Vroegdetectie van negatieve ervaringen verkleint kans op ontwikkelingstraumaVroegdetectie van negatieve ervaringen verkleint kans op ontwikkelingstrauma

Ontwikkelingstrauma bij kinderen is een belangrijke problematiek met een grote impact op de latere levensloop. Daarom trekt de Vlaamse Overheid een budget van vijf miljoen euro uit om te werken aan een traject van bewustmaking, knowhow en samenwerking binnen de eerste lijn. De Koning Boudewijnstichting tekende samen met een consortium van experten de krijtlijnen uit van dit traject en neemt de coördinatie hiervoor op. De start van OverHoop.

Ingrijpende gebeurtenissen in het leven van een kind kunnen leiden tot een ontwikkelingstrauma wanneer deze negatieve ervaringen zich opstapelen en het kind zich niet gehoord of gesteund voelt. Dit kan zich dan uiten in psychische, fysieke of sociale problemen op latere leeftijd. Hoe vroeger deze negatieve ervaringen worden opgemerkt en opgepikt, hoe kleiner de kans dat ze tot een ontwikkelingstrauma leiden. “Dit detecteren kan al in de eerste of zelfs de nulde lijn”, legt senior projectcoördinator Ann Clé van de Koning Boudewijnstichting uit. “Vlaanderen wil een voortrekkersrol nemen in het vroegtijdig opsporen van kwetsbaarheden bij kinderen en het gezin. Zo ontstond het initiatief OverHoop waarmee we in de eerste lijn meer bewustzijn willen creëren rond ontwikkelingstrauma’s.”

Een ingrijpende gebeurtenis omvat niet alleen zaken zoals mishandeling of verwaarlozing, maar kan ook gaan om een moeilijke scheiding, een overlijden, psychiatrische problemen of een verslaving bij een ouder. “Stress en plotse veranderingen tijdens de eerste levensjaren van een kind kunnen een blijvende impact hebben. Daarom willen we signalen oppikken voor iets een trauma wordt. Voor de eerste lijn is dit evenwel geen evidentie, want zelfs als een zorgprofessional zich bewust is van een precaire situatie, is het niet altijd makkelijk om dit ter sprake te brengen. Bijvoorbeeld omdat de zorgverlener de ouder(s) niet voor de borst wil stoten of uit angst om de situatie nog erger te maken. Met OverHoop willen we kennis, tools en vaardigheden aanreiken zodat zorgverleners meer zelfvertrouwen krijgen en een netwerk en tools vinden om samen tot een effectievere aanpak te komen.”

Duurzame impact

Het OverHoop-initiatief startte met een voortraject en selecteerde in een tweede fase een aantal pilootprojecten. In september lanceert OverHoop een sensibiliseringscampagne naar de nulde en eerste lijn. Vanaf december vindt een brede uitrol plaats via acties en awareness rond dit topic en door samenwerkingsverbanden op te zetten of te versterken in de eerstelijnszones, over heel Vlaanderen en Brussel. De Koning Boudewijnstichting werkt voor dit initiatief samen met een consortium van experten, waaronder kinderpsychiaters, Kind en Gezin, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en ervaringsdeskundigen, en ook met de Karel de Grote Hogeschool (KdG). Die laatste voert praktijkonderzoek uit en volgt de projecten mee op.

Ann: “De voorstudie was belangrijk om in kaart te brengen wat ingrijpende gebeurtenissen precies zijn en welke inzichten en initiatieven al bestaan rond ontwikkelingstrauma’s. Dat goten we in een inspiratienota. Zo dragen we ertoe bij dat iedereen die betrokken is in het traject, hetzelfde begrip en dezelfde taal hanteert. Tegelijk werkten we in focusgroepen met terreinactoren bouwstenen uit, die helpend zijn voor de projecten en de brede uitrol. OverHoop wil een duurzame impact hebben, daarom leggen we vooral de nadruk op werkzame elementen, op bestaande netwerken en maatregelen, en nemen we de ervaringen en perspectieven van diegenen over wie het gaat zeker mee.”

Afgestemde en gelijklopende visie

Voor de pilootfase deed de Koning Boudewijnstichting een oproep naar bestaande organisaties. Tien projecten werden weerhouden. “Ondersteund door een KdG-onderzoek werken deze aan modellen, tools, vormingen en samenwerkingsverbanden. De bouwstenen uit de inspiratienota en de lessen, die we hieruit trekken, nemen we mee naar alle eerstelijnszones. “We willen vermijden dat iedereen het warm water uitvindt. Vanuit OverHoop garanderen we dat de visies afgestemd en parallel zijn, en dat we acties uitwerken die inzetbaar zijn op het terrein. Dit kan door vormingen en tools, maar evenzeer door het opzetten van samenwerkingsverbanden tussen de verschillende eerstelijnsactoren, zoals een huisarts en het CAW bijvoorbeeld. Het is eveneens de bedoeling om te vertrekken van wat er al bestaat aan netwerken en good practices op het terrein, deze te versterken en van elkaar te leren.”

Coach als brugfiguur

Al bij de voorbereiding van de brede uitrol in december krijgen de verschillende eerstelijnszones een coach aangewezen. Die coach ondersteunt de zones door zorgverleners te enthousiasmeren en samen te brengen, en met hen te kijken waarop het beste kan worden ingezet. De coach helpt met het beantwoorden van een aantal cruciale vragen: Hoe kan je een verschil maken en welke middelen heb je hiervoor nodig? Wat is al aanwezig in deze eerstelijnszone en werkt goed? Welke kennis kunnen we overnemen uit andere zones? Welke netwerken zijn er vandaag en wat is nodig om sneller en adequater in te grijpen?

“Tot eind 2025 blijven de coaches aanwezig. Daarna gaan de eerstelijnszones zelf verder aan de slag met het uitgewerkte plan van aanpak. De coach draagt niet alleen kennis over, maar dient ook als brugfiguur tussen de verschillende betrokken organisaties en diensten. Hij neemt ook deel aan een leernetwerk samen met de andere coaches en met de KdG-onderzoekers, en krijgt zo een helicopterview. Op die manier kunnen overkoepelende lessen worden getrokken en zullen aanbevelingen worden geformuleerd ten aanzien van organisaties maar ook voor beleidsmakers. De bedoeling is dat de coach zichzelf overbodig maakt. “Aandacht voor ingrijpende gebeurtenissen in gezinnen is in principe deel van de job in de eerste lijn. OverHoop faciliteert om hier in de praktijk zo effectief mogelijk mee aan de slag te gaan. De brede uitrol over de verschillende eerstelijnszones is geen oproep voor deelname, maar een aanbod voor de zorgraden.”

Brede uitrol over alle eerstelijnszones

Deze maand verzamelt OverHoop de eerste resultaten en lessen van de pilootprojecten. In december lopen de pilootprojecten af en volgt er een symposium met kick-off, waarin de lessons learned ook aan bod komen. Op de website samenoverhoop.be vind je heel wat materiaal om rond dit initiatief te werken. Vanaf 23 september stuurt OverHoop een nieuwsbrief uit. Wil je hierop inschrijven, dan kan dat op samenoverhoop.be/nieuwsbrief. Beluister ook vanaf 10 oktober wekelijks een aflevering van de OverHoop-podcastreeks voor meer tips en info.

