Total pain concept buiten palliatieve zorg
In palliatieve zorg is het total pain concept beter gekend. Het houdt rekening met de fysieke, sociale, spirituele en emotionele pijn die een patiënt doormaakt. Ook al ligt de basis voor het concept van totale pijn bij de grondlegster van de palliatieve zorg, Cicely Saunders, toch kan dit ook in ruimere zorgcontexten toegepast worden. Christine De Bosschere, docente aan Artevelde Hogeschool en lid van de werkgroep Palliatieve Zorg van het NVKVV, legt uit hoe dit zelfs binnen wondzorg past.
Ook de International Association for the Study of Pain (IASP) steunt haar definitie van pijn op het total pain concept. Pijn is wat de patiënt zegt dat het is. Het is een ervaring van de hele persoon en omhelst dus veel meer dan louter lichamelijke ongemakken. Daarom moet het benaderd worden als een multidimensionaal verschijnsel dat een totale zorg voor heel de mens en wat die precies nodig heeft vereist. “Cicely Saunders vroeg als eerste aandacht voor het begrip van totale pijn. Ieder ziektesymptoom zoals fysieke pijn wordt door allerlei factoren beïnvloed en kan zo de beleving veranderen”, zegt Christine. “Ik denk aan een situatie waar een patiënt een gezwel had dat op andere organen drukte. Zorgverleners besteedden veel aandacht aan het gezwel en aan pijnmedicatie, ook al had die persoon geen pijn. Weten dat hij ging sterven, dat raakte hem pas. Die angst voor de toekomst, financiële zorgen, conflicten in de naaste omgeving, … Het zijn allemaal factoren die voor patiënten kunnen meespelen. Wil je als zorgverlener een klacht goed en globaal behandelen, dan moet je daar ook rekening mee houden.”
Daarom is het belangrijk om pijn niet alleen met medicijnen te bestrijden. Niet-medicamenteuze pijnbestrijding is ook een noodzaak, zeker onder de noemer van complementaire zorg. “Denk maar aan afleiding, humor, een massage, een gesprek, aromatherapie, …”, zegt Christine. “Als verpleegkundige focus je op de wonde, dat is normaal. Maar je mag nooit vergeten dat een mens meer is dan dat. Door de werkdruk ontbreekt het ons vaak aan tijd om te luisteren, maar dit kan ook tijdens de verzorging gebeuren. Zo pikken we ook alarmsignalen op om tijdig door te verwijzen naar andere zorgprofessionals. Soms is pijn een schreeuw om aandacht, dat klopt. Al is de erkenning van een bepaalde pijn even vaak al voldoende voor een patiënt om zich beter te voelen, zeker wanneer het om chronische wonden gaat.”
Therapeutische hardnekkigheid loslaten
In palliatieve zorgsituaties is een lichaam vaak niet meer in staat om wonden te helen. Zelfs niet met de meest complexe wondzorgtherapie. Palliatieve patiënten kunnen uitgebreide wonden hebben die in de meeste gevallen niet meer genezen. De wonden zijn vaak het gevolg van tumoren, bestraling of langdurig liggen. Niet zelden hebben palliatieve patiënten een combinatie van wonden. Het accent ligt niet langer op het behandelen met het uitzicht op genezing, maar op het beperken van het ongemak of het bieden van comfort.
Zeker in de terminale fase is het van belang om geen therapeutisch hardnekkige wondzorg te willen toepassen “Dan biedt het gebruik van hydrolaten een heel comfortabel en kwaliteitsvol alternatief”, vertelt Christine. “Ze zijn een complementair deel van aromatherapie, maar worden nog te vaak vergeten. Het is natuurlijk aromatisch water met specifieke eigenschappen dat je via een kompres op de wonde aanbrengt. Ze zijn zeer zacht, zuiver en bacterievrij en daarom voor iedereen bruikbaar. Vaak hebben ze antiseptische, ontstekingsremmende, verzachtende of pijnstillende effecten. Ze kunnen ook geurwerend werken[1]. Wonden zullen zo dus niet genezen, maar het zal wel de nadelige symptomen wegnemen zoals bloedingen, geur, pijn, jeuk en exsudaat[2]. Helaas is hier nog weinig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan en is verdere professionalisering nodig om hiermee aan de slag te gaan.”
[1] Waterschoot, Veerle. Hydrolaten. Morgaine, 2016.
[2] Tilley, Lipson, & Ramos, 2016
Praktijkvoorbeelden van hydrolaten voor comfort-wondzorg
- Cisteroos en geranium: bloedstelpend
- Bergbonenkruid en lavendel: ontstekingremmend
- Strobloem en roomse kamille: pijnstillend
- Pepermunt: jeukwerend
“20 procent is biologie, 30 procent zijn gedachten en 50 procent zijn emoties”
Dat bij de aanpak van chronische (wond)pijn ook psychosociale factoren een belangrijke rol spelen, benadrukt ook Eddy Lambrecht van Wondzorg.net. “Er zijn verschillende oorzaken van wondpijn die niet steeds weg te nemen zijn. Je kan die zoeken in de sensitisatie van de wonde en de wondrand, chronische inflammatie, vasculaire oorzaken, onvoldoende pijnstilling, gebrek aan therapietrouw, geen correct voorschrift, … Maar 20 procent is een biologische, sensorische ervaring, 30 procent zijn de – vaak negatieve – gedachten en 50 procent zijn de emoties. Daarom benadrukken we het belang van empathie, een goede omkadering van de patiënt en het nemen van je tijd bij wondzorg. Al beseffen we dat tijd niet eenvoudig is in de huidige context.”
In verband met pijnstilling raakt Eddy nog enkele belangrijke punten aan. “Er is topicale pijnstilling, maar soms kunnen ook pijnstillende verbanden soelaas bieden. Zeker wanneer de wondpijn niet aan te pakken is. Kijk ook naar eventueel vasculaire oorzaken. Misschien is er gebrekkige microcirculatie waardoor er te weinig bloed en te weinig zuurstof naar de wondzone komt. Zeker bij chronische wonden en bij vaatpatiënten is dit een belangrijke oorzaak. Blijft de pijn toenemen, analyseer die toename dan. Gebruik ik het juiste verband of te veel antiseptica? Moet de wondzorgprocedure bijgewerkt worden? Moet de multimodale pijnaanpak herbekeken worden?”
Tot slot pleit Eddy ervoor om naast de klassieke basispijnstilling ook aandacht te besteden in niet-farmacologische pijnstilling. Denk maar aan een rustige omgeving, voldoende afleiding, een VR-bril, … “Al moeten alle leden van het team hier wel in geloven en over communiceren. Het is geen instant fix, maar zal wel effect geven op lange termijn. Maar ook een goede voorbereiding van de wondzorg en een even nauwkeurige opvolging spelen een rol.”
Negatievedruktherapie in de thuisverpleegkunde: een positief verhaal
Al tien jaar lang ijvert de thuisverpleging naar terugbetaling van negatievedruktherapie in de thuisverpleegkunde. Door een gebrek aan evidentie is er namelijk nog geen terugbetaling van tijd en middelen voor deze vorm van wondzorg. Het RIZIV initieerde daarop in 2018 zelf een project. Daar zijn de resultaten en aanbevelingen nu van bekend.
Negatievedruktherapie (NDT) in de thuisverpleging neemt al gauw vijftig minuten in beslag. Toch is er niets in de nomenclatuur te vinden over vergoedingen voor deze prestaties. In ziekenhuizen was dit wel al het geval. Waar situeert het probleem zich dan? “De literatuur vermeldde tot nu toe te weinig effectiviteit van de behandeling met NDT, terwijl de realiteit ons leert dat NDT niet alleen in het ziekenhuis maar ook in de thuisverpleging haalbaar is”, zegt Louis Paquay, verpleegkundig stafmedewerker bij het Wit-Gele Kruis. “Het is een niet-invasieve behandeling die wondgenezing bevordert en een alternatief biedt voor wondzorg. Met het Wit-Gele Kruis pleiten we ervoor om dit in een thuiszorgcontext toe te passen in plaats van in een ziekenhuis. Een opname is vaak niet nodig. Mensen die NDT moeten ontvangen zijn niet ziek, maar hebben wel nood aan complexe zorgen.”
Het RIZIV nam daarom het initiatief om een wetenschappelijk proefproject op te starten van achttien maanden. Daarin werden drie vragen gesteld: hoe verloopt de toepassing van NDT in de thuiszorg? Hoe ervaren patiënten, hun omgeving en thuisverpleegkundigen het gebruik van NDT thuis? Wat kost dat? In het najaar van 2018 volgde de formele goedkeuring en in februari 2019 werd van start gegaan. “Er werden twintig teams gevormd, waarvan elf in Vlaanderen en negen in Wallonië”, vertelt Lieven De Maesschalck, onderzoeker aan Thomas More en innovatiemanager Mobilab & Care. “Daarin zaten telkens een coördinator, thuisverpleegkundigen uit de regio en medewerkers van de ziekenhuizen. Die teams werden zeer breed opgesteld en boden een goede mix van thuiszorgorganisaties en zelfstandigen. Het doel was om in totaal duizend wonden op te volgen. Dit is een uniek project dat transmuraal gedragen werd en waar de regio’s, instellingen en organisaties sterk samenwerkten. Van maart 2019 tot en met december 2021 moesten zij informatie verzamelen en deze rapporteren aan het onderzoeksteam.”
