”. Een flexibele, hybride functie die vlot schakelt tussen deze basistaken biedt een significante bijdrage in de praktijk. “Door een denkoefening rond taak(her)oriëntatie werden de opdrachten en de nieuwe functie van de zorgondersteuner gedestilleerd. Het herdenken van de zorg stelt ons eveneens in staat om verpleegkundigen te waarderen op basis van hun competenties en kernopdracht.”

Focus op “zorg” en “steun”

“Zorgondersteuners worden de rechterhand van de verpleegkundigen”, zegt Henk Cuvelier. “Het is een laagdrempelige instap voor mensen die geïnspireerd zijn om te werken in de zorg, waarbij een diploma middelbaar onderwijs, een gezonde dosis motivatie en engagement volstaan. Na een positieve selectieprocedure krijgen ze een doorgedreven opleiding en training in het ziekenhuis. Bij het succesvol afronden van de opleiding kunnen ook de zorgondersteuners rekenen op attractieve doorgroeimogelijkheden binnen Vitaz. De zorgondersteuners werken nadrukkelijk onder supervisie en krijgen hun opdrachten toegewezen door een coördinerende verpleegkundige in een gestructureerd multidisciplinair team. Het gaat om opdrachten die geen verpleegkundige taken zijn, maar vandaag wel zo gepercipieerd worden.”

De term “steuner” verwijst expliciet naar de positie als “steun geven aan”. De nieuwe functie vormt een ondersteunde schakel in de dienstverlening van het multidisciplinaire team en geeft aanleiding tot het verbreden en verstevigen van de zorgomkadering. Ze fungeren niet als vervanger van een zorgkundige, verpleegkundige, logistieke of administratieve medewerker, en evenmin als een nieuw zorgberoep. “De verschillende functies versterken de complementaire samenwerking in de praktijk, met elk hun eigen expertise, verantwoordelijkheden, handelingen, verstrekkingen of opdrachten. De juiste functie, op de juiste plaats, op het juiste moment”, geeft Brecht aan. De bevoegdheden van de zorgondersteuners beginnen en eindigen binnen de functie en de wettelijke bevoegdheden van de verpleegkundige en zorgkundige.

Nieuwe manier van denken en werken

Door zorgondersteuners in te schakelen kunnen verpleegkundigen zich toeleggen op hun bevoegdheden en kwalificaties om zo kwalitatieve (excellente en continue zorg) en kwantitatieve zorg (voldoende capaciteit en maximaal aantal bedden) te garanderen. “Het absolute uitgangspunt is dat de coördinerende (hoofd)verpleegkundige verantwoordelijk is en blijft voor het totale zorgproces bij de toegewezen patiënten. De implementatie van de nieuwe functie in de praktijk vereist wel een nieuwe manier van denken en werken voor verpleegkundigen”, zegt Henk nog. “Verpleegkundigen zullen dus basistaken dienen los te laten en te delegeren. Naast de interne opleiding en training aan de zorgondersteuners werden ook alle afdelingsmedewerkers betrokken en gecoacht in het hertekenen van de zorgorganisatie.”

Opdrachten waarvoor de zorgondersteuner kan worden ingezet*

  1. Ondersteuning in de basiszorg voor patiënten in een stabiele toestand, binnen de context van de activiteiten van het dagelijks leven (ADL), op basis van een holistische en mensgerichte grondhouding.
    • Kwalitatieve basiszorg: rug wassing, intiem toilet, lavabo, douche, …
    • Ondersteuning bieden aan de verpleegkundige en zorgkundige bij het uitvoeren van basiszorg waarbij minstens twee zorgverleners vereist zijn (bv. Zorg in het kader van een bedbad; zorg aan patiënten met drains, infusen, wondzorg, …). Handeling die steeds (met twee) onder begeleiding/supervisie van een verpleegkundige en/of zorgkundige uitgevoerd worden.
    • Detailzorg: nagels knippen (exclusief patiënten met diabetes), voetwassing, , baard/snor, haartooi, mond/gebit/prothese, ogen, oren, neus, …).
    • Aankleden van een patiënt (Cave: infusen, maagsonde, blaassonde, drain, …).
    • Aanbrengen van schoenen, anti-slipkousen (exclusief kousen ter preventie en/of behandeling van veneuze aandoeningen bv. compressietherapie, …).
    • Aanbrengen van hydraterende en/of niet-medicamenteuze zalven.
    • Ondersteunen en uitvoeren van een inco-tour (Verpleegkundige ronde op de afdeling in het kader van het wisselen van incontinentiemateriaal, aanreiken van een urinaal/bedpan, …).
  2. Veranderingen bij de aangeduide patiënt terugkoppelen/signaleren aan de coördinerende verpleegkundige.
    • Alertheid rond risicosituaties en vermijden van lichamelijke letsels (bv. valpreventie, activatie van antidecubitus preventie status van de pomp, …)
  3. De aangeduide patiënt meten van lichaamsgewicht en lichaamslengte van de patiënten zonder een verstoorde vochthuishouding.
  4. De vernevelaar van de aerosoltherapie afzetten en de patiënt ondersteunen in het verwijderen en opbergen van het gezichtsmasker.
  5. De patiënt die vertrouwd is met een CPAP-toestel in de thuissituatie ondersteunen bij het aanbrengen en opstarten van de CPAP-therapie.
  6. Het transport van een patiënt aanvragen, begeleiden en/of uitvoeren, conform het zorgplan.
  7. In samenwerking met een verpleegkundige en/of zorgkundige de preoperatieve voorbereiding(en) treffen (bv. preoperatief scheren, assisteren bij het invullen van de boardingpass (cfr. verpleegkundige doet nazicht en ondertekent), …).
  8. Ondersteunen in de dienstverlening en zorgopdracht van het multidisciplinair gestructureerd zorgteam op de afdeling
  • Bij opname van een patiënt op de afdeling: de patiënt begeleiden en installeren op de kamer (bv. instaan voor het praktische onthaal, persoonlijke bezettingen van de patiënt opbergen, …)
  • Behartigen van beloproepen en hier als signaalfunctie optreden naar de coördinerende verpleegkundige.
  • Ondersteunen in de uitvoering van tansporttaken (post, apotheek, …)
  • Installatie van patiënten in bed, toilet/WC stoel (cf. nodige aandacht voor de positie van beloproepsysteem, gordijnen, comfort, …
  • Signalisatie van verstoord dag/nachtritme.
  • Bij ontslagklare patiënt de nodige voorbereidingen treffen naar een vlot proces. (bv. persoonlijke bezittingen van de patiënt verzamelen,. Bij diens vertrek op de afdeling, bedlinnen verwijderen, SOP-procedure opstarten
  • Orde en netheid op de afdeling (bv. bed opmaken, reinigen en ontsmetten van materialen (bv. bedpanspoeler, perfusiestaanders …))
  • Ondersteuning bij het voeding- en cateringproces op de afdeling (voorbereiding, bedeling, toediening, nazorg).
    • Voeding en vochttoediening langs orale weg bij patiënten zonder slikproblemen.
    • Signaalfunctie rond orale voeding en vochtinname – toedieningsregistratie en tijdig en accuraat rapporteren aan de verpleegkundige.

* Dit is een eerste versie van de opdrachten die via cocreatie tot stand kwam met de hoofdverpleegkundigen in Vitaz. De lijst is evolutief, op basis van de praktijktoets de komende maanden.


Pijnvrije zorg binnen een helende ziekenhuisomgeving

Verschillende studies tonen aan dat de omgeving waarin een zorgvrager zich bevindt, een impact heeft op de pijnbeleving en het herstel van die persoon. De groep Gasthuis Zusters Antwerpen (GZA) lanceerde daarom verschillende tools om hun ziekenhuizen om te vormen tot ‘helende huizen’. “Door stress en angst te verminderen, voelen mensen minder pijn en verlaagt het risico om chronische pijn te ontwikkelen”, weet verpleegkundig pijnspecialist, wetenschappelijk onderzoeker en lid van de werkgroep Pijnverpleegkundigen Ina Gryp van GZA.

Midden 2021 stapte Ina Gryp naar het management van de groep Gasthuis Zusters Antwerpen (GZA) met de vraag of ze een project rond helende omgevingen mocht starten. Het doel? Een pijnvrije zorg lanceren binnen de zorginstellingen. Het antwoord was volmondig ja. Een dik jaar later zetten tal van diensten de beschikbare tools in en zijn er vijftig ambassadeurs aangesteld binnen de vestigingen in Antwerpen en Mortsel. “Dat ons project zo succesvol zou zijn, had ik initieel niet verwacht”, vertelt verpleegkundig pijnspecialist Ina. “De huidige tijdsgeest na de coronapandemie zit er zeker voor iets tussen. Meerdere wetenschappelijke studies tonen het effect aan tussen omgeving en gezondheid, slaap, gedrag en zelfs tevredenheid van patiënten, medewerkers en bezoekers. Bovendien hebben steeds meer mensen chronische pijn. Op termijn eindigen velen onder hen bij lichte of zwaardere medicatie, zoals opiaten. Dat willen we vermijden.” Het concept van Evidence-Based Building speelt hierop in en wordt bij de nieuwbouw van zorginstellingen toegepast. Hierbij ligt bijvoorbeeld de focus op eenpersoonskamers en wordt gekeken naar de indeling van gangen en kamers, de bewegwijzering, de akoestiek, …

Breed inzetbaar aanbod

Voor GZA was het niet mogelijk om structurele aanpassingen te doen aan de bestaande infrastructuur. Dus ging de ziekenhuisgroep op zoek naar tools die makkelijk inzetbaar zijn, niet te veel weerstand oproepen en betaalbaar blijven. Ina: “Het idee is om de angst en stress die patiënten ervaren bij een ziekenhuisbezoek te reduceren. Dat kan op verschillende manieren. Geur en geluid zijn twee elementen die je gemoed beïnvloeden. Denk aan het gevoel wanneer je in een wellnesscentrum verwelkomd wordt met aangename geuren. Of de rust die je ervaart wanneer je tijdens een bepaalde taak naar leuke muziek luistert. Ook de natuur heeft een grote invloed op de beleving van een patiënt. Daarnaast is taal belangrijk. Wanneer je bij een bloedafname zegt dat het geen pijn gaat doen of slechts een klein prikje is, dan ervaart de patiënt net meer pijn.”

Daarom ontwikkelde Ina samen met haar collega’s van het pijnteam binnen GZA oplossingen rond deze vier elementen: geur, muziek, natuur en taal. Zo biedt de ziekenhuisgroep aromasteamers met verschillende geurbundels aan, posters met natuurbeelden, koptelefoons met wisselbare oorkapjes en opleidingen rond positieve focustaal. Voor prikruimtes, wachtzalen en de inkomhal zijn afspeellijsten met natuurgeluiden beschikbaar. Elke afdeling binnen GZA beslist autonoom hoe ze dit organiseren. Zo zal de muziekkeuze op een kinderafdeling anders klinken dan die op geriatrie. “Ons aanbod is gevarieerd zodat iedereen er zijn gading in vindt. De natuurbeelden bevatten afbeeldingen van dieren, water en zeeën, planten en bomen, en planeten. De dienst radiotherapie koos die laatste: onderga je een bestraling voor een oncologisch probleem, dan word je ondergedompeld in het fascinerende heelal. Voor de aromazorg stelden we bewust bundels samen die meerdere geuren combineren. Zo vermijden we dat iemand een traumatische ervaring met één specifieke geur associeert. Wat muziek betreft, gebruiken sommige diensten koptelefoons tijdens een consult. Bijvoorbeeld wanneer je met een patiënt op een tweepersoonskamer een vertrouwelijk gesprek wil voeren. De andere persoon krijgt dan een hoofdtelefoon met zijn of haar muziek, zodat het consult in alle sereniteit kan plaatsvinden. Psychische kwetsbaarheid bespreken is namelijk niet gemakkelijk op een tweepersoonskamer. Toch is dit heel belangrijk omdat het de kans verhoogt op het ontwikkelen van chronische pijn. Op de dienst preoperatieve screening, waar bloedafnames gebeuren bij mensen die binnenkort geopereerd worden, speelt rustgevende muziek in elke afnameruimte en gebruiken ze de aromasteamers. Zorgvragers reageren hier bijzonder positief op. Ze zijn kalmer en voelen minder pijn.”

Muziek in het operatiekwartier

Momenteel werkt Ina een voorstel uit om in de operatiekamers ‘muziek als medicijn’ toe te passen. Hierbij krijgen patiënten een hoofdtelefoon van zodra de procedure start, nog voor ze in slaap zijn dus, tot in de recovery. Daar worden de headsets gerecupereerd. Door de afneembare oorkapjes is de hygiëne verzekerd. De patiënt kiest zelf de gewenste muziek op zijn smartphone. “Je favoriete deuntje werkt namelijk nog het best”, beaamt Ina. “Onderzoek toont aan dat de patiënt niet alleen tijdens de behandeling minder pijn heeft, ook de acute postoperatieve pijn neemt af. Muziek werkt onmiddellijk pijnstillend en in de uren erna. Patiënten met een lagere pijnscore na een ingreep hebben een kleinere kans om chronische pijn te ontwikkelen.”

De kracht van taal

De impact van het woord is een laatste niet te onderschatten element om een pijnvrije, helende zorgomgeving te creëren. GZA biedt een specifieke opleiding aan van twaalf lesuren rond positieve focustaal in de zorg. “Dit is voor velen een heuse omschakeling. Vroeger vertelden we een patiënt exact wat we zouden doen. Dat leidde tot meer stress. Nu focussen we op het ontspannen: diep in- en uitademen, een rustgevend beeld voor de geest halen, inzoomen op details. Bijvoorbeeld iemand beeld zich een strand in, vraag dan hoe het zand aanvoelt, of het warm is, hoe fijn de korrel is, … Daarbij zeg je dan ‘nu ga ik doen waarvoor ik gekomen ben’. Zo blijft de persoon bij zijn positieve gedachten hangen en wordt die niet getriggerd door specifieke woorden in ons taalgebruik”, gaat Ina verder.

De adoptie van het helend concept is bijzonder groot binnen GZA. In het oncologisch dagcentrum kom je terecht in een bamboewereld, het chirurgisch dagziekenhuis dompelt je onder in sinaasappelen en in de consultatieruimte van de psychiaters staan aromasteamers. Ook de oproep naar ambassadeurs om het project te ondersteunen, werd massaal beantwoord. “Het is heel fijn om verschillende mensen, van artsen over zorg- en verpleegkundigen tot het schoonmaakpersoneel, zo enthousiast te zien. Onze ambassadeurs denken mee na over wat mogelijk is en maken anderen warm voor onze aanpak. Het creëert voor ons personeel een heel andere vibe om in te werken. Medewerkers ervaren eveneens het rustgevend effect. En dat leidt dan weer tot een betere personeelsretentie.”


Zorgcontinuïteit prioritair binnen diabeteszorg, ook tijdens pandemie

Tijdens de lockdown in het voorjaar van 2020 kwam de systematische opvolging van personen met diabetes onder druk. Ziekenhuizen en de thuisverpleging zochten snel naar veilige en werkbare manieren om hun patiënten toch bij te staan en de risico’s op een COVID-19-besmetting zo laag mogelijk te houden. Digitale consultaties, ook door verpleegkundige diabeteseducatoren, deden ook in deze discipline hun intrede. Wat houden diabetesteams vandaag over van de gevolgen van uitgestelde zorg? Welke nieuwe manieren van werken en gebruikte technieken zijn nu nog aanwezig? En vooral: welke lessen zijn er getrokken?

Voor heel wat mensen, en zo ook personen met een chronische aandoening betekende de eerste lockdown een periode van angst en onzekerheid. Dat was voor personen met diabetes niet anders. Zorgverleners werden gedwongen om de zorg zo veel mogelijk op alternatieve wijze verder te zetten en slaagden daar ook in. Niet eenvoudig met de grote onzekerheid die toen heerste in de beginweken, de chaos rond de beschikbaarheid van beschermingsmateriaal en de vele vragen van patiënten of hun afspraken wel veilig konden plaatsvinden.

Beroepsorganisaties zoals NETWERK VERPLEEGKUNDE speelden een ondersteunende rol om de info van overheidswege zo snel mogelijk te verspreiden onder alle zorgverleners. Het was alle hens aan dek om te kunnen inspelen op de continu veranderende info.

Dit artikel vertelt het verhaal hoe verpleegkundige diabeteseducatoren de pandemie beleefd hebben. Uiteraard is hier nog veel ruimte om de effecten op de diabeteszorg door de pandemie verder te onderzoeken.

Snelle omschakeling

Vanuit de ziekenhuizen kwamen snel nieuwe procedures en protocollen op gang. Zo besliste bijvoorbeeld het diabetesteam van het UZ Leuven om mensen met type 1- of type 2-diabetes met acute medische redenen (ernstige diabetesontregeling, …) toch een fysieke consultatie te geven. Week per week bekeken artsen welke patiënten opvolging nodig hadden. Ook voor personen met diabetes die geen acute medische redenen hadden, voorzag het diabetesteam opvolging met zorg op afstand door middel van telefonische of videoconsulten. Tot dan zeker niet courant gebruikt in de opvolging van personen met een chronische aandoening.

In de thuisverpleging verliep deze omschakeling niet overal even vlot. Een eerste uitdaging was het tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen, zodat een veilig contact met zorgvragers onder druk kwam. Bovendien luidde het advies van de overheid in de beginfase: voer alleen de strikt noodzakelijke huisbezoeken uit. Ook hier gingen zorgverleners in de thuiszorg over naar digitale communicatie om het contact met hun patiënten te behouden.

Globaal genomen bleef de terugval door uitgestelde zorgen beperkt voor personen met diabetes, of werd de zorg relatief snel weer ingehaald.

De digitale sprong, een stap voorwaarts?

Door het gebruik van digitale communicatie, via telefoon of videocall, waren verpleegkundige diabeteseducatoren, psychologen en diëtisten(-diabeteseducatoren) en endocrinologen toch in staat hun personen met diabetes in zeer moeilijke en onzekere tijden regelmatig op te volgen. De zorg en opvolging zoals we tot nu toe kenden, wijzigde sterk. Zowel patiënten met diabetes en zorgverleners verlieten het vertrouwde concept van zorg verlenen. Aan type 2-patiënten vroegen we thuis op de weegschaal te staan en een dagboek bij te houden, waarna ze telefonisch contact hadden met een zorgverlener van hun diabetesteam, zoals de verpleegkundige diabeteseducatoren. Voor veel mensen met type 1-diabetes, voor hen die een glucosesensor en/of een insulinepomp hebben, was dit niet nodig. Bij het virtueel opvolgen van deze patiënten konden zorgverleners ook steunen op gegevens van de glycemie- en insuline-instellingen welke in de cloud bewaard worden. De verpleegkundige diabeteseducatoren kunnen daar ook alle info raadplegen, personen met diabetes type 1 bijsturen waar nodig, insulinedosissen aanpassen, verifiëren of ze nog over voldoende materiaal beschikken, … De educatie van personen met diabetes type 1 bleef zo gegarandeerd. Een voordeel van een virtueel consult is dat de verplaatsingstijd, naar de persoon thuis of de persoon naar het ziekenhuis, wegvalt. Verpleegkundige diabeteseducatoren bleven zo tijdens de pandemie vaak een belangrijk aanspreekpunt voor personen met diabetes bij vragen of problemen. Digitale hulpmiddelen maken het ook mogelijk een consult te laten plaatsvinden als de patiënt een mild ziektebeeld heeft. In tegenstelling tot een telefonisch gesprek, biedt het gebruik van video als bijkomend voordeel dat het de interactie vergroot tussen zorgvrager en zorgverlener, waardoor die een betere kijk op de situatie krijgt. De digitalisering binnen de diabeteszorg toont dat ook sneller en meer flexibel kan ingespeeld worden op zorgvragen.

“Een digitale consultatie biedt een meerwaarde voor een frequentere opvolging, maar mag en kan nooit de fysieke consulten volwaardig vervangen.”

Toch lopen we met digitale hulpmiddelen tegen grenzen aan. We hebben met zijn allen vele stappen vooruitgezet in de digitalisering. Alleen is dit voor sommige patiënten geen evidente oplossing. Denk aan oudere personen met diabetes type 2 die onvoldoende onderlegd zijn om met een laptop of tablet aan de slag te gaan. Een telefonische consultatie via vaste lijn biedt dan beperkt soelaas. Als zorgverlener zie je de patiënt niet, wat het inschatten van emoties en reacties bemoeilijkt. Een virtueel consult is per definitie zakelijker en afstandelijker dan een live contact. Ook de medische controle valt op die manier volledig weg. Hoe zien de injectieplaatsen er bijvoorbeeld uit? Is de insulinepen aan vervanging toe? Heeft de persoon met diabetes een wondje aan de voet? Voor thuisverpleegkundigen neemt het bovendien de inkijk op de dagelijkse leefgewoontes weg. De leefstijl- en voedingsgewoontes zijn makkelijker op te volgen via een live consult, zeker bij problemen. Het digitaal consult confronteert hen minder met hun eigen rol en hun verantwoordelijkheid in hun zorg.

Grenzen bewaken

Altijd bereikbaar zijn is een zegen en een vloek. Dat is al lang geweten. Tijdens de pandemie was dit voor zorgverleners nog meer het geval. De digitale communicatie vergroot de werkdruk. Het is dus bijzonder belangrijk om als zorgverlener zelf je grenzen te bewaken en duidelijke afspraken te maken met de zorgvrager. Stel je smartphone zo in dat je tijdens een consult niet onderbroken of afgeleid wordt door binnenkomende berichtjes, bijvoorbeeld. Las specifieke tijdstippen in voor videocalls. Leg aan je patiënten uit dat ze moeten telefoneren bij een dringende vraag en geen bericht sturen. Het is zoeken naar een gezonde balans waarbij de zorgverlener de patiënt zo goed mogelijk ondersteunt, maar zelf ook voldoende rustmomenten inlast.

De pandemie ontregelde niet alleen de manier van werken voor de zorgverleners. Ze had natuurlijk ook een effect op de levensstijl van veel mensen: meer thuiswerk, minder structuur en een andere routine. De angst, onzekerheid, het gebrek aan sociale contacten waren zeker niet bevorderlijk voor ons emotioneel welzijn. De laatste twee jaren heeft iedereen een groot adaptievermogen getoond om steeds aan te passen en in te spelen op maatregelen die verschillende pieken met zich meebrachten. Als gevolg merken zorgverleners dat meer patiënten ontregeld zijn. Sommigen hebben zich laten gaan. Anderen stellen tot op heden hun controles uit. Tot op de dag van vandaag geven zorgverleners elke dag opnieuw het beste van zichzelf.

Goede zaak voor multidisciplinariteit

Binnen de zorgverlening was er wel een opmerkelijk positief effect. Door de precaire omstandigheden, door het beperken van het aantal contacten met zorgvragers en omdat mensen op andere diensten moesten inspringen, leerden zorgverleners elkaar beter kennen, wat de collegialiteit onderling bevorderde en de samenwerking ten goede kwam. En dit was dan op zijn beurt weer goed voor de patiënt. In het diabetesteam van UZ Leuven werkten de verpleegkundige en diëtist-diabeteseducatoren, de psychologen en de endocrinologen nog nauwer samen en hielpen elkaar waar ze konden. Deze intensere samenwerking bevorderde zeker verder de multidisciplinaire samenwerking.

“Een digitaal consult is een hulpmiddel, maar geen heilige graal.”

In de thuisverpleging boden vele verpleegkundigen ondersteuning in woonzorgcentra en vaccinatiecentra. Om daar ook de zorgverlening mee te garanderen. Zelfs militaire verpleegkundigen werden ingezet om de zorg in woonzorgcentra te coördineren en zorg te verlenen. Hierdoor kon de verpleegkundige diabeteseducator zich concentreren op het coördineren van de diabeteszorg, het educeren van personen met diabetes, het doorgeven van hun vraag / hen naar de juiste zorgverlener te leiden en het motiveren om ook in onzekere omstandigheden hun zelfzorg vol te houden. De verpleegkundige diabeteseducatoren in de ziekenhuizen hebben dit ook zo ervaren. Verder gaven verpleegkundige diabeteseducatoren een luisterend oor en waren ze vaak het enige sociale contact van personen met diabetes. Zo garandeerden ze mee de zorgcontinuïteit voor personen met diabetes samen met het diabetesteam.

Verder bracht de crisissituatie die de pandemie met zich meebracht, dat zorgverleners over de verschillende settings heen ervaringen uitwisselden, konden ventileren, … Beroepsorganisaties zoals NETWERK VERPLEEGKUNDE voor de verpleegkundige diabeteseducatoren faciliteerden deze monodisciplinaire uitwisseling van ervaringen om te zorgen voor personen met diabetes.

Vertrouwensband cruciaal

Een vertrouwensband virtueel creëren, neemt veel meer tijd dan bij fysieke consultaties. Ook al zijn we ondertussen meer en meer gewend mensen digitaal te ontmoeten, toch blijft over vertrouwelijke zaken en over medische aspecten spreken een uitdaging. Zo streven verpleegkundige diabeteseducatoren in de thuiszorg en de ziekenhuissetting zo veel als mogelijk een eerste consultatie live in te plannen. Zo kan er volop ingezet worden op empathie, vertrouwen en contact tussen een persoon met diabetes en zijn zorgverlener. Eens een band ontstaan is tussen de persoon met diabetes en zijn zorgverlener, kunnen ook tussentijdse virtuele opvolgingen voorzien worden met fysieke consultaties ertussen geweven. Zo bracht de crisis van de covid-pandemie ons niet enkel kommer en kwel maar ook veel expertise om in moeilijke omstandigheden de continuïteit van zorg voor onze personen met diabetes zo veel als mogelijk te garanderen.

Sofie Dewaet (Verpleegkundig diabeteseducator UZ Leuven)

Diégo Backaert (Verpleegkundig diabeteseducator Amenthu, Raad van Bestuur NETWERK VERPLEEGKUNDE)

Dit artikel werd gepubliceerd in het peer reviewed e-book Covid in Vlaanderen: Kernlessen uit de zorg.


Witboek: passie voor het verpleegkundig beroep

Aart Eliens heeft een passie voor verpleegkunde. In 1982 schreef hij het Zwartboek van de verpleging waarin hij de gevolgen van het tekort aan zorg- en verpleegkundigen aankaartte. Dit jaar maakte hij een Witboek om de negatieve berichtgeving over de zorg tegen te gaan. Zijn professionele doel is de positionering van de zorg- en verpleegkundige.