Wat kan je als verpleegkundige hierin betekenen?

Een ernstige ziekte van een kind of ouder is een ingrijpende gebeurtenis die voor veel onzekerheid en stress kan zorgen binnen een gezin. Als verpleegkundige sta je dicht bij mensen, des te meer wanneer je ook in hun thuisomgeving komt. Je merkt het vaak als eerste wanneer mensen hun draagkracht dreigen te verliezen. Jouw aanwezigheid, zorg en luisterend oor maken op zich al een belangrijk verschil. Maar wat als je buikgevoel je zegt dat een kind of ouder onder zo’n grote druk staat dat de gezonde ontwikkeling in het gedrang komt? Durf je daarover praten met je patiënt? Kan je daarmee terecht bij collega’s of een supervisor binnen jouw team? Weet je welke bijkomende ondersteuning dan mogelijk is binnen jouw eerstelijnszone? Heb je toegang tot een netwerk waarbinnen warm kan worden doorverwezen? OverHoop wil mee zoeken naar hoe elk vanuit de eigen rol en mogelijkheden kan bijdragen aan de nodige ondersteuning van kinderen en gezinnen, wanneer ze worden geconfronteerd met ingrijpende gebeurtenissen. Want ook verpleegkundigen zijn een belangrijke schakel en samen kunnen we zo voorkomen dat problemen escaleren.


Naar een efficiëntere toegang tot diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen

Lange wachttijden, moeilijke doorverwijzing, beperkte toegankelijkheid,… De organisatie van multidisciplinaire diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen bij minderjarigen verloopt stroef. Dat ervaart Eva Cloet, directeur van het Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen in het UZ Brussel. Ze zette haar frustratie om in een plan van aanpak.

Eva Cloet ondervond dat de toegang tot diagnostisch onderzoek bij een vermoeden van ontwikkelingsstoornissen moeilijk verliep. Ze besloot actie te ondernemen. Als onderzoeker aan de VUB zette ze een studie op om de organisatie van multidisciplinaire diagnostiek van ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en jongeren te optimaliseren.

Eva: “Afhankelijk van de leeftijd, woonplaats en schooltaal komt een kind al dan niet in aanmerking voor gesubsidieerde diagnostiek. Dan betalen ouders tachtig euro voor het diagnostisch traject, zo niet loopt de kostprijs snel op tot achthonderd euro. Dat is een enorme drempel. Bovendien zijn er in quasi elk diagnostisch centrum wachtlijsten van zes maanden tot anderhalf jaar. Het huidige systeem is oneerlijk en niet effectief. Dat is nefast voor de ontwikkeling van deze kinderen en hun toegang tot gepaste ondersteuning. Ik onderzocht hoe we dit anders kunnen organiseren om de toegankelijkheid te verbeteren.”

Aanbod in kaart

Het onderzoek vertrok vanuit de hypothese dat een betere coördinatie van het aanbod en meer interorganisatorische samenwerking de toegankelijkheid tot diagnostiek zal verbeteren. Een analyse van de bestaande regelgeving was de eerste stap. Welke types organisaties zijn er op welk beleidsniveau? Welke diagnostische opdrachten vervullen ze? Welke disciplines zijn er? Hoe verloopt de subsidiëring en hoeveel bedraagt de ouderbijdrage? Deze analyse toonde dat het een gefragmenteerd veld is waarin coördinatie tussen de verschillende types ontbreekt. Vervolgens werd de organisatie en de toegankelijkheid van het diagnostisch veld in kaart gebracht. Deze stap toonde de lange wachttijden voor diagnostiek aan en dat er weinig samenwerking tussen de diensten is. “Als die er al is gaat het over het doorgeven van dossiers waarbij vaak een nieuw diagnostisch proces wordt gestart”, zegt Eva. “Dit leidt tot lange, onderbroken trajecten. Er zijn op dit moment geen incentives om het aanbod te coördineren of om diepgaande samenwerkingen aan te gaan.”

Een ander knelpunt is de spreiding van het aanbod. “Bepaalde doelgroepen hebben een groter aanbod dan andere. Zo kunnen kinderen met autisme of adhd op meer plaatsen terecht voor gesubsidieerde diagnostiek dan kinderen met leerstoornissen. Ook het aanbod per leeftijdsgroep is niet in evenwicht. Er zijn meer centra voor kleuters dan voor lagere- of middelbare schoolkinderen. Dat heeft een impact op de toegankelijkheid.”

Een aanbeveling tijdens het onderzoek was ondersteuning voor ouders tijdens de wachtperiode. Na de pandemie, die een versterkend effect had op de toegankelijkheidsproblematiek, werd deze brugzorg gedurende één jaar als proefproject geïmplementeerd. “Dit leidde niet tot kortere wachttijden, maar ouders voelden zich gehoord en konden ten minste ergens terecht. Kinderen werden sneller verwezen naar de juiste plek voor diagnostiek. Ook zochten we samen met ouders naar toegankelijke ontwikkelingsstimulerende activiteiten, zoals kleuterturnen of voorleesgroepjes die al opgestart konden worden.”

Implementatie van een nieuw model

Op basis van de onderzoeksresultaten en inzichten in concepten als geïntegreerde zorg, stepped care, wrapped care, collaborative networks en uitgaande van de initiële hypothese, ontwikkelde Eva een nieuw organisatiemodel. Dat zet in op meer interorganisatorische samenwerking en een betere spreiding en coördinatie van de expertise om diagnostische vragen te beantwoorden, met vloeiende trajecten voor kinderen met een vermoeden van een ontwikkelingsstoornis. Dit model vormt de basis van een reorganisatie van het brede diagnostische veld. “Vanuit het Agentschap Opgroeien gaan zes proefprojecten er eind 2024 mee aan de slag. De implementatie en resultaten volgen we op, waarna we het model finetunen. We zetten meer in op kennis en bewustzijn in de eerste lijn. Zo kunnen ook verpleegkundigen in een CLB, bij Kind en Gezin of in de thuiszorg bij een vermoeden van ontwikkelingsstoornissen gerichter doorverwijzen.”


Kinderrechten in de zorg

Gaat het over kinderrechten in de zorg, dan denken we meteen aan het recht op gezondheidszorg (art. 24). Toch komen er ook andere rechten kijken bij de fysieke en geestelijke gezondheid van kinderen en jongeren, binnen en buiten de ziekenhuiscontext. Kinderrechtencommissaris Caroline Vrijens praat ons bij over de belangrijkste uitdagingen die ze vandaag ziet.

Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind werd op 20 november 1989 aangenomen door de algemene vergadering van de Verenigde Naties. In Vlaanderen ziet de kinderrechtencommissaris toe op de naleving van die rechten. Naast het recht op onderwijs, op een naam en een nationaliteit en op bescherming tegen mishandeling en geweld, zijn er ook enkele rechten waar je als verpleegkundige mee in aanraking komt wanneer je kinderen verzorgt.