736 wonden
Er vond zowel een kwantitatieve studie als een kwalitatieve studie plaats. Louis Paquay was de voortrekker van het kwantitatieve luik. “Zo werden in totaal 736 wonden gedocumenteerd via vier vragenlijsten die in webformulieren ingevuld werden door de betrokken zorgverleners. Deze vragenlijsten bevatten informatie over de wonden, het verloop van de behandeling met NDT gedurende drie weken en de samenwerking met andere zorgverleners: welk multidisciplinair overleg had plaatsgevonden? Wie voerde welke taken uit? Tot slot werd na de behandeling ook gepeild naar de tevredenheid van de patiënt.”
Ook het kwalitatieve luik werd grondig aangepakt door het wetenschappelijk team. Daarin zetelden aan Vlaamse kant naast Louis en Lieven ook Kristel De Vliegher van het Wit-Gele kruis Vlaanderen en aan Franstalige zijde Agnès Jacquerye (ULB) als kwaliteitsverantwoordelijke en Dominique Gainvorste, verpleegkundig directeur en wondzorgspecialist. Er werden focusgroepen en interviews opgesteld voor firma’s en voor de teams. “De logistieke situatie in de thuiszorg zal anders zijn”, zegt Lieven. “Het was dus belangrijk naar prijssetting en levering toe dat we ook daar een goed beeld op kregen. Daarnaast was er ook een focusgroep met tien teams om de zorgketen in kaart te brengen op basis van de vragenlijsten uit het kwantitatieve luik. Zo kwamen we te weten wat er achter de cijfers zat. In die focusgroep zaten thuisverpleegkundigen, referentieverpleegkundigen, coördinatoren, huisartsen, artsen en verpleegkundigen uit het ziekenhuis en patiënten.”
Een project van deze omvang liep de nodige vertraging op. Enerzijds was er COVID-19 waardoor in Wallonië alle niet-essentiële zorg werd stilgelegd. “Ook in Vlaanderen stond het even on hold en vroeg het wel enige moeite om dit opnieuw op te starten. In Wallonië was er ook enige bezorgdheid over de haalbaarheid van deze studie en speelde vertaling van alle documenten ook een rol. Ze hebben een andere opvatting over zorg en zijn iets protectionistischer. Al waren de reacties van de regionale teams zeer positief”, zegt Lieven. “Anderzijds moesten we ook goedkeuring krijgen van de medische ethische commissies van de 72 deelnemende ziekenhuizen.”
Aanbevelingen
Vanuit de brede aanpak en resultaten zijn nu aanbevelingen naar het RIZIV toe geformuleerd. Deze tonen de concrete meerwaarde van NDT in de thuiszorg aan en ook de praktische haalbaarheid. Een blik op de resultaten: 68 procent van de wonden kwam voor bij personen ouder dan 60 jaar. Vaak zijn dit personen die (deels) geïmmobiliseerd zijn. Een concrete aanbeveling is dus dat er voor NDT ook het best een mantelzorger aanwezig is. Zo’n 27 procent van de patiënten werd niet gehospitaliseerd. Slechts 28 procent werd tussen de één en negen dagen opgenomen en dan vaak in een ambulante setting.
In 75 procent van de gevallen ging het om continue NDT en 42 procent waren postoperatieve wonden. In Wallonië zagen de onderzoekers meer acute wonden (72 procent). In Vlaanderen was er een evenwicht tussen de acute en chronische wonden. De meeste wonden waren gesitueerd op de borst, de buik of een been. “Thuisverpleegkundigen volgden dagelijks en eenmaal in het weekend het verband op”, zegt Louis. “In 72 procent van de gevallen was het de thuisverpleegkundige zelf, anders was het de referentieverpleegkundige wondzorg. We stelden vast dat bezoeken met enkel observatie zonder verbandwissel afgewisseld werden met bezoeken waarin er een verbandwissel plaatsvond.”
Positieve effecten
Ook over de tevredenheid van patiënten en zorgverleners zijn cijfers beschikbaar. Liefst 92 procent van de patiënten geeft aan NDT in de thuiscontext als positief te ervaren. Ze stelden vooral vast dat de thuisverpleegkundige hen meer informatie en educatie verschafte dan in een ziekenhuissetting het geval was. Ook thuisverpleegkundigen zijn bijzonder tevreden. Bij 78 procent van hen werd een bijkomende opleiding gegeven. “Al zou dit in de basisopleiding moeten zitten, gekoppeld aan een stage in de thuiszorg”, vindt Lieven.
Ook over het multidisciplinair overleg werden aanbevelingen gedaan. “Zo raden we een vast overlegmoment eenmaal per maand aan. Nu vond dat vooral tussendoor en telefonisch plaats”, zegt Lieven. “We stelden vast dat de observatie, besprekingen en evaluaties veel tijd in beslag namen, maar dat de communicatie zowel op papier als digitaal vlot verliep en met respect voor de GDPR. Het contact met de ziekenhuizen werd langs beide zijden ook positief geëvalueerd. Bij de eerste verbandwissel in het ziekenhuis was een thuisverpleegkundige aanwezig om die eerste vertrouwensband te scheppen. De 21 dagen opvolging, ook tijdens het weekend, garandeerde de zorgcontinuïteit en droeg extra bij tot die goede relatie tussen thuis- en ziekenhuisverpleegkundigen.” En de kostprijs? “We berekenden dat het goedkoper is om NDT uit te voeren in de thuiszorg. Drie weken behandeling kost dan 1.288 euro, dat is veel minder dan drie weken in het ziekenhuis te verblijven”, zegt Lieven. “Al moet er vanuit het RIZIV ook gewaakt worden over die prijssetting en over correcte tarieven voor de verleende zorgen en voor het materiaal.”
Nog werk aan de winkel
Naast deze positieve resultaten, zijn er ook enkele bedenkingen. “De aansprakelijkheid voor NDT in ziekenhuizen ligt bij het ziekenhuis. Maar hoe ga je dit organiseren in de thuiszorg? Wat als materiaal stuk gaat? Misschien moet hier gekeken worden richting de bedrijven en een soort polis gekoppeld worden aan de huurprijs van het materiaal”, zegt Lieven. “We stelden ook mogelijkheden tot uitbreiding vast. Die 21 dagen opvolging door de thuisverpleegkundige zijn een goed gemiddelde. Al moet dit verlengd kunnen worden na een evaluatie met de behandelende arts.”
Andere uitbreidingen zien de onderzoekers vooral in de mogelijke opstart van NDT in de eerstelijnszorg, waar de huisarts of het woonzorgcentrum het initiatief neemt. “De samenwerking tussen de eerste- en tweedelijn verliep zeer vlot”, zegt Louis. “Er waren duidelijke aanspreekpunten en de coördinatietaken werden vergoed. Hoe organiseer je dit na het project zodanig dat die continuïteit en dat vertrouwen behouden blijven? Daar moet goed over nagedacht worden. Bij de huisartsen stelden we een wisselende betrokkenheid vast. Het was vaak de thuisverpleegkundige die het initiatief nam om feedback te vragen aan de huisarts.”
“Deze studie is uniek in zijn soort”, besluit Lieven. “Het project rond NDT kadert duidelijk binnen een groter verhaal, zoals thuishospitalisatie. Bekijk dit los van de technische handeling en je ziet dat ook teaching, begeleiding, coördinatie, overleg en permanentie een plaats hebben.”
Verpleegkundige autonomie en kwaliteit van zorg centraal bij nieuwe nomenclatuur wondzorg
Na vijf jaar zwoegen is de nieuwe nomenclatuur wondzorg een feit. De vereenvoudigingen en het mogelijk maken van een efficiëntere opvolging, betere communicatie, een snellere doorverwijzing naar de juiste zorgverstrekker, een opwaardering van de handelingen en de budgetneutraliteit waren nodig om niet alleen de wondzorg, maar ook de zorgkwaliteit te verbeteren. Op lange termijn zou deze nieuwe nomenclatuur zelfs geld kunnen besparen. Hoe? Door meer autonomie, meer kwaliteitseisen en dus ook meer garanties voor kwaliteitsvolle zorg.
De oorspronkelijke vraag aan het RIZIV om de nomenclatuur rond wondzorg te veranderen dateert al van 2017. Vandaag ligt een uitgebreid voorstel op tafel dat wellicht in het najaar zal ingaan. Een werk van lange adem, maar wel een dat overtuigende resultaten zal neerzetten en waar de juiste zorg op het juiste moment centraal staat. Hilde Claessen van Wit-Gele Kruis Antwerpen: “Zo is uitgebreid aandacht besteed aan de autonomie en de eindverantwoordelijkheid van de verpleegkundige. Het is de bedoeling om de referentieverpleegkundige wondzorg en de arts doordachter en sneller in te zetten. Op die manier bespaar je, dat klopt. Maar je biedt meteen ook de juiste zorg op het juiste moment en dat komt de wondgenezing, wondgenezingsduur, en dus de patiënt ten goede. We verwachten dat zo middelen vrijkomen die elders ingezet kunnen worden.”
Geen voorschrift meer
De belangrijkste vernieuwing is misschien wel dat wondzorg als B1-handeling altijd kan opgestart worden, ook zonder een voorschrift van de arts. Kristien Scheepmans, stafmedewerker bij het Wit-Gele Kruis en lid van de werkgroep Thuisverpleegkundigen NVKVV: “Voor wondzorg als B1-handeling is geen voorschrift meer nodig, voor B2-handelingen blijft dit wel het geval. Waar je het voorschrift vroeger nodig had voor de terugbetaling van de prestaties, kan je voortaan autonoom en op eigen verantwoordelijkheid wondzorg uitvoeren. Dit was al langer zo voorzien in de wetgeving, maar stond niet in overeenstemming met de eisen en daarbij horende vergoedingen van het RIZIV.”