Al jaren signaleer ik dat er meestal negatief geschreven wordt over verpleegkundigen en zorgkundigen in de dagbladen. Eind 2021 besloot ik hier iets aan te doen door beroepstrots van verpleegkundigen en zorgkundigen in kaart te brengen, om bij te dragen aan een positief beroepsimago. Het idee was de beroepsbeoefenaren zelf aan het woord te laten over hun vak door hen vijf vragen voor te leggen. 1)Wat is mooi aan je vak en wat zijn de redenen waarom je als zorgmedewerker of student je vak met tevredenheid uitoefent? 2) Wat is de waarde van verplegen en verzorgen voor de zorgvrager? 3) Wat levert verplegen en verzorgen op voor de beroepsgroepen waarmee verplegend personeel samenwerkt? 4) Wat is de waarde van verplegen en verzorgen voor de samenleving? 5) Kan je in één woord aangeven wat voor jou de kern of het mooie van je vak is?

Eind december werd de lijst met de vijf vragen gemaild aan verpleegkundige adviesraden, mijn netwerk, zorgopleidingen en de verenigingen die aangesloten zijn bij de Nederlandse beroepsvereniging V&VN. De vragenlijst werd ook via Google verspreid.

De respons was overweldigend. Van vele kanten kreeg ik te horen dat het belangrijk is aandacht te vragen voor de mooie kanten van het vak. In maart werd de responstermijn beëindigd. Zo’n 1.162 helpenden, zorgkundigen, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten vulden de vragenlijst in. De respondenten komen uit alle sectoren van de gezondheidzorg. Ruim 25 procent van hen werkt in de thuiszorg, 20 procent van alle respondenten is student. De antwoorden werden gerubriceerd en de meest sprekende antwoorden (49 pagina’s) kregen een plek in het Witboek. Het Witboek is gratis te downloaden via aarteliens.nl.

Het Witboek bulkt van de beroepstrots. Uit de ruim 5.000 antwoorden wil ik jullie deze citaten niet achterhouden. Een respondent citeert een patiënt: “Jullie verpleegkundigen hebben mij in de zwaarste periode van mijn leven verzorgd. Jullie waren het licht in mijn ogen, jullie verschijning gaf mij rust. Ik heb een mond als de oceaan nodig om jullie steun te verwoorden, 100 maal mijn eigen mond kan geen woorden geven aan jullie inzet.” Of deze voorbeelden: “Verpleegkundigen zijn de smeerolie van de gezondheidszorg. Zij staan naast de cliënten, zijn laagdrempelig, gemakkelijk benaderbaar, zij maken de vertaalslag van de medische wereld en taal naar het alledaagse leven.”, “Als verpleegkundig specialist heb je de tools en mogelijkheid de patiënt echt in zijn geheel te behandelen. Je hebt oog op de totale gezondheid en krijgt de ruimte om hier de aandacht die de patiënt nodig heeft aan te besteden.”, “Zonder verplegen en verzorgen stort de samenleving in. Kijk naar de coronacrisis, de samenleving moet op slot, doordat er te weinig ruimte is in de zorg!”

In 1982 schreef ik een Zwartboek waarin de gevolgen van het tekort aan zorgkundigen en verpleegkundigen opgesomd werden. Alle grote Nederlandse dagbladen schreven er over. Nu gaat dat helaas anders. Alleen het dagblad Het Parool, wijdde een bericht aan het verschijnen van het Witboek. Het argument dat ik steeds hoorde om er niets over te schrijven was: Goed nieuws is geen nieuws. Blijkbaar voelen de dagbladen de maatschappelijke verantwoordelijkheid niet om via het plaatsen van mooie teksten over het beroep van zorgkundige en verpleegkundige, bij te dragen aan een positief imago en hiermee de aantrekkingskracht van deze beroepen te bevorderen. Laat ons dus via deze wijze het goede nieuws wel verspreiden.