Altijd in ontwikkeling

“Artikel 24 – het recht op gezondheidszorg – is een heel belangrijk artikel, maar je kan die rechten niet apart zien. Zo hebben kinderen ook recht op een menswaardige levensstandaard, essentieel om gezond te kunnen zijn. Heel wat kinderrechten gaan samen met een gezonde ontwikkeling”, benadrukt Kinderrechtencommissaris Caroline Vrijens. “Het recht op gezondheidszorg gaat bovendien niet enkel om fysieke, maar ook om de mentale gezondheid. Daar liggen heel wat uitdagingen in Vlaanderen. Denk aan de wachtlijsten in geestelijke gezondheidszorg.”

Al van tijdens de jongste levensjaren moet er aandacht zijn voor de gezondheid van kinderen. Daarom is pediatrie zo belangrijk. “Artsen en verpleegkundigen kunnen er signalen oppikken die cruciaal zijn voor de verdere ontwikkeling van het kind. In sommige ziekenhuizen is het personeel getraind om signalen van mishandeling of verwaarlozing te herkennen en aan te pakken. Door er tijdig bij te zijn en hulp te bieden, maken ze het verschil. Ze zijn een cruciale schakel om zowel medische als andere noden van een gezin aan de oppervlakte te brengen. En als nodig andere instanties te betrekken of door te verwijzen. Dat het recht op gezondheidszorg een apart kinderrecht is, is voor ons erg belangrijk. Kinderen zijn altijd afhankelijk van de volwassenen rond hen en zijn tegelijk constant in ontwikkeling. Als we hun rechten niet respecteren, dan heeft dat een blijvende impact.”

Kinderen bereiken

Uit onderzoek en hun eigen klachtenlijn, ziet het Kinderrechtencommissariaat wat de gezondheidsimpact is wanneer een kind opgroeit in een kwetsbare context, zoals in armoede of in een asielcentrum. Hun gezondheid staat erg onder druk, omdat er minder preventief gewerkt wordt en zorg wordt uitgesteld. Caroline: “In het bereiken van die kinderen zijn er nog stappen te zetten. Er zijn nog altijd financiële drempels en er is nog steeds een gebrek aan vertrouwen in de overheid bij een deel van deze gezinnen. Verpleegkundigen bij Kind & Gezin en in de thuiszorg kunnen hen wel opvolgen en op de radar houden. Dat is een belangrijke taak.”

Wanneer kinderen de weg naar gezondheidszorg vinden, moet er aandacht zijn voor hun recht op informatie en op participatie. Wordt wat er gebeurt op hun maat uitgelegd? Begrijpen ze welke handeling er zal plaatsvinden? Iets oudere kinderen moeten ook kunnen meepraten en participeren. “Ik bezoek regelmatig kinderziekenhuizen en revalidatiecentra en zie dat die steeds meer evolueren naar zachte omgevingen met respect voor de gevoeligheden voor kinderen. Ze gebruiken het kinderrechtenverdrag, al dan niet vertaald in een charter, als leidraad voor hun handelen en opleidingen. Het belang van de nabijheid van een ouder voor het kind bij een medische ingreep is al veel meer vanzelfsprekend dan vroeger. Er worden ook heel wat inspanningen geleverd om het recht op onderwijs te waarborgen als kinderen ziek zijn via Kinderziekenhuizen of de organisatie Bednet. Volgend jaar werken we met het European Network of Ombudspersons for Children (ENOC) rond fysieke gezondheid. Daar zullen zeker aanbevelingen voor onze nationale overheid en de Europese instellingen uit voortkomen.”

Wens je als verpleegkundige een situatie te melden? Dan kan je terecht op kinderrechten.be/ikzoekhulp. Daar is een apart menu voor professionals. Je kan ook mailen of bellen naar het gratis nummer 0800 208 08.

Beeld: Koen Broos

Crisisopvang voor jongere kinderen in ziekenhuizen

In 2023 werden in Vlaanderen 101 kinderen jonger dan 2 jaar tijdelijk opgevangen in een ziekenhuis op de dienst pediatrie omdat er geen plaats was binnen pleegzorg of in een jeugdvoorziening. Het aantal pleegkinderen steeg tussen 2015 en 2023 van 6.534 naar 11.169. Het aantal pleeggezinnen is in de voorbije tien jaar wel verdubbeld, maar vangt de tekorten nog niet op. Pleegzorg Vlaanderen zoekt meer dan 400 crisisopvangplaatsen voor kinderen in nood. Kinderrechtencommissaris Caroline Vrijens: “Wij zien soms hoe kinderen of jongeren door de jeugdrechter worden toegewezen aan een ziekenhuis, zodat ze toch ergens onderdak hebben en in professionele handen zijn. Verpleegkundigen doen wat ze kunnen. Maar ze kunnen daar niet de pedagogische omkadering bieden die de kinderen kunnen krijgen in een jeugdhulpvoorziening. Onlangs kregen we een melding van een extreme situatie waarbij een jongen van 8 jaar met bijzondere zorgbehoeften om niet-medische redenen, maar omwille van plaatsgebrek elders, een jaar doorbracht op een dienst pediatrie van een algemeen ziekenhuis. Dit is natuurlijk niet de juiste plek voor kinderen die niet ziek zijn en legt veel druk op de medewerkers van het ziekenhuis. In het ziekenhuis maken medewerkers zich in die gevallen veel zorgen over de ontwikkeling van de kinderen in kwestie en doen betrokken teams vaak veel inspanningen om de kinderen zo mogelijk goed op te vangen. Maar het ziekenhuis is absoluut niet de juiste plek voor een kind dat geen medische zorg nodig heeft. Vaak krijgen kinderen in die situatie een tijd geen onderwijs, zijn er weinig ontspanningsmogelijkheden, zitten de kinderen veel op de ziekenhuiskamer en is die situatie soms ook onveilig voor henzelf of andere kinderen op de dienst. Veel rechten van deze kinderen komen dus onder druk te staan. Voor kinderen, en nog meer voor jonge baby’s en peuters, is daarnaast de continuïteit en de veiligheid van een stabiele zorgfiguur zeer belangrijk en kunnen er ernstige vragen gesteld worden bij wat dit voor hen betekent op langere termijn.”


Inspiratiegids voor studerende mantelzorgers

Een op de vijf studenten in het hoger onderwijs combineert een studie met de zorg voor iemand uit zijn omgeving, zoals een (groot)ouder, broer of zus. Vijftig procent van deze studerende mantelzorgers ervaart deze combinatie als moeilijk tot zeer moeilijk. Zij nemen namelijk taken en verantwoordelijkheden op die hun leeftijdsgenoten niet hoeven op te nemen. Bovendien is het voor hen vaak veel moeilijker om hun thuissituatie los te laten en zich voluit te concentreren op hun opleiding. Hoewel verschillende onderwijsinstellen al stappen gezet hebben om deze groep studenten beter te ondersteunen, merkt het Steunpunt Mantelzorg dat het een eerder onbekende, onzichtbare groep blijft. Daarom werd in samenwerking met de HOGENT, de Odisee Hogeschool, de Universiteit Hasselt en ZoJong! vzw een inspiratiegids ontwikkeld. Daarin staan tips, handvaten en goede voorbeelden uit het binnen- en buitenland om hogescholen en universiteiten te inspireren een structureel beleid te voeren dat jonge mantelzorgers bijstaat.

Impact op schoolloopbaan

Studerende mantelzorgers ervaren verschillende drempels om hun studie goed te combineren met hun mantelzorgtaken. Zo vinden ze het moeilijk om alle lessen te volgen, hun stages te doorlopen, geconcentreerd te zijn tijdens de les of het studeren. Ze vinden onvoldoende tijd om te studeren, komen regelmatiger te laat of kunnen taken niet tijdig afwerken, … Daardoor lopen jonge mantelzorgers vaak vertraging op in hun studietraject of moeten ze soms hun opleiding volledig stopzetten.[1]

Jongeren beseffen vaak niet dat ze jonge mantelzorger zijn en gaan dus ook niet op zoek naar ondersteuning of begeleiding. Ook studentenbegeleiders, lesgevers of ondersteunende diensten zijn zich vaak niet bewust van het aantal jonge mantelzorgers en welke impact dat heeft op een jongere en zijn studie. Daarom is sensibilisering essentieel, want zonder herkenning volgt geen erkenning en logischerwijs ook geen ondersteuning. Door te sensibiliseren:

  • krijgt de jonge mantelzorger zichtbaarheid en wordt het thema bespreekbaar
  • vermindert de vanzelfsprekendheid en taboesfeer
  • voelen jonge mantelzorgers zich minder eenzaam en vinden ze aansluiting bij andere studenten in gelijkaardige situaties
  • krijgen studenten, lesgevers, studiecoaches, … meer inzicht in de uitdagingen van jong zijn en zorg dragen voor iemand
  • vergroot de gelijkheid van onderwijskansen
  • bevordert de toegang tot hulp

Praktische inspiratiegids

In de inspiratiegids vind je naast goede voorbeelden uit binnen- en buitenland ook concrete tools om als student of docent mee aan de slag te gaan. Meer bepaald gaat het over een vast aanspreekpunt in je instelling, het voorzien van en informeren over een mantelzorgstatuut en het begeleiden van studenten in de aanvraagprocedure, specifieke onderwijs- en examenmaatregelen, tips voor medestudenten om hun klasgenoten te ondersteunen en informatie over gespecialiseerde hulplijnen. Er vloeit meteen ook een nationale actie voort uit dit initiatief. Van 21 tot en met 25 oktober wordt voor het eerst de ‘Week van de Jonge Mantelzorger’ georganiseerd. Noteer deze data alvast met stip in je agenda.

  • Raadpleeg de inspiratiegids hier.

[1] Hennevelt, 2018, Vanhee, 2020, Vanderlinden, 2024.


Petitie voert druk op voor wettelijk verankerde onkostenvergoeding

De onkostenvergoeding voor studenten in het vierde jaar bachelor verpleegkunde is al langer voer voor discussie. Daarom lanceerde NETWERK VERPLEEGKUNDE samen met de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) een petitie die al door bijna 2.500 respondenten werd ondertekend. Beide organisaties wilden voor het einde van de legislatuur een structureel antwoord op Vlaams niveau.

Heel wat studenten schrikken in hun vierde jaar bachelor verpleegkunde van de onkosten die ze moeten maken tijdens hun stage. Door de aard van die stages – weekendwerk, vroege, late of nachtshifts en variërende tijdstippen – is het voor hen bovendien moeilijk om hun opleiding te combineren met een studentenjob. Het resultaat? Studenten haken af of beginnen überhaupt niet aan de opleiding. Hoewel de Vlaamse regering sinds de pandemie elk jaar opnieuw geld vrijmaakt voor een onkostenvergoeding, bestaat hiervoor geen structurele oplossing. De onzekerheid of de vergoeding er het volgende jaar ook nog zal zijn, schrikt nieuwe studenten af.

Nood aan structurele oplossing

Zes van de negen maanden moeten studenten in het laatste jaar bachelor verpleegkunde stage lopen. Hiervoor moeten studenten heel wat onkosten maken: van het vervoer van en naar de stageplek over parking en maaltijden tot het verschaffen van een uniform. Bovenop het inschrijvingsgeld wordt dit een behoorlijke investering voor de studenten. Reden genoeg voor NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS om de handen in elkaar te slaan en een petitie te lanceren. Hun doel? Een structurele, transparante oplossing bekomen voor de beloofde onkostenvergoeding. Tegelijk vragen beide organisaties aandacht voor het mentale welzijn van studenten verpleegkunde en waarschuwen ze voor het mogelijke elitaire karakter van de opleiding.

Het debat over de onkostenvergoeding sleept al enkele jaren aan. In juni 2020 besliste de Vlaamse regering om eenmalig een covidpremie van 1.000 euro uit te keren. Het jaar erop werd dit een eenmalige onkostenvergoeding. Toen al vroeg de VVS om duidelijkheid op de lange termijn. Behalve beloftes is tot nu toe niets structureel uitgewerkt. Een tweede pijnpunt dat NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS aanhalen is de druk op studenten verpleegkunde. Stagelopen is een job geworden. Studenten werken even veel en voeren kwalitatief werk uit, net als het reguliere zorgpersoneel. Bovendien worden ze vaak ingezet om het chronische personeelstekort op te vangen. Bijgevolg haken meer en meer studenten af, wat nefast is voor dit knelpuntberoep. Daarom pleit de VVS ervoor te werken aan het mentaal welbevinden van studenten verpleegkunde. Een derde punt is dat de opleiding verpleegkundige er een voor de happy few riskeert te worden als er geen oplossing komt. Gezien de druk op de gezondheidszorg kan dit geen gewenste evolutie zijn.

Eisen vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE en de VVS

Ten eerste wilden beide organisaties dat er nog binnen deze legislatuur duidelijkheid kwam. Zo wilden ze vermijden dat studenten elk jaar opnieuw moeten bepleiten waarom een onkostenvergoeding nodig is, maar vooral ook de onzekerheid wegnemen voor toekomstige vierdejaarsstudenten. Verder verlangen ze dat de onkostenvergoeding structureel verankerd wordt. Startende studenten weten dan vooraf waaraan ze zich mogen verwachten. Het vierde jaar bacheloropleiding verschilt wezenlijk van heel wat andere opleidingen, dus een duidelijk kader is nodig. Tot slot vraagt de VVS om een evaluatie van de gemaakte stage-afspraken. Dat gaat over het aantal uren per week dat dient gepresteerd te worden, de switch tussen shiften en het aantal weekends verspreid over een stageperiode.