“Je kan je als verpleegkundige niet verschuilen achter een voorschrift, want wondzorg is al jaren een basiscompetentie voor elke verpleegkundige. Wie de zorgen uitvoert, is strafrechtelijk de eindverantwoordelijke. Een richtlijn uit 2008 vanuit het RIZIV stelt ook dat, als je niet machtig bent om een prestatie of handeling uit te voeren, je dit moet kenbaar maken aan de behandelende arts”, zegt Diégo Backaert, thuisverpleegkundige en ook lid van de werkgroep Thuisverpleegkundigen van het NVKVV. “Nu gaat klinisch redeneren gestimuleerd worden. Je zal zelf moeten inschatten wanneer een referentieverpleegkundige moet langskomen. Dat is een eerste keer verplicht na zes weken, maar als verpleegkundige, die bezig is met de kwaliteit van zorg, doe je dit normaliter al vroeger. Tegelijk moedigen we zo ook bedside teaching aan, want je stelt samen met de referentieverpleegkundige een behandelplan op. Die leermomenten zullen nu ook vergoed worden. Dit maakt dat het niveau van kwaliteit en de educatie aan de verpleegkundige gaat stijgen. Waar de referentieverpleegkundige vroeger zei wat de verpleegkundige moet uitvoeren, kan die het nu altijd voordoen. Ik haal als voorbeeld graag een belangrijke studie over diabetesvoet aan. Professor J. Apelgvist ontdekte al in 1990 dat bij doorverwijzing van een diabetesvoetwonde binnen de 25 dagen, in plaats van de nu gemiddelde 188 dagen, deze snellere doorverwijzing kan leiden tot een 79 procent minder kans op amputaties. Op lange termijn is dit een ongelooflijke winst voor de gezondheidszorg. Interdisciplinariteit en een kritische blik zijn noodzakelijk en onmisbaar.” Zowel Hilde en Kristien als Diégo zijn het eens: die extra autonomie en verantwoordelijkheid zijn mijlpalen die leiden tot een opwaardering van alle verpleegkundigen en tot een opwaardering van de kwaliteit van wondzorg.
Bijkomende verstrekking complexe wondzorg
De opstart van wondzorg mag dan wel gebeuren zonder voorschrift, de arts moet binnen de vijf dagen door de verpleegkundige ingelicht worden. Als verpleegkundige voeg je voortaan ook verplicht een foto toe aan het dossier. Op die manier wordt het wondzorgdossier visueel uitgebreid. “Een wondzorgdossier zal voortaan dus meer bevatten dan een voorschrift en de basisgegevens van de zorgvrager. Daarvoor zijn duidelijke richtlijnen uitgewerkt waardoor ook de opvolging duidelijk tot uiting zal komen”, zegt Kristien. Een meer eenvoudige interprofessionele communicatie zal ook leiden tot een betere en snellere dialoog over de behandeling van wondzorg.
Wat verdwijnt is de specifieke wondzorg. Het gaat om uitzonderlijke wonden die niet vaak voorkomen en die arbeidsintensief zijn. Verpleegkundigen kunnen dan in de plaats hiervan en in functie van de tijdsduur, een beroep doen op de bijkomende verstrekkingen complexe wondzorg. “We noemen dit de weesgevallen”, zegt Hilde. “Ook hier kan de behandeling zonder voorschrift worden opgestart, maar geldt de kennisgeving en verantwoording aan de adviserend geneesheer binnen de tien kalenderdagen na de eerste dag van de behandeling.”
Meer respect
Wat verandert nu concreet voor de basisverpleegkundige? “De opstart bij wonden waar geen voorschrift voor nodig is en de verplichte foto haalden we al aan”, zegt Kristien. “Daarnaast is de verpleegkundige aan zet. Hij of zij is verantwoordelijk voor een kwalitatieve wondverzorging en opvolging en moet een eerste keer binnen de zes weken advies vragen aan een referentieverpleegkundige of arts, of de wonde nu geneest of niet. Nadien moet er om de zes weken een referentieverpleegkundige of arts geraadpleegd worden als de wonde niet geneest. Vroeger advies vragen kan altijd. Als verpleegkundige zal je voortaan ook uitgebreider moeten registreren en rapporteren in het verpleegdossier, in functie van de meest recente evidencebased richtlijnen. Deze hervorming zal een positief effect hebben. Je zal niet langer enkel uitvoeren, maar ook meer klinisch en kritisch moeten nadenken.”
Je zal als verpleegkundige dus een uitgebreider verantwoordingsdossier moeten hebben, maar je gaat er beter voor vergoed worden. Dit zal zich ook vertalen naar een groter respect voor de intellectuele handelingen die verpleegkundigen dagelijks stellen. “Je moet een verband niet wisselen om te wisselen, maar je moet wel de wonde-evolutie observeren, het verband controleren, de behandeling eventueel aanpassen, en onder andere verschillende parameters en observaties opnemen”, zegt Diégo.
Nadelen en kansen
De nieuwe nomenclatuur is zoals steeds een compromis. Er zullen dus zeker ook nadelige elementen opduiken. Toch zal deze verandering er niet zo ingrijpend inhakken als misschien verwacht wordt. “Als de fundamenten van je zorgverlening al goed zaten, zal deze hervorming niet veel impact hebben. Eigenlijk moest je al deze zaken al doen”, zegt Diégo. “De referentieverpleegkundige wordt nu vaak te laat ingeschakeld. Dit zal nu vroeger kunnen en is verplicht, een eerste keer na zes weken. Het is aan de professionaliteit en verantwoordelijkheid van de verpleegkundige om de stap naar de referentieverpleegkundige te zetten. Je mag best toegeven dat je iets niet weet. Daarom is samenwerken zo waardevol. Deze hervorming van de nomenclatuur biedt een uitgelezen kans om beter samen te werken.”
Diégo maakt nog de vergelijking met onze noorderburen. In Nederland is er meer terugbetaling voor verbandmateriaal en besparen ze net op het inschakelen van referentieverpleegkundigen. Dit komt de kwaliteit niet ten goede. “Onze nieuwe opbouw is logisch en sluit aan bij de praktijk. Er werd ook met alle betrokken partijen constructief samengewerkt om dit te verwezenlijken. We willen nu een duidelijk vraag-en-antwoorddocument opstellen dat verpleegkundigen helpt in deze overgang en dat overbodige discussies bij een eventuele controle kan vermijden. Ook de overgangsmaatregelen moeten nog afgetoetst worden. Ook via het NVKVV zullen we de nodige opleidingen voorzien om verpleegkundigen zo goed mogelijk voor te bereiden. Als we ook op het vlak van opleiding de krachten bundelen, dan biedt dit enorme kansen voor de zorgkwaliteit.”
Deze nieuwe nomenclatuur heeft als doelstelling zorgkwaliteit van wondzorg te garanderen en op lange termijn ook besparingen te realiseren door het efficiënter inzetten en gebruik maken van de middelen. Op korte termijn wordt zo naar budgetneutraliteit gestreefd, omdat wonden sneller zullen helen door een snellere en correctere behandeling. Zorgkwaliteit garanderen is een belangrijk doel. Al moet die evaluatie binnen een tweetal jaar wel gebeuren. Er zijn namelijk veel variabelen – zoals het materiaal – die de effectieve bespaarkost zullen beïnvloeden.
Toch creëert de nieuwe nomenclatuur vooral opportuniteiten, vindt Hilde. “Verpleegkundigen zullen meer zuurstof krijgen en in hun autonomie geprikkeld worden om verdere opleidingen te volgen. We mogen gerust fier zijn om wat we in België allemaal realiseren op het vlak van wondzorg. In twintig jaar tijd zijn we sterk en kwalitatief gegroeid. De nieuwe nomenclatuur zal aanpassen worden, maar we hebben de nodige fundamenten om dit aan te kunnen.”
Uiterst gedetailleerde beelden met lagere stralingsdosis
Artsen, ingenieurs en onderzoekers zoeken voortdurend hoe ze nog meer informatie uit een medisch beeld kunnen halen en tegelijk de nodige stralingsdosis en de duur van de scan zo laag mogelijk kunnen houden. Door de photon counting-techniek is daarmee een revolutionaire stap gezet. Met een positieve uitkomst voor de zorgvrager, de zorgverlener en de radioloog.
Al meer dan twintig jaar is Walter Coudyzer assistent klinische studies op de dienst radiologie van het UZ Leuven. Hij staat in voor onderzoek en ontwikkeling naar CT en beeldvorming met een focus op klinische studies en forensisch onderzoek. In 2021 bracht Siemens Healthineers als eerste een nieuw type CT-scanner op de markt die gebruikt maakt van photon counting en zocht wereldwijd ziekenhuizen die het toestel wilden uittesten. Het UZ Leuven diende een studie in en kon eind vorig jaar er als enige ziekenhuis in België mee aan de slag. Voor Walter en zijn collega’s Mirte Janssens, technoloog medische beeldvorming op CT, en Maarten Goossens, verpleegkundige op CT, zijn de nieuwe mogelijkheden door photon counting op zijn minst baanbrekend te noemen.
Wat is photon counting?
De techniek van photon counting is op zich niet nieuw en bestaat al meer dan veertig jaar. Alleen ontbrak het aan de nodige computerkracht en software om de beelden te registeren en te verwerken. In een klassiek CT-toestel worden fotonen met röntgenstralen door het menselijk lichaam gestuurd. Wanneer de fotonen het lichaam verlaten, wordt een beeld gevormd. Dit proces gebeurt in twee stappen. Eerst worden de geabsorbeerde röntgenstralen omgezet in zichtbaar licht. Daarna wordt het licht omgezet in een elektrisch signaal dat het beeld vormt.
Photon counting-detectoren zetten de röntgenfotonen direct om in elektrische signalen waardoor het beeld sneller gevormd wordt. Aan de basis liggen kunstmatig gekweekte kristallen waaruit de detectoren gemaakt worden. Deze detectoren zijn veel gevoeliger dan die in een traditionele scanner. Dit levert scherpere beelden op, met veel meer detail aan een hogere resolutie en met een lagere stralingsdosis.
Gedetailleerde informatie
“De nieuwe photon counting CT-scanners functioneren eigenlijk als een grote microscoop”, legt Walter uit. “Met beelden van 0,2 millimeter resolutie komen ze dicht in de buurt van micro CT-scanners. Door deze nieuwe techniek kunnen we als het ware in het lichaam van een zorgvrager kijken. Bovendien worden veel meer beelden gegenereerd, waaruit enorm veel data te halen valt. De beelden bevatten veel minder ruis en hierdoor kunnen we nu al verschillende materialen van elkaar onderscheiden. Zo herkennen we karakteristieken die we vroeger onmogelijk zagen. Je kan je dus inbeelden dat het hierdoor op termijn mogelijk wordt om bijvoorbeeld het type tumor op basis van een scan te bepalen, omdat je het specifieke materiaal waaruit de tumor bestaat op beeld kan herkennen.”
Een andere toepassing is in de wereld van traumatologie. Met de photon counting-techniek is het mogelijk de trabekels in het bot te onderscheiden. Hierdoor kan een arts aan de hand van beeldmateriaal de stevigheid van het bot inschatten en bij een ingreep bijvoorbeeld beslissen om het bot te herstellen of eerder een prothese te plaatsen. “We kunnen zelfs de gehoorbeentjes in detail op de scan zien. Dat was tot nu toe niet mogelijk. Of bij een coronaire stent kunnen we nu in de stent kijken en zien wat de kwaliteit ervan is en of deze nog goed doorgankelijk is. De toepassingen zijn veelzijdig.”
Gebruiksgemak voor zorgverlener en -vrager
Maarten en Mirte zijn overtuigd van de kracht van dit nieuwe toestel. Maarten: “Op basis ervan hebben we nieuwe protocollen uitgewerkt. We hebben minder contrastvloeistof nodig, waardoor het ongemak voor de zorgvrager verkleint.” Ook voor de zorgverlener biedt het toestel heel wat voordelen. “De lay-out van de bediening is zeer logisch opgebouwd. Het toestel zet zich automatisch goed ter hoogte van de regio die moet onderzocht worden. Bovendien zijn er nu pictogrammen toegevoegd, waardoor een zorgvrager gewoon kan zien wanneer hij wel of niet mag ademen”, gaat Mirte verder.
Omdat de duur van de scan veel lager ligt, is in sommige gevallen geen sedatie meer nodig. Bij jonge kinderen wordt met deze techniek in minder dan een seconde een beeld gemaakt”, vult Walter aan. “Dan is de vraag of het kind kan stilzitten minder relevant. Met de komst van artificiële intelligentie, dat meer en meer wordt ingezet bij medische beeldvorming, zullen we in de toekomst in staat zijn nieuwe pathologieën in kaart te brengen en de radioloog beter ondersteunen in de analyse van de beelden. Met een accuratere diagnose en behandeling als resultaat.”
Wat zijn de voordelen van photon counting CT?
- De beelden zijn scherper, gedetailleerder en er zijn veel meer beelden.
- De duur van de scan ligt lager – zo’n 4 à 6 seconden voor een volwassene en zo’n 0,5 seconden voor een baby.
- De hoeveelheid röntgenstralen nodig voor een kwalitatief beeld is lager en dus minder schadelijk voor een zorgvrager.
- De gemiddelde tijd voor een onderzoek neemt hierdoor ook af.
- De bediening van de scanner is intuïtiever.
Omgaan met de organisatie op de dienst medische beeldvorming
Stap 1: voorbereidingsfase
De tijd tussen de aankomst van een zorgvrager in de wachtzaal en het eerste contact (first patiënt contact, KPI) met een verpleegkundige moest geregistreerd worden. Dit is een top down strategie, want het werd niet besproken in groep en werd gewoon verwacht. Er heerste weerstand omdat de verpleegkundigen op de dienst heel veel formulieren diende in te vullen en omdat er niet meteen een registratie gebeurde. Toch is de verwachting dat de zorgvrager binnen de vijftien minuten aangesproken wordt. Is dit toch later, moet de zorgvrager de reden meegedeeld worden waarom het wat langer duurt. Een goed onthaal en deskundige informatie is cruciaal om het onderzoek vlot te laten verlopen. Er vond in dit geval geen registratie van het KPI plaats, omdat we niet wisten hoelang de zorgvrager al in de wachtzaal zat. Er waren geen middelen voorzien en het onderzoek moest uitgevoerd worden binnen de bestaande planning.
Stap 2: stappenplan
Fase 1
Al snel bleek dat de planning niet goed was afgestemd en de zorgvrager dus al snel langer dan vijftien minuten aan het wachten was. Er werd een korte vorming gegeven over het nut en het doel van de KPI. Zo kwamen we tot de vaststelling dat er meer tijd en personeel nodig was om dit uit te voeren. De verpleegkundige diende meer heen en weer te lopen om de persoon in de wachtzaal te informeren. Het tijdsplan diende anders ingevuld te worden zodat er tijd vrij kwam om te zorgvrager in te lichten en de onderzoeken uit te voeren.
Fase 2
Op de vraag of dit nodig is, is geen discussie mogelijk. Dit moet steeds gebeuren om het onderzoek zo vlot mogelijk te laten verlopen en de zorgvrager gerust te stellen.
Fase 3
Uit een enquête bleek dat veel collega’s de zorgvrager niet inlichten, maar ook dat de zorgvrager niet echt de nood voelde om deze informatie te krijgen. Er ontstond veel frustratie onder de collega’s en de onderzoeken liepen nog meer uit.
Fase 4
In deze fase merkten we al heel snel dat zo’n KPI binnen de vijftien minuten niet haalbaar bleek. Omdat we de zorgvrager dienden in te lichten, moesten we de huidige zorgvrager alleen laten, naar de wachtzaal lopen en de volgende informeren wanneer die aan de beurt was. Hierdoor verloren we nog meer tijd en bij het afroepen van de zorgvrager dacht deze dat het aan hem was en stond die iedere keer op.
Ook waren we zo druk bezig dat we vaak te laat doorhadden dat we uitliepen in tijd. Zorg kreeg daarom voorrang op het aanvinken van het KPI, ook omdat het niet ingeburgerd is. Zonder het aanpassen van de workflow was het zeer inefficiënt om de patiënt binnen de vijftien minuten aan te spreken. Er werd dus besloten om een nieuwe workflow te creëren en om de patiënt te informeren via vernieuwde folders en een tv-scherm. Door de workflow aan te passen kwamen we bijna automatisch binnen de vijftien minuten na afspraak onze patiënt ophalen.
Fase 5
De win-winsituatie kwam er door de workflow te verbeteren. We merkten dat we de zorgvrager heel vaak binnen de vijftien minuten konden ophalen en dat de zorgvrager hier ook positief op reageerde. Daarnaast was de zorgvrager beter geïnformeerd, waardoor die meer gerust in de wachtzaal zat. De baliemedewerker nam een taak over en informeerde de zorgvrager bij aanmelden over eventuele achterstand in het schema. De verpleegkundige hoefde dit niet langer meer te doen.
De weerstand die overwonnen moest worden was die van de nare kijk op het heen en weer lopen en het extra werk. Een oude kijk die vernieuwd moest worden, met positieve resultaten tot gevolg.
Besluit
De laatste jaren is heel wat veranderd op de dienst medische beeldvorming. Denk maar aan nieuwe toestellen of andere technieken. De onderzoeker werd geconfronteerd met weerstand van de groep, maar leerde vooral dat je je goed moet voorbereiden, duidelijke doelen moet stellen met afspraken en vooral het nut of de winsten goed moet laten overkomen. Door de verschillende fases te herkennen, krijgt het veranderingsproces vorm en kan meer gefocust bijgestuurd of ingegrepen worden.
De voordelen van AI
De opkomst van slimme technologie laat zich voelen in de geneeskunde in het algemeen en in de radiologie in het bijzonder. Zo helpt artificiële intelligentie (AI) bij het interpreteren van scans en röntgenfoto’s. Dat vertaalt zich in een efficiëntere workflow en een betere zorgbeleving door de zorgvrager.
Radiologen en verpleegkundigen radiologie krijgen een gigantische stroom van beelden en data te verwerken. Artificiële intelligentie (AI) helpt de dokters en verpleegkundigen om ze beter te managen en om belangrijke informatie sneller op te pikken. Datakwantificatie en geautomatiseerde beeldanalyse winnen aan belang, en er is een groeiende behoefte aan automatisatie. Zo is AI bij uitstek geschikt om de kerntaken van de radioloog te ondersteunen: opsporing, karakterisering en monitoring van afwijkingen en letsels op scans. Ook in andere toepassingen wordt AI gebruikt om de workflow efficiënter te maken en de kwaliteit van de zorgverlening aan de zorgvrager te verbeteren: van afsprakenbeheer tot weergaveprotocollen, facturatie en aangepaste communicatie.
Zelflerende systemen worden gevoed met een enorme hoeveelheid aan beelden, om de kwaliteit van toekomstige beeldverwerking en -analyse te optimaliseren. Benoit Durnez, coördinerend hoofverpleegkundige radiologie in AZ Delta, geeft een recent voorbeeld: “Tijdens de coronacrisis hadden we bijzonder veel data en beelden van longen. Die scans werden aan een algoritme gevoed. Met een cloud-gebaseerde AI-software voor de analyse van CT-scans kan COVID-19 in een vroeg stadium opgespoord worden.”
Data-integratie voor zorg op maat
In AZ Delta erkennen ze dus al het belang van AI. Medisch diensthoofd radiologie Dr. Kristof De Smet vertelt hoe zijn afdeling een voorloper wil zijn: “Met AI botsen we steeds op nieuwe inzichten en op nieuwe uitdagingen. Dat zijn voor ons opportuniteiten om te blijven ontwikkelen. Waar we kunnen, proberen we de ontwikkelingen voor te zijn.” Daarvoor heeft AZ Delta hun leer- en innovatiecentrum RADar. Met het centrum wil AZ Delta een breed gedragen, verbindend en toonaangevend knooppunt uitbouwen rond gezondheidszorg en innovatie. “Als niet-universitair ziekenhuis dragen we met dit onderzoekscentrum ons steentje bij. We kijken erop toe dat onze mensen bijblijven, en dit is de ideale uitvalsbasis om anderen te inspireren en kennis te delen met ons netwerk”, vervolgt dr. De Smet.
Met allerhande toestellen worden in het ziekenhuis beelden gemaakt van patiënten. Computermodellen laten toe om daarvan diepgaandere analyses te maken. Die inzichten van de computer ondersteunen de analyse van de radioloog. Met slimme computersystemen kan je namelijk verder kijken dan foto’s. Enorme hoeveelheden data worden gekwantificeerd en geobjectiveerd voor een betere prognose. De data worden dan gebruikt bij het voorspellen van uitkomsten van bepaalde behandelingen. Dat laat toe de behandeling meer af te stemmen op maat van elke patiënt.
Angst om vervangen te worden
Door het gebruik van AI worden zorgverleners bovendien efficiënter ingezet. Zij behouden de focus op hun kerntaken, waardoor de kwaliteit van de zorgverlening stijgt. Artificiële intelligentie kan onregelmatigheden, zoals bolletjes die kunnen wijzen op kanker, sneller opsporen. Door het technische luik te optimaliseren, komt ruimte vrij voor contact met de zorgvrager. Er is meer tijd voor begeleiding en het beantwoorden van vragen. Door onderzoeken te versnellen worden de wachtrijen voor bepaalde ingrepen bovendien verkort. Minder lange wachttijden, meer menselijke interactie en betrouwbare diagnostiek: de gerichte inzet van AI vertaalt zich direct in meerwaarde voor de zorgvrager.
Het is een veelgehoorde bekommernis: Worden we binnenkort vervangen door computers? Het klopt dat technologie steeds beter wordt, maar dr. De Smet benadrukt dat AI nooit de humane validatie zal kunnen vervangen. Menselijke interactie is cruciaal in de diagnostiek en behandeling van zorgvragers. “Artificiële intelligentie is een enorme hulp, maar het is slechts een tool. Als mens kijk je verder dan de pure analyse van beelden, je hebt veel meer oog voor de hele medische context. Op zijn beurt is AI erg goed in specifieke, duidelijk afgelijnde taken, zoals een tumor opsporen op een borstscan. Verpleegkundigen en radiologen zien meer dan die ene afwijking, en pikken nog altijd zaken op die de computer over het hoofd ziet.”
De opleiding verpleegkunde of het beroep van radioloog zullen dus zeker niet binnenkort verdwijnen, maar de aard van de opleiding en van de job zal enkele veranderingen ondergaan. Dr. De Smet: “Het wordt steeds belangrijker om bij te blijven met recente, technologische evoluties. Om je werk goed en efficiënt uit te voeren, in het belang van de zorgvrager.” Momenteel wordt AI vooral ingezet bij specifieke, afgelijnde taken in de radiologie. Toch zullen de toepassingen steeds slimmer worden en steeds breder toepasbaar zijn. Dr. De Smet benadrukt het belang om aandachtig te blijven voor de ontwikkelingen, en waar mogelijk zelfs voorop te lopen. “Benader AI als een dankbare tool die je beter maakt in je werk. We koppelen slimme computersystemen aan menselijke intelligentie, om verder te kunnen kijken dan we vandaag kunnen.”
Virtual Cockpit: scanassistentie op afstand
Radiologie is de afdeling bij uitstek die klaarstaat voor technologische innovaties. Enerzijds om de onderzoekskwaliteit te optimaliseren, anderzijds om de ervaring van de zorgvrager te verbeteren. Op de afdeling radiologie van AZ Delta gaan ze binnenkort aan de slag met een Virtual Cockpit om MRI-scans uit te voeren. Daarbij wordt de beeldverwerking losgekoppeld van de locatie van de scanner. Scanassistentie op afstand komt tegemoet aan uitdagingen op vlak van personeelstekort, duurzaam verankeren van permanente opleiding en kwaliteitsmanagement.
Een MRI (Magnetic Resonance Imaging) is een krachtige magneet waarin radiogolven gestuurd worden. Met behulp van een computer worden afbeeldingen van organen in drie dimensies samengesteld. Rond elke MRI-scan werkt een team van zorgverleners: een verpleegkundige die de zorgvrager begeleidt in het onderzoekslokaal en goed positioneert in de scanner, een tweede verpleegkundige achter het glas die de scanner bedient en de binnenkomende beelden controleert, en de radioloog die de diagnose stelt. Zo heeft AZ Delta twee parallelle opstellingen op campus Rumbeke (1,5 Tesla en 3 Tesla), en een derde MRI-scanner op campus Brugsesteenweg (1,5 Tesla).
In de Virtual Cockpit bedienen twee verpleegkundigen niet één, maar tot drie MRI-scanners tegelijk. Die scanners hoeven zich daarvoor niet eens in hetzelfde ziekenhuis te bevinden. Het scanproces wordt gescheiden van het patiëntenmanagement, waarbij een verpleegkundige-radiotechnoloog de scantaak op zich neemt en een andere verpleegkundige zich volledig kan focussen op de zorgvrager. Er is zo voldoende tijd voor de voorbereiding, het beantwoorden van vragen en de nazorg. Aangezien de operatoren zich volledig kunnen toeleggen op de beeldacquisitie, gaat de kwaliteit van de beelden omhoog, wat op zijn beurt een preciezere interpretatie en diagnostiek toelaat.
Efficiëntieslag over de hele lijn.
Werken met Virtual Cockpit geeft verpleegkundigen wat meer rust. Tijdens het huidige scanproces moeten verpleegkundigen verschillende handelingen uitvoeren: de zorgvrager voorbereiden, vragen beantwoorden, meekijken naar de scans of ondertussen de volgende patiënt al voorbereiden. Door de taken strakker af te lijnen en geografisch los te koppelen, kan iedereen zich focussen op het onderzoek zelf. De Virtual Cockpit in AZ Delta campus Rumbeke overschouwt de scans van twee MRI-scanners elders in het gebouw en een derde scanner op een volledig andere campus. Met een overzichtelijke interface op een grote monitor plaatsen de verpleegkundigen tot wel drie scans naast elkaar. Met de headset en ingebouwde chatfunctie houden medewerkers in de cockpit en aan de scanner contact.
Virtual Cockpit draagt dus niet enkel bij aan het dagelijkse werk van de verpleegkundigen in de cockpit, maar ook aan dat van alle medewerkers in het scanproces. De werkdruk verlaagt en verpleegkundigen behouden de focus op hun taak: de beeldverwerking of het patiëntencontact. Bovendien kunnen verpleegkundigen en MRI’s efficiënter ingezet worden. Er wordt ingespeeld op het personeelstekort door het mogelijk te maken voor twee verpleegkundigen om drie MRI-scanners simultaan te bedienen.
Betere opleiding in de Virtual Cockpit
De innovatieve Virtual Cockpit speelt ook in op de nood aan kwaliteitsvolle opleiding in de zorgsector. De bezetting van de Virtual Cockpit met doorgaans twee verpleegkundigen biedt heel wat mogelijkheden voor interne en externe opleiding. Binnen het team kan de ervaren verpleegkundige een nieuwe collega sneller opleiden in de cockpit. Even gemakkelijk wordt een derde stoel in de ruimte geplaatst om bijvoorbeeld een stagiair alles te laten meevolgen of tijdelijk externe bijscholing via bv. applicatiespecialisten toe te laten. Door de beelden van tot wel drie scanners tegelijk te zien binnenkomen en te analyseren, wordt het leerproces aanzienlijk versneld. Coördinerend hoofdverpleegkundige radiologie Benoit Durnez in AZ Delta geeft uitleg bij de meerwaarde voor verpleegkundigen-in-opleiding: “In de Virtual Cockpit ziet bijvoorbeeld een stagiair drie keer zoveel beeldmateriaal als wanneer ze tijdens een even lange stageperiode aan één scanner mogen meevolgen. Zoals bij alles geldt ook hier: hoe vaker je iets doet, hoe sneller je het onder de knie krijgt. De enorme hoeveelheid input is van groot voordeel.”
Meerwaarde voor de zorgvrager
Door de hogere efficiëntie in de Virtual Cockpit lopen ook de wachttijden voor MRI-scans terug. Zorgvragers komen dus sneller aan de beurt en tijdens het onderzoek worden ze beter begeleid. De verpleegkundige aan de scanner wordt namelijk niet afgeleid door technische kwesties of beeldanalyse. De zorgverlener ter plaatse staat volledig ter beschikking van de zorgvrager, terwijl de beeldverwerker op afstand de scanner bedient en de kwaliteit van de beelden waarborgt.
Benoit Durnez schetst de situatie: “Een MRI-scan kan 15 tot 30 minuten duren. Je bereidt de zorgvrager zo goed mogelijk voor, en zodra die onder de scanner gaat, kijk je als verpleegkundige mee naar de scans of begin je al aan de voorbereiding van je volgende afspraak. Zeker door die laatste gewoonte krijgen mensen al eens het gevoel dat ze in een fabriek beland zijn in plaats van op de dienst radiologie. Daar brengen we met Virtual Cockpit verandering in.” Net door de inzet van technologie wordt dus ruimte gecreëerd voor het menselijke aspect. De verpleegkundige heeft voldoende tijd om de zorgvrager de nodige uitleg te geven. Hij of zij kan ook meer aandacht besteden aan de voorbereiding en nazorg, waardoor de tevredenheid bij de zorgvrager stijgt.
De patiëntbeleving tijdens het onderzoek wordt beter, maar ook de kwaliteit van de beelden en de diagnostiek gaat erop vooruit. Dat alles in functie van de zorgvrager. “Het gebruik van deze nieuwe systemen past in de transitie naar een pay-for-quality-systeem. Zorgvragers zijn op zoek naar honderd procent kwaliteit. Door te investeren in technologie, investeren we dus in onze zorgvrager. Vernieuwende toepassingen laten ons toe diepere analyses te maken en juiste diagnoses te stellen, de tevredenheid van de zorgvrager tijdens het onderzoek te verhogen en de volgende generatie beter op te leiden.”
Driedubbele controle garandeert veilige MRI-scan
In tegenstelling tot een RX-toestel of CT-scanner maakt een MRI-scanner geen gebruik van röntgenstralen, maar werkt met nucleaire magnetische resonantie (NMR) waardoor het niet voor elke zorgvrager een geschikte keuze is. Aan de hand van een uitgebreide vragenlijst garandeert de zorgverlener een veilig verloop van het onderzoek. Of beslist om de procedure niet uit te voeren.
Voor elk MRI-onderzoek (Magnetic Resonance Imaging) dient de voorschrijvende arts een aanvraag in en overloopt met de zorgvrager een aantal cruciale veiligheidsvragen. Daarboven krijgen zorgvragers een uitgebreide lijst met bijkomende vragen die ze ingevuld meebrengen naar het onderzoek zelf. “Er zijn vier belangrijke criteria die bepalen of de procedure al dan niet kan doorgaan en of er bepaalde specifieke condities nodig zijn”, vertelt MR-fysicus Ronald Peeters van het UZ Leuven. Hij staat in voor de veiligheid van de zorgvrager en voor de kwaliteit van de klinische beeldvorming. “Als een zorgvrager een actief implantaat (o.a. een pacemaker, een cochleair implantaat, een neurostimulator, …) of een vreemd metaal in zijn lichaam heeft, dan kan het MRI-onderzoek niet zomaar ingepland worden.”
Niet-lichaamseigen materialen
Omdat MRI elektromagnetische straling gebruikt, kan apparatuur zoals een pacemaker of een neurostimulator opwarmen tijdens de scan en brandwonden veroorzaken, stukgaan of ongewilde stimulatie geven. Heeft een zorgvrager een vreemd metaal in zijn lichaam, zoals een stuk beitel in het been of ijzerschilfers in het oog, dan kan het toestel dit aantrekken en riskeert het metaal te verschuiven in het lichaam. “Deze vragen moeten tijdens het plannen van het onderzoek (één à twee maanden op voorhand) beantwoord zijn. Is het antwoord op één ervan ‘ja’, dan wordt het onderzoek eventueel herpland. Bijvoorbeeld bij een pacemaker is cardiologie ook aanwezig tijdens de scan”, gaat Ronald verder.
Is een pacemaker MRI-conditioneel dan kan de MRI-scan doorgaan, mits het implantaat in MRI-modus gezet wordt en de zorgvrager tijdens het verloop gemonitord wordt. Na het onderzoek wordt de pacemaker opnieuw gecontroleerd en correct ingesteld. Voor bepaalde neurostimulatoren is deze MRI-modus ook beschikbaar. “Een vreemd metaal is een ander verhaal. Om te weten waar het zit en hoe groot het is, is een RX-scan nodig”, zegt Stefan Ghysels, MR-technoloog bij het UZ Leuven, die dagelijks studies op MRI ondersteunt. “Het is ook belangrijk om te weten welk type materiaal het is en hoe lang het al in het lichaam zit. Afhankelijk van het antwoord op die vragen kan een MRI-scan al dan niet doorgaan. De radioloog beslist dan wat wel mogelijk is, zoals bijvoorbeeld een CT-scan.”
Naast de vier belangrijkste vragen vult de zorgvrager nog een twintigtal andere in. Of de zorgvrager zwanger is, recent een operatie onderging, de nieren goed functioneren en of hij of zij allergisch is aan de contrastvloeistof, bijvoorbeeld. Ronald: “De zorgvrager wordt drie keer bevraagd. Een eerste keer door de voorschrijvende arts. Een tweede keer via een brief met de uitgebreide vragenlijst die hun afspraakbrief begeleidt en een derde keer overlopen de MR-technologen op de dienst de lijst nog eens vóór het onderzoek. Bij twijfel vindt de scan niet plaats.”
Comfortabele omgeving
De vragenlijst is niet het enige element dat een veilig en vlot verloop van de MRI-scan bepaalt. Stefan: “De nieuwe generatie MRI-toestellen zijn uitgerust met sfeerverlichting die een rustgevend effect hebben. Ook de onderzoeksruimte is niet meer steriel wit, maar zo gezellig mogelijk gemaakt. Aan de achterkant van het MRI-toestel staat een tv-scherm. Daarop projecteren we beelden of spelen we een dvd af die de zorgvrager eventueel zelf meebrengt. Dat laatste gebeurt meestal bij kinderen.” Een MRI-scan duurt relatief lang en het toestel maakt veel lawaai. Hoe beter de zorgvrager hierop voorbereid is, hoe gunstiger het verloop. “We wijzen elke zorgvrager erop dat die op een bel kan drukken, mocht die angstig worden. Tijdens het onderzoek communiceren we ook met hen als dat nodig blijkt. En we blijven steeds bij de zorgvrager tot die volledig in het MRI-toestel ligt. Onze contacten zijn kort, maar daarom niet onpersoonlijk.”
Om kwalitatieve beelden te hebben moet de zorgvrager een aantal minuten stil blijven liggen. “Vergelijk het nemen van een MR-beeld met het nemen van een foto bij valavond of nacht. De sluitertijd van de camera is veel langer. Beweegt een object, dan resulteert dit in een onscherpe foto. Bij een MRI-scan is het net hetzelfde”, legt Ronald uit. “Het is dus belangrijk dat de zorgvrager zich comfortabel voelt om een goede medewerking te krijgen en goede beelden te kunnen opnemen. De nieuwere generatie MRI-scanners zijn korter en breder dan die van tien jaar geleden. Daardoor hebben we gelukkig minder gevallen van claustrofobie. Hoe comfortabel of angstig een zorgvrager is, hangt uiteindelijk sterk af van wat de persoon al meemaakte en of die al vertrouwd is met MRI. Zowel bij volwassenen als kinderen. Het is onze taak hen zo veel mogelijk gerust te stellen.”
MRI bij kinderen
Voor kinderen bestaat een verschillende aanpak afhankelijk van de fysieke en mentale leeftijd.
- Kinderen jonger dan vijf jaar
Voor deze leeftijd wordt de zorgvrager meestal onder verdoving gebracht, omdat een jong kind moeilijk begrijpt dat het lang stil moet liggen.
- Kinderen tussen vijf en twaalf jaar
Aan deze leeftijd is de voorbereiding cruciaal. De kinderen krijgen uitleg over de procedure, met duidelijke instructies van de zorgverlener. Een van de ouders mag – mits het invullen van de vragenlijst – in de onderzoeksruimte aanwezig blijven. In het UZ Leuven wordt het COSMO-protocol[1] toegepast. Dit neemt de kinderen mee in een ruimteverhaal, waarbij ze een gevallen ster moeten terugbrengen en hiervoor in een raket kruipen. Het speelt in op hun fantasiewereld en heeft een groot succes.
- Kinderen ouder dan twaalf jaar
Deze kinderen worden voorbereid zoals een volwassene.
[1] kinderziekenhuis.uzleuven.be/node/92
Spelenderwijs MRI-scanner ontdekken
Een MRI-scanner is een imposante machine die veel lawaai maakt. Een scan ondergaan creëert vaak een stressvolle ervaring. Om kinderen hierop beter voor te bereiden ontwikkelde LEGO een speelgoedset die de procedure volledig in beeld brengt. De set nodigt artsen en zorgverleners uit in dialoog te gaan met de kinderen, al dan niet via rollenspel. Door kinderen spelenderwijs uit te leggen wat de complexe MRI-scanner inhoudt, werken ze beter samen. Ze voelen zich meer ontspannen en hebben meer zelfvertrouwen en veerkracht, waardoor stress en angst vermindert. Zo is het mogelijk het gebruik van anesthesie te verminderen. Het spel triggert de natuurlijke nieuwsgierigheid van kinderen en stelt hen in staat een nieuwe, moeilijke ervaring uit te proberen.
Al bijna 100 ziekenhuizen over de hele wereld gebruikten de MRI-set. Door het overweldigend succes besliste de LEGO Foundation dit project verder uit te breiden en 600 LEGO MRI-scanners te schenken aan ziekenhuizen wereldwijd. Bij de MRI-set zijn vier trainingsvideo’s beschikbaar om het medisch personeel te ondersteunen.
Onmisbare schakel in het behandelings- en genezingsproces
Medische beeldvorming is een onmisbare schakel in het behandelen van zorgvragers. Op basis van het beeldmateriaal stellen artsen diagnoses, sporen ze ziektes op en bepalen ze een gerichte behandeling. Ook voor medische ingrepen – al dan niet acuut – is medische beeldvorming een essentieel onderdeel van de procedure. De inhoud van de job is voor vele zorgverleners onvoldoende gekend, alsook de uitdagingen en variatie die het met zich meebrengt. “Het is zoveel meer dan op een knopje duwen”, zegt Geert Eysermans, lid van de werkgroep medische beeldvorming van het NVKVV.
Verpleegkundige Geert Eysermans is al meer dan dertig jaar actief op de dienst medische beeldvorming (MBV). Hij startte zijn loopbaan bij wat toen nog het AZ Sint-Jozef was. Na 21 jaar als hoofdverpleegkundige schakelde hij begin 2021 terug naar een vier vijfde job als verpleegkundige MBV en werkt een dag per week op de dienst kwaliteit en veiligheid in het AZ Turnhout. In zijn lange carrière maakte hij een heuse evolutie mee op vlak van medische beeldvorming. “Eind jaren 80 raakte het gebruik van CT-scans meer ingeburgerd want tal van ziekenhuizen kregen een erkenning voor deze toestellen”, vertelt Geert. “In het AZ Sint-Jozef zochten ze toen mensen om hiermee aan de slag te gaan. Ik was onmiddellijk geïnteresseerd, vooral omdat het technische aspect van de job me enorm aansprak. En tot vandaag blijf ik erdoor geboeid.”
Veelzijdige en veeleisende job
Veel behandelingen starten en eindigen met medische beeldvorming. Om een diagnose te stellen, de juiste aanpak te bepalen en het verloop op te volgen. Medische beeldvorming laat toe ziektes vroegtijdig op te sporen, zoals bij mammografiescreening. Het is ook een cruciaal onderdeel van de procedures op het operatiekwartier of de spoeddienst. Dat maakt de job als zorgverlener medische beeldvorming zowel uitermate boeiend als veeleisend. “Je komt op de dienst medische beeldvorming met verschillende pathologieën in contact. Van een gebroken pols tot een kankerdiagnose. Bovendien zie je dagelijks een verscheidenheid aan zorgvragers, zowel jong als oud. De ene moment maak je een röntgenbeeld van een pasgeborene en de volgende afspraak is met een zorgvrager op geriatrie”, legt verpleegkundige Geert Eysermans uit. “Al is het wel zo dat ook wij ons meer en meer specialiseren. Zeker in de grotere ziekenhuizen. Toch blijft de variatie steeds groot, ook als je bijvoorbeeld enkel MRI-scans of enkel RX-onderzoek uitvoert.”
De functie als zorgverlener medische beeldvorming draagt een grote verantwoordelijkheid met zich mee. “Net omdat de medische beelden essentieel zijn voor de artsen moeten ze correct en duidelijk zijn. Daarnaast houdt bepaalde medische beeldvorming een risico in door de röntgenstraling. Je wil dus altijd zorgvuldig omspringen met het aantal beelden dat nodig is en zo de stralingsdosis waaraan je een zorgvrager blootstelt, zo laag mogelijk houden.” De combinatie van beide factoren vertaalt zich onder andere in het bepalen van de juiste positie en het garanderen dat een zorgvrager niet beweegt. Wanneer contrastvloeistof gebruikt wordt, moet je bovendien nagaan of de zorgvrager niet allergisch is en of de nieren goed functioneren. “Als zorgverlener ben je verantwoordelijk voor de kwaliteit van de beelden, zonder het belang van de zorgvrager uit het oog te verliezen. De uitkomst van je werk bepaalt namelijk of de radioloog een goed verslag kan opmaken. Ook het optimaliseren van de beelden via post-processing, zoals voor een CT-scan, is onze taak.”
Snel en accuraat handelen
De dienst medische beeldvorming draait 24 uren op 24, 7 dagen op 7. Niet alleen de geplande afspraken bepalen hoe je dag verloopt, ook vanuit de spoedafdeling en het operatiekwartier komen verschillende opdrachten binnen. Vaak met een dringend karakter. “Iemand met een levensbedreigend polytrauma heeft onmiddellijk een scan nodig en dus moet alles snel gaan. Dat brengt heel wat extra druk met zich mee, naast de normale verantwoordelijkheden van de job. Voor sommige zorgverleners is dat te zwaar. Ik heb al meegemaakt dat mensen daarom een andere dienst kiezen”, zegt Geert.
Een ander niet te onderschatten aspect van de job is dat je als zorgverlener dagelijks in contact komt met röntgenstralen, of radioactieve stoffen als je op nucleaire geneeskunde werkt. Om te hoge blootstelling te vermijden, moet je een reeks veiligheidsvoorschriften naleven, zoals het dragen van beschermende kledij en een dosismeter en voldoende afstand houden. “Gelukkig krijgen we jaarlijks bijscholing en is iedereen alert op de handelingen van collega’s. Bovendien worden we maandelijks opgevolgd door de arbeidsgeneesheer. En door de continue technologische ontwikkelingen is steeds minder stralingsdosis nodig om een kwalitatief beeld te maken.”
Opleiding op de werkvloer
De opleiding verpleegkunde legt in mindere mate de focus op medische technische diensten. “Hierdoor kennen studenten onze dienst te weinig en weten ze niet altijd waaraan ze zich mogen verwachten. Om de kwaliteit van de beelden te beoordelen maar ook te weten wat met de zorgvrager moet gebeuren achteraf, heb je een uitgebreide anatomiekennis nodig. Wanneer een huisarts iemand doorverwijst voor beelden van de pols en die is gebroken, dan stuur je die zorgvrager niet terug naar huis. Of je neemt beelden van een bloeding en dat blijkt een massieve bloeding te zijn, dan moet je de radioloog direct op de hoogte brengen. Deze zaken leer je tijdens de job. En natuurlijk draagt een goede stage ook bij tot het al dan niet kiezen voor onze dienst”, gaat Geert verder. “Het leuke aan de job is dat je gaandeweg leert wat een normaal en een abnormaal beeld is. Zo weet je bij een bepaald ziektebeeld wat je al mag doen als volgende stap. Al blijft de uiteindelijke interpretatie van de beelden altijd de verantwoordelijkheid van de arts.”
De volgende grote sprong voorwaarts in medische beeldvorming is de komst van artificiële intelligentie. “De nieuwste softwarepakketten wijzen vandaag al aan waar afwijkingen te zien zijn. Een menselijke analyse blijft steeds nodig, maar door de technologie krijg je een completer beeld en verkleint de kans op fouten.”
Zorgzame belangrijk onderdeel
Door die continue technologische evoluties is de doorstroming van zorgvragers op de dienst medische beeldvorming enorm toegenomen. Artsen krijgen snel resultaat en een zorgvrager heeft ook zelf toegang tot de beelden, waardoor hij deze ook kan delen met een huisarts of kinesitherapeut. Geert: “Toch is onze dienst meer dan alleen het technische aspect. Je mag als zorgverlener het zorgzame karakter nooit uit het oog verliezen. Een zorgvrager heeft vaak een korte ervaring met ons. Maak daar een goede van. Ik heb doorheen de jaren al gemerkt dat een zorgvrager sneller aan mij een vraag durft te stellen dan aan zijn behandelende arts. Ontwijk dat dan niet. Stel mensen gerust en leg voor het onderzoek duidelijk uit wat de procedure inhoudt. Vertel wat er tijdens en na het onderzoek zal gebeuren, in begrijpelijke taal. Leg ook uit wat jij als zorgverlener kan en mag doen en wat bij de arts ligt. Zo wordt het voor iedereen een stuk aangenamer.”
Uitgebreide verantwoordelijkheid
Als zorgverlener op de dienst medische beeldvorming, draag je een grote verantwoordelijkheid.
- Het begint met het juist interpreteren van de aanvraag. Op basis hiervan beslis jij, eventueel in overleg met de radioloog, wat op welke manier in beeld moet komen en hoeveel beelden nodig zijn.
- Voor bepaalde onderzoeken, zoals een CT- of MRI-scan, stel je vooraf een aantal vragen aan de zorgvrager, en gebruik je een injectieprotocol om de contrastvloeistof toe te dienen.
- Aan de hand van de juiste standaard positioneringstechnieken garandeer je dat de opnames correct verlopen.
- Voor een CT- of MRI-scanner stel je de nodige parameters in en gebruik je het juiste scanprotocol.
- Je voert een kwaliteitsbeoordeling uit van de beelden. Staat alles er goed op en heeft de zorgvrager niet bewogen?
- Tijdens de kwaliteitscontrole zie je mogelijks afwijkende beelden, een acute bloeding of een bepaald ziektebeeld waarvan je weet dat extra beeldmateriaal of onmiddellijke zorg nodig is. Jij beslist op dat moment of de radioloog al dan niet geraadpleegd wordt.
- Tot slot bepaal jij wanneer de zorgvrager weg mag en waar hij naartoe mag, naar huis, terug naar de afdeling, of is een opname vereist.
