Planning en uurroostering efficiënt aangepakt
Personeelsplanning en uurroosters opmaken zijn een belangrijk onderdeel van het takenpakket van hoofdverpleegkundigen. Het is een puzzel die gelegd moet worden en daar wordt steeds veel moeite in gestoken. Vakanties, werkregimes, vroege of late diensten, … Alles en iedereen moet een plek krijgen. Gelukkig bestaan er handige tools en software om efficiënt te werken.
In AZ Maria Middelares in Gent pakken ze uurroosters al jaar en dag anders aan. Iedere medewerker in het ziekenhuis kent zijn werkschema al lang op voorhand. “Wie wil kan zelfs drie tot vier jaar vooruit plannen”, zegt Kristof Cooremans, die als stafmedewerker van het verpleegkundig departement instaat voor de personeelsbegroting, planning en roostering. “We werken met de tool Saga. Zo krijgt elke medewerker in het ziekenhuis zicht op zijn of haar rooster, de prestaties, de stand van de tellers voor vakantiedagen, … Je kan er ook afwezigheden en verlofaanvragen in doorgeven of overuren ingeven.”
De manier van werken in het AZ Maria Middelares maakte een hele evolutie mee. Zo’n dertig jaar geleden gebeurde de personeelsplanning nog op papier. “We gingen 25 jaar geleden over naar een Excelbestand, dat ik bij mijn indiensttreding samen met hr en het IT-departement verder ontwikkelde”, zegt Kristof. “In 2020 schakelden we dan over op Saga van Toba HR.” Het Excelbestand stond zeer goed op punt en was doordacht uitgewerkt, maar vertoonde ook enkele nadelen. Zo moest de loonadministratie alle informatie uit de Excel manueel overtypen in de loonsoftware. Het legde ook een hoge werkdruk op bij de leidinggevenden die alles steeds moesten controleren.”
Op basis van patronen
AZ Maria-Middelares is niet het enige ziekenhuis dat deze software gebruikt. Wel benutten ze de mogelijkheden in functie van patronen en schema’s in plaats van het te werken saldo. “Eigenlijk is aan onze manier van werken niet veel veranderd. We hebben schema’s van vb. tien, twaalf of vijftien weken die steeds terugkomen”, zegt Kristof. “Dat is zo voor alle 1.830 collega’s in het ziekenhuis. Van logistieke krachten tot verpleegkundigen en leidinggevenden. De uren zijn met andere woorden maanden – of zelfs jaren – op voorhand gekend en wijzigingen of onderling wisselen is nog altijd mogelijk. De uitrol gebeurt zestien maanden op voorhand en er zijn controles ingebouwd die juridisch afgetoetst zijn. Deze manier van werken biedt gemoedsrust, zowel voor de werknemers als voor de leidinggevenden die niet iedere maand opnieuw de puzzel moeten leggen. Dat verloopt globaal.” Dat beaamt ook Marc Merchier, palliatief zorgcoördinator en lid van de werkgroep Palliatieve Zorg van NETWERK VERPLEEGKUNDE. “Het is een lust om mee te werken. Dat Excelbestand werkte goed, maar was weinig efficiënt. Je krijgt een goed overzicht voor het hele jaar en dat brengt rust op de werkvloer.”
Door te werken met een vast patroon kan ook de mobiele equipe gerichter ingeschakeld worden en anticiperen op eventuele tekorten op bepaalde afdelingen. Ook tijdens COVID-19 bleven de schema’s doorlopen. “Op de materniteit was een permanente bestaffing nodig en het personeel van afdelingen die gesloten waren sprongen in waar nodig”, legt Kristof uit. “Je ziet namelijk duidelijk hoeveel vroege, late of nachtdiensten je gedaan hebt. Dat wordt in het systeem aan de nodige checks getoetst zodat alles correct verloopt. Daarnaast is ook heel wat rapportage mogelijk, van het hele ziekenhuis of per medewerker. Iedereen die aan boord komt heeft een uniek schema dat we inputten. Om het programma up and running te krijgen, was er dus wel heel wat invoerwerk nodig. Daar plukken we vandaag de vruchten van.”
Meer dan een Excel
Aan de keuze voor dit specifieke softwarepakket ging heel wat marktverkenning vooraf. Zo ging het ziekenhuis voort op referenties van anderen, de brede mogelijkheden, de vertrouwelijkheid waarop met data omgegaan wordt en de stabiliteit van het programma. “Saga is marktleider en helpt ons om de pluspunten van het Excel-bestand om te zetten in een handig softwarepakket. Dat was dan ook onze voorwaarde: het nieuwe systeem moest meer kunnen dan de Excel. We bouwen verder op die goede fundamenten met duidelijke parameters en voldoende controles”, zegt Kristof.
“Het gebruiksgemak van de tool is er voor werknemers en leidinggevenden en het biedt krankzinnig veel voordelen”, zegt Marc. “Je kan je planning ook thuis raadplegen of digitaal verlof aanvragen. We werken met duidelijke kleurcodes om buffers in te bouwen tijdens vakantieperiodes en je ziet zelf duidelijk hoeveel uren je presteerde en hoeveel vakantiedagen je nog over hebt. Als nieuwe medewerker krijg je op de eerste werkdag een e-learning. Daarin leer je de basis. Dat verloopt vlot. Ik hoor weinig verpleegkundigen die nog veel vragen hebben achteraf. Het is een gebruiksvriendelijk project dat de investering meer dan waard was. De stafmedewerkers hebben deze beslissing dan ook niet zomaar gemaakt. Naast hun marktonderzoek, hoorden ze ook naar de klachten, wensen en noden op de werkvloer. Zo konden ze doelgericht een voorstel doen.” Kristof besluit: “Niet alleen de tool, maar ook onze werkwijze met planningspatronen draagt bij tot meer tevredenheid op de werkvloer. Wie wil kan zo nevenactiviteiten plannen, kan de opvang van de kinderen op een rustige manier regelen, plant feestdagen tijdig in, … Zo dragen we ons steentje bij om attractief te zijn.”
Recht op deconnectie: hoe maak je dat waar?
Een van de maatregelen in de Wet houdende diverse arbeidsbepalingen van 3 oktober 2022 (BS van 10 november 2022) is het recht op deconnectie voor werknemers. Ook in de zorgsector is de nieuwe wet een hot topic. Doctoraatsonderzoeker Alice Verlinden van Onderzoekseenheid Work and Organisation Studies aan de KU Leuven, onderzoekt de impact van (de)connectie op het welzijn van werknemers. De nood aan concrete afspraken is groot.
Sociale media zijn alsmaar moeilijker weg te denken uit ons dagelijks leven. Door het intensieve gebruik ervan vloeien werk- en privé steeds vaker in mekaar over en mensen krijgen het gevoel altijd bereikbaar te moeten zijn. Een appje om in te springen voor een collega, vragen over het werk in de facebookgroep van je team tijdens je vakantie, ’s nachts wakker gebeld worden om in te springen tijdens de ochtendshift: het zijn allemaal voorbeelden van situaties die zich in de privésfeer van een werknemer afspelen maar die werkgerelateerd zijn. “In heel veel gevallen zijn mensen zich niet bewust van de impact hiervan”, vertelt Alice. “Onderzoek wijst uit dat stress en vermoeidheidsklachten sterk toenemen wanneer werknemers niet mentaal kunnen loskoppelen van het werk.”
Duidelijke richtlijnen
Goede afspraken over bereikbaarheid en formele communicatie zijn essentieel: Wie is wanneer wel of niet beschikbaar? Via welke media wordt over het werk gecommuniceerd? Hoe snel verwachten we reactie op formele vragen? Wat doen we met smartphones op het werk. In sommige sectoren zal de uitvoering een pak eenvoudiger zijn. Zo schakelen sommige bedrijven hun server uit na de werkuren zodat werknemers geen toegang meer hebben tot de digitale werkomgeving. In de zorgsector zit je met allerhande teams en ploegen die 24/7 door elkaar lopen, daar is dat geen optie. Anderzijds ontneem je werknemers zo de kans om autonoom te kiezen hoe ze hiermee omgaan. Ook daar ligt weer een vage grens. Welke afspraken dragen echt bij aan het welzijn op het werk?
Nood aan een duidelijk kader
In Ronse was hr-manager van VZW Werken Glorieux Isabel Van De Velde al begonnen aan een ontwerp om hierop in te zetten. “We doen regelmatig personeelsbevragingen over welzijn. Dit item kwam sterk naar voor als risico voor ons personeel en ons ziekenhuis engageert zich dan ook honderd procent om het welzijn intern te verbeteren. We willen allesbehalve dat het positieve contact tussen onze teams vermindert, maar duidelijke afspraken over formele en informele communicatie zijn echt noodzakelijk. Wat posten we in een WhatsAppgroep met de collega’s en welke zaken regelen we uitsluitend telefonisch of via mail?”
Concreet schrijft de Wet het volgende: werkgevers die twintig of meer werknemers tewerkstellen moeten afspraken maken over het recht van werknemers op deconnectie als zij niet moeten werken en de modaliteiten om dit toe te passen. Er moet een cao gesloten worden die tenminste vermeldt wat volgt:
- de praktische modaliteiten voor de toepassing door de werknemer van diens recht om niet bereikbaar te zijn buiten zijn uurroosters;
- de richtlijnen voor een dusdanig gebruik van de digitale hulpmiddelen dat de rusttijden, verlof, privéleven en familieleven van de werknemer gewaarborgd blijven;
- vorming- en sensibiliseringsacties voor werknemers en leidinggevenden met betrekking tot het verstandig gebruik van digitale hulpmiddelen en de risico’s die verbonden zijn aan overmatige connectie.
Getuigenissen uit het werkveld
NETWERK VERPLEEGKUNDE lanceerde in maart een oproep op hun sociale media – hoe kan het ook anders – over het recht op deconnectie. Enkele verpleegkundigen reageerden:
“Ik zit bewust niet in de WhatsAppgroep van het werk. De sociale druk is er wel om erbij te horen, maar ik verkies wat offline tijd na het werk.” – Door Lahousse, verpleegkundige hematologie AZ Sint-Jan Brugge.
“Wij hebben een WhatsAppgroep, aangemaakt door de hoofdverpleegkundige. Dit is gemakkelijk om vlug op de hoogte te zijn over de dienst. We gebruiken het ook om privé iets te delen of om samen iets te doen. Het schept een band. Je bent vrij om deel te nemen en iets te posten.” – Stijn Van Waes, geriatrisch verpleegkundige met specialisatie in palliatieve zorg in WZC De Liberteyt.
“Het is dubbel. In het verleden werd ik soms overspoeld door info en de verplichting om in te springen is groter als je ziet dat niemand anders kan. Via die kanalen word je daar meer mee geconfronteerd. Anderzijds is het een fijn instrument om dingen te delen. Bij ons zijn er specifieke richtlijnen over het gebruik van smartphones en we zijn meer alert geworden voor sociale media.” – Patricia Decoster, lid werkgroep hoofdverpleegkundigen bij Netwerk Verpleegkunde.
Breed zorgkader garandeert kwaliteit van zorg
De grote uitdagingen in de thuiszorgsector zijn gekend: de vergrijzing van de bevolking, de krapte op de arbeidsmarkt, de uitstroom van verpleegkundigen en de shift van ziekenhuis- naar meer eerstelijnszorg. Hoe gaan hoofdverpleegkundigen in de thuiszorg met deze veranderingen om? Rita Lanssens, hoofdverpleegkundige bij het Wit-Gele Kruis Diksmuide, legt uit hoe haar afdeling werkt.
Bijna 35 jaar is Rita Lanssens aan de slag als thuisverpleegkundige binnen het Wit-Gele Kruis in Diksmuide en sinds twaalf jaar als hoofdverpleegkundige. In die periode zag ze de thuiszorg enorm evolueren. “We komen van een tijdperk waarin we als thuisverpleegkundigen alles zelf deden voor onze patiënt. Als echte Florence Nightingale’s zeg maar. Dat ging van de verpleegkundige zorg tot het klaarleggen van de kleren, het wassen en opspelden van het haar, enz. Vandaag zijn we anders georganiseerd en zetten we in op een bredere ondersteuning om de zorg op te nemen”, vertelt ze. “Sommige tools helpen ons daarbij, zoals het elektronisch verpleegdossier, dat een veel betere opvolging van onze patiënten toelaat. Ook al vraagt het een bijkomende inspanning van de verpleegkundigen om alles correct bij te houden, het is een zeer krachtig instrument.”
Samenwerken over zorgorganisaties heen
De nieuwe manier van werken is een goede stap voorwaarts, vindt Rita: “We streven binnen het Wit-Gele Kruis naar maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij verschillende zorgorganisaties onderling samenwerken en iedereen zich kan toeleggen op zijn specifieke kennis en vaardigheden. Zo zetten we een brede omkadering in om de zorg aan een patiënt in te vullen. Denk aan de huisarts, gezinszorg, kinesitherapeuten en maatschappelijk werkers. We schakelen bijvoorbeeld gezinszorg in om de avondzorg over te nemen, de persoon een voetbad te geven, … Dat vereist soms nog wat coördinatie van de hoofdverpleegkundigen om alle neuzen in dezelfde richting te krijgen en te houden. Voor sommige zorgverleners is het moeilijk om iets te weigeren aan hun patiënt, zelfs als ze weten dat iemand anders die zorg wel op zich neemt.”
Hieraan gekoppeld nemen de zorgteams ook deel aan multidisciplinair overleg met de verschillende betrokkenen, inclusief de familie van de patiënt. “Dit wordt steeds case per case opgezet. Door deze aanpak is duidelijk wie instaat voor wat en is het makkelijker om op elkaar in te spelen, wat toelaat sneller vooruitgang te boeken bij een patiënt. Thuiszorg is niet langer een eiland, multidisciplinair samenwerken is een must.”
Grote persoonlijke betrokkenheid
Overal in de thuiszorg wordt volop ingezet op de retentie van de thuisverpleegkundigen. Dat is bij het Wit-Gele Kruis niet anders. Dat doen ze deels door studenten en pas afgestudeerden aan te trekken tijdens vakantiejobs en stages, en deels door het personeel actief te betrekken bij zaken die hen rechtstreeks aanbelangen. Rita: “Denk bijvoorbeeld aan de dienst- en verlofplanning. Elke hoofdverpleegkundige heeft een goed inzicht over wie binnen de afdeling welke dagen beschikbaar is. Hier trachten we zo veel mogelijk rekening mee te houden en dat vertaalt zich in een zo goed mogelijke balans tussen werk en privé. De medewerkers krijgen inspraak in het opstellen van de planning, zo is iedereen tevreden over de uitkomst.” Dat hun aanpak loont, toont de vaste personeelsbezetting die de afdeling de laatste tien jaar kent, waardoor er een continuïteit is binnen het hele team.
Instroom van zorgkundigen
Tegelijk maakt de thuiszorg ook steeds vaker gebruik van zorgkundigen ter ondersteuning van de verpleegkundigen. “In elke gemeente bieden we verpleegkundige en zorgkundige diensten naast elkaar aan. Alle technische zorg gebeurt door de verpleegkundigen. Zaken, zoals hygiënische zorgen, subcutane inspuitingen, parameters meten en compressietherapie, neemt de zorgkundige dienst op”, legt Rita uit. “Die combinatie draait goed en laat ons toe beter in te spelen op de noden van onze patiënten. Soms werken we ook regio-overschrijdend; bijvoorbeeld wanneer het heel druk is in een aanpalende regio.”
Daarnaast zijn er verschillende referentieverpleegkundigen actief binnen de afdeling Diksmuide. “De verpleegkundigen binnen onze groep hebben jaarlijks recht op drie opleidingen, die ze vrij kiezen. Verder kunnen ze bepaalde handelingen oefenen op poppen. Toch zetten ze de nieuwe vaardigen, die ze zo opbouwen, niet altijd dagelijks in. Daarom blijft de ondersteuning van de referentieverpleegkundige bij complexe zorg cruciaal. Wanneer een patiënt een specifieke zorg nodig heeft, dan is de referent ook aanwezig tijdens een thuisconsult. Als hoofdverpleegkundige staan we ook steeds paraat om mee te gaan naar een patiënt. Zo zijn onze medewerkers steeds optimaal omringd en garanderen we de kwaliteit van zorg naar onze patiënten.”
Nieuwe nomenclatuur voor betere samenwerking zorgverleners
De wondzorg in België is van zeer hoog niveau. Volgens Hilde Claessen van het Wit-Gele Kruis van Antwerpen is de nieuwe nomenclatuur wondzorg de volgende stap richting meer kwaliteitsvolle zorg. De patiënt centraal stellen, informatie uitwisselen over de evolutie van wonden tussen de behandelende thuisverpleegkundige en de (huis)arts, en samenwerking met andere actoren in het zorgteam zijn hierin essentiële elementen.
Hilde Claessen werkt al zestien jaar als referentieverpleegkundige wondzorg. Toen ze iemand voor wondzorg nodig hadden bij het departement zorgbeleid van het Wit-Gele Kruis van Antwerpen nam ze zonder twijfel deze uitdaging aan. “We werken met één of twee referenten per afdeling”, vertelt Hilde. “Om referent te worden moet je natuurlijk een persoonlijke affiniteit hebben met de zorg. Daarnaast krijg je er energie van om collega’s te helpen en ben je bereid om zelf levenslang bij te leren. Als referentieverpleegkundige neem je een ondersteunende en coachende rol op voor je collega-verpleegkundigen. Ik geloof sterk in dat emancipatorisch model: elkaar sterker maken om de uitdagingen van de dag aan te grijpen. Het is meer dan ooit nodig. Wondzorg is aanzienlijk complexer dan pakweg twintig jaar geleden. Evidencebased practice integreren in de dagdagelijkse praktijk is noodzakelijk om te anticiperen op de complexe zorg en garant te staan voor kwaliteit.”
Referent als coördinator
Voor Hilde is het essentieel om in een goed geoliede tandem met de verpleegkundigen van verschillende wijkteams te werken. “De behandelende verpleegkundige voert zelfstandig de wondzorg uit, maar de referent is op de achtergrond aanwezig om te ondersteunen waar en wanneer nodig”, vertelt Hilde. “En die rol gaat nog verder. Een referent treedt op als communicator en facilitator tussen alle betrokken partijen. Het contact met de huisarts is natuurlijk essentieel. Daarnaast staan we in contact met bijvoorbeeld mantelzorgers en naasten, artsen en referentieverpleegkundigen van de tweede lijn. Samenwerking gaat dus in verschillende richtingen. Verpleegkundigen onder elkaar, met de omgeving van de patiënt en andere zorgverleners.”
Samenwerking met de tweede lijn
Referentieverpleegkundigen wondzorg van de tweede lijn hebben meer mogelijkheden om specialistische onderzoeken of bepaalde handelingen uit te voeren, zoals een chirurgisch debridement, en op een efficiënte manier bijkomende consultaties bij geneesheer-specialisten in te plannen. Je kan ook een beroep doen op zo’n referentieverpleegkundige wondzorg van de tweede lijn om een second opinion te vragen. “Voor wondzorg is er meestal niet maar één mogelijke oplossing. Daarom is overleg zo waardevol. Opties naast elkaar leggen en als zorgteam een gezamenlijk pad kiezen, zodat de patiënt één duidelijk verhaal heeft. Ook voor de tweede lijn is dialoog met de eerste lijn nuttig. Zo weten ze dat de patiënt goed terechtkomt wanneer hij of zij naar huis gaat. De verpleegkundige van de eerste lijn ziet de thuiscontext en maakt daarover belangrijke inschattingen: heeft deze persoon voldoende mantelzorgers, hoe zijn de leefomstandigheden en de hygiëne thuis, moeten we toch vragen dat de patiënt in het ziekenhuis kan blijven tot er thuis een hoog-laagbed is, … De zorg draait momenteel aan een razend tempo. Patiënten verlaten steeds sneller het ziekenhuis. Door een zachte landing thuis te garanderen, voorkomen we dat de patiënt moet terugkeren naar het ziekenhuis. Daarom werken we complementair, met alle actoren in het zorgproces.”
Expertise bevestigd door nieuwe nomenclatuur
De nieuwe nomenclatuur wondzorg legt duidelijk vast wat er van een referentieverpleegkundige verwacht wordt. Hilde: “Als behandelende verpleegkundige stel je doelen op met de patiënt die periodiek geëvalueerd worden. Verbetert de status niet, dan komt de referentieverpleegkundige in beeld of is een consultatie bij de arts nodig. Sowieso is het verplicht om binnen zes weken bijkomend advies te vragen aan een referentieverpleegkundige wondzorg of de arts. De referent wordt dus duidelijk erkend in zijn of haar expertise. Voor het Wit-Gele Kruis zijn de veranderingen niet al te ingrijpend. We hadden al een gedetailleerd uitgewerkt kwaliteitssysteem waarin we bepaalden wanneer voor de patiënt een advies van de arts en/of referentieverpleegkundige wondzorg nodig was. Bovendien maakt het Wit-Gele Kruis van Antwerpen al langere tijd gebruik van een digitaal dossier waarmee gegevens gedeeld worden met andere zorgverleners. Nu is dat niet meer zo vrijblijvend, maar gelukkig sluit ons kwaliteitssysteem goed aan op hoe de nieuwe nomenclatuur het voorziet.”
Gemiste kans
Hoewel de nieuwe nomenclatuur veel positieve maatregelen inhoudt, vindt Hilde het toch jammer dat de referentieverpleegkundige van de tweede lijn niet vermeld wordt. “Die samenwerking is enorm belangrijk. Het is volgens mij een gemiste kans dat die interprofessionele samenwerking in de nieuwe nomenclatuur niet expliciet gemaakt wordt. De verpleegkundige die wondzorg uitvoert, staat veel sterker door een goede samenwerking met andere zorgverleners. Als je niet nauw samenwerkt, ontstaat er soms een onsamenhangend verhaal over de patiënt. De eerste lijn is nu eenmaal versnipperd. Verschillende zorgverleners komen elkaar niet toevallig tegen op de gang. Daarom moeten we bewust werken aan dat teamgevoel en zo de patiënt meer centraal stellen. Als referent neem ik graag die rol op om een dialoog te starten en communicatie te vergemakkelijken. Toch was het mooi geweest als hier iets meer aandacht voor was geweest in de nomenclatuur. Dat zou voor alle betrokken partijen iets meer rust brengen.”
Meer autonomie voor de behandelende verpleegkundige
Sinds 1 december 2022 is er voor wondzorg geen voorschrift van de huisarts meer nodig, behalve voor B2- en C-handelingen. “Dat geeft blijk van vertrouwen in ons als verpleegkundigen”, stelt Hilde. “De zorgaanvragen worden complexer. We zien meer chronische wonden dan vroeger en oudere patiënten verlaten sneller het ziekenhuis. Daarbij wordt klinisch redeneren vanuit een holistische visie op de patiënt steeds belangrijker. Door verder te kijken dan enkel de wonde, stuur je de wondzorg in de juiste richting. Merk je rode vlaggen op die de heling belemmeren? Oedemateuze onderbenen, afwijkingen aan de huid, symptomen van diabetes, … Dan contacteren we de arts zodat de juiste diagnose gesteld kan worden. Door als verpleegkundige grondig te evalueren, parameters te noteren en foto’s te nemen, kunnen we onze eigen vermoedens ook goed onderbouwd meegeven,. Hierdoor kan de arts gericht onderzoeken doen.”
Aanpassingsvermogen tonen
Ook al zijn er minder voorschriften nodig, de thuisverpleegkundige meldt elke start van de behandeling van wond- of stomazorg elektronisch aan de betrokken arts(en) en let erop dat de arts de evolutie van de wondzorg kan opvolgen in het patiëntendossier. “De nomenclatuur lijnt duidelijk af hoe de communicatie moet verlopen. Dat vind ik een erg goede zaak. De evaluatie van de wonde volgens de vooropgestelde doelen, de wondzorgfoto’s, … Het zijn stuk voor stuk waardevolle middelen waarmee we de onderlinge samenwerking op punt stellen en de patiënt centraal zetten. Dat komt de kwaliteit van de zorg zeker ten goede. “Het is een goede aanpassing van de nomenclatuur, met wijzigingen in het voordeel van de patiënt. We zoeken allemaal onze weg in de aanpassingen en de digitalisering. Als thuisverpleegkundige wil je taken doen die meerwaarde betekenen. Je moet dus ook voor jezelf invullen wat kwaliteitsvolle zorg is. Voor mij betekent dat nauw samenwerken met de huisarts en met de tweede lijn. Vervolgens kijken we hoe we gepast omgaan met regelgeving en implementeren we die in onze huidige manier van werken. Dat is een waardevolle zoektocht, want we houden voor ogen dat we alles doen in het belang van de patiënt.”
Wie is Hilde Claessen
- Na een opleiding tot diëtiste en vijf jaar in het onderwijs trok Hilde opnieuw naar de schoolbanken om verpleegkundige te worden.
- Vond haar roeping bij het Wit-Gele Kruis van Antwerpen.
- Nu ruim vijftien jaar voltijds stafmedewerker wondzorg, stomazorg en diabeteseducator.
- Volgt bijkomend de opleiding tot verpleegkundig specialist.
De types wondzorg in de nieuwe nomenclatuur
De nieuwe nomenclatuur wondzorg, die geldt sinds 1 december 2022, onderscheidt vijf types wondzorg. Wat is er veranderd? Wat moet je weten over complexe wondzorg of niet-gestabiliseerde wonden? We overlopen het met thuisverpleegkundige en referent wondzorg Pascal Van Waeyenberghe.
De herziene classificatie van types wondzorg in de nieuwe nomenclatuur onderscheidt:
- Verzorging van een geheelde stoma
- Eenvoudige wondzorg
- Complexe wondzorg
- Bijkomende vergoeding complexe wondzorg met tijdsvalorisatie
- Toezicht op verband zonder verbandwissel
“Vroeger werd bij de verzorging van een stoma geen onderscheid gemaakt tussen geheelde en niet-geheelde stomata”, licht thuisverpleegkundige Pascal Van Waeyenberghe toe. “Niet-geheelde stomata behoren nu tot complexe wondzorg. Door de zorg voor stomata op te splitsen in de nieuwe nomenclatuur, kunnen we de verzorging van een geheelde stoma zonder dat er eigenlijke wondzorg nodig is wel aanrekenen. Geheelde stomazorg kan dan ook perfect gedelegeerd worden aan zorgkundigen.”
Eenvoudige wondzorg…
Eenvoudige wondzorg gaat over wonden waarvan het normale wondhelingsproces maximaal veertien dagen duurt. Denk daarbij aan postoperatieve wonden of skin tears waar de huid nog aanwezig is. Complexe wