Juridische vragen en antwoorden #9 – 2022
Wat zijn de diplomavereisten om te functioneren als hoofdverpleegkundige?
“Wat zijn de diplomavereisten om te functioneren als hoofdverpleegkundige? Mogen bijvoorbeeld kinesitherapeuten hoofd zijn van een verpleegafdeling en mogen graduaatverpleegkundigen dit ook, mits een kaderopleiding?”
Antwoord:
In de ziekenhuizen worden de criteria voor diensten of functies erkend onder een kenletter (C, D, U, …) vastgelegd in het K.B. 23.10.1964 met de erkenningsnormen voor de ziekenhuizen. Dit bepaalt dat er per verpleegafdeling één hoofdverpleegkundige wordt aangeduid. De hoofdverpleegkundige is een gegradueerde verpleegkundige of vroedvrouw of een bachelor in de verpleegkunde of de vroedkunde, die bovendien een bijkomende kaderopleiding in de verpleegkunde, of een bijkomende opleiding van universitair niveau, master in de verpleegkunde en de vroedkunde, master in het management en beleid van gezondheidszorg of master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering heeft gevolgd. Deze scholing dient betrekking te hebben op het geven van leiding aan een verpleegkundige equipe.
Voor diensten of functies die geen verpleegeenheid zijn, geldt de verplichting niet. Opdracht en toezicht voor verpleegkundige handelingen kan enkel gebeuren door verpleegkundigen, zoals bepaald in de wet Uitoefening Gezondheidszorgen van 10 mei 2015, art. 46 §1,1°. Het K.B. dateert van voor de hervorming van de verpleegstudies. Volgens de tekst komen alle ‘gegradueerde verpleegkundigen’ in aanmerking, na het volgen van een kaderopleiding.
Voor de woonzorgcentra geldt de Vlaamse bepaling dat de eerste verantwoordelijke een hoofdverpleegkundige moet zijn, maar dat de volgende ‘eenheden’ mogen geleid worden door een persoon met minstens een bachelordiploma in de zorg of sociale richting.
Kan het toezicht op de voorbereiding van te steriliseren materialen en het sterilisatieproces gedelegeerd worden aan een niet-verpleegkundige?
“Wat is de concrete inhoud van het toezicht op de voorbereiding van te steriliseren materialen en op het sterilisatieproces, cf. K.B. 18.06.1990.
Houdt dit in dat de verpleegkundige aanwezig is op de dienst en deze akte niet delegeert aan een derde die geen verpleegkundige is?”
Antwoord:
Het toezicht op de voorbereiding en de sterilisatie is een verpleegkundige handeling die inderdaad niet kan gedelegeerd worden aan niet-verpleegkundigen (of niet-artsen).
Er bestaat geen wettelijke definitie van ‘toezicht’. Toezicht betekent evenwel niet ‘aanwezigheid’. Er is geen verplichting dat de persoon die toezicht houdt, permanent aanwezig is bij de uitvoering van taken.
De algemeen aanvaarde definitie van ‘toezicht’ is dat de persoon die toezicht houdt een redelijke controle doet van de opleiding en competentie van de medewerkers, dat hij/zij regelmatig het werk controleert en aanwezig is voor begeleiding, beschikbaar voor vragen en uitleg, en oproepbaar bij problemen.
Op weg naar duidelijke richtlijnen voor bekwame helpers
De bekwame helper is iedere begeleider of coördinator die een basisvorming verpleegkundige handelingen volgde en aan wie de verpleegkundige enkele handelingen delegeert. Deze taken neemt de bekwame helper vrijwilliger op zich en bij twijfel of onduidelijkheid wordt meteen de hulp van een verpleegkundige of arts ingeroepen. Recent werden door de bevoegde ministers stappen gezet om deze positie wettelijk te verankeren. Iets waar de SOM, Katholiek Onderwijs Vlaanderen, VVSG, NETWERK VERPLEEGKUNDE en het Vlaams Welzijnsverbond zeer blij mee zijn.
Voor heel wat organisaties, scholen of voorzieningen is zorg verlenen niet hun belangrijkste taak. Toch gebeuren heel wat gezondheidszorgen bij voorkeur of uit noodzaak door hun medewerkers: de bekwame helpers. Dit begrip verscheen voor het eerst in 2017, naar aanleiding van de hervorming van de wet of de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. ‘Bekwaam’ geeft meteen aan dat de personen in kwestie geen zorgprofessionals zijn, wel dat ze opgeleid zijn om bepaalde handelingen op een kwalitatieve manier uit te voeren. Met ‘helper’ wordt duidelijk gemaakt dat het om iemand is die de zorgverlener bijstaat en niet vervangt.
Het wetsontwerp dat vandaag op tafel ligt om de positie van bekwame helper te verduidelijken kan op bijval rekenen. Ook bij NETWERK VERPLEEGKUNDE, dat mee aan tafel zat om adviezen te formuleren vanuit de werkgroep Gehandicaptenzorg. “De wet zal bij veel scholen en voorzieningen de rechtsonzekerheid wegnemen. Toch is er nog wat werk aan de winkel vooraleer de wet ook echt een klaar en helder kader schept”, zegt Griet Pitteljon, voorzitter van de Commissie Verpleegkundige Handelingen Vlaams Welzijnsverbond.
Een duidelijk zorgplan
“Tot voor kort was er sprake van het opzetten van een gestructureerde equipe om mensen in hun zorgbehoeften te voorzien. In bepaalde contexten is dit niet werkbaar en moet hulp laagdrempelig zijn, uit noodzaak. Denk maar aan kleinere kinderdagverblijven of onthaalmoeders, instellingen voor gehandicaptenzorg, scholen of ambulante hulpverlening. Die gestructureerde equipe is vandaag uit het wetsontwerp verdwenen”, zegt Lille Dumortier, stafmedewerker ondersteuning van personen met een handicap bij het Vlaams Welzijnsverbond. Vanuit het overleg tussen de SOM (Federatie van Sociale Ondernemingen), Katholiek Onderwijs Vlaanderen, VVSG (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten), NETWERK VERPLEEGKUNDE en het Vlaams Welzijnsverbond leeft wel de overtuiging dat er een gefundeerde samenwerking en regelmatig overleg moet plaatsvinden tussen de school of voorziening en het medische team met een arts en verpleegkundige.
Het voorstel dat op tafel ligt definieert ook dat de gedelegeerde handelingen op naam van de toekomstige verstrekker moeten worden vastgelegd. “In de praktijk ligt dit moeilijker, denk maar aan organisaties die met leefgroepen werken”, zegt Lille Dumortier. “Daarom wordt gepleit om die handelingen toe te wijzen aan een groep van mensen, bijvoorbeeld via een staand order. Daarnaast moet ook de administratie eenvoudiger gemaakt worden, zeker wanneer het gaat over het verplichte overleg.” Griet vult aan: “De arts of verpleegkundige stelt vandaag een document op waarin beschreven staat hoe het overleg tussen de bekwame helper en de arts of verpleegkundige zal plaatsvinden. Dat kan makkelijker. Laat, net zoals een regelmatige herevaluatie, het initiatief tot overleg over aan de arts of verpleegkundige, afhankelijk van de complexiteit van de gedelegeerde handeling. Voor het geven van basismedicatie of het aandoen van compressiekousen zijn minder overlegmomenten nodig dan voor het toedienen van sondevoeding.”
Advies van de FRV
De SOM, Katholiek Onderwijs Vlaanderen, VVSG, NETWERK VERPLEEGKUNDE en het Vlaams Welzijnsverbond zijn tevreden met de stappen die vandaag gezet worden en hoopt nu op een snelle goedkeuring van de wetswijziging en het bijhorende Koninklijk Besluit. Ze stellen zich dan ook op als constructieve partners in dit overleg en roepen op om het advies van de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) hierin te volgen. Dit advies werd opgesteld in 2019 vanuit de grootste beroepsgroep binnen de gezondheidszorg. Het gaat niet uit van een vasthouden aan handelingen. Wel vanuit een oprechte bezorgdheid om de kwaliteit van zorg te behouden, maar ook uit noodzaak naar verduidelijking om het uitvoeren van verpleegkundige handelingen door bekwame helpers wettelijk te verankeren door opleiding, delegatie en evaluatie.