Specifieke opleiding ‘Technoloog medische beeldvorming’
Aan de Odisee Hogeschool in Brussel kan je een specifieke opleiding ‘Technoloog medische beeldvorming’ volgen. Zorgverleners met deze opleiding voeren op de werkvloer dezelfde taken uit als verpleegkundigen, en krijgen dezelfde verloning. Voor beide functies – technoloog medische beeldvorming/verpleegkundige medische beeldvorming – bestaat een IFIC-classificatie (code 3471). In verschillende ziekenhuizen zijn collega’s met deze bacheloropleiding aan de slag.
Hoe ziekenhuishygiëne in dertig jaar tijd evolueerde
In april trekken Frank Van Laer en Mia Vande Putte de deuren van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA) en het Universitaire Ziekenhuizen Leuven (UZL) achter zich toe. Deze twee boegbeelden op het vlak van ziekenhuishygiëne gaan dan met pensioen. Hun rijkgevulde carrière is er een van hoogtepunten en af en toe ook een minder moment. Ze zagen een duidelijke positieve evolutie in de sector, zowel op wetenschappelijk als op juridisch en organisatorisch vlak. Een terugblik en goede raad voor de nieuwe generatie ziekenhuishygiënisten.
Frank Van Laer zag in zijn dertigjarige carrière heel wat veranderen. Hij kwam in het UZA terecht via zijn werk voor het Instituut voor Tropische Geneeskunde Antwerpen. Als een van de weinigen in ons land bezat hij op dat moment kennis over HIV en aids, iets waar in ziekenhuizen toen zeer angstig mee omgegaan werd. Frank trok door heel Vlaanderen om opleidingen te geven en vergaarde niet alleen veel expertise, maar ook aanzien. “Toch vind ik de belangrijkste evolutie in onze job de digitalisering van de registratie en stipte opvolging van ziekenhuisinfecties”, zegt Frank. “Intern werkten we een alarmsysteem uit en ook op overheidsniveau is er een en ander geoptimaliseerd. We zitten vandaag met zeer verfijnde procedures in een overzichtelijk en digitaal documentbeheersysteem. De tijd dat we met een heleboel kaften moesten werken, is definitief voorbij.”
Dertig jaar geleden was ziekenhuishygiëne een nobele onbekende in het zorglandschap. Vandaag weet iedere zorgverlener ziekenhuishygiënisten vlot te vinden en te raadplegen. “Het resultaat van goede mond-tot-mondreclame”, lacht Frank. “Maar vooral ook omdat ze weten dat we diverse problemen behandelen en aankunnen. De creatie van de functie referentieverpleegkundige ziekenhuishygiëne speelde een belangrijke rol om ons vak te promoten.” Ook Mia ondervond die opmars van het beroep. Toen ze startte was de ze enige in het UZ Leuven, vandaag werkt er een team van tien mensen, waarvan zes verpleegkundigen. “We zijn een volwaardige dienst geworden”, zegt Mia. “In het begin was het best een eenzame job, maar dat maakte ook wel dat ik elders contacten en kennis ging zoeken. Zo ben ik al 35 jaar lang lid van de werkgroep Infectiebeheersing van de Hoge Gezondheidsraad. Dat is al lang geen grijze muis meer. Samen met zorgverstrekkers uit vele andere disciplines gaven artsen en verpleegkundigen ziekenhuishygiëne inhoudelijk vorm aan de hand van vele Aanbevelingen. Ik kwam ook terecht in de werkgroep infectiepreventie van het NVKVV en andere samenwerkingen buiten het UZ Leuven raakten steeds beter georganiseerd waardoor er een echt netwerk ontstond. Denk maar aan de verplichte federale en regionale vergaderingen ziekenhuishygiëne en de verplichte vertegenwoordiging van ziekenhuishuishygiëne in organen van het ziekenhuis, zoals het comité Medisch Materiaal. Voor mij werkten die externe werkgroepen verruimend, inspirerend en bemoedigend.”
Variatie
Ook de wetenschap staat niet stil. Op dat vlak vonden in al die jaren belangrijke evoluties plaats. “Zoals het vinden van info, maar ook publicaties en kennis die steeds toegankelijker werden. Denk maar aan de oprichting van Noso Info”, licht Mia toe. Frank denkt op zijn beurt aan de evolutie van materialen, die niet stilstaat. “Dat is toch een groot deel van ons werk en vraagt een zeer ruime kennis, maar ook een nauw contact met de andere diensten van het ziekenhuis. Er zijn veel vertegenwoordigers en leveranciers. Je moet de verschillen onderzoeken en dan de beste prijs-kwaliteitverhouding selecteren. Daarin speelt bijvoorbeeld ook de beschikbaarheid van didactisch materiaal mee. Misschien leeft daar nog een verkeerde perceptie van onze job. We schrijven niet gewoon van achter een bureau richtlijnen uit. Dit gebeurt in ziekenhuishygiëne, maar het is ook absoluut veel meer dan handhygiëne. Het is een dynamische, gevarieerde job met veel contacten, afwisseling en multidisciplinair overleg. Je behandelt verschillende problematieken en helpt veel mensen vooruit. Het introduceren van nieuwe materialen en werkwijzen is een heel secuur proces.”
Ploeteren door COVID-19
Waren er dan geen dieptepunten? “Zeker wel, dat heb je in iedere carrière”, zegt Frank. “Voor mij persoonlijk was dat het onverwachte overlijden van mijn collega. Dat liet een diepe indruk na. Niet alleen het gemis van die persoon, maar ook de kennis die van de ene dag op de andere verdween was een zware dobber. Daarnaast laat ook covid zijn sporen na. Aan de start van de pandemie denk ik dat we het allemaal wel spannend vonden omdat we niet wisten wat er precies op ons af kwam. Intussen leven we er al twee jaar mee en is het niet eenvoudig om de regels van Sciensano en de wisselende beschikbaarheid van materiaal af te stemmen op de regels binnen het ziekenhuis. Je wil geen foute informatie verspreiden, maar de richtlijnen veranderen zo vaak dat het ook voor hygiënisten soms niet meer duidelijk is. Bovenal is het lastig dat ander werk blijft liggen.”
Ook voor Mia waren er in de geschiedenis van de ziekenhuishygiëne enkele laagtepunten zoals aids, de uitbraak van MRSA of covid. “Daarin volg ik Frank. Die wisselende adviezen, inzichten en materialen voor COVID-19 zijn haast niet bij te houden”, zegt ze. “Het was vaak ploeteren en overleven, zonder duidelijke procedures. Tegelijk leidden deze periodes tot een revival van ziekenhuishygiëne. Het advies van het team ziekenhuishygiënisten werd incontournable bij de beslissingen. Een hoogtepunt was het KB in 2007, waarin de opdracht van ziekenhuishygiënisten en de opleiding die ze moesten volgen werd omschreven. Dat was echt een nieuwe start voor onze job. Ook op vlak van materiaal ben ik het eens dat er veel zaken ten goede veranderden. Denk maar aan handalcohol, wegwerpmaterialen of unidosissen. Op persoonlijk vlak ben ik best fier op mijn werk in de opleiding tot ziekenhuishygiënist en op mijn boek Van hygiëne tot infectiepreventie, dat in de opleiding verpleegkunde gebruikt wordt en waardoor ik de betekenis van goede zorg en ziekenhuishygiëne kan doorgeven. Maar bovenal kijk ik tevreden terug op mijn missies in China en Rwanda sinds 2009. Het contrast met onze situatie was best confronterend en dat geldt in beide richtingen: we hebben vaak zoveel mogelijkheden en maken er niet optimaal gebruik van.”
Zoek uitdagingen
Mede door de pandemie blijven de doelen die Frank en Mia nog wilden bereiken wat liggen. Zo had Frank graag nog een procedure uitgewerkt rond het gebruik van zijleidingen. Dat hoopt hij nu door te geven aan zijn opvolger, die hij volop opleidt. Ook voor nieuwe ziekenhuishygiënisten heeft hij nog goede raad klaar. “De start als ziekenhuishygiënist kan overweldigend zijn. Je wordt er echt in gesmeten en er zijn de verplichte registraties en procedures die je onder de knie moet krijgen. De praktijk vormt je, maar reken op drie jaar eer je het echt in de vingers hebt. Er duiken ook altijd nieuwe zaken op. Zo werkte ik mee aan het behalen van de accreditatie voor het ziekenhuis, mede door aan goede preventie te doen. Of zat ik middenin de legionellaproblematiek in het UZA. Toen is zelfs de CDC (Centers for Disease Control and Prevention) uit de Verenigde Staten overgevlogen om deze outbreak te onderzoeken. Outbreaks maak je altijd wel mee en je documenteert die. De oorzaak vinden is niet eenvoudig en vaak frustrerend, maar als het lukt, heb je wel heel wat levens gered. Zo ontdekten we een ontsmettingsmiddel dat besmet was tijdens het productieproces bij de fabrikant. Mijn advies voor de nieuwe generatie: ga de uitdagingen aan en blijf nieuwsgierig. Verleg je grenzen.”
Mia treedt Frank graag bij en benadrukt het belang van ook eens buiten het ziekenhuis te gaan kijken. “Lees veel en omring je met de juiste informatie en inspiratie. Werk met zorgvuldige protocollen voor professionals. Weet wat je wil, maar wees ook bereid tot een akkoord te sluiten. Je moet beseffen dat je bij ziekenhuishygiëne mensen moet overtuigen tot een gedragsverandering. En dat vraagt geduld en vertrouwen. Wanneer je zorgverstrekkers meermaals goede adviezen gegeven hebt, accepteert of vraagt men zelfs dat je ook toezicht houdt. Het zijn de twee accenten in onze opdracht. Maar mijn belangrijkste goede raad? Ga projectmatig te werk, handel op de lange termijn en hanteer een multidisciplinaire visie.”