Werken met ioniserende straling: ken de procedures

In elk ziekenhuis wordt met ioniserende straling gewerkt op verschillende diensten, denk aan radiologische toestellen, nucleaire geneeskundige onderzoeken of radiotherapeutische behandelingen. Daarom is het voor elk personeelslid belangrijk om op de hoogte te zijn van de geldende regelgeving en de procedures binnen de eigen werking. Waar is het stralingsgevaar het grootst? Wat kan ik doen om mezelf en de patiënten correct te beschermen? Bij wie kan ik terecht met vragen, klachten of bezorgdheden? We vroegen het aan Benny Cokelaere, diensthoofd fysische controle en medisch stralingsfysicus in het AZ Delta in Roeselare.

De voorwaarden voor een veilig gebruik van ioniserende straling zijn voor een groot stuk wettelijk bepaald. Alle ziekenhuizen worden hierop gecontroleerd, daarom is het belangrijk dat intern iemand aangesteld is die de wet vertaalt naar de werkvloer. In het AZ Delta in Roeselare is Benny Cokelaere de man die de stralingsbescherming van de medewerkers in het ziekenhuis coördineert. Hij is diensthoofd van de fysische controle en door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) erkend als medisch stralingsfysicus. Benny: “Mijn job bestaat enerzijds uit het nazien van radiologische toestellen. Die ondergaan verplicht een jaarlijkse controle. Werkt het toestel wel volgens de gevraagde instellingen? Staan alle klinische programma’s logisch ingesteld wat betreft stralingsdosis? Voldoet de beeldkwaliteit? Is er ruimte voor optimalisatie? Een aantal zaken mag ik zelf controleren en aanpakken, voor andere controles, bijvoorbeeld van de lekstraling uit de röntgenbuis of de loodafscherming van de zalen, schakelen we een erkende, gespecialiseerde firma in.”

Anderzijds staat Benny in voor de algemene stralingsveiligheid van het personeel dat met radiologische toestellen werkt of algemeen in contact kan komen met ioniserende straling: artsen, verpleegkundigen, schoonmaakmedewerkers, technici, … “Ik volg in samenwerking met de diensten op of er bijvoorbeeld voldoende beschermingsmateriaal aanwezig is, zoals loodschorten. Ook voorzie ik waar nodig duidelijke en up-to-date procedures, alsook inhouse opleidingen over de risico’s van en het veilig omgaan met ioniserende straling. Ik ben het vaste aanspreekpunt voor het personeel voor vragen of bezorgdheden over hun stralingsbescherming.”

6 tips voor effectieve radioprotectie

  • Draag je dosismeter consequent en steeds op borsthoogte.
  • Gebruik – indien van toepassing – een volledige loodschort in de juiste maat.
  • Beperk de stralingsduur. Hoe korter de blootstelling, hoe lager de opgelopen dosis.
  • Vergroot je afstand tot de stralingsbron wanneer dat kan. Hoe verder van de bron, hoe minder straling. Een goede stap achteruit kan de blootstelling al significant verlagen.
  • Wees je bewust van waar je werkt en pas de geldende richtlijnen toe. Ken je toestellen, codes en grondplannen, weet hoe je kan worden blootgesteld en hoe dit te vermijden of beperken.
  • Vraag na bij je collega’s of de stralingsverantwoordelijke als je niet zeker bent.

Verantwoordelijkheid van het personeel

Heel veel regels worden door de overheid bepaald. Er bestaat daarom een basisopleiding radioprotectie met jaarlijkse, verplichte bijscholingen (zie verder) over de bescherming van de patiënt en de eigen bescherming. Toch stemt elk ziekenhuis de wet af op de eigen werking, daarom is het nodig om je steeds te informeren over de interne procedures en die correct toe te passen. “Het is belangrijk dat elk personeelslid hieraan meewerkt”, aldus Benny. “Draag bijvoorbeeld zowel een boven- als onderstuk wanneer je een loodschort moet dragen, alsook een schildklierbeschermer als die aanwezig is. Kies zeker de juiste maat, want te grote armgaten kunnen leiden tot een grotere blootstelling aan straling. Bovendien is dat beter op ergonomisch vlak, zeker als je deze schorten dagelijks draagt.” Verstandig omgaan met het waarschuwingslampje is ook een must. Veel lampjes zijn gekoppeld aan de werking van een toestel, maar soms moet je ze nog manueel inschakelen. Negeer deze lampjes niet zomaar om onnodige blootstelling aan straling te voorkomen. “Tot slot wil ik meegeven dat je altijd aan een verantwoordelijke mag melden wanneer je een onveilige situatie opmerkt. Suggesties vanop de werkvloer zijn echt een meerwaarde voor ons om te weten wat werkt en wat niet.”

Beleid en werking optimaliseren

Om de stralingsdosis van het ziekenhuispersoneel op te volgen, krijgen alle medewerkers op diensten met ioniserende stralen een persoonlijke dosimeter, opnieuw een verplichte maatregel. De data die deze toestellen opleveren, helpen om het stralingsbeleid te evalueren en optimaliseren. “Deze toestellen worden frequent uitgelezen, dat kan ook op vraag van de medewerker na bijvoorbeeld een incident. Zowel wij, een erkende deskundige als de arbeidsgeneesheer kijken de rapporten in. Om correcte data te verzamelen en dus accuraat te kunnen reageren, is het essentieel dat iedereen zijn dosimeter consequent draagt”, benadrukt Benny. “Stralingsveiligheid is de verantwoordelijkheid van iedereen. Gelukkig zijn de meeste mensen zich wel bewust van de risico’s en begrijpt men dat de procedures niet voor niets in het leven geroepen zijn.”

Benny Cokelaere

Katrien Van Slambrouck

Basisopleiding radioprotectie krijgt update

Iedereen die met ioniserende straling werkt is verplicht om een eenmalige basisopleiding radioprotectie te volgen. Door de aanpassing van het koninklijk besluit rond medische beeldvorming aan nieuwe Europese richtlijnen in 2024 drong een hervorming van de opleiding zich aan. Het FANC stond in voor de aanpassing van de regelgeving en volgt deze transitie verder op.

Het FANC bestaat om mens en milieu te beschermen tegen de gevaren van ioniserende straling. Dat doet de organisatie door regelgeving te ontwikkelen en de opvolging ervan te controleren. Zo ook voor de opleiding radioprotectie, een verplichte opleiding voor iedereen die met ioniserende straling werkt om de patiënt zo goed mogelijk te beschermen. “De meeste hogescholen met een verpleegkundeopleiding bieden deze aanvullende vorming aan”, vertelt coördinator medische röntgentoepassingen bij het FANC Katrien Van Slambrouck. “De opleiding levert een diepgaande basiskennis om jezelf en vooral de veiligheid van je patiënten te waarborgen. Het FANC gaat na of de opleidingen voldoen aan de vastgelegde normen. Als de regelgeving verandert, vraagt dat evenwel een aanpassing van het curriculum.”

Afgestemd op huidige praktijk

In 2024 kreeg het koninklijk besluit rond medische beeldvorming een update. Er werden nieuwe Europese normen aan toegevoegd rekening houdend met de evoluties in de praktijk. Daarnaast vermeldt het KB nu ook gedetailleerder wat iemand die met ioniserende straling werkt, moet kennen en kunnen. Katrien: “Een hervorming van de opleidingen was onvermijdelijk. Om hier constructief mee aan de slag te gaan, gingen we in gesprek met belangrijke stakeholders, waaronder NETWERK VERPLEEGKUNDE, om tot een correct, haalbaar en wenselijk pakket te komen. Een voorwaarde vanuit het veld was bijvoorbeeld dat personeel die de opleiding volgt maximaal inzetbaar blijft op de werkvloer.”

“We krijgen al heel wat nieuwe voorstellen toegestuurd. Daarop geven we feedback waarmee de scholen verder aan de slag kunnen”, aldus Katrien. “De hogescholen hebben nog tot 1 september 2025 de tijd om hun opleidingen te hervormen. Behaalde je eerder je basisdiploma? Dan blijft dat uiteraard geldig zonder dat je opnieuw naar de schoolbanken hoeft. Al zijn er wel jaarlijkse verplichte bijscholingen over de eigen veiligheid en die van je patiënt, zodat je kennis en vaardigheden te allen tijde up-to-date blijven.”

Meer weten over opleidingen rond radioprotectie? Klik hier.

BEELD: copyright Foto Kurt


Minder straling, scherpere beelden

CBCT staat voor Cone Beam Computed Tomography, een speciaal type CT-scanner met kegelvormige röntgenbundel om uiterst nauwkeurige 3D-beelden te maken. De voordelen van zo’n CT-scan voor bepaalde delen van het lichaam zijn niet te onderschatten, alleen al door de hoge resolutie die de CBCT aankan. Waarom dan kiezen voor de Cone Beam CT in plaats van voor een gewone CT-scanner?

De Cone Beam CT is niet nieuw. Het eerste prototype van deze technologie werd geïntroduceerd in 1982. Intussen is de scanner al een kleine tien jaar toegankelijk en hebben heel wat ziekenhuizen zo’n toestel in huis. Een van die ziekenhuizen is ZAS Augustinus in Antwerpen, waar Johan De Roeck hoofdverpleegkundige medische beeldvorming is. Daarnaast is hij ook lid van de werkgroep Medische Beeldvorming van NETWERK VERPLEEGKUNDE. “We hebben één CBCT die we voornamelijk gebruiken voor scans van het binnenoor en de sinussen”, zegt Johan. “Daarnaast kan het toestel ook ingezet worden voor gewrichten, bepaalde botten of het gebit. Met dokter De Foer en dokter Bernaerts hebben we experts op het vlak van Cone Beam CT in huis.”

Divergerende röntgenstraal

De CBCT werkt met een kegelvormige röntgenbundel. Die heeft een divergerend effect, wat minder ioniserende straling voor de persoon onder de scanner veroorzaakt. Een traditionele CT-scanner heeft een dunne straal die voortdurend rond de patiënt draait om een groter volume te scannen. De CBCT is meer geschikt voor precisiewerk waarbij, afhankelijk van het type onderzoek, 50 tot 80 procent minder straling vrijkomt. “Je kan het zien als een mini CT-scanner waarbij de röntgenbuis slechts 1 keer rond de patiënt draait”, legt Johan uit. “Daarnaast heeft het nog andere voordelen voor de patiënt. Zo geeft de scanner minder “scatter” bij osteosynthesemateriaal dan een gewone CT-scanner. Dat geeft met andere woorden minder verstoring voor wie schroeven, plaatjes, pinnen of metalen draadjes in zijn lichaam heeft. Opgelet, want de CBCT werkt nog altijd met röntgenstralen en is dus niet aangeraden voor zwangere vrouwen. Dat wil ook zeggen dat verpleegkundigen zich altijd moeten beschermen.”

Hogere resolutie

De precisie die de CBCT aan de hand legt heeft een hogere resolutie en dus scherpere beelden als resultaat. Daarom is het interessant deze scanner in te zetten voor onder meer de sinussen, maar ook voor ingewikkelde breuken. De CBCT kan dan een bijkomend onderzoek zijn om een duidelijk beeld van de breuk te krijgen. “We zetten hem ook af en toe in voor kindjes die iets aan de schedel hebben. Hen brengen we wel onder narcose”, zegt Johan. “Tot slot kan de CBCT ook nuttig zijn als pre- en/of postoperatieve scan. Zo krijgen artsen een duidelijk zicht van het te opereren gebied en zien ze na de operatie ook het effect van de behandeling. Via de CBCT kunnen we zelfs virtueel plannen of behandelingen voorbereiden via 3D-printing.”

Gelijkaardig tijdslot

Met het belangrijke voordeel van minder straling, zou het bijna logisch zijn dat dit type CT-scanner standaard wordt ingezet? “Toch niet”, zegt Johan. “Het onderzoek duurt langer dan een gewone CT. We roepen patiënten binnen, tonen hoe ze op het toestel plaats nemen en ondersteunen heb daarbij. In tegenstelling tot een traditionele CT hoeven we hier geen infuus te prikken of contrastvloeistof toe te dienen. Afhankelijk van het lichaamsdeel duurt een opname gemiddeld tien minuten. Dat is vijf keer langer dan bij een gewone CT-scan. Op het vlak van planning verandert er niet veel. We voorzien voor beide types scans vijftien minuten, al wordt dat tijdslot bij een CBCT anders ingevuld.”

De Cone Beam CT is goed ingeburgerd in Belgische ziekenhuizen. Met een hogere resolutie en minder straling is het de beste manier om ledematen, botten en complexe breuken in beeld te brengen en op te volgen. “In ZAS Augustinus gebruiken we voor scans van sinussen enkel de CBCT. Dit creëert dan weer vrije ruimte op de andere CT-scanner.”


“Bij het beademen van baby’s komt meer kijken dan men denkt”

Vlaanderen telt slechts vijf ventilation practitioners (VP). Brenda van Delft was in 2012 de allereerste die de opleiding voltooide. Zij werkt intussen samen met nog twee andere VP’s in het UZ Brussel om hoogstaande en kwalitatieve ventilatiezorg te bieden en in stand te houden. “Daarnaast doe je aan research, innovatie en coaching en je brengt beademingsstrategieën en modaliteiten in kaart om te implementeren op de afdeling”, zegt Brenda. “Bij het beademen van baby’s komt namelijk meer kijken dan men denkt.”

De ventilation practitioner (VP) op de nicu is een relatief nieuwe functie. Het is een nicu-verpleegkundige die nauw samenwerkt met de neonatoloog op het vlak van respiratie en beademing, die operationeel leiding geeft aan andere verpleegkundigen en die de zorgkwaliteit voor beademingspatiënten bewaakt en verbetert. “Je garandeert een goede opvolging en bent als het ware manager van invasieve en niet-invasieve beademingsmodaliteiten”, zegt Brenda van Delft, verpleegkundig specialist neonatologie en VP in het UZ Brussel. “Ventilatie is niet eenvoudig en gaat verder dan de longen. Je kijkt ook naar andere vitale organen, moet de toestellen kennen en evalueert elk kindje afzonderlijk. Uit interesse schoolde ik me in Nederland bij tot ventilation practitioner. Voor volwassenen is dit meer gekend, maar baby’s vragen een andere aanpak en strategie. De longen van een neonaat zijn nog volop in ontwikkeling en je hebt te maken met andere pathologieën binnen de neonatologie. Zo moet je bij baby’s onder meer opletten dat je de longblaasjes niet beschadigt door te veel druk.”

Opleiding en bedside teaching

De ventilatieverpleegkundige doet wekelijks een ventilatietoer. Dan worden de kindjes en hun respiratoire zorg individueel en multidisciplinair besproken met de neonatoloog, verpleegkundige, kinesitherapeut, pneumoloog en de VP. “Wat is het doel voor elk kind en welke strategie volgen we? Als VP werk je ziekenhuisbreed, ook met andere populaties”, zegt Brenda. “Daarnaast worden we nu geschoold om longecho’s uit te voeren, die minder belastend zijn dan de klassieke RX thorax. Opleiding vormt een groot onderdeel van ons takenpakket. Jaarlijks voorzien we een bijscholing op pediatrie en neonatologie, en elke nieuwe medewerker moet de opleiding volgen. We staan zorgverleners bedside bij en werken over het hele ziekenhuis heen met dezelfde toestellen. Dit alles samen verhoogt de zorgkwaliteit.”

Als VP doe je meer dan beademen. Je moet kennis bezitten over de materialen, uitkomsten van behandelingen, de instellingen van toestellen, … Die toestellen testen VP’s zelf. “We volgen de innovaties en technologie op de voet door samen te zitten met fabrikanten. De wisselwerking tussen de zorg en de industrie is een meerwaarde omdat de bedrijven feedback krijgen van personen die er dagelijks mee werken. Soms geven we zelfs opleidingen op vraag van de fabrikanten. Netwerking is voor ons overigens ook een belangrijke rol. Zo werken we onder meer nauw samen met andere VP’ers in Vlaanderen om kennis en vaardigheden te delen. Met de werkgroep nicu-VP’ers in België en Nederland komen we tweejaarlijks samen.”

Evidence als start van innovatie

Het takenpakket van de VP bevat een groot luik onderzoek. Evidencebased richtlijnen opstellen en de literatuur in de gaten houden horen daarbij. “Je initieert innovatie, onderzoek, richtlijnen, onderwijs en voorziet infomateriaal over beademing”, zegt Brenda. “Zelf voer ik onderzoek naar de gebruiksvriendelijkheid en uitkomsten op de nicu van NIV-NAVA (non-invasive neurally adjusted ventilatory assist) en CPAP (continuous positive airway pressure) en doe ik een doctoraat naar de weaningstrategie van non-invasieve ventilatie bij neonaten met CPAP en HFNC (high flow nasal cannula).”

Ventilation practicioner is geen erkende functie in België maar ventilatietechnieken zitten wel vervat in de BBT neonatologie en intensieve zorg. “Nochtans is de VP een win-win voor het zorgteam en de zorgkwaliteit. Zeker bij baby’s. Elke verpleegkundige moet kunnen beademen, maar als VP beschik je over de juiste kennis en kan je vanuit die expertise ook de ouders informeren en je collega’s bijstaan in ademhalingszorg, mechanische beademing en zuurstoftoediening.”


Ontwikkelingsgerichte neuroprotectieve zorg voor baby en ouders

Premature baby’s groeien in een omgeving die anders is dan wat de natuur belooft. De hersenen van zo’n kindje zijn nog volop in ontwikkeling en worden beïnvloed door tal van externe factoren, ervaringen en prikkels. De warmte en geborgenheid van de baarmoeder nabootsen in een intensieve zorgsetting is niet eenvoudig. Toch wordt via ontwikkelingsgerichte neuroprotectieve zorg alles op alles gezet om baby’s en ouders optimaal te omringen. Eveline van Dijk is kinderverpleegkundige en NIDCAP-trainer-in-training in het UZ Gent. Ze neemt ons mee in deze discipline van neonatale zorg.

Een kindje dat te vroeg geboren wordt, heeft vaak nood aan ingrijpende medische zorgen. Bovendien komt de baby in een omgeving terecht die helemaal anders is dan de baarmoeder. In het derde trimester van de zwangerschap vinden in de hersenen van de baby belangrijke processen plaats die bepalend zijn voor de latere functie. Onder andere de synaptische verbindingen worden aangelegd. Deze vormen de basis van het communicatienetwerk in de hersenen. Volgens het use it or lose it-principe worden deze verbindingen versterkt of net weggesnoeid. Bovendien is deze periode ook belangrijk voor de verdere ontwikkeling van het zintuigelijk systeem. Tijdens een verblijf op de neonatale afdeling is er een mismatch tussen wat door de natuur aan de hersenen beloofd is voor de ontwikkeling en wat ze aangeboden krijgen. Neuroprotectieve zorg probeert dit verschil zo klein mogelijk te maken. Om de goede ontwikkeling van deze kindjes te waarborgen, doet het multidisciplinair team op neonatologie er alles aan om een evenwicht te zoeken tussen een veilige omgeving waarin ze tegelijk alle nodige zorgen krijgen.

“NIDCAP staat voor Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program”, zegt Eveline van Dijk. Sinds 2002 is zij kinderverpleegkundige in het UZ Gent en intussen bijna zes jaar NIDCAP-professional. Momenteel volgt ze ook de opleiding tot NIDCAP-trainer zodat ze andere zorgverleners kan opleiden tot NIDCAP-professional. “NIDCAP is een vorm van zorgverlening waarbij de baby ervaringen krijgt aangeboden die passen bij zijn of haar ontwikkelingsfase[1]. Op basis van gedragsobservaties maken we een individueel zorgplan op. NIDCAP is een internationaal programma. De NIDCAP Federation International (NFI) vormt een globaal netwerk van professionals, ouders en families. De NFI ondersteunt en organiseert wereldwijd opleidingen en congressen. De taal van de baby is universeel. We leren van elkaar en streven voortdurend naar de hoogste kwaliteit van zorg. De baby, de ouders en het gezin staan centraal in ontwikkelingsgerichte, neuroprotectieve zorg. We werken zoveel mogelijk toe naar nonseparatie, wat momenteel een belangrijke uitdaging is binnen de neonatale intensieve zorg: de specifieke noden van het gezin en de zorg voor mama combineren met de zorg voor de baby. Dat brengt uitdagingen met zich mee op het vlak van organisatie en infrastructuur en schuift ook een maatschappelijk thema naar voor. In de Scandinavische landen is bijvoorbeeld op het vlak van thuisblijven om voor je baby te zorgen meer mogelijk dan in België.

Warmte, veiligheid en geborgenheid

Het is belangrijk om te weten wat de baby wel en niet aankan. Baby’s communiceren door middel van hun gedrag. Dat vormt de leidraad voor de zorg. “Door zijn gedrag te observeren zien we wanneer de baby extra steun nodig heeft en in welke ontwikkelingsfase hij zich bevindt”, zegt Eveline. “We proberen het leven in de baarmoeder zo goed mogelijk na te bootsen. Zo weten we dat het kindje voor de leeftijd van veertig weken geen licht nodig heeft voor de ontwikkeling van de visus. We gebruiken op de neonatologie dus gedempt licht en schermen de oogjes altijd af van fel licht. Daarnaast proberen we het geluid steeds onder de 45 decibel te houden. Dat is een uitdaging voor elk personeelslid. Wanneer je praat tegen iemand anders op de afdeling, ga je al snel over die geluidsgrens. Toch is het cruciaal om de slaap te waarborgen. Slaap is voor iedereen belangrijk en zeker voor prematuur geboren kinderen, want dat is het moment waarop onder meer de zintuigelijke ontwikkeling plaatsvindt.”

Te vroeg geboren baby’s hebben minder spierkracht en worden vroegtijdig blootgesteld aan de zwaartekracht. In de buik worden ze omgeven door vruchtwater en zijn hun houding en bewegingen begrensd door de vliezen waardoor ze ondersteund worden om terug te keren naar de middenlijn. In de NICU wordt daarom met nestjes gewerkt. “De begrenzing van de buik proberen we daarnaast na te bootsen door de zorg met twee uit te voeren, bij voorkeur met de ouders. Ouders zijn onze belangrijkste partners in de zorg voor de baby. We zullen steeds inzetten op huid-op-huidcontact. Dat heeft positieve effecten, zowel voor de baby als voor de ouders. Zo zal de baby onder meer dieper slapen, verkleint de kans op ernstige infecties, kan hij zijn zuurstof, hartritme en ademhaling stabieler en beter regelen, … Een heel zieke of kleine baby verplaatsen van de couveuse naar mama of papa kan een uitdaging zijn. Om de veiligheid te waarborgen doen we dit met drie personen op het tempo van de baby.”

De inzet van velen

Onderzoek toont aan dat NIDCAP gunstige effecten heeft op de duur van de ziekenhuisopname, de medische toestand en de ontwikkelingsuitkomst[2]. “We weten dat kinderen die te vroeg geboren worden later een verscheidenheid aan problematieken kunnen vertonen”, licht Eveline toe. “Dat gaat van aandachtstoornissen en autismespectrumstoornissen tot zintuigelijke problemen, problemen met executieve functies, voedingsaversie, leer- en taalachterstand, … Neonatologie is een relatief jonge discipline. We focussen op de kwaliteit van overleven voor deze kindjes.”

De NIDCAP-visie is iets wat zowel binnen als buiten de muren van het ziekenhuis moet uitgedragen worden. “In ons ziekenhuis uit zich dat in een breed multidisciplinair team van artsen, verpleegkundigen, kinesitherapeuten, logopedisten, vroedkundigen, logistiek en administratief medewerkers, en psychologen. Je zorgt met heel je team en met heel je hart voor deze baby’s. Om de continuïteit van de zorg te garanderen werken we nauw samen met onze verwijzende ziekenhuizen.”

NIDCAP is kwaliteitszorg die deel moet uitmaken van de managementvisie van het ziekenhuis. Het brengt uitdagingen met zich mee op het vlak van organisatie en structuur. Vaak houdt deze zorg op maat ook meer zorgverleners in. Daarom moet geïnvesteerd worden in opleidingen en in extra personeel. Opleiding en educatie vormen een belangrijk onderdeel van de opdracht van NIDCAP-professionals. Iedereen die op neonatologie werkt is FINE-gecertificeerd (Family and Infant Neuro-developmental Education). “We organiseren FINE 1 en Early Feeding Skills (EFS) opleidingen voor zorgverleners van binnen en buiten het ziekenhuis. Die opleiding rond EFS is nodig omdat kinderen die prematuur geboren worden een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van voedingsproblemen[3]. EFS werkt rond het creëren van positieve voedingservaringen en het optimaal ondersteunen van voedingsvaardigheden om voedingsproblemen zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast spelen ouders een centrale rol in de zorg voor hun baby. We leren hen, onder meer via educatie en ouderbijeenkomsten, hoe ze de NIDCAP-signalen bij hun baby herkennen en hoe ze hun baby kunnen ondersteunen. Een vroeggeboorte en een opname op neonatologie is vaak een traumatische gebeurtenis die gepaard gaat met veel angst. We moeten de ouders daarin ondersteunen en ook hun tempo volgen. Door hen zo goed mogelijk te begeleiden en te informeren beschikken ze over alle informatie om met zelfvertrouwen voor hun baby te zorgen.”

[1] Warren, I. (2015). Basisprincipes in familie- en ontwikkelingsgerichte zorg.

[2] Als et al. 2004;  Bustani, 2008; McAnulty G, Duffy FH, Kosta S, et al., 2013; Westrup, 2014.

[3] S. Thoyre 2007 Feeding Outcomes of Extremely Premature Infants After Neonatal Care.

Gebundelde krachten voor neonatale topzorg

Een groep hoofd- en opleidingsverpleegkundigen van verschillende nicu-afdelingen in Vlaanderen en Rocourt slaat de handen in elkaar voor vzw VINZ: de Vlaamse Vereniging voor Intensieve Neonatale Zorgen. Voorzitter Geert Lingier: “Het doelvan de werkgroep is om informatie uit te wisselen en uniformiteit binnen de nicu’s na te streven voor een optimale neonatale zorg. De vzw organiseert onder andere symposia en online cursussen om de hele sector te informeren en inspireren. VINZ werkte al verschillende specifieke acties uit om zijn kennis met de rest van Vlaanderen te delen. Zo staan er tal van e-learnings gratis ter beschikking van de nicu-diensten. Dit online platform bevat praktijkopdrachten voor verpleegkundigen en studenten op nicuafdelingen. Ze helpen om kennis te toetsen en vaardigheden aan te scherpen om zo optimale neonatale zorg te verlenen.”


De eerste stappen in pediatrische verpleegkunde

Pediatrie is een domein waarin de voorbije decennia heel wat veranderd is: van nieuwe behandelmogelijkheden en vernieuwde inzichten in het ziekte- en genezingsproces van kinderen over veranderende gezinssamenstellingen tot verregaande digitalisering. De volgende generatie verpleegkundigen leert via een gloednieuw handboek en levensecht simulatieonderwijs waar het vandaag in kindzorg allemaal om draait. Docenten Lies Verstraete en Hanne Van Eenooghe van de Arteveldehogeschool praten ons bij.

Hanne Van Eenooghe is docent aan de Arteveldehogeschool en één van de auteurs van het ‘Leerboek pediatrie voor verpleegkundigen’ dat in september 2023 verscheen. Samen met Marissa Lauryssen, Griet Martens, Wouter Rapol, Dominique Snoeckx en Silvia Van Damme verzamelde ze kennis en inzichten rond pediatrische verpleegkunde in een nieuw naslagwerk. “We merkten vanuit de drie Vlaamse hogescholen die mee aan dit boek schreven – Thomas More campus Mechelen, VIVES Hogeschool en Arteveldehogeschool – dat de benadering van en de holistische visie op het kind de voorbije decennia geëvolueerd is”, geeft Hanne aan. “Als docent hadden we geen pasklaar handboek over de zorgbehoefte van het kind en het pediatrische landschap waarin de jongste patiënten vandaag terechtkomen.”

Volledig naslagwerk

De benadering van het kind is de voorbije jaren op verschillende domeinen veranderd. Er zijn onder andere de evoluerende gezinssamenstellingen die extra uitdagingen stellen, meer aandacht voor de preventieve gezondheidszorg, een verschuiving van de zorg in het ziekenhuis naar de thuiszorg, veranderende inzichten rond pijn in het ziekte- en genezingsproces van kinderen en een groeiende digitalisering in de gezondheidszorg. Dat laatste zie je bijvoorbeeld in de ontwikkeling van digitale hulpmiddelen op tablets of met VR om kinderen af te leiden. Hanne: “Het is belangrijk om het kind goed aan te voelen. Vroeger had je een langere ligduur in het ziekenhuis, vandaag moet je op korte tijd veel aanvoelen. Bijvoorbeeld of de ouders klaar zijn om de zorg thuis op zich te nemen. Het belang van communicatieve en contextuele skills is niet te onderschatten.” Voor elk van die deelaspecten zijn handboeken verkrijgbaar, maar Hanne en haar coauteurs wilden studenten een naslagwerk bieden waarin alle belangrijke inzichten en aandachtspunten rond de zorg voor kinderen gebundeld werden. Met hun leerboek zijn ze daarin geslaagd.

Geen kleine volwassene

Het leerboek is bedoeld om een basis mee te geven aan alle studenten verpleegkunde. “Iedereen moet inzetbaar zijn binnen pediatrie, dus een goede basis is onmisbaar. Door de beperking van het aantal pagina’s kunnen we niet overal zo diep op ingaan als we zouden willen, maar alle belangrijke inzichten staan in dit leerboek. Dat een kind geen mini-volwassene is bijvoorbeeld, moeten we blijven verkondigen bij verpleegkundigen die niet vertrouwd zijn met kindzorg. De technieken zijn misschien gelijkaardig als bij volwassenen, maar de patiënt niet. Een kind is volop in ontwikkeling en heeft nood aan een benadering die is aangepast aan zijn ontwikkelingsleeftijd. Kinderen zijn vaak nog niet in staat om hun gevoelens of klachten te benoemen, waardoor observatie een centrale plaats inneemt. Daarnaast is het ook belangrijk om aandacht te hebben voor de gezinscontext van het kind. Ouders vervullen vaak een tweeledige rol waarbij ze enerzijds mee de zorgen opnemen voor hun kind maar anderzijds ervaren ze ook nood aan ondersteuning van de zorgverleners. Aandacht voor pijn en angst zijn belangrijk in je aanpak.” Dit hopen de auteurs mee te geven, zowel aan hun studenten als verpleegkundigen die het boek als naslagwerk gebruiken.

Simuleren doet je leren

Niet alleen de inzichten rond pediatrie, ook de onderwijsvormen zelf veranderen. Zo horen bij het boek een online module medisch rekenen en verschillende casussen. Klinisch redeneren en observeren komen hierbij aan bod. Er worden verschillende pediatrische technische vaardigheden in de online module beschreven. Je kan met de leerstof dus meteen praktisch aan de slag.

Voor algemene verpleegkunde worden aan zo goed als elke hogeschool simulaties gedaan. De voorbije jaren werd op de Arteveldehogeschool sterk geïnvesteerd in hoogtechnologische pediatrische poppen en casussen. Een andere grote evolutie in het verpleegkundige onderwijs zijn namelijk simulaties. Lies Verstraete, eveneens docent aan de Arteveldehogeschool: “Twee jaar geleden gaf het werkveld aan dat studenten te weinig voorbereid zijn op pediatrie. Daarom oefenen we vandaag het klinisch redeneren, communicatieve vaardigheden en werken in team ook in een pediatrische setting drie keer doorheen de opleiding. Simulaties dagen studenten uit op hun kennis en bereiden hen voor op de stage en het werkveld. Ze oefenen in een veilige en realistische leeromgeving.”

In de praktijk

Elke simulatie wordt door drie studenten uitgevoerd. Soms is een van hen de ouder in het scenario, soms zijn ze alle drie verpleegkundige. Lies: “We besteden veel aandacht aan een onderlinge kennismaking en de verkenning van de pop en de werkomgeving via de ABCDE-methode omdat dit bijdraagt aan de psychologische veiligheid. Studenten krijgen daarna een casus aangereikt waarin zij de verantwoordelijkheid zullen nemen. Zij zorgen dan ongeveer vijftien minuten voor het kind en de ouder. Na het scenario volgt een debriefing waarin ze samen reflecteren over de leerervaring. De kwaliteit van deze debriefing bepaalt sterk het leereffect van de studenten. Na een pauze kunnen de studenten wat ze besproken hebben opnieuw toepassen tijdens een tweede simulatie en we zien een sterk leereffect van het eerste naar het tweede scenario.”

De focus bij dit simulatie-onderwijs zijn niet de verpleegtechnieken, maar het leren toepassen van de CRM-principes. Dat is kort voor Crew Resource Management, een methode uit de luchtvaart die focust op interpersoonlijke communicatie, leiderschap en het nemen van beslissingen. Die samenwerking is wat we willen stimuleren in de simulatie. Wanneer moet ik bepaalde info delen met mijn collega? Heb ik alle bronnen gebruikt die beschikbaar waren? Daarnaast komt er ook in elk scenario medisch rekenen aan te pas.

Met zelfvertrouwen aan het werk

Simulatiesessies maken het mogelijk om het belang van gestructureerde observaties te benadrukken in de opleiding. Hanne: “Je wil vermijden dat studenten in een tunnelvisie terechtkomen. Daarom is herhaling van de ABCDE-methodiek doorheen de sessie zo belangrijk. Dat je op minuut 0 een stabiel kind hebt, betekent niet dat dezelfde patiënt ook op minuut 7 stabiel is. Er leeft bij studenten een angst voor de dienst pediatrie, omdat kinderen zo gevoelig zouden zijn. Simulatiesessies geven student-verpleegkundigen meer zelfvertrouwen om ook op pediatrie aan de slag te gaan.” Lies voegt nog toe: “Ook voor verpleegkundigen die al in het werkveld staan is het waardevol om deze simulaties te doen en als team te groeien in de CRM-principes. Wij komen dan met onze ‘kinderen’ naar de afdeling om alles zo realistisch mogelijk te maken.”

Leerboek pediatrie voor verpleegkundigen

Auteurs: Marissa Lauryssen, Griet Martens, Wouter Rapol, Dominique Snoeckx, Silvia Van Damme,Hanne Van Eenooghe

Uitgegeven bij Acco

https://shop.acco.be/nl-be/items/9789464671629/Leerboek-pediatrie-voor-verpleegkundigen


Vroegdetectie van negatieve ervaringen verkleint kans op ontwikkelingstraumaVroegdetectie van negatieve ervaringen verkleint kans op ontwikkelingstrauma

Ontwikkelingstrauma bij kinderen is een belangrijke problematiek met een grote impact op de latere levensloop. Daarom trekt de Vlaamse Overheid een budget van vijf miljoen euro uit om te werken aan een traject van bewustmaking, knowhow en samenwerking binnen de eerste lijn. De Koning Boudewijnstichting tekende samen met een consortium van experten de krijtlijnen uit van dit traject en neemt de coördinatie hiervoor op. De start van OverHoop.

Ingrijpende gebeurtenissen in het leven van een kind kunnen leiden tot een ontwikkelingstrauma wanneer deze negatieve ervaringen zich opstapelen en het kind zich niet gehoord of gesteund voelt. Dit kan zich dan uiten in psychische, fysieke of sociale problemen op latere leeftijd. Hoe vroeger deze negatieve ervaringen worden opgemerkt en opgepikt, hoe kleiner de kans dat ze tot een ontwikkelingstrauma leiden. “Dit detecteren kan al in de eerste of zelfs de nulde lijn”, legt senior projectcoördinator Ann Clé van de Koning Boudewijnstichting uit. “Vlaanderen wil een voortrekkersrol nemen in het vroegtijdig opsporen van kwetsbaarheden bij kinderen en het gezin. Zo ontstond het initiatief OverHoop waarmee we in de eerste lijn meer bewustzijn willen creëren rond ontwikkelingstrauma’s.”

Een ingrijpende gebeurtenis omvat niet alleen zaken zoals mishandeling of verwaarlozing, maar kan ook gaan om een moeilijke scheiding, een overlijden, psychiatrische problemen of een verslaving bij een ouder. “Stress en plotse veranderingen tijdens de eerste levensjaren van een kind kunnen een blijvende impact hebben. Daarom willen we signalen oppikken voor iets een trauma wordt. Voor de eerste lijn is dit evenwel geen evidentie, want zelfs als een zorgprofessional zich bewust is van een precaire situatie, is het niet altijd makkelijk om dit ter sprake te brengen. Bijvoorbeeld omdat de zorgverlener de ouder(s) niet voor de borst wil stoten of uit angst om de situatie nog erger te maken. Met OverHoop willen we kennis, tools en vaardigheden aanreiken zodat zorgverleners meer zelfvertrouwen krijgen en een netwerk en tools vinden om samen tot een effectievere aanpak te komen.”

Duurzame impact

Het OverHoop-initiatief startte met een voortraject en selecteerde in een tweede fase een aantal pilootprojecten. In september lanceert OverHoop een sensibiliseringscampagne naar de nulde en eerste lijn. Vanaf december vindt een brede uitrol plaats via acties en awareness rond dit topic en door samenwerkingsverbanden op te zetten of te versterken in de eerstelijnszones, over heel Vlaanderen en Brussel. De Koning Boudewijnstichting werkt voor dit initiatief samen met een consortium van experten, waaronder kinderpsychiaters, Kind en Gezin, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en ervaringsdeskundigen, en ook met de Karel de Grote Hogeschool (KdG). Die laatste voert praktijkonderzoek uit en volgt de projecten mee op.

Ann: “De voorstudie was belangrijk om in kaart te brengen wat ingrijpende gebeurtenissen precies zijn en welke inzichten en initiatieven al bestaan rond ontwikkelingstrauma’s. Dat goten we in een inspiratienota. Zo dragen we ertoe bij dat iedereen die betrokken is in het traject, hetzelfde begrip en dezelfde taal hanteert. Tegelijk werkten we in focusgroepen met terreinactoren bouwstenen uit, die helpend zijn voor de projecten en de brede uitrol. OverHoop wil een duurzame impact hebben, daarom leggen we vooral de nadruk op werkzame elementen, op bestaande netwerken en maatregelen, en nemen we de ervaringen en perspectieven van diegenen over wie het gaat zeker mee.”

Afgestemde en gelijklopende visie

Voor de pilootfase deed de Koning Boudewijnstichting een oproep naar bestaande organisaties. Tien projecten werden weerhouden. “Ondersteund door een KdG-onderzoek werken deze aan modellen, tools, vormingen en samenwerkingsverbanden. De bouwstenen uit de inspiratienota en de lessen, die we hieruit trekken, nemen we mee naar alle eerstelijnszones. “We willen vermijden dat iedereen het warm water uitvindt. Vanuit OverHoop garanderen we dat de visies afgestemd en parallel zijn, en dat we acties uitwerken die inzetbaar zijn op het terrein. Dit kan door vormingen en tools, maar evenzeer door het opzetten van samenwerkingsverbanden tussen de verschillende eerstelijnsactoren, zoals een huisarts en het CAW bijvoorbeeld. Het is eveneens de bedoeling om te vertrekken van wat er al bestaat aan netwerken en good practices op het terrein, deze te versterken en van elkaar te leren.”

Coach als brugfiguur

Al bij de voorbereiding van de brede uitrol in december krijgen de verschillende eerstelijnszones een coach aangewezen. Die coach ondersteunt de zones door zorgverleners te enthousiasmeren en samen te brengen, en met hen te kijken waarop het beste kan worden ingezet. De coach helpt met het beantwoorden van een aantal cruciale vragen: Hoe kan je een verschil maken en welke middelen heb je hiervoor nodig? Wat is al aanwezig in deze eerstelijnszone en werkt goed? Welke kennis kunnen we overnemen uit andere zones? Welke netwerken zijn er vandaag en wat is nodig om sneller en adequater in te grijpen?

“Tot eind 2025 blijven de coaches aanwezig. Daarna gaan de eerstelijnszones zelf verder aan de slag met het uitgewerkte plan van aanpak. De coach draagt niet alleen kennis over, maar dient ook als brugfiguur tussen de verschillende betrokken organisaties en diensten. Hij neemt ook deel aan een leernetwerk samen met de andere coaches en met de KdG-onderzoekers, en krijgt zo een helicopterview. Op die manier kunnen overkoepelende lessen worden getrokken en zullen aanbevelingen worden geformuleerd ten aanzien van organisaties maar ook voor beleidsmakers. De bedoeling is dat de coach zichzelf overbodig maakt. “Aandacht voor ingrijpende gebeurtenissen in gezinnen is in principe deel van de job in de eerste lijn. OverHoop faciliteert om hier in de praktijk zo effectief mogelijk mee aan de slag te gaan. De brede uitrol over de verschillende eerstelijnszones is geen oproep voor deelname, maar een aanbod voor de zorgraden.”

Brede uitrol over alle eerstelijnszones

Deze maand verzamelt OverHoop de eerste resultaten en lessen van de pilootprojecten. In december lopen de pilootprojecten af en volgt er een symposium met kick-off, waarin de lessons learned ook aan bod komen. Op de website samenoverhoop.be vind je heel wat materiaal om rond dit initiatief te werken. Vanaf 23 september stuurt OverHoop een nieuwsbrief uit. Wil je hierop inschrijven, dan kan dat op samenoverhoop.be/nieuwsbrief. Beluister ook vanaf 10 oktober wekelijks een aflevering van de OverHoop-podcastreeks voor meer tips en info.

Wat kan je als verpleegkundige hierin betekenen?

Een ernstige ziekte van een kind of ouder is een ingrijpende gebeurtenis die voor veel onzekerheid en stress kan zorgen binnen een gezin. Als verpleegkundige sta je dicht bij mensen, des te meer wanneer je ook in hun thuisomgeving komt. Je merkt het vaak als eerste wanneer mensen hun draagkracht dreigen te verliezen. Jouw aanwezigheid, zorg en luisterend oor maken op zich al een belangrijk verschil. Maar wat als je buikgevoel je zegt dat een kind of ouder onder zo’n grote druk staat dat de gezonde ontwikkeling in het gedrang komt? Durf je daarover praten met je patiënt? Kan je daarmee terecht bij collega’s of een supervisor binnen jouw team? Weet je welke bijkomende ondersteuning dan mogelijk is binnen jouw eerstelijnszone? Heb je toegang tot een netwerk waarbinnen warm kan worden doorverwezen? OverHoop wil mee zoeken naar hoe elk vanuit de eigen rol en mogelijkheden kan bijdragen aan de nodige ondersteuning van kinderen en gezinnen, wanneer ze worden geconfronteerd met ingrijpende gebeurtenissen. Want ook verpleegkundigen zijn een belangrijke schakel en samen kunnen we zo voorkomen dat problemen escaleren.


Naar een efficiëntere toegang tot diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen

Lange wachttijden, moeilijke doorverwijzing, beperkte toegankelijkheid,… De organisatie van multidisciplinaire diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen bij minderjarigen verloopt stroef. Dat ervaart Eva Cloet, directeur van het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen in het UZ Brussel. Ze zette haar frustratie om in een plan van aanpak.

Eva Cloet ondervond dat de toegang tot diagnostisch onderzoek bij een vermoeden van ontwikkelingsstoornissen moeilijk verliep. Ze besloot actie te ondernemen. Als onderzoeker aan de VUB zette ze een studie op om de organisatie van multidisciplinaire diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en jongeren te optimaliseren.

Eva: “Afhankelijk van de leeftijd, woonplaats en schooltaal komt een kind al dan niet in aanmerking voor gesubsidieerde diagnostiek. Dan betalen ouders tachtig euro voor het diagnostisch traject, zo niet loopt de kostprijs snel op tot achthonderd euro. Dat is een enorme drempel. Bovendien zijn er in quasi elk diagnostisch centrum wachtlijsten van zes maanden tot anderhalf jaar. Het huidige systeem is oneerlijk en niet effectief. Dat is nefast voor de ontwikkeling van deze kinderen en hun toegang tot gepaste ondersteuning. Ik onderzocht hoe we dit anders kunnen organiseren om de toegankelijkheid te verbeteren.”

Aanbod in kaart

Het onderzoek vertrok vanuit de hypothese dat een betere coördinatie van het aanbod en meer interorganisatorische samenwerking de toegankelijkheid tot diagnostiek zal verbeteren. Een analyse van de bestaande regelgeving was de eerste stap. Welke types organisaties zijn er op welk beleidsniveau? Welke diagnostische opdrachten vervullen ze? Welke disciplines zijn er? Hoe verloopt de subsidiëring en hoeveel bedraagt de ouderbijdrage? Deze analyse toonde dat het een gefragmenteerd veld is waarin coördinatie tussen de verschillende types ontbreekt. Vervolgens werd de organisatie en de toegankelijkheid van het diagnostisch veld in kaart gebracht. Deze stap toonde de lange wachttijden voor diagnostiek aan en dat er weinig samenwerking tussen de diensten is. “Als die er al is gaat het over het doorgeven van dossiers waarbij vaak een nieuw diagnostisch proces wordt gestart”, zegt Eva. “Dit leidt tot lange, onderbroken trajecten. Er zijn op dit moment geen incentives om het aanbod te coördineren of om diepgaande samenwerkingen aan te gaan.”

Een ander knelpunt is de spreiding van het aanbod. “Bepaalde doelgroepen hebben een groter aanbod dan andere. Zo kunnen kinderen met autisme of adhd op meer plaatsen terecht voor gesubsidieerde diagnostiek dan kinderen met leerstoornissen. Ook het aanbod per leeftijdsgroep is niet in evenwicht. Er zijn meer centra voor kleuters dan voor lagere- of middelbare schoolkinderen. Dat heeft een impact op de toegankelijkheid.”

Een aanbeveling tijdens het onderzoek was ondersteuning voor ouders tijdens de wachtperiode. Na de pandemie, die een versterkend effect had op de toegankelijkheidsproblematiek, werd deze brugzorg gedurende één jaar als proefproject geïmplementeerd. “Dit leidde niet tot kortere wachttijden, maar ouders voelden zich gehoord en konden ten minste ergens terecht. Kinderen werden sneller verwezen naar de juiste plek voor diagnostiek. Ook zochten we samen met ouders naar toegankelijke ontwikkelingsstimulerende activiteiten, zoals kleuterturnen of voorleesgroepjes die al opgestart konden worden.”

Implementatie van een nieuw model

Op basis van de onderzoeksresultaten en inzichten in concepten als geïntegreerde zorg, stepped care, wrapped care, collaborative networks en uitgaande van de initiële hypothese, ontwikkelde Eva een nieuw organisatiemodel. Dat zet in op meer interorganisatorische samenwerking en een betere spreiding en coördinatie van de expertise om diagnostische vragen te beantwoorden, met vloeiende trajecten voor kinderen met een vermoeden van een ontwikkelingsstoornis. Dit model vormt de basis van een reorganisatie van het brede diagnostische veld. “Vanuit het Agentschap Opgroeien gaan zes proefprojecten er eind 2024 mee aan de slag. De implementatie en resultaten volgen we op, waarna we het model finetunen. We zetten meer in op kennis en bewustzijn in de eerste lijn. Zo kunnen ook verpleegkundigen in een CLB, bij Kind en Gezin of in de thuiszorg bij een vermoeden van ontwikkelingsstoornissen gerichter doorverwijzen.”


Kinderrechten in de zorg

Gaat het over kinderrechten in de zorg, dan denken we meteen aan het recht op gezondheidszorg (art. 24). Toch komen er ook andere rechten kijken bij de fysieke en geestelijke gezondheid van kinderen en jongeren, binnen en buiten de ziekenhuiscontext. Kinderrechtencommissaris Caroline Vrijens praat ons bij over de belangrijkste uitdagingen die ze vandaag ziet.

Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind werd op 20 november 1989 aangenomen door de algemene vergadering van de Verenigde Naties. In Vlaanderen ziet de kinderrechtencommissaris toe op de naleving van die rechten. Naast het recht op onderwijs, op een naam en een nationaliteit en op bescherming tegen mishandeling en geweld, zijn er ook enkele rechten waar je als verpleegkundige mee in aanraking komt wanneer je kinderen verzorgt.

Altijd in ontwikkeling

“Artikel 24 – het recht op gezondheidszorg – is een heel belangrijk artikel, maar je kan die rechten niet apart zien. Zo hebben kinderen ook recht op een menswaardige levensstandaard, essentieel om gezond te kunnen zijn. Heel wat kinderrechten gaan samen met een gezonde ontwikkeling”, benadrukt Kinderrechtencommissaris Caroline Vrijens. “Het recht op gezondheidszorg gaat bovendien niet enkel om fysieke, maar ook om de mentale gezondheid. Daar liggen heel wat uitdagingen in Vlaanderen. Denk aan de wachtlijsten in geestelijke gezondheidszorg.”

Al van tijdens de jongste levensjaren moet er aandacht zijn voor de gezondheid van kinderen. Daarom is pediatrie zo belangrijk. “Artsen en verpleegkundigen kunnen er signalen oppikken die cruciaal zijn voor de verdere ontwikkeling van het kind. In sommige ziekenhuizen is het personeel getraind om signalen van mishandeling of verwaarlozing te herkennen en aan te pakken. Door er tijdig bij te zijn en hulp te bieden, maken ze het verschil. Ze zijn een cruciale schakel om zowel medische als andere noden van een gezin aan de oppervlakte te brengen. En als nodig andere instanties te betrekken of door te verwijzen. Dat het recht op gezondheidszorg een apart kinderrecht is, is voor ons erg belangrijk. Kinderen zijn altijd afhankelijk van de volwassenen rond hen en zijn tegelijk constant in ontwikkeling. Als we hun rechten niet respecteren, dan heeft dat een blijvende impact.”

Kinderen bereiken

Uit onderzoek en hun eigen klachtenlijn, ziet het Kinderrechtencommissariaat wat de gezondheidsimpact is wanneer een kind opgroeit in een kwetsbare context, zoals in armoede of in een asielcentrum. Hun gezondheid staat erg onder druk, omdat er minder preventief gewerkt wordt en zorg wordt uitgesteld. Caroline: “In het bereiken van die kinderen zijn er nog stappen te zetten. Er zijn nog altijd financiële drempels en er is nog steeds een gebrek aan vertrouwen in de overheid bij een deel van deze gezinnen. Verpleegkundigen bij Kind & Gezin en in de thuiszorg kunnen hen wel opvolgen en op de radar houden. Dat is een belangrijke taak.”

Wanneer kinderen de weg naar gezondheidszorg vinden, moet er aandacht zijn voor hun recht op informatie en op participatie. Wordt wat er gebeurt op hun maat uitgelegd? Begrijpen ze welke handeling er zal plaatsvinden? Iets oudere kinderen moeten ook kunnen meepraten en participeren. “Ik bezoek regelmatig kinderziekenhuizen en revalidatiecentra en zie dat die steeds meer evolueren naar zachte omgevingen met respect voor de gevoeligheden voor kinderen. Ze gebruiken het kinderrechtenverdrag, al dan niet vertaald in een charter, als leidraad voor hun handelen en opleidingen. Het belang van de nabijheid van een ouder voor het kind bij een medische ingreep is al veel meer vanzelfsprekend dan vroeger. Er worden ook heel wat inspanningen geleverd om het recht op onderwijs te waarborgen als kinderen ziek zijn via Kinderziekenhuizen of de organisatie Bednet. Volgend jaar werken we met het European Network of Ombudspersons for Children (ENOC) rond fysieke gezondheid. Daar zullen zeker aanbevelingen voor onze nationale overheid en de Europese instellingen uit voortkomen.”

Wens je als verpleegkundige een situatie te melden? Dan kan je terecht op kinderrechten.be/ikzoekhulp. Daar is een apart menu voor professionals. Je kan ook mailen of bellen naar het gratis nummer 0800 208 08.

Beeld: Koen Broos

Crisisopvang voor jongere kinderen in ziekenhuizen

In 2023 werden in Vlaanderen 101 kinderen jonger dan 2 jaar tijdelijk opgevangen in een ziekenhuis op de dienst pediatrie omdat er geen plaats was binnen pleegzorg of in een jeugdvoorziening. Het aantal pleegkinderen steeg tussen 2015 en 2023 van 6.534 naar 11.169. Het aantal pleeggezinnen is in de voorbije tien jaar wel verdubbeld, maar vangt de tekorten nog niet op. Pleegzorg Vlaanderen zoekt meer dan 400 crisisopvangplaatsen voor kinderen in nood. Kinderrechtencommissaris Caroline Vrijens: “Wij zien soms hoe kinderen of jongeren door de jeugdrechter worden toegewezen aan een ziekenhuis, zodat ze toch ergens onderdak hebben en in professionele handen zijn. Verpleegkundigen doen wat ze kunnen. Maar ze kunnen daar niet de pedagogische omkadering bieden die de kinderen kunnen krijgen in een jeugdhulpvoorziening. Onlangs kregen we een melding van een extreme situatie waarbij een jongen van 8 jaar met bijzondere zorgbehoeften om niet-medische redenen, maar omwille van plaatsgebrek elders, een jaar doorbracht op een dienst pediatrie van een algemeen ziekenhuis. Dit is natuurlijk niet de juiste plek voor kinderen die niet ziek zijn en legt veel druk op de medewerkers van het ziekenhuis. In het ziekenhuis maken medewerkers zich in die gevallen veel zorgen over de ontwikkeling van de kinderen in kwestie en doen betrokken teams vaak veel inspanningen om de kinderen zo mogelijk goed op te vangen. Maar het ziekenhuis is absoluut niet de juiste plek voor een kind dat geen medische zorg nodig heeft. Vaak krijgen kinderen in die situatie een tijd geen onderwijs, zijn er weinig ontspanningsmogelijkheden, zitten de kinderen veel op de ziekenhuiskamer en is die situatie soms ook onveilig voor henzelf of andere kinderen op de dienst. Veel rechten van deze kinderen komen dus onder druk te staan. Voor kinderen, en nog meer voor jonge baby’s en peuters, is daarnaast de continuïteit en de veiligheid van een stabiele zorgfiguur zeer belangrijk en kunnen er ernstige vragen gesteld worden bij wat dit voor hen betekent op langere termijn.”


Inspiratiegids voor studerende mantelzorgers

Een op de vijf studenten in het hoger onderwijs combineert een studie met de zorg voor iemand uit zijn omgeving, zoals een (groot)ouder, broer of zus. Vijftig procent van deze studerende mantelzorgers ervaart deze combinatie als moeilijk tot zeer moeilijk. Zij nemen namelijk taken en verantwoordelijkheden op die hun leeftijdsgenoten niet hoeven op te nemen. Bovendien is het voor hen vaak veel moeilijker om hun thuissituatie los te laten en zich voluit te concentreren op hun opleiding. Hoewel verschillende onderwijsinstellen al stappen gezet hebben om deze groep studenten beter te ondersteunen, merkt het Steunpunt Mantelzorg dat het een eerder onbekende, onzichtbare groep blijft. Daarom werd in samenwerking met de HOGENT, de Odisee Hogeschool, de Universiteit Hasselt en ZoJong! vzw een inspiratiegids ontwikkeld. Daarin staan tips, handvaten en goede voorbeelden uit het binnen- en buitenland om hogescholen en universiteiten te inspireren een structureel beleid te voeren dat jonge mantelzorgers bijstaat.

Impact op schoolloopbaan

Studerende mantelzorgers ervaren verschillende drempels om hun studie goed te combineren met hun mantelzorgtaken. Zo vinden ze het moeilijk om alle lessen te volgen, hun stages te doorlopen, geconcentreerd te zijn tijdens de les of het studeren. Ze vinden onvoldoende tijd om te studeren, komen regelmatiger te laat of kunnen taken niet tijdig afwerken, … Daardoor lopen jonge mantelzorgers vaak vertraging op in hun studietraject of moeten ze soms hun opleiding volledig stopzetten.[1]

Jongeren beseffen vaak niet dat ze jonge mantelzorger zijn en gaan dus ook niet op zoek naar ondersteuning of begeleiding. Ook studentenbegeleiders, lesgevers of ondersteunende diensten zijn zich vaak niet bewust van het aantal jonge mantelzorgers en welke impact dat heeft op een jongere en zijn studie. Daarom is sensibilisering essentieel, want zonder herkenning volgt geen erkenning en logischerwijs ook geen ondersteuning. Door te sensibiliseren:

  • krijgt de jonge mantelzorger zichtbaarheid en wordt het thema bespreekbaar
  • vermindert de vanzelfsprekendheid en taboesfeer
  • voelen jonge mantelzorgers zich minder eenzaam en vinden ze aansluiting bij andere studenten in gelijkaardige situaties
  • krijgen studenten, lesgevers, studiecoaches, … meer inzicht in de uitdagingen van jong zijn en zorg dragen voor iemand
  • vergroot de gelijkheid van onderwijskansen
  • bevordert de toegang tot hulp

Praktische inspiratiegids

In de inspiratiegids vind je naast goede voorbeelden uit binnen- en buitenland ook concrete tools om als student of docent mee aan de slag te gaan. Meer bepaald gaat het over een vast aanspreekpunt in je instelling, het voorzien van en informeren over een mantelzorgstatuut en het begeleiden van studenten in de aanvraagprocedure, specifieke onderwijs- en examenmaatregelen, tips voor medestudenten om hun klasgenoten te ondersteunen en informatie over gespecialiseerde hulplijnen. Er vloeit meteen ook een nationale actie voort uit dit initiatief. Van 21 tot en met 25 oktober wordt voor het eerst de ‘Week van de Jonge Mantelzorger’ georganiseerd. Noteer deze data alvast met stip in je agenda.

  • Raadpleeg de inspiratiegids hier.

[1] Hennevelt, 2018, Vanhee, 2020, Vanderlinden, 2024.


Petitie voert druk op voor wettelijk verankerde onkostenvergoeding

De onkostenvergoeding voor studenten in het vierde jaar bachelor verpleegkunde is al langer voer voor discussie. Daarom lanceerde NETWERK VERPLEEGKUNDE samen met de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) een petitie die al door bijna 2.500 respondenten werd ondertekend. Beide organisaties wilden voor het einde van de legislatuur een structureel antwoord op Vlaams niveau.

Heel wat studenten schrikken in hun vierde jaar bachelor verpleegkunde van de onkosten die ze moeten maken tijdens hun stage. Door de aard van die stages – weekendwerk, vroege, late of nachtshifts en variërende tijdstippen – is het voor hen bovendien moeilijk om hun opleiding te combineren met een studentenjob. Het resultaat? Studenten haken af of beginnen überhaupt niet aan de opleiding. Hoewel de Vlaamse regering sinds de pandemie elk jaar opnieuw geld vrijmaakt voor een onkostenvergoeding, bestaat hiervoor geen structurele oplossing. De onzekerheid of de vergoeding er het volgende jaar ook nog zal zijn, schrikt nieuwe studenten af.

Nood aan structurele oplossing

Zes van de negen maanden moeten studenten in het laatste jaar bachelor verpleegkunde stage lopen. Hiervoor moeten studenten heel wat onkosten maken: van het vervoer van en naar de stageplek over parking en maaltijden tot het verschaffen van een uniform. Bovenop het inschrijvingsgeld wordt dit een behoorlijke investering voor de studenten. Reden genoeg voor NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS om de handen in elkaar te slaan en een petitie te lanceren. Hun doel? Een structurele, transparante oplossing bekomen voor de beloofde onkostenvergoeding. Tegelijk vragen beide organisaties aandacht voor het mentale welzijn van studenten verpleegkunde en waarschuwen ze voor het mogelijke elitaire karakter van de opleiding.

Het debat over de onkostenvergoeding sleept al enkele jaren aan. In juni 2020 besliste de Vlaamse regering om eenmalig een covidpremie van 1.000 euro uit te keren. Het jaar erop werd dit een eenmalige onkostenvergoeding. Toen al vroeg de VVS om duidelijkheid op de lange termijn. Behalve beloftes is tot nu toe niets structureel uitgewerkt. Een tweede pijnpunt dat NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS aanhalen is de druk op studenten verpleegkunde. Stagelopen is een job geworden. Studenten werken even veel en voeren kwalitatief werk uit, net als het reguliere zorgpersoneel. Bovendien worden ze vaak ingezet om het chronische personeelstekort op te vangen. Bijgevolg haken meer en meer studenten af, wat nefast is voor dit knelpuntberoep. Daarom pleit de VVS ervoor te werken aan het mentaal welbevinden van studenten verpleegkunde. Een derde punt is dat de opleiding verpleegkundige er een voor de happy few riskeert te worden als er geen oplossing komt. Gezien de druk op de gezondheidszorg kan dit geen gewenste evolutie zijn.

Eisen vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS

Ten eerste wilden beide organisaties dat er nog binnen deze legislatuur duidelijkheid kwam. Zo wilden ze vermijden dat studenten elk jaar opnieuw moeten bepleiten waarom een onkostenvergoeding nodig is, maar vooral ook de onzekerheid wegnemen voor toekomstige vierdejaarsstudenten. Verder verlangen ze dat de onkostenvergoeding structureel verankerd wordt. Startende studenten weten dan vooraf waaraan ze zich mogen verwachten. Het vierde jaar bacheloropleiding verschilt wezenlijk van heel wat andere opleidingen, dus een duidelijk kader is nodig. Tot slot vraagt de VVS om een evaluatie van de gemaakte stage-afspraken. Dat gaat over het aantal uren per week dat dient gepresteerd te worden, de switch tussen shiften en het aantal weekends verspreid over een stageperiode.

Nieuw elan voor Werkgroep Studenten Verpleegkunde

Met de nieuwe voorzitter Robbe Van Leemput en een nieuwe lichting aan enthousiaste leden is de Werkgroep Studenten Verpleegkunde klaar voor de toekomst. De werkgroep legt toe op diverse actuele thema’s en wil studenten een stem geven op Vlaams en federaal niveau. Dit zijn onder meer:

  • onkostenvergoeding voor vierdejaarsstudenten (bacheloropleiding VVAZ)
  • VIO-statuut voor vierdejaars verpleegkunde (Verpleegkundige-In-Opleiding)
  • kwaliteit van stages en stagebegeleiding
  • wijzigingen in wetgevingen binnen de verpleegkunde
  • het evoluerende zorglandschap en de rol van verpleegkundigen

De werkgroep is er voor alle studenten in de verpleegkunde: basis-, bachelor- en masterverpleegkundige. Op 2 april kwam de werkgroep voor het eerst met het kersverse team samen. De werkgroep behandelde intussen al volgende onderwerpen:

  • hoe houden we de discussie over de onkostenvergoeding actueel?
  • het verduidelijken van de zorg- en leerladder, en de evolutie van het zorglandschap de komende jaren, zodat de werkgroep vragen van medestudenten kan beantwoorden
  • het verwerven van duidelijke inzichten over hoe studenten het tekort aan stageplaatsen ervaren, waar de oorzaak ligt en wat we kunnen ondernemen
  • het uitwerken van een compromis over: moet een CNO vandaag nog een verpleegkundig diploma hebben? Wat met zorgmanagers en hoofdverpleegkundigen?