In het advies van de FRV wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds bekwame helpers waar in hun basisopleiding ruimte is voor het aanleveren van enkele relevante verpleegkundige basishandelingen. Denk maar aan kinderverzorgsters, polyvalent verzorgenden, … die temperatuur nemen en interpreteren bijvoorbeeld. Anderzijds zijn er de bekwame helpers waarvan de opleiding niet gericht is op hulp in het dagelijkse leven, zoals leerkrachten, opvoeders, … Voor hen zou een extra opleiding voorzien worden door een verpleegkundige of arts. Zo leren ze de handelingen die relevant zijn voor hun beroep. Onafhankelijk van de groep waarin ze bekwame helper zich bevindt, hij of zij kan de handeling alleen uitvoeren onder subsidiariteit van een verpleegkundige of arts, wanneer de zorgvrager stabiel is en in het kader van hulp in het dagelijkse leven.
Het advies specifieert verder nog in drie lijsten de concrete handelingen die al dan niet gedelegeerd kunnen worden. Wat voorbehouden blijft voor verpleegkundigen is de specifieke verpleegkundige invalshoek: de verpleegkundige diagnostiek, het opstellen van een zorgplan, het evalueren van de zorg, de coördinatie of opleiding van verpleegkundige handelingen. Dat aanleren van verpleegkundige handelingen kan ook door een arts gedaan worden. De bekwame helper is verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de handelingen, het rapporteren van zijn observaties en het melden wanneer bepaalde handelingen buiten zijn bekwaamheid of verantwoordelijkheid liggen.
Je raadpleegt het volledige advies hier: https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/avis_protocole_accord_signe.pdf
Negatief advies over de rol van vroedvrouwen bij vaccinatie van zuigelingen sluit toekomstige dialoog niet uit
Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Franck Vandenbroucke vroeg op 6 april 2022 de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) om advies over de rol van de vroedvrouwen bij de vaccinatie van zuigelingen – baby’s tussen twee en vijftien maanden. Dit kan namelijk het tekort aan verpleegkundig personeel eventueel counteren. De FRV gaf een negatief advies, maar staat wel open voor dialoog met de Federale Raad voor de Vroedvrouwen (FRVV).
Het verhaal start met een vraag van Kind & Gezin aan de FOD Volksgezondheid om vroedvrouwen in te zetten bij de vaccinatie van zuigelingen. Daarop werden de verschillende betrokken instanties geconsulteerd, waaronder de Federale Raad voor Verpleegkunde (FRV) en de Federale Raad voor de Vroedvrouwen (FRVV). Op 30 september overhandigde de FRV een negatief advies aan minister Vandenbroucke. Dit betekent niet dat deze piste in de toekomst volledig is uitgesloten, maar het negatief advies is gebaseerd op het belang van een holistische verzorging van zuigelingen tussen twee maanden en vijftien maanden.
Competenties en wettelijk kader
De FRV is er niet tegen gekant dat niet-verpleegkundigen bepaalde handelingen doen, zolang ze maar over de nodige competenties en opleidingen beschikken. De kwaliteit van zorg en de veiligheid van het kind staan voorop. “Op dat vlak zijn er vandaag te veel verschillen in opleiding en competentievereisten van vroedvrouwen tussen de verschillende gemeenschappen. Ook de leeftijd of gezondheidstoestand van het kind waarin een vroedvrouw vandaag onderlegd is, verschilt per regio. Omdat dit advies op federaal niveau geldt, moeten alle vereisten ook federaal ingevuld zijn, willen we vroedvrouwen toelaten zuigelingen te vaccineren”, legt FRV-voorzitter Edgard Peters uit. “Bovendien zijn competenties niet het enige. Ook de kwalificaties spelen mee, want de wet bepaalt waarvoor een vroedvrouw gekwalificeerd is. Vandaag staat daar niets in over de vaccinatie van zuigelingen.”
Holistische aanpak
Voor de FRV maakt vaccinatie deel uit van een ruimere preventieve en sociale geneeskunde ter bevordering, bewaking en behoud van de gezondheid van kinderen van nul tot zes jaar. Edgard: “We willen garanderen dat de algemene ontwikkeling van het kind harmonieus verloopt. Dit kan alleen als de zorgverlener naar het totaalplaatje kijkt.” In de Federatie Wallonië-Brussel zijn de bekwaamheden en ervaring voor de titel van vroedvrouw gedefinieerd voor de postnatale[1] en neonatale[2] periode. In Vlaanderen dekken deze het gezond kind tot de leeftijd van één jaar. De bekwaamheden en ervaring omschreven voor pathologie, risico’s en/of complicaties zijn alleen vastgesteld tijdens de neonatale periode. De opleiding tot vroedvrouw duurt in Vlaanderen drie jaar en in de Franstalige Gemeenschap vier jaar. “De wet beperkt zich niet enkel tot kinderen die naar Kind & Gezin, Office de la naissance et de l’enfant (ONE) of Dienst für Kind und Familie (Kaleido-DG) komen. Sommige kinderen zijn niet in goede gezondheid en hebben problemen. Ook naar hun noden moet gekeken worden.”
Toch heeft de FRV begrip voor deze vraagstelling. “Op basis van de wet, de competenties en het opleidingsprofiel kan de FRV geen positief advies geven. We staan wel open om in dialoog te gaan met onze partners, zoals de FRVV. Daarbij denken we aan de mogelijkheid om vroedvrouwen bijkomende opleidingen te laten volgen, zodat ze de nodige competenties kunnen uitbouwen. Het is nu aan de FOD Volksgezondheid om de adviezen van de verschillende organen te analyseren en met een voorstel te komen. Wat de toekomst ook brengt, dit advies is zeker niet het einde. De FRV en de FRVV kunnen hierrond een gemeenschappelijk initiatief lanceren, mocht dit nodig blijken.”
Bron: overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/advies-frv-202204-betreffende-de-rol-van-vroedvrouwen-bij-de-vaccinatie-van-zuigelingen
[1] Postnataal: de periode net na de geboorte van het kind tot maximaal zes weken na de bevalling.
[2] Neonataal: de periode van de geboorte tot de 28ste levensdag, vanaf de volwaardige zwangerschapstermijn van 40 weken. Voor prematuur geboren baby’s geldt de uitgerekende geboortedatum.
De vele facetten van buitenlandse inwonende zorg
Om een antwoord te vinden op hun zorgvraag doen ouderen soms een beroep op inwonende zorgverleners. Buitenlandse werknemers die door economische redenen wensen te migreren, trekken dan in bij de cliënt. De voornaamste redenen om buitenlandse inwonende zorgverleners in te schakelen is om langer thuis te blijven wonen, de regie over de zorg te behouden en continue zorg te krijgen. Uit het onderzoek van Sylvia Hoens (Vrije Universiteit Brussel) blijkt dat de inwonende zorgverleners soms in een bijzonder kwetsbare situatie leven en werken.[1]
De eenentwintigste eeuw wordt gekenmerkt door een steeds ouder wordende bevolking. In navolging van mondiale en Europese trends, wordt ook België geconfronteerd met een groeiend aantal oudere volwassenen. In 2021 is 19,4 procent van de Belgische bevolking ouder dan 65 en 5,6 procent daarvan ouder dan 80.[2] Het aandeel personen van 65 jaar en ouder in België zal de komende jaren naar verwachting aanzienlijk toenemen, tot 23 procent van de totale bevolking in 2030. Deze groep ouderen is verre van homogeen. Zo zijn er aanzienlijke verschillen in gezondheidstoestand en de bijhorende zorgvraag. Ook al bestaat een ruim aanbod in de klassieke zorg, toch bereikt dit niet alle ouderen. Daarom onderzocht Sylvia Hoens tijdens haar doctoraat onder meer het potentieel van buitenlandse inwonende zorgverleners om aan de stijgende zorgvraag te voldoen. Ze ondervroeg daarvoor zowel de ouderen die de zorg inschakelden en hun familieleden als de inwonende zorgverleners.
Wie zijn ze, wat doen ze?
Buitenlandse inwonende zorgverleners worden ingeschakeld via uitzendbureaus of via kennissen. Via uitzendbureaus komen werknemers vooral uit Oost-Europese landen, via-via gaat het veel breder. Zo interviewde Sylvia Hoens bijvoorbeeld ook zorgverleners uit Guatemala en de Filipijnen. De zorgverleners staan in voor het huishouden, helpen de cliënt doorheen de dag, dienen medicatie toe, … Een zorgopleiding is geen vereiste voor de job. “Worden de buitenlandse zorgverleners via een uitzendbureau aangesteld, krijgen ze nog een korte opleiding”, vertelt Sylvia Hoens. “Dat is wel maar een basis. Voor meer technische zorg doen ze een beroep op thuisverpleegkundigen en andere zorgverleners.” De inwonende zorgverleners hebben veel aan zorgnetwerken, merkte Sylvia tijdens haar onderzoek. Denk daarbij aan de familie van de oudere, andere inwonende zorgverleners die ze kennen via het uitzendbureau, en thuisverpleegkundigen of kinesitherapeuten die aan huis komen. Familieleden en andere zorgverleners kunnen sociale steun bieden, terwijl thuisverpleegkundigen enkele eenvoudige tips kunnen geven, bijvoorbeeld: hoe help je iemand het beste naar het toilet?
Positieve ervaring voor de oudere
Volgens het onderzoek zijn de ervaringen van de oudere zorgvragers door de band genomen positief. Voor ouderen met een hoge zorgnood is dit een aantrekkelijk alternatief voor een woonzorgcentrum. “Het grootste voordeel is dat mensen langer thuis blijven wonen en zelf de regie houden over de zorg”, vertelt Sylvia. “Er ontstaat vaak een goede band tussen de oudere en de zorgverlener. De zorgverleners doen hun werk vanuit een oprechte en persoonlijke betrokkenheid met de zorgvrager. Ze worden eigenlijk deel van de familie. Tegelijkertijd is er sprake van een ongelijke machtsverhouding. Het gaat hier om een uitzonderlijke werkgever-werknemerrelatie, die niet noodzakelijk contractueel geregeld is. Je woont bij je werkgever, dat maakt het moeilijk om nee te zeggen tegen extra taken. Voldoe je niet aan de eisen, dan sta je op straat wanneer je geen contract hebt.”
Alles doen voor de kinderen
De zorgverleners migreren doorgaans vanuit een economische noodzaak. De voornaamste motivatie die ze noemen, is een betere toekomst creëren voor hun kinderen. “Daardoor ontstaat een opmerkelijke paradox”, stelt Sylvia. “De zorgverleners willen het beste voor hun gezin, maar tegelijkertijd hebben ze hen vaak al jaren niet meer gezien. Zorgverleners van binnen Europa die via een uitzendbureau een contract kregen, kunnen doorgaans wel eens een weekje vakantie nemen om hun familie te bezoeken. Voor zorgverleners zonder legaal verblijf ligt dat helemaal anders. Zij kunnen vaak niet zomaar weg. Velen koesteren de droom om hun familie op termijn naar België te halen, maar weten niet hoe.”
Geen statuut
Exacte cijfers over het aantal buitenlandse inwonende zorgverleners in België zijn er niet. Zij werken vaak enkel binnenshuis en zijn dus verborgen voor de buitenwereld. In België bestaat ook geen specifieke functietitel of statuut waaronder deze mensen werken. “In Nederland en Duitsland is de praktijk van inwonende zorgverleners meer courant”, weet Sylvia. “De cijfers lopen nogal uiteen, maar volgens schattingen werken in Duitsland zo’n 100.000 tot 300.000 inwonende zorgverleners. In Italië bestaat wel een duidelijk statuut voor deze werknemers: naar schatting leeft één op de vier personen met dementie met een zorgverlener samen.” Het ontbreken van een afgelijnd statuut brengt de buitenlandse inwonende zorgverleners in België in een precaire positie, volgens Sylvia. “Er is geen controle. Krijg je een contract via een uitzendbureau, dan heb je in principe recht op één rustdag per week en moet je ’s nachts niet werken. In de praktijk staan deze zorgverleners uiteraard wel op om de oudere naar het toilet te helpen, bijvoorbeeld, en ook op hun vrije dag blijven ze verantwoordelijk voor de zorgvrager. Dat doen ze omdat ze het beste voorhebben met de zorgvrager, maar het weegt op hun werk- en leefomstandigheden. Voor zorgverleners zonder contract is het al helemaal moeilijk om op hun strepen te staan.”
Een duidelijk statuut, naar het voorbeeld van Italië, zou deze zorgverleners uit die kwetsbare positie kunnen helpen. “Met meer regelgeving en controle kunnen rusttijden bijvoorbeeld beter bewaakt worden. Belangrijk is wel dat het niet gaat om controle op het verblijfsstatuut. Anders zullen praktijken van verdoken zorgverleners nooit verdwijnen. Het is een verhaal met veel facetten. Voor de oudere is het een goede oplossing die aan de zorgnood en de wensen voldoet, maar de zorg wordt verleend door personen die niet altijd een opleiding genoten hebben en als werknemer bepaalde risico’s lopen. Daar kunnen we als maatschappij zeker nog aan werken.”
[1] Hoens, S. (2022). At the Interplay of Care and Migration: Examining the Potential of Community Health Workers and Live-in Migrant Care Workers to address Older Adults’ unmet Care Needs.
[2] StatBel. (2021). Bevolking naar geslacht en leeftijdsgroep – België 2021. Retrieved 8 September 2021
from https://bestat.statbel.fgov.be/bestat/crosstable.xhtml?view=161080d2-d411-4e40-9a0fa27db5e2b6e1
Wie is Sylvia Hoens?
- Studeerde Agogische Wetenschappen aan de VUB
- Doctoreerde aan de VUB met het proefschrift “At the interplay of care and migration: Examining the potential of community health workers and live-in migrant care workers to answer older adults’ unmet care needs”
- Zet haar onderzoek aan de VUB verder als postdoctoraal onderzoeker
“Buitenlandse inwonende zorg biedt een aantrekkelijke oplossing voor de zorgvrager, maar brengt risico’s met zich mee voor de werknemer.”
Gezond doen leven in een gezonde leefomgeving
Al dertig jaar lang streeft het Vlaams Instituut Gezond Leven vzw ernaar de Vlaming gezonder te maken. Met onderbouwd advies, methodieken, opleidingen en objectieve wetenschappelijke informatie ondersteunt Gezond Leven mensen in verschillende settings om zo een gezondere leefomgeving te creëren. Hun expertise omvat gezondheid in de ruime zin van het woord waarbij ook de geestelijke gezondheid en de impact van het milieu in beschouwing wordt genomen. Sinds 2022 zetelt NETWERK VERPLEEGKUNDE in de algemene vergadering van Gezond Leven.
De vzw Gezond Leven is een onafhankelijk expertisecentrum en werkt via beheersovereenkomsten met de Vlaamse overheid aan een aantal vastgelegde thema’s voor een periode van drie tot vijf jaar. Daarnaast neemt Gezond Leven ook deel aan projecten rond een gezondere samenleving en adviseert het organisaties en ondernemingen over gezondheidsbevordering. “Momenteel focussen we op zes preventiethema’s: voeding, beweging en lang stilzitten, tabak, mentaal welbevinden, milieu en gezondheid en ondervoeding bij ouderen”, vertelt programmamanager Stien Vandierendonck, die bachelor in de verpleegkunde en master in de gezondheidsvoorlichting en -bevordering is. “Hiervoor gaan we geregeld een consortium aan met een andere organisatie, zoals met de Stichting tegen Kanker, VRGT en met Kom op tegen Kanker voor het thema tabak. Wat milieu en gezondheid betreft werken we samen met VITO en PIH. Recent werkten we ook samen met het Centrum voor Huisartsgeneeskunde van de KU Leuven om informatie rond gezonde slaap aan te bieden.”
Werken in settings
Om hun thema’s zo goed mogelijk uit te dragen in de maatschappij gebruikt Gezond Leven verschillende mechanismes. Stien: “We doen aan pleitbezorging naar het beleid toe en faciliteren samenwerking met de actoren die ook binnen die topics actief zijn. We ontwikkelen kadermethodieken en materialen en stellen deze beschikbaar op onze website. Dat is bijvoorbeeld interessant voor zorgverleners om aan de slag te gaan met die preventieve gezondheidsthema’s. Zo bieden we opleidingen aan via de Gezond Leven Academie. Daarnaast hebben we verschillende projecten lopen, waaronder Bewegen Op Verwijzing (BOV), procesbegeleiding voor preventie in woonzorgcentra en Rookvrije Start. We definiëren voor elk project een implementatieplan waarin we belangrijke partners betrekken die ons kunnen helpen om een methodiek bekend te maken, zoals de koepels van verpleegkundigen. Tot slot geven we vormingen en advies op maat.”
Gezond Leven handelt binnen diverse settings om de Vlaming te bereiken in alle facetten van het leven. Deze zijn ziekenhuizen, woonzorgcentra, lokale besturen, scholen, sportclubs en evenementen, het werk, …. “Deze settingsgerichte aanpak is nodig om een zo groot mogelijke impact te hebben en een zo breed mogelijk publiek te bereiken. Onze methodieken zijn afgestemd op de setting en laten bijvoorbeeld toe aan een bedrijf of organisatie om een gezondheidsbeleid op te stellen, zoals een rookbeleid. We hebben een aangepaste kadermethodiek voor scholen, voor een gezonde gemeente, … Afhankelijk van het thema kan een bepaalde doelgroep prioritair zijn, maar in het algemeen richten we ons op iedereen in de samenleving, met een bijzondere aandacht voor mensen in maatschappelijk kwetsbare situaties en voor gezondheidsongelijkheid.”
Gealigneerde communicatie
Voor deze preventie en bevordering van een gezonde levensstijl en omgeving past Gezond Leven vier strategieën toe: 1) educatie, 2) omgevingsinterventies, 3) regels en afspraken en 4) vroegdetectie. Het instituut brengt mensen kennis bij over bepaalde gezondheidsthema’s of bedreigingen errond. Het faciliteert een omgeving die gezond gedrag toelaat, en het staat in voor het opmaken van regels en afspraken die een gezond gedrag mogelijk maken. Denk bijvoorbeeld in de setting zorg en welzijn aan een ziekenhuis dat in de kantine gezonde maaltijden voorziet, beslist om volledig rookvrij te worden of aan hun medewerkers toelaat om op een bepaald moment van de dag te bewegen. Tot slot zet de vzw in op het vroegtijdig opsporen van gedrag of symptomen die wijzen op een ongezonde levensstijl om daarrond acties te ondernemen.
Rol van de verpleegkundige
Verpleeg- en zorgkundigen kunnen in hun dagelijkse interacties preventieve gezondheidsboodschappen meegeven aan zorgvragers en hen activeren naar een gezondere levensstijl. Bijvoorbeeld door beweging aan te moedigen of te stimuleren tot gezonde voeding. Toch blijkt dit in de praktijk niet altijd evident. “Een zorgverlener is gericht op zorg en niet zozeer op preventie. Het tijdsaspect speelt hierbij zeker een rol, maar is niet de enige factor. Daarom bekijken we of we het gezonde-levensstijlluik structureel kunnen verankeren in de zorgopleidingen, voor alle zorg- en welzijnberoepen, zodat ze dit veel meer kunnen toepassen in hun dagelijkse praktijk”, gaat Stien verder. “Dit gaat om competenties, maar ook om het blijven toepassen van de inzichten en hierin ondersteuning krijgen. De zorgverlener heeft een direct contact met de zorgvrager en is dus goed geplaatst om veranderingen op te merken en tijdig preventieve adviezen te geven. Dit gaat zelfs verder dan gezond eten of mentaal welbevinden. Ze kunnen een belangrijke schakel zijn naar de eerstelijnszone om problemen door te spelen, zoals rond huisvesting.”
Een belangrijke vaardigheid van de zorgverlener is om een zorgvrager te herkennen met beperkte gezondheidsvaardigen en de eigen communicatie hierop af te stemmen. Interculturele vaardigheden zijn hierbij ook van belang. “Gedragswijziging en verandering van levensstijl vragen tijd. Voor kwetsbare groepen zijn er vaak nog extra drempels. Samen met de zorgvrager kijken welke kleine aanpassingen mogelijk zijn, feedback geven op de al geleverde inspanningen, de voordelen aanhalen, zoals beter slapen, minder stress, … Het heeft een positief effect en verhoogt de intrinsieke motivatie, en dus ook de slaagkans. In onze academie zijn er verschillende opleidingen die hierop inspelen en die voor elke zorgverlener interessant zijn.”
De verandering in mindset van zorg naar preventie is belangrijk, weet Stien. “Het is ons doel om de integratie van preventie in de zorg te ondersteunen en aan te zwengelen, om in te zetten op een preventief gezondheidsbeleid in de settings, om gezondheidsvaardigheden van patiënten, leerlingen en werknemers te versterken en om te zorgen voor een gezonde speel-, leef- en werkomgeving. We willen niet alleen burgers motiveren en versterken, maar ze ook ondersteunen in een gezonde levensstijl. En iedere zorgprofessional die ons hierbij helpt is van onschatbare waarde.”
Meer informatie over de beschikbare opleidingen vind je op gezondleven.be/academie.
Een open blik op obesitas bij mensen met diabetes
Overgewicht en obesitas zijn bekend als duidelijke risicofactoren om diabetes type 2 te krijgen. Nu de bevolking steeds zwaarder wordt, is meer aandacht voor de rol van gewicht bij diabetes geboden. Prof. dr. Roman Vangoitsenhoven van het UZ Leuven. “Overgewicht en obesitas zijn aandoeningen die we ook op die manier moeten behandelen: met de best mogelijke zorg.”
De relatie tussen overgewicht of obesitas en diabetes is complex. Het klopt dat het risico op diabetes type 2 stijgt bij mensen met overgewicht of obesitas. “Bij mensen met overgewicht of obesitas worden het vetweefsel en de lever ongevoelig voor de eigen aangemaakte insuline”, legt prof. dr. Roman Vangoitsenhoven uit. “Dat noemen we insulineresistentie. Er moet dus steeds meer insuline aangemaakt worden door het lichaam om voldoende controle op de bloedsuikerspiegel te hebben, waardoor de alvleesklier uitgeput raakt. Dat is de basis om type 2-diabetes te ontwikkelen.”
De relatie tussen overgewicht en de ontwikkeling van insulineresistentie lijkt rechtlijnig, maar dat is het niet noodzakelijk. “Volgens het koolhydraat-insulinemodel[1] is het mogelijks zelfs omgekeerd: mensen die veel koolhydraten eten, moeten veel insuline aanmaken, waardoor ze gemakkelijker vet opslaan. Dat werkt natuurlijk overgewicht in de hand. Waarschijnlijk zijn beide modellen relevant, en kunnen ze elkaar ook versterken.”
Overgewicht of obesitas bij type 1-diabetes
Overgewicht of obesitas zijn niet de enige oorzaken voor type 2-diabetes en eveneens kan iemand te zwaar zijn zonder ooit diabetes te ontwikkelen. Heel wat factoren, zoals erfelijkheid, omgeving en medicatie spelen hierbij een rol. Toch is gewicht een belangrijk aandachtspunt. Volgens cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie heeft 60 procent van de Europese volwassenen en 33 procent van de kinderen en jongeren overgewicht of obesitas. In België heeft ongeveer de helft van de volwassenen overgewicht. “Mensen met type 1-diabetes, die dezelfde gewichtsverdeling volgen als de rest van de bevolking, kunnen ook overgewicht of obesitas krijgen”, zegt prof. dr. Vangoitsenhoven. “Als ze daardoor insulineresistentie ontwikkelen, is er sprake van een soort dubbele diabetes. Door type 1-diabetes maken ze al te weinig insuline aan en daar komt de resistentie nog eens bovenop. Als we allemaal zwaarder blijven worden, zal dit steeds vaker voorkomen.”
“In de behandeling van mensen met type 1-diabetes, moeten we ook inzetten op maatregelen die belangrijk zijn om het gewicht te controleren: een gezond dieet en voldoende bewegen. Medicatie kan ook helpen, maar bepaalde medicatie die beschikbaar is voor mensen met diabetes type 2 mogen we niet gebruiken voor diabetes type 1. Dat is volgens mij discriminerend en een belangrijk probleem dat ook in toekomst nog moeilijkheden zal stellen. Als ultieme stap in de behandeling overwegen we bariatrische chirurgie, maar daar zijn we erg voorzichtig mee.”
Diagnose omkeren door gewichtsverlies
De diagnose diabetes type 2 hoeft geen vonnis voor het leven te zijn. In het Verenigd Koninkrijk werd in 2014-2018 een studie uitgevoerd bij mensen die minder dan 6 jaar diabetes type 2 hadden. Na één jaar op een streng caloriearm dieet en levensstijlprogramma, was diabetes weer verdwenen bij ongeveer de helft van de deelnemers, en kon de diabetes- en bloeddrukmedicatie gestopt blijven.[2] Prof. dr. Vangoitsenhoven: “Wanneer insulineweerstand zich begint op te bouwen, is het mogelijk de ontwikkeling om te keren door vijf procent van je lichaamsgewicht te verliezen. Die eerste kilo’s zijn ontzettend belangrijk.” Voldoende bewegen en gevarieerde, zelfbereide maaltijden maken daarbij het verschil. “In verwerkte of bewerkte voeding zitten heel wat enkelvoudige suikers en ongezonde vetten”, verklaart prof. dr. Vangoitsenhoven. “Voorverpakte maaltijden bevatten vaak extra suiker, vet of zout om ze op een goedkope manier extra smakelijk te maken en om de smaak van bewaarmiddelen te maskeren. Het grote voordeel van zelf koken, is dat je weet wat erin zit. Diabetes maakt gewicht verliezen wel extra moeilijk, omdat je lichaam zich hiertegen verzet. Met medicamenteuze ondersteuning kunnen mensen tien tot vijftien procent lichaamsgewicht verliezen, maar goede gewoontes zijn onontbeerlijk. Het jojo-effect moeten we koste wat het kost vermijden.”
Positieve, wetenschappelijke en zorgende houding
Niet enkel te veel of slechte voeding zijn oorzaken van overgewicht of obesitas. Ook endocrinologische, psychische of genetische aandoeningen of medicatie kunnen leiden tot gewichtstoename waar de persoon zelf heel weinig aan kan doen. “Zeker middelen zoals cortisone of antipsychotica verhogen het risico op overgewicht en type 2-diabetes”, vertelt prof. dr. Vangoitsenhoven. “Dit kan voor de patiënt erg frustrerend zijn, omdat ze zelf weinig invloed hebben op de oorzaak, maar wel mee verantwoordelijk zijn voor de behandeling. Dan werken we samen om tenminste de suiker goed onder controle te houden en de gewichtstoename te beperken.”
Volgens prof. dr. Vangoitsenhoven is het noodzakelijk om overgewicht of obesitas ernstig te nemen als een aandoening met comorbiditeiten, waarbij nood is aan goede zorg en goede medicatie. “Als zorgverlener ga je steeds op zoek naar de beste manier om mensen te helpen”, stelt hij. Verpleegkundigen kunnen hierbij een waardevolle, ondersteunende rol spelen, zeker in de thuisverpleging. “Merk je bijvoorbeeld dat er veel voorverpakte voeding geconsumeerd wordt van lage kwaliteit? Durf er iets van te zeggen, ook al is het niet altijd gemakkelijk. Bij twijfel, is het goed om te verwijzen naar een diëtist, de huisarts of een obesitaskliniek. Benader de persoon steeds met een open blik. Mensen met obesitas zijn vaak echte dieetexperten, die heel goed weten wat kan en wat niet. Zij hebben meestal al een lange weg afgelegd die zeker niet gemakkelijk was. Ten slotte moet je als verpleegkundige ook goed voor jezelf zorgen. Door mijn ervaring in verschillende ziekenhuizen weet ik dat er vaak heel wat verleidingen aanwezig zijn op de werkvloer: koekjes, pralines van een dankbare patiënt, … Verwen jezelf met een lekkere, verse maaltijd voor of na de shift. Het komt je gezondheid ten goede.”
[2] Lean, M. E., Leslie, W. S., Barnes, A. C., Brosnahan, N., Thom, G., McCombie, L., Peters, C., Zhyzhneuskaya, S., Al-Mrabeh, A., Hollingsworth, K. G., Rodrigues, A. M., Rehackova, L., Adamson, A. J., Sniehotta, F. F., Mathers, J. C., Ross, H. M., McIlvenna, Y., Stefanetti, R., Trenell, M., Welsh, P., … Taylor, R. (2018). Primary care-led weight management for remission of type 2 diabetes (DiRECT): an open-label, cluster-randomised trial. Lancet (London, England), 391(10120), 541–551. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(17)33102-1
Wie is prof. Dr. Roman Vangoitsenhoven?
- behaalde zijn doctoraat met het proefschrift “De rol van dieet tijdens de ontwikkeling en behandeling van type 2-diabetes”
- specialiseerde als endocrinoloog aan de KU Leuven
- spendeerde een jaar aan de Cleveland Clinic, Ohio, voor bijkomend onderzoek
- is sindsdien 2020 werkzaam op de dienst endocrinologie in UZ Leuven
- toont zowel in zijn klinische praktijk als onderzoek een bijzondere interesse voor obesitas en diabetes
BMI en buikomtrek
BMI is een eenvoudige en toegankelijke manier om weer te geven of je een gezond gewicht hebt. Zeker bij een BMI boven de 30 is de berekening accuraat, volgens prof. dr. Vangoitsenhoven.
BMI = gewicht (kg) / lichaamslengte2 (m) | |
BMI < 18,5 | Ondergewicht |
BMI 18,5-25 | Gezond gewicht |
BMI 25-30 | Overgewicht |
BMI > 30 | Obesitas |
Bron: Diabetes Liga
Toch kan er wel wat afwijking optreden bij BMI. Denk maar aan een bodybuilder waarbij de spiermassa het gewicht bepaalt. Bovendien blijkt uit studies dat Aziaten meer last ondervinden bij een BMI van 27 dan andere etniciteiten. Om het volledige beeld te krijgen, raden experten aan om ook de buikomtrek te bekijken. Veel (visceraal) vet ter hoogte van de buik wijst op een hoger gezondheidsrisico en meer kans op hart- en vaatziekten, een hoge cholesterol en hoge bloeddruk.
Buikomtrek | ||
Verhoogd gezondheidsrisico | Vrouwen | 80-88 cm |
Mannen | 94-102 cm | |
Sterk verhoog gezondheidsrisico | Vrouwen | > 88 cm |
Mannen | > 102 cm |
Bron: Diabetes Liga
Overgewicht en obesitas in België | |
Gemiddeld BMI volwassenen | 25,5 |
Volwassen bevolking met overgewicht | 49,3 % |
Volwassen bevolking met obesitas | 15,9 % |
Percentage jongeren (2-17 jaar) met overgewicht | 19 % |
Percentage jongeren (2-17 jaar) met obesitas | 5,8 % |
Bron: Gezondheidsenquête 2018 Sciensano
Bijblijven met slimme insulinepomptherapie
Insulinepompen zijn al tientallen jaren gekend als doeltreffend en gebruiksvriendelijk alternatief voor insuline-inspuitingen. Pomptherapie biedt tal van praktische en klinische voordelen. Al lijkt nog niet iedereen met diabetes overtuigd, prof. dr. Pieter Gillard ziet de toekomst van de insulinepomp positief: “Ik voorspel dat over twee jaar de meerderheid van de personen met diabetes in ons centrum een pomp gebruikt.”
Een insulinepomp is een uitwendig apparaat dat continu insuline afgeeft via een katheter die in het onderhuids weefsel wordt geplaatst. Het toestel wordt geprogrammeerd door het diabetesteam om over 24 uur insuline toe te dienen op basis van een individueel schema. De persoon met diabetes dient enkel zelf een bolus insuline toe bij de maaltijd, of wanneer de bloedglucosewaarden te hoog zijn. In het omgekeerde geval, wanneer de persoon verwacht dat de suikerwaarden zouden kunnen dalen, bijvoorbeeld tijdens het sporten of bij warme temperaturen, kan je tijdelijk minder of zelfs geen insuline laten toedienen. Allemaal via een eenvoudige handeling op de pomp.
Het grootste voordeel is dat de insulinepomp op die manier heel wat flexibiliteit biedt aan de gebruiker. Daarnaast vermijd je injecties en kan je kleinere volumes insuline toedienen, waardoor het bloedsuikergehalte veel fijner af te regelen valt. Uit studies blijkt dat mensen met een insulinepomp gemiddeld een betere suikercontrole hebben, minder (vaak) hypoglycemie ervaren en dat hun levenskwaliteit daardoor toeneemt. De pomp wordt vooral toegepast bij diabetes type 1, bij diabetes type 2 wordt die niet terugbetaald.
Aandachtspunten bij pomptherapie
De insulinepen is vandaag nog steeds de meest gangbare therapievorm bij diabetes, ook al biedt die minder flexibiliteit in het aanpassen van de insulinedosis dan een pomp. “We merken dat sommige mensen nog wat drempelvrees voelen, wat ik ergens ook begrijp”, vertelt prof. dr. Pieter Gillard, endocrinoloog in UZ Leuven. “De pomp hangt 24/7 aan je lichaam vast met een katheder. Het is extern, dus zichtbaar, en sommigen zijn ongerust dat ze ermee zullen blijven haperen.” Bij de overstap naar insulinepomptherapie is het dus zeker even wennen aan de nieuwe manier van insuline toedienen. “De opstart is een intensieve periode die gepaard gaat met voldoende educatie, zodat de pomp continu goed en veilig functioneert. We spenderen dan heel wat uren samen met de persoon met diabetes en bekijken kathederzorg, zorg van de injectieplaats, herkennen van waarschuwingssignalen door de pomp, … De rol van de diabeteseducator is hier cruciaal.”
Net zoals de continue werking van de pomp. Als de pomp stopt met insuline geven, is er namelijk geen insuline meer in het lichaam van de persoon met diabetes. Dat is anders dan bij een insulinepen, waarmee je insuline inspuit die 24 uur werkt. Als een pomp stopt met werken of losgekoppeld wordt, geraakt de persoon met diabetes sneller in een absoluut insulinetekort. Dat leidt binnen enkele uren tot een verzuringstoestand waarbij ketonen in het bloed terecht komen.
Slimme pompen verlagen de drempel
In België gebruikt zo’n 20 procent van de mensen met type 1-diabetes een insulinepomp. Kinderen gebruiken iets vaker een pomp: tot 35 procent. Het UZ Leuven raadt personen met diabetes de pomp zeker aan. “In ons diabetescentrum gebruikt 40 procent al een pomp”, vertelt dr. Gillard. “Ik voorspel dat dat over één à twee jaar meer dan de helft zal zijn. Insulinepompen zijn geenszins meer een nieuwe techniek, maar de evoluties en verbeteringen die de technologie ondergaat, gaan razendsnel. Slimme pompen en patchpompen maken de overstap voor veel mensen heel wat interessanter.”
Gedeeltelijk autonome pompen slagen er tegenwoordig in om suikerwaardes accuraat te meten en om op basis van algoritmes insuline toe te dienen. “Steeds meer mensen zetten de stap door de zogenoemde slimme pompen die de taak volledig of gedeeltelijk overnemen. De autonome systemen slagen erin hypo’s en ernstige hypers te vermijden. Dat de persoon met diabetes zelf veel minder moet doen aan de pomp, maakt de voordelen des te groter. Momenteel heeft meer dan 70 procent van onze pompgebruikers een slimme pomp. Als iemand vandaag wil beginnen met insulinepomptherapie, zullen we bijna altijd een slimme pomp aanbieden. De niet-autonome pompen, die we ook wel eens oneerbieding domme pompen noemen, starten we tegenwoordig niet meer op.”
Voor mensen die nog wat weerstand voelen bij een pomp met katheder is er de patchpomp. Die plakt op de huid. Angst om het toestel te verliezen of om ergens te blijven haperen is dan niet meer nodig. “De patchpompen zijn momenteel nog van de klasse niet-autonome pompen”, weet dr. Gillard. “In de Verenigde Staten staat de ontwikkeling van autonome patchpompen wel al verder. Het is een kwestie van tijd voor die ook naar Europa komen. Ik denk dat veel mensen de stap zullen durven zetten zodra de slimme kleefpompen hier beschikbaar zijn.”
Aanspreekpunt voor verpleegkundigen
Na de opstart zijn mensen met diabetes in staat volledig zelf het toestel te bedienen. Gebruikers van een pomp hoeven ook niet frequenter opgevolgd te worden dan anderen. “In principe is geen verpleegkundige tussenkomst nodig bij het gebruik van de pomp. Natuurlijk verandert de zaak wanneer personen met diabetes zorgbehoevend worden. Denk aan situaties in de thuisverpleging of in woonzorgcentra. Dan kunnen verpleegkundigen wel eens ingeschakeld worden bij de praktische handelingen om de pomp te laten draaien, bijvoorbeeld door het regelmatig verplaatsen van de katheder. Verpleegkundigen moeten goed weten dat zo’n insulinepomp continu moet werken. Als je bijvoorbeeld merkt dat de pomp niet meer aan het lichaam hangt, is dat een acuut moment.”
Nu de populariteit van (slimme) insulinepompen toeneemt en de levensverwachting toeneemt door de verbeterde zorg, zullen verpleegkundigen in alle settings vaker in contact komen met de insulinepomp. Volgens de professor is het dus belangrijk om dus tenminste een notie te hebben van hoe het werkt. “Diabetesconventiecentra die pompen opstarten zijn trouwens verplicht om de klok rond permanentie te hebben. De diabeteseducatoren staan paraat om mensen met diabetes te helpen, maar ook om alle mogelijke vragen van verpleegkundigen te beantwoorden. De evolutie van de technologie gaat zo snel dat alle verpleegkundigen dit onmogelijk volledig kunnen bijbenen met opleidingen. Dan is een goede samenwerking tussen verpleegkundigen uit de eerste lijn en diabeteseducatoren cruciaal.”
Wie is Pieter Gillard?
Prof. dr. Pieter Gillard is verbonden aan UZ Leuven als endocrinoloog. Hij specialiseert in type 1-diabetes en vertoont een bijzondere interesse voor nieuwe technologieën.
Jongeren met diabetes hebben nood aan een veilige haven
Patient empowerment is bij mensen met een chronische aandoening essentieel om hen voldoende te betrekken in hun eigen zorg en gemotiveerd te houden. Voor jongeren met diabetes komt daar nog een extra dimensie bovenop: leren omgaan met een chronische ziekte in volle mentale en lichamelijke ontwikkeling. Inspelen op die context is noodzakelijk om vooruitgang te boeken met deze personen, vindt zelfstandig diabetescoach Geert De Backer.
Jongeren met diabetes hebben voornamelijk diabetes type 1. Bij hen is de ziekte onomkeerbaar en dus is de impact op hun leven des te ingrijpender. “Mensen met beginnend diabetes type 2 hebben in het prediabetesstadium nog een kans het tij te keren door hun levensstijl aan te passen (gezonde voeding, voldoende beweging, stress vermijden). Voor iemand met type 1-diabetes is dat niet zo”, legt Geert De Backer uit. Tot twee jaar terug was hij diabeteseducator in de diabetesconventie in het UZ Gent. Vandaag is Geert aan de slag als zelfstandig diabetescoach en gastdocent aan onder andere HOGENT. “Je kan als persoon met diabetes geen vakantie of break nemen van je ziekte. Diabetes is er altijd en overal, 24 op 7. Voor jongeren die volop in hun puberteit zitten, op zoek zijn naar zichzelf en in volle ontwikkeling zijn, is dat een bijzonder zwaar verdict. Hen op een positieve manier betrekken in hun traject is daarom essentieel.”
Verbinden en graag zien
Hoe ga je om met mensen met diabetes? Hoe bereik je hen? Hoe maak je verbinding? Volgens Geert zijn dat de kernvragen voor elke zorgverlener die met diabetes in contact komt: “Je moet je patiënt graag willen zien. Dat neemt niet weg dat je niet kritisch mag zijn over wat die persoon doet, maar richt je feedback op de acties en niet op de persoon zelf. Bewaak tegelijk ook je eigen grenzen. Het is niet verkeerd om aan te geven wat jij niet acceptabel vindt.” Als diabetesverpleegkundige is het belangrijk een veilige haven te creëren voor iemand met diabetes. Open communicatie en non-verbaal gedrag dragen hiertoe bij. “Zeker bij jongeren, die erg kwetsbaar zijn, is dit zo belangrijk. Als ze zich niet veilig voelen, nemen ze je niet in vertrouwen en is de kans groot dat ze zaken verdoezelen. Of komen ze gewoon niet meer langs. Dat is een gemiste kans. Durf daarom zeker ook over andere zaken te praten dan alleen hun ziekte, zoals hun vriendenkring, de school, sport en hobby’s. Zo creëer je betrokkenheid.”
Focus op het positieve
Te veel aandacht geven aan wat niet goed gaat, is nefast volgens De Backer. “Een kinder- of adolescentenbrein kan niet om met negatieve feedback. Hou opmerkingen daarom zo feitelijk mogelijk en focus op wat wel goed loopt. Dat creëert groeikansen voor het kind of de jongere. Als iets gelukt is, bespreek waarom het lukte en hoe je die aanpak in de toekomst kan herhalen. Probeer ook niet te veel in één keer te bereiken. Het is beter om kleine stappen vooruit te zetten, dan een te groot doel te definiëren en er niet te geraken. Betrek de jongeren in het bepalen van dat doel, maar durf hen hierin uit te dagen als je denkt dat het onrealistisch is. Beter verschillende kleine succeservaringen dan één grote mislukking.”
Inzetten op empowerment en zelfmotivatie maken bij jongeren dus het verschil. Maar wat als het dan toch misloopt? “Mislukken hoort erbij. Blijf geloven in de persoon en blijf focussen op het positieve. Bespreek samen wat nodig is om die ene stap toch te kunnen zetten. Misschien helpt een sms’je van de diabeteseducator om de jongere aan iets te herinneren? Of kunnen vrienden en familie dit te doen? Ook de taal die je gebruikt, beïnvloedt de motivatie van de jongere. Spreek niet over ‘slechte’ waarden, maar over ‘hoge’ waarden. Vel geen oordeel. Wil je als zorgverlener hier beter mee leren omgaan, dan is je verdiepen in gemotiveerde gespreksvoering en oplossingsgerichte coaching een aanrader. Om empowerment aan te leren aan jongeren is coaching door de diabeteseducator namelijk broodnodig.”
Gouden tip voor een geslaagd diabetesconsult
Tijdens een educatieconsult ligt de focus vaak op de technische aspecten van de zorg, zoals de waarden van een patiënt. Aan het einde van de sessie blijkt er soms te weinig tijd om nog in te gaan op concrete vragen van de jongere. Daarom geeft Geert graag deze tip mee: “Start een consult daarom met de vraag wat de jongere zeker wil bespreken. Dat kan iets technisch zijn, zoals hoe bepaalde materialen werken, maar ook iets totaal anders. Bijvoorbeeld: ‘Thuis is weinig gezonde voeding voor handen, hoe ga ik hier mee om?’ of ‘Volgende week ga ik op scoutskamp, hoe houd ik daar mijn diabetes onder controle?’ Hierdoor blijf je in verbinding met de jongere en garandeer je dat het gesprek wel degelijk zinvol was voor die persoon.”
Proactieve, multidisciplinaire aanpak voor chronische aandoening
Chronische aandoeningen, zoals diabetes, vergen een andere benadering dan acute aandoeningen. Een proactieve aanpak gericht op de lange termijn is noodzakelijk. Hiervoor worden de principes van chronic disease management gebruikt. Dit concept werd initieel in de Verenigde Staten ontwikkeld door gezondheidsverzekeraars. Deze aanpak is tot op zekere hoogte ingeburgerd in België, maar is zeker nog voor verbetering vatbaar.
Bij acute zorg ligt de nadruk op het reactieve: een patiënt heeft namelijk een onmiddellijke urgentie. Diabetes is een chronische aandoening waarvoor een andere benadering nodig is. Mensen met diabetes hebben een langetermijnbegeleiding nodig, waarin ze zelf een belangrijke verantwoordelijkheid moeten opnemen, geholpen door verschillende zorgverleners. Hierbij is het belangrijk complicaties op tijd te detecteren en zo veel mogelijk te vermijden. De ziekte brengt veel verschillende facetten van zorg samen. Vroegtijdige detectie, multidisciplinaire ondersteuning door huisarts, diëtist, verpleegkundige, oftalmoloog en zo nodig endocrinoloog, podoloog, cardioloog, psycholoog, …, een gestructureerde opvolging met duidelijke taakafspraken en educatie en empowerment van de patiënt zijn essentieel.
“Om de aandoening op lange termijn onder controle te houden is een goede organisatie nodig. Zo kwam chronic disease management in beeld. Dit concept werd in 1998 in de Verenigde Staten ontwikkeld, onder andere door dr. Wagner en streeft naar het verstrekken van een geïntegreerd zorgpakket doorheen het hele ziekteproces. Zijn chronic care model wil de dagelijkse zorg proactief en gepland maken, en tegelijk de kwaliteit garanderen aan een beheersbare kost, voor een welomschreven patiëntenpopulatie”, legt endocrinoloog prof. dr. Frank Nobels uit. Hij is diensthoofd endocrinologie-diabetologie in het OLV Ziekenhuis Aalst-Asse-Ninove.
Kaiser Permanente piramide
Welke vorm van chronic disease management nodig is, hangt af van het stadium van een aandoening en kan onderverdeeld worden volgens de principes van de Kaiser Permanente-piramide. “Deze piramide deelt de bevolking onder in verschillende categorieën. Bij diabetes zien we de volgende onderverdeling: 1) de algemene bevolking die geen diabetes heeft en die je preventief informeert, 2) de groep met prediabetes, die een hoog risico heeft om de volgende jaren diabetes te ontwikkelen en die levensstijlmaatregelen moeten nemen, 3) de groep met type 2-diabetes die de eerste jaren van hun aandoening door de eerstelijnszorg begeleid worden, 4) de mensen met type 2-diabetes waarbij de behandeling complexer wordt en gedeelde eerstelijns-specialistische zorg nodig is, en 5) de complexe patiënten die gespecialiseerde zorg nodig hebben”, verduidelijkt prof. dr. Nobels.
“In België zijn mensen met diabetes opgedeeld in het pretraject, het zorgtraject en de diabetesconventies. In het pretraject – de eerstelijnszorg – staan levensstijlcoaching en perorale medicatie centraal en staat de huisarts aan het roer. In het zorgtraject – de middenmoot van de piramide – is nog steeds het team rond de huisarts de drijvende kracht, maar helpt de specialist-endocrinoloog de grote lijnen uit te zetten. Mensen in deze groep hebben het al moeilijker om de aandoening onder controle te houden. Achter de schermen coachen de specialisten de zorgverleners uit de eerste lijn, zoals huisartsen en diabeteseducatoren. We spreken van een shared care-aanpak. Dit wordt in België heel goed ondersteund via het diabetes-zorgtraject. Hierin wordt een unieke wisselwerking tussen eerste en tweede lijn gestimuleerd waarbij alle actoren van elkaar leren en nauw samenwerken. Bij mensen die onder de diabetesconventies vallen – de top van de piramide – is specifiek case management nodig. Denk aan mensen met type 1-diabetes die zeer gespecialiseerde zorg nodig hebben of mensen met type 2-diabetes met veel comorbiditeit die ingewikkelde insulinebehandelingen nodig hebben.”
Pretraject op de rails krijgen
Prof. dr. Frank Nobels: “De diabetesconventies zijn al sinds eind de jaren ’80 operationeel en het zorgtraject sinds 2009. Beide functioneren goed. Het pretraject is een ander paar mouwen. De initiële doelgroep werd te eng gedefinieerd uit vrees voor te hoge kosten. Daardoor vallen heel wat mensen met diabetes uit de boot en is er te weinig educatie bij hen. Bovendien werd er geen ‘reclame’ gemaakt voor deze eerstelijnsaanpak en het ontbrak de huisartsen aan voldoende ondersteuning. Je kan dan als huisarts wel educatie of groepseducatie voorschrijven, maar als dit niet georganiseerd wordt in de regio waarin je actief bent, dan kan je weinig beginnen. Het RIZIV richtte recent een denkgroep op om dit pretraject nieuw leven in te blazen. Het is afwachten wat daaruit voortkomt. Eén ding is zeker: door in te zetten op het pretraject verminder je gezondheidsproblemen op de lange termijn en dus ook de kost die hiermee gepaard gaat.”
Wie is prof. dr. Frank Nobels?
- studeerde geneeskunde aan de universiteit van Antwerpen
- specialiseerde in inwendige geneeskunde, endocrinologie-diabetologie aan de universiteit van Antwerpen (1991), aan het Centre hospitalière Universitaire Lille (Frankrijk, 1991) en aan het Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Nederland, 1992)
- behaalde een PHD aan de Erasmus Universiteit (1999)
- is diensthoofd voor de afdeling endocrinologie-diabetologie aan het OLV Ziekenhuis Aast, Asse, Ninove
- is gastprofessor klinische en experimentele endocrinologie aan de KU Leuven
Rol van de verpleegkundige in multidisciplinaire diabetesteam
Een diabetesverpleegkundige in de conventie vervult een sleutelrol in de begeleiding van personen met complexe diabetes. “Het is een boeiende, maar intensieve job, want de verpleegkundige is de coach van de patiënt. Het is ook een intellectuele job, waarin je de grote lijnen moet kunnen zien in veel glucosedata, en ook veel technische bagage moet hebben om onder andere met glucosesensoren en insulinepompen om te kunnen”, weet prof. dr. Frank Nobels. “In de eerstelijnszorg en het zorgtraject spelen de diabeteseducatoren ook een belangrijke rol. Hierbij zijn taken, zoals coaching rond levensstijl, brede educatie van de persoon met diabetes en waar nodig het leren meten van glycemie en toedienen van insuline onontbeerlijk.”
Diabetes in cijfers
op basis van het Belgische Nationale Gezondheidsonderzoek in 2019
- 1 op 10 volwassenen in België heeft diabetes.
- 37 % van de mensen met diabetes weet niet dat hij of zij diabetes heeft.
- Diabetes type 2 komt het meest voor: in 90 à 95 % van de gevallen is het deze variant.
- Diabetes type 1 manifesteert zich vooral op jongere leeftijd bij kinderen en adolescenten.
- Zwangerschapsdiabetes wordt jaarlijks vastgesteld bij ongeveer 9% van de zwangere vrouwen.
Bron: Lampaert A. Diabetes Info 2022
25 jaar Diabetessymposium: bijscholen, netwerken en connecteren
Al 25 jaar lang vindt elk jaar het Diabetessymposium plaats. Het is de plek voor iedere zorgverlener die wil bijleren over de meest recente ontwikkelingen in diabeteszorg. Deze jaarlijkse bijscholing ontstond in de schoot van de allereerste opleiding voor diabeteseducatoren in ons land verbonden aan een hogeschool. De grondlegger en drijvende kracht: Marleen De Pover, oprichtster & voorzitster en nu lid van de werkgroep diabetesverpleegkundigen van NETWERK VERPLEEGKUNDE.
Van de verpleegsterschool in Eeklo naar een volwaardig postgraduaat in Gent. Marleen De Pover was tijdens haar schooljaren wel vrijwilliger voor de lokale afdeling van de Diabetes Liga, maar ze had nooit verwacht zich zo te verdiepen in de wereld van diabetes care. “Het kwam op mijn pad en het werd mijn passie”, zegt ze. Toen Marleen verpleegkundige was, vond je in België alleen een zesdaagse opleiding van de Diabetes Liga rond zorgen voor mensen met diabetes. “Die was sterk toegespitst en enkel toegankelijk voor ziekenhuisverpleegkundigen. Ik werkte toen al op een school en schreef me toch in, want mijn interesse was gewekt door het evenement waar ik aan meewerkte. Met Suikerklontje zamelde ik in voor een meisje met diabetes type 1 voor de aankoop van de eerste glucometer. Op dat moment stuurde professor Roger Bouillon van het UZ Leuven zijn verpleegkundige Mieke De Smet naar Nederland voor een specifieke opleiding tot diabeteseducator.”
Kort na haar cursus bij de Diabetes Liga volgt een fusie en komt Marleen in het KAHOG in Gent, vandaag de Arteveldehogeschool. De directie vraagt haar een postgraduaat diabeteseducator in te richten. Pionierswerk in Vlaanderen op dat moment. “Ik mocht het programma volledig zelf ontwikkelen en schrijven. De directie gaf me ongelofelijk veel vertrouwen”, vertelt Marleen. “Voor mij was het heel duidelijk: ik wilde een curriculum maken die zeer breed ging en voor iedere zorgverlener toegankelijk was. Van verpleegkundigen en podologen tot diëtisten. Er was ook aandacht voor allerlei facetten: van het zorgaspect tot communicatie. Jaarlijks werden dertig mensen toegelaten. Maar ik wist ook dat het postgraduaat niet voldoende zou zijn. Voortdurende bijscholing is nodig wanneer je je specialiseert in een domein dat zo snel evolueert als diabetes care. Ik heb ondernemersbloed in mijn aderen en zette mijn schouders onder een jaarlijks initiatief.”
Groei en bloei
Zo kwam er op 21 en 22 oktober 1998 het allereerste Diabetessymposium, verbonden aan de opleiding tot diabeteseducator. “De KAHOG had al een Diabetesdag voor studenten. Die groeide uit tot een week waarin studenten samenwerken aan een case en presentatie”, licht Marleen toe. “Het eerste symposium stond heel dicht bij de postgraduaat opleiding. Het is hieruit gegroeid en bleef ook lang verbonden aan de hogeschool.” In het jaar 2010 werd het Diabetessymposium voor het eerst georganiseerd binnen NETWERK VERPLEEGKUNDE, toen het NVKVV. Voormalig algemeen coördinator Michel Foulon sprak Marleen aan tijdens een lezing over diabetes en wondzorg met de vraag of ze het symposium niet bij de beroepsvereniging wilde onderbrengen & alsook de werkgroep diabetesverpleegk. oprichten
“Ik had er enkele duwtjes in de rug voor nodig, maar besloot het toch te doen. Het was de logische volgende stap. Van bij de start wilde ik met het symposium inspelen op de daadwerkelijke noden van verpleegkundigen in het werkveld en hen op de hoogte houden van de allernieuwste tendensen en ontwikkelingen binnen diabeteszorg. Diabetesverpleegkundigen kregen binnen NETWERK VERPLEEGKUNDE ook een eigen werkgroep. Daarmee stelden we jaarlijks een programma samen met vertegenwoordigers uit de thuiszorg en algemene en universitaire ziekenhuizen. Vandaag is het een tweedaags congres met 550 deelnemers per jaar.” De werkgroep werkt mee maar stelt het programma niet samen, dat doe ik, voor Oostende doet de werkgroep dat wel
Belang van specialisatie
Arteveldehogeschool werd de referentie voor diabeteszorg. Het Diabetessymposium werd de ideale plek voor een multidisciplinaire uitwisseling van kennis en technologie, met de zorgvrager en zijn omgeving als focus. “Doorheen de 25 jaar van het symposium nodigden we zowat iedere aanstaande professor binnen de diabeteszorg uit, we introduceerden nieuwe technologieën, nodigden bedrijven uit om materiaal voor te stellen, … Het bouwde meteen verder op mijn doelstelling van het postgraduaat tot diabeteseducator”, zegt Marleen. “Specialiseren is belangrijk voor iedere verpleegkundige. Het postgraduaatprogramma ontwikkelde ik om het boeiend en uitdagend te maken voor hen, maar ook om hun te leren verantwoordelijkheid te nemen . Ze staan zeer dicht bij mensen met diabetes en dat schept een intense band. Net daarom is het zo belangrijk dat ze innovaties op de voet volgen. Via het symposium leren ze de professoren en firma’s kennen die de ontwikkelingen in kennis en technologie creëren en kunnen ze netwerken. Het doel van het symposium is altijd tweeledig: een sterk programma neerzetten en de gemeenschap die werkt rond diabeteszorg samenbrengen.”
Speciallekes
25 jaar Diabetessymposium, dat is ook 25 jaar aan mooie en boeiende momenten bij elkaar. Marleen houdt warme herinneringen over aan het tienjarig bestaan van het symposium. “Dat jaar haalden we Prof. Aldo Maldonato, een Italiaanse professor verbonden aan de universiteit van Rome, naar Gent. Hij werkt vooral rond diabetes bij jongeren en organiseerde voor hen zomerkampen. Dat hij naar het congres wilde komen voor een lezing was een erkenning voor ons harde werk en voor de naam en faam van het symposium”, vertelt Marleen. “We hoeven het trouwens niet altijd in het buitenland te zoeken. Ons land verricht knap werk. Heel wat dokters, professoren en wetenschappers zijn elk jaar opnieuw trouwe gasten. Ik denk dan aan professor Frank Nobels of professor Chantal Mathieu. Zij deed pionierswerk rond zwangerschap en diabetes en was een van de eersten die het mogelijk maakte voor vrouwen met diabetes type 1 om een kind te krijgen. Dat kreeg toen veel reactie, maar het leidde ook vroedkundigen naar onze jaarlijkse bijeenkomst.”
Marleen staat erop ook alle cursisten van het postgraduaat te bedanken voor hun inzet. “Ik had steeds een goed contact met hen. Ze werkten voltijds, volgden de lessen, deden stage en maakten een portfolio. Dat is een zware, niet te onderschatten workload. Als ze er eventjes door zaten, was ik graag een luisterend oor. Ik zal hen nooit vergeten”, zegt Marleen. “De cursus bracht me ook op enkele onverwachte plaatsen, zoals bij AA Gent. Daar ging ik uitleg geven over de preventie van diabetes. Voor de match mochten kinderen met diabetes dan mee het veld op met de spelers. Het postgraduaat en symposium brachten me trouwens ook al bij voormalig Anderlechtspeler Pär Zetterberg. Gaan we diabetes ooit genezen? Misschien niet, maar preventie is zo belangrijk.” Er bestaat geen twijfel dat Marleen zich al 25 jaar lang met hart en ziel inzet voor haar Diabetessymposium. Een levenswerk waar ze met recht en rede trots op mag zijn. Of ze de fakkel binnenkort wil doorgeven? “Misschien. We zien wel wat de tijd brengt. Momenteel geniet ik nog te veel van het contact met de verpleegkundigen, professoren en bedrijven. En je weet dat ik graag eens een specialleke bedenk, zoals onze Fancy Diabetes Day.”
Marleen De Pover