Nieuw elan voor Werkgroep Studenten Verpleegkunde

Met de nieuwe voorzitter Robbe Van Leemput en een nieuwe lichting aan enthousiaste leden is de Werkgroep Studenten Verpleegkunde klaar voor de toekomst. De werkgroep legt toe op diverse actuele thema’s en wil studenten een stem geven op Vlaams en federaal niveau. Dit zijn onder meer:

  • onkostenvergoeding voor vierdejaarsstudenten (bacheloropleiding VVAZ)
  • VIO-statuut voor vierdejaars verpleegkunde (Verpleegkundige-In-Opleiding)
  • kwaliteit van stages en stagebegeleiding
  • wijzigingen in wetgevingen binnen de verpleegkunde
  • het evoluerende zorglandschap en de rol van verpleegkundigen

De werkgroep is er voor alle studenten in de verpleegkunde: basis-, bachelor- en masterverpleegkundige. Op 2 april kwam de werkgroep voor het eerst met het kersverse team samen. De werkgroep behandelde intussen al volgende onderwerpen:

  • hoe houden we de discussie over de onkostenvergoeding actueel?
  • het verduidelijken van de zorg- en leerladder, en de evolutie van het zorglandschap de komende jaren, zodat de werkgroep vragen van medestudenten kan beantwoorden
  • het verwerven van duidelijke inzichten over hoe studenten het tekort aan stageplaatsen ervaren, waar de oorzaak ligt en wat we kunnen ondernemen
  • het uitwerken van een compromis over: moet een CNO vandaag nog een verpleegkundig diploma hebben? Wat met zorgmanagers en hoofdverpleegkundigen?


Transmuraal stageproject zet ouderenzorg in de spotlight

Wie aan de slag wil als verpleegkundige, ontdekt tijdens enkele stages de verschillende types zorg waar je kan beginnen. Om jobs in woonzorgcentra in de kijker te zetten, slaan een aantal instellingen de handen in elkaar voor een transmurale stageopdracht. Zo kan een student proeven van uiteenlopende aspecten van geriatrische zorg. Hopelijk smaakt dat naar meer.

Directies van woonzorgcentra merken de voorbije jaren dat het moeilijker wordt pas afgestudeerde verpleegkundigen aan te trekken. Maartje Wils, directeur Zorg in woonzorgcentrum D’Eycken Brug: “Wanneer eerstejaarsstudenten voor hun stage in een woonzorgcentrum terechtkomen, zijn ze nog wat onwennig. Hun vaardigheden zijn beperkt voor de complexe zorg die onze bewoners nodig hebben. Daarom voeren stagiairs eerder zorgtaken uit. Het beeld ontstaat daardoor dat een verpleegkundige in geriatrie eerder een zorgkundige is, maar dat klopt helemaal niet.”

Geriatrische verpleegkunde is een complexe tak waarin heel wat disciplines samenkomen. Je moet sterk zijn in klinisch redeneren, het casemanagement van a tot z opnemen, de bewoners leren kennen, contactpersoon zijn voor de familie en huisarts, en de zorgplanning bewaken. “Geriatrisch verpleegkundige is een heel mooie functie, maar we moeten van het verkeerde imago af. We zetten hierop in door eerstejaarsstudenten te laten meelopen met verpleegkundigen en de hoofdverpleegkundige. Het wordt zo iets meer een kijkstage, maar ze zien wel wat er allemaal mogelijk is. Een tweede initiatief is de transmurale stage die we aanbieden.”

Een divers traject

Het idee voor de stage ontstond vanuit de werkgroep woonzorgcentra van Palliatieve Zorg Vlaanderen. Door samen te werken met verschillende instellingen kan de stagiair de diverse aspecten van een job als verpleegkundige in een woonzorgcentrum van dichtbij leren kennen. Die transmurale stage kadert in de elfwekenstage in het laatste bachelorjaar verpleegkunde. Tijdens het academiejaar 2023-2024 kon een eerste studente deze stage volgen. Die begon met een periode in woonzorgcentrum D’Eycken Brug, gevolgd door het Heilig Hart Ziekenhuis in Leuven op de diensten geriatrie en palliatieve zorgen, en een week bij de verpleegkundig consulenten van thuiszorgorganisatie Panal. Daarna werkte de stagiair een case uit over hoe zorgkundigen opgeleid kunnen worden in goede, palliatieve zorg.

“Een stevig maar belangrijk programma”, bevestigt Maartje. “Vandaag hebben studenten een fout beeld door tegenvallende stages en negatieve berichtgeving in de media. Hiermee willen we ouderenzorg in een positief daglicht zetten. Met ons woonzorgcentrum ondernemen we ook op andere manieren actie. Zo participeren we in challenges van scholen in de buurt, zelfs als het niet rechtstreeks met verpleegkunde te maken heeft. Zo werkten we vorig jaar met studenten rond de vaststelling dat woonzorgcentra vaak aan de rand van een gemeente worden gebouwd, terwijl je de mensen net wil binnentrekken. Studenten bekijken zoiets op een nieuwe manier en komen tot andere oplossingen.”

Het mooiste wat er is

Volgend jaar komt er alvast opnieuw een transmurale stage. Deze keer niet rond palliatieve zorg, maar over een nog te bepalen thema. “Geriatrische zorg is het mooiste wat er is in de verpleegkunde”, voegt Maartje nog toe. “Alle disciplines komen samen, zoals neurologie, traumazorg en cardiologie. In een ziekenhuis moet je net specialiseren in één expertise. Bovendien is ook de mens achter de bewoner zo mooi. Iemand met negentig jaar levenservaring heeft heel wat boeiende verhalen te vertellen. Als verpleegkundige ga je op zoek naar de beste manier om de complexe zorg voor die persoon te organiseren voor een zo goed mogelijk levenseinde. Prachtig toch?”


Leerlingen onvoldoende voorbereid op arbeidsmarkt

Enkele recente bevragingen van BEFEZO, de beroepsorganisatie voor zorgkundigen, onthullen een zorgwekkende realiteit. Bijna vierhonderd leerkrachten uit het secundair onderwijs vinden dat leerlingen na een zesde jaar gezondheidszorg niet klaar zijn voor de arbeidsmarkt. De oorzaak? De onderwijshervormingen in combinatie met de nieuwe federale wetgeving die net meer verantwoordelijkheden aan de zorgkundige toevertrouwt. Tegenstrijdigheden die tot gevaarlijke situaties leiden.

BEFEZO, de Belgische federatie voor zorgkundigen, trekt aan de alarmbel. Uit recente bevragingen bij zowel studenten[1], leerkrachten als werkgevers[2] klinkt een luide en duidelijke noodkreet. Maar liefst tachtig procent van de middelbare scholen in Vlaanderen die een (voorbereidende) zorgopleiding aanbieden, ging op de oproep in. “Het is duidelijk dat dit thema leeft”, zegt BEFEZO-voorzitter Paul Cappelier. “Wie zijn zesde jaar van de arbeidsmarktfinaliteit opleiding, het vroegere BSO, tot verzorgende – huishoudkundige afrondt, is grondig geschoold in huishoudelijke en logistieke taken. Relevante kennis, maar het ontbreekt deze studenten aan een gedegen theoretische en praktische basis van zorghandelingen en toevertrouwde verpleegkundige handelingen die als basis dienen om door te stromen naar een opleiding tot zorg- of verpleegkundige. Nochtans taken waar ze steeds meer voor ingezet worden op de werkvloer. Het tekort aan ervaren leerkrachten en vooral de essentiële opleidingsuren liggen hiervoor aan de basis.”

Stages die versterken

Zorgkundigen willen beter opgeleid worden om hun verantwoordelijkheid in de sector veilig en met vertrouwen op te nemen. Ook de leerlingen die hun beroepskwalificatie krijgen na zes jaar dubbele finaliteit (vroeger TSO) ervaren deze tekorten. Paul: “Theoretisch zijn ze geschoold om de stap naar een bacheloropleiding te beginnen maar als zorgkundige zijn ze niet klaar voor het werkveld. Ze kunnen patiënten wassen en verschillende logistieke taken opnemen, maar bij de toegestane verpleegkundige handelingen loopt het mis. Dat vormt een direct gevaar voor de patiënten en bewoners en op lange termijn voor de hele zorgsector.”

Daarom pleit BEFEZO voor een betere ondersteuning van leerkrachten, met wetenschappelijk onderbouwd lesmateriaal en voldoende tijd om een veilige en kwalitatieve zorgervaring te bieden aan leerlingen tijdens diverse stages. Wat die stages betreft: ook hier knelt het schoentje. Er blijken wel voldoende stageplaatsen te zijn, maar de juiste, intensieve begeleiding ontbreekt. “Dat signaal komt zowel vanuit de onderwijs- als zorginstellingen die hiervoor nauwelijks personeel kunnen vrijmaken. Juridisch gezien mag ook niet eender wie een stage begeleiden, we zien dat dit in de praktijk wel gebeurt. Sommige basisvaardigheden worden bovendien soms voor het eerst ingeoefend op stage of bij een eerste werkervaring, dat is niet de bedoeling. De collega-verpleegkundigen verwachten in hun team competente zorgkundigen die hen professioneel kunnen ondersteunen binnen een gestructureerde equipe.”

Overleg tussen sector en beleid

De resultaten van de bevraging zijn duidelijk: zonder drastische veranderingen dreigt de veiligheid en kwaliteit van zorg in het gedrang te komen. Maar sterker nog het zal ook nefaste gevolgen hebben voor de instroom van zowel zorgkundigen als verpleegkundigen. Deze opleidingen zijn namelijk allesbehalve kwalitatief en wervend om doorstroom te genereren. Dit terwijl we net een immense instroom nodig hebben om de uitdagingen van de vergrijzing aan te kunnen. BEFEZO is daarom in gesprek met Vlaams minister van Welzijn Hilde Crevits en onderwijsminister Ben Weyts, om de zorgopleidingen te herzien en te verbeteren. “De vragen zijn prangend”, besluit Paul. “De deskundigheid, veiligheid en de aanwezigheid van deze vorm van zorgverlening staan op het spel. Het belang van een grondige opleiding voor zorgkundigen is een prioriteit om de kwaliteit van zorg te waarborgen en ons toekomstig zorgpersoneel goed voor te bereiden op de uitdagingen van de arbeidsmarkt.”

[1] Bevraging om prioriteiten aan te duiden om de kwaliteit van de (opleiding) zorgkundige te versterken – BEFEZO (2023)

[2] BEFEZO onderwijshervorming SO opleiding zorgkundigen. Voorjaar 2024.


ePortfolio als basis voor werkplekleren

In 2020 startten de UGent, KU Leuven en Arteveldehogeschool gezamenlijk het FWO-SBO-onderzoeksproject Scaffold op. Het doel? Een prototype van een digitaal opleidingsportfolio creëren op basis van wetenschappelijk onderzoek om studenten in de gezondheidszorg te ondersteunen bij hun competentieontwikkeling. In november 2023 vond het Scaffold-slotevent plaats. Met projectmanager prof. dr. Mieke Embo maken we de balans op van vier jaar onderzoek.

In artikel 8 van de kwaliteitswet staat dat elke beroepsprofessional in de gezondheidszorg verantwoordelijk is om zijn visum, bevoegdheid en bekwaamheid aan te tonen via een portfolio, liefst digitaal. Voor prof. dr. Mieke Embo, projectmanager van het Scaffold ePortfolio-onderzoek en verbonden aan de UGent, Arteveldehogeschool en UAntwerpen, mag dit geen dode letter blijven. “Vanuit ons onderzoeksproject wilden we een prototype van een digitaal portfolio uitwerken dat studenten helpt bij competentiegericht en levenslang leren”, zegt ze. “Wat Scaffold uniek maakt, is dat we evidencebased en multidisciplinair te werk gegaan zijn. Zo hadden we wetenschappers in communicatie, onderwijs en juristen aan boord samen met de gezondheidszorgdisciplines van arts-specialisten, huisartsen, bachelor opgeleide zorgprofessionals en HBO5-verpleegkundigen.”

Brede wetenschappelijke evidentie

In Vlaanderen is er geen formeel gefinancierd systeem voor mentorschap. “Iedereen die dit opneemt in het werkveld, doet dit on top of the job”, gaat prof. dr. Embo verder. “Dat creëert een enorm spanningsveld tussen de werkplek en de onderwijsinstellingen. Er bestaan tal van losse initiatieven, evenwel zonder veel cohesie. Nochtans hebben beide actoren elkaar nodig, want studenten zijn de toekomstige zorgprofessionals. In de praktijk zien we dat de veiligheid van zorg altijd primeert en de werkdruk overal hoog ligt. Voldoende tijd vinden om studenten op te leiden vormt dan een uitdaging. Door onze opzet hebben we verbinding gemaakt op het punt waar velen zoekende zijn. Daarnaast is de brede wetenschappelijke evidentie, ondersteund door vier doctoraatstudenten, nieuw. Het resulteerde niet alleen in een prototype, maar liet ons toe veel componenten van het werkplekleren onder de loep te nemen. Deze zijn relevant zowel voor dit portfolio en voor studenten in opleiding als bij na-opleidingen. De kwaliteit van onderwijs en zorg in het werkveld stond hierbij voorop.”

User-designed prototype

De focus van het eerste werkpakket lag op het ontwikkelen van het ePortfolio. “De kernvraag was of we een generiek portfolio konden maken voor alle gezondheidszorgprofessionals in Vlaanderen”, aldus prof. dr. Embo. “Het prototype is ontwikkeld vanuit de gebruikers en met hen getest. Elke functionaliteit is dus user-designed. Zo hadden we geen individuele onderwijsinstelling of opleiding voor ogen. Al snel bleek dat context zeer bepalend is, de noden van een vroedkunde-opleiding zijn anders dan die van een huisartsenopleiding. Dat de situatie vandaag niet vanzelfsprekend is, bewijst volgend voorbeeld: een zorginstelling heeft studenten vroedkunde uit drie verschillende hogescholen. Elke hogeschool heeft een iets andere invulling van het curriculum, een werkt met een papieren portfolio, de twee andere met een digitaal portfolio maar elk met een verschillend design. Dat maakt het bijzonder complex voor die zorginstelling. Als het portfolio niet centraal of beleidsmatig gestuurd wordt, dan is dat de realiteit op de werkvloer. Met dit prototype zien we dat we nog verder kunnen gaan om dicht te blijven bij de kern van het levenslang leren.”

Ondersteuning en omkadering

Uit het tweede werkpakket rond pedagogie kwam het belang van een goede ondersteuning van mentoren naar boven, die bovendien individueel en op maat is. Het ePortfolio bevat daarom specifieke tools om dit te faciliteren. Vanuit het derde pakket rond de juridische aspecten van beroepsgeheim en privacy bleek dat er nog veel onwetendheid bestaat hieromtrent. “De technologie die vandaag beschikbaar is, zoals video-opname, laat heel veel toe, maar is daarom niet altijd toegestaan. We kunnen veel leren uit observatiemomenten tussen een student en een zorgvrager, alleen moet dat zeker goed gekaderd zijn vanuit een juridisch standpunt. Het moet duidelijk zijn wie wat mag bekijken bijvoorbeeld, om de privacy van alle betrokkenen te vrijwaren. In ons portfolio hebben we dat ingebouwd in de functionaliteit, wat vrij uniek is. Al is er ruimte voor verdere ontwikkeling en er is een duidelijke nood aan training.”

Leercontinuüm

In het vierde pakket bekeek Scaffold hoe een videotool in het portfolio geïntegreerd kan worden. Dat opent perspectieven om in de toekomst de link te leggen tussen het portfolio en beschikbare e-learning modules. “Als je uit het portfolio ziet welke competenties je nog nodig hebt, dan vind je zo makkelijk de weg naar de juiste opleidingsmodules”, vult prof. dr. Embo aan. De insteek van het vijfde werkpakket was het beoordelen van competenties op de werkplek. “Via het project konden we het curriculum van de huisartsen en de toetsing van de competenties bij de huisartsen bekijken. Tegelijk werkten we een nieuwe methodiek om te toetsen uit. Dat op zich is bijzonder waardevol, want het curriculum is er nu en blijft beschikbaar, los van de Scaffold-tool. In het prototype zijn deze competenties uiteraard ook ingebed. Maar het bewijst opnieuw de duurzaamheid van alle deelprojecten.”

Het zesde pakket sluit hierbij aan en legde zich toe op het visualiseren van de continue competentiegroei, met een focus op de bachelor- en HBO5-opleidingen. “Als een student van de ene naar de andere stage gaat, willen we zicht hebben op wat die allemaal gedaan heeft, zonder alle details mee te krijgen. Vandaag is er ook een discontinuüm tussen de verschillende opleidingen en de stap naar het werkveld, want het zijn aparte items. Een digitaal portfolio kan zo’n leercontinuüm ondersteunen zodat de evolutie van de persoon van opleiding naar postgraduaat, master en werkveld duidelijk is.”

Scaffold 2.0

Nu het Scaffold-project is afgerond, is duidelijk hoeveel werk er nog op stapel ligt. Prof. dr. Embo: “We merken dat het werkveld nog steeds aan het beginpunt staat en meer ondersteuning nodig heeft bij competentiedenken en nood heeft aan competentiekaders in relatie met de beroepsprofielen. Op de werkvloer stelt men zich de vraag wat van welke student verwacht mag worden en welke competenties een specifieke zorgprofessional zou moeten hebben. Dat we geen beleidsmatige cel hebben die deze duurzaamheid garandeert, maakt het extra moeilijk. In al onze werkpakketten streefden we naar duurzaamheid van implementatie, niet alleen wat het prototype zelf betreft. Nu liggen er dus heel wat ideeën op tafel die we verder willen uitschrijven tot nieuwe projecten. Idealiter kunnen we dit prototype doorontwikkelen tot een versie 2.0 om te komen tot een professioneel portfolio voor het werkveld. Zo kunnen we leercontinuïteit stimuleren na de opleiding.”

 

Foto: Ine Dehandschutter

Wat omvat het Scaffold-onderzoeksproject?

Het onderzoeksproject bestond uit zeven werkpakketten, elk door een prof geleid:

  • ontwerpen van ePortfolio-modules
  • ontwikkelen van ePortfolio-vormingspakketten
  • beschrijven van wetgeving bij ePortfolio-gebruik
  • onderzoek naar gebruik van video bij arts-specialisten (in opleiding)
  • onderzoek naar beoordeling bij huisartsen (in opleiding)
  • competentieontwikkeling in de gezondheidszorg

Tijdens het project kon het Scaffold-team rekenen op de steun en kritische reflectie van een interdisciplinaire en internationale gebruikersgroep. Het Scaffold-project werd gefinancierd door FWO: “SCAFFOLD” – FWO-referentienummer: S003219N.

Voor meer info kan je terecht op de website: www.sbo-scaffold.com.


Wel of geen flexi-jobs voor zorgberoepen? Een onderzoek

Voor wie graag een centje bijverdient of zich tijdens zijn pensioen wil blijven inzetten voor de maatschappij, zijn flexi-jobs een interessante piste. Door de personeelsschaarste in de zorgsector wordt nu ook in de richting van flexi-jobbers gekeken. Julie Hendrix, masterstudente management en beleid van de gezondheidszorg aan de KU Leuven onderzoekt in haar masterproef[1] of het flexi-job-statuut hiervoor een structurele oplossing is.

De zelfstandige verpleegkunde, de interimverpleegkundige, de projectverpleegkundige en binnenkort ook de flexi-verpleegkunde? Ondanks de recente uitbreiding van flexi-jobs naar twaalf extra sectoren[2], blijven verpleeg- en zorgkundigen uitgesloten. Toch wordt de piste verder onderzocht om personeelstekorten in de zorg in de toekomst op te vangen. Is dat wel een goed idee? “De meningen daarover zijn sterk verdeeld”, vertelt Julie Hendrix, masterstudente management en beleid van de gezondheidszorg aan de KU Leuven. “Het statuut roept heel wat vragen en bezorgdheden op over onder andere de kwaliteit en continuïteit van zorg”.

Thema dat sterk leeft

De VDAB heeft momenteel ruim 4.200 vacatures voor verpleegkundigen en meer dan 2.800 voor zorgkundigen. Naast het nijpende tekort aan personeel is er een gigantische zorgvraag die alleen maar toeneemt. Omdat het onderwerp zo leeft, besloot Julie hier onderzoek naar te doen in haar masterproef. Onder begeleiding van haar promotor Koen Van den Heede, docent aan de KU Leuven, stelde ze een onderzoeksvoorstel op. Vervolgens interviewde ze twaalf belangrijke stakeholders waaronder vakbondsafgevaardigden, een gepensioneerde verpleegkundige, een directeur van zowel een ziekenhuis, woonzorgcentrum als een thuiszorgdienst, een federaal parlementslid, een werkgeversorganisatie, een zorgkoepel, een beroepsorganisatie, een arbeidsrechtdeskundige en een betrokkene uit het onderwijs.

Voorwaarden voor een structurele oplossing

“Alle interviews volgden hetzelfde stramien waarbij we peilden naar de visie over het flexi-jobstatuut voor zorgberoepen. We gingen dieper in op de patiënttevredenheid, de kwaliteit en continuïteit van zorg, de stabiliteit en samenwerking binnen teams, de werklast voor werknemers met een flexi-jobstatuut en de sociale zekerheid. Op basis van deze gesprekken formuleer ik een antwoord op de vraag of flexi-jobs een structurele oplossing zijn voor personeelstekorten in de zorg op lange en korte termijn”, legt Julie uit.

De antwoorden zijn op zijn zachtst uitgedrukt zeer uiteenlopend. Het is meteen duidelijk dat er heel wat randvoorwaarden gekoppeld zijn aan het inzetten van flexi-jobbers in de zorg. Onder andere de nodige kennis en ervaring over het verpleegkundig beroep bezitten, een duidelijk kader voor toegestane handelingen en taken scheppen, essentiële opleidingen voorzien vanuit de instellingen, en continuïteit van zorg en dienstverlening garanderen komen naar voren. Het is volgens Julie onmogelijk om op korte termijn aan deze voorwaarden te voldoen. Volgens haar is het essentieel dat de beleidsmakers hierover grondig in gesprek gaan met het werkveld, de vakbonden en de beroepsorganisaties.

Kansen en uitdagingen

Verpleegkundigen die onder het flexi-jobstatuut zouden werken, zullen vaak goed opgeleide mensen zijn. Het zou bovendien de verantwoordelijkheid van de instellingen en werkgevers worden om deze werknemers van de nodige opleiding te voorzien. Verschillende stakeholders zeggen dat men daardoor niet moet vrezen voor een verlies van continuïteit en kwaliteit van zorg. Enkele participanten benadrukten dat werkgevers zoveel mogelijk dezelfde flexi-jobber zouden kunnen inzetten om de patiënttevredenheid te waarborgen, zodat collega’s en patiënten de flexi-jobwerknemer leren kennen.

Het opnemen van flexi-jobbers in een vast team kan ook uitdagingen met zich meebrengen op het gebied van samenwerking en coördinatie. Binnen de huidige complexiteit van de zorg is men daarentegen gewend hiermee om te gaan. Ook bestaat het risico dat flexi-jobbers vooral de aantrekkelijke shiften willen doen en de onaantrekkelijke zo vrijwel geheel naar de verantwoordelijkheid van het vaste zorgpersoneel verschuiven. Dit kan leiden tot een nog hogere uitval onder de vaste medewerkers. Een ander tegenargument is dat flexi-jobs de sociale zekerheid in zekere mate ondermijnen door onbelaste bijverdiensten. Andere stakeholders stellen dat dit vergelijkbaar is met andere sociale voordelen die als normaal worden beschouwd.

Flexi-jobs bieden mogelijkheden

Julie: “Verpleegkundigen die willen bijklussen zouden extra uren kunnen presteren op een gekende dienst of verpleegkundigen in andere functies behouden zo de voeling met het werkveld. Ook gepensioneerde verpleegkundigen bezitten kennis en ervaring die een interessante aanvulling kunnen betekenen voor de sector. Of gescheiden verpleegkundigen die willen bijklussen in de week dat de kinderen bij de ex-partner zijn. Zij doen nu flexi-jobs in andere sectoren en dat is jammer. We verliezen hun expertise terwijl we ze zo hard nodig hebben.”

De eerste resultaten tonen aan dat er zowel voor- als tegenstanders zijn van het uitbreiden van het flexi-job statuut naar zorgberoepen. Voorstanders beweren dat gezien het enorme personeelstekort het altijd beter is om af en toe iemand aan het bed te hebben dan helemaal niemand. Tegenstanders vinden dat er structurele oplossingen moeten komen in plaats van het introduceren van een nieuw statuut, bovenop de golf van uitzendarbeid en projectstaffing. Julie: “Mits een duidelijk wetgevend kader voor flexi-jobs binnen zorgberoepen lijkt zo’n statuut wel een deel van de oplossing om personeelstekorten op te vangen. Al is het op korte termijn niet mogelijk om hierop terug te vallen.”

[1] Bij het opstellen van dit artikel was het onderzoek nog lopende. De eindresultaten en aanbevelingen worden voorgesteld in juni 2024.

[2] Programmawet van 22 december 2023. Belgisch Staatsblad (29 december 2023).

Dit zegt de wet over flexi-jobs voor zorgtaken[1]:

Wat de private of publieke zorgsector betreft kunnen de uit te voeren functies geen zorgfuncties zijn. De personen die de zorgfuncties uitvoeren, moeten een bijzondere kwalificatie hebben om zorghandelingen te verrichten. Een kwaliteitsvolle zorg rond het bed van de patiënt vraagt bovendien om een dienstverlening door gekwalificeerd personeel dat is ingebed in een zorgequipe. Dit kan niet worden gerealiseerd met een systeem van flexi-jobs.

[1] https://www.dekamer.be/FLWB/PDF/55/3015/55K3015001.pdf

Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.


Impact gewijzigde financiering op specialisatie verpleegkundigen

Sinds 2019 voorziet de Vlaamse gemeenschap geen financiering meer voor de bijzondere beroepstitel (BBT) en de bijzondere beroepsbekwaamheid (BBK). Met de hervorming van de bacheloropleiding van drie naar vier jaar is toen beslist om de middelen die bestemd waren voor de BBT en BBK in te zetten voor het vierde jaar verpleegkunde.

In de Franstalige gemeenschap is deze financiering er wel nog. NETWERK VERPLEEGKUNDE is verontrust over de ongelijkheid die zo gecreëerd wordt tussen Vlaamse en Waalse studenten. Bovendien, gezien de toenemende vraag naar specialisatie omwille van de toenemende complexiteit van zorg in alle sectoren, is een aanhoudende gelijkmatige evolutie van de BBT en BBK hiermee van groot belang. De grootste zorgenkinderen zijn de BBT en BBK geestelijke gezondheidszorg en geriatrie, zo tonen onderstaande grafieken aan.

Het aantal verpleegkundigen in België nam met 10,7 procent toe tussen 2017 en 2022. Iets minder dan een vijfde van hen heeft een BBT of BBK. Het aandeel verpleegkundigen met BBT/BBK groeide met 18 procent in diezelfde periode, tegenover een toename van 9,2 procent voor verpleegkundigen zonder bijzondere erkenning.

 

Van de verpleegkundigen met een BBT of BBK heeft het merendeel een bijzondere beroepstitel. Hun aandeel nam met 15,3 procent toe tussen 2017 en 2022. Het aantal verpleegkundigen met een bijzondere beroepsbekwaamheid steeg evenwel met 28,3 procent.

 

Bij verpleegkundigen met een bijzondere beroepsbekwaamheid noteren we de opvallendste stijging bij palliatieve zorg (+ 69,6 %), gevolgd door diabetes (+ 53,6 %) tussen 2017 en 2022. Daartegenover staat dat GGZ en geriatrie respectievelijk slechts met 19,7 en 17,1 procent toenamen.

 

Bij verpleegkundigen met een bijzondere beroepstitel zien we de grootste stijging bij intensieve zorg (+ 18,9 %), gevolgd door pediatrie – neonatale (+ 17,9 %) tussen 2017 en 2022. Operatie en oncologie namen toe met respectievelijk 14,4 en 13,8 procent, waar de stijging bij GGZ (+ 7,2 %) en geriatrie (+ 4 %) opmerkelijk lager ligt.

 

Bronnen:

  • Jaarstatistieken met betrekking tot de beoefenaars van gezondheidszorgberoepen in België. Aantal beoefenaars met het recht om het beroep uit te oefenen op 31/12/2021 en instroom 2021, p 69 gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/statan_2021_-_nl.pdf
  • Jaarstatistieken met betrekking tot de beoefenaars van gezondheidszorgberoepen in België: aantal beoefenaars op 31/12/2022 en instroom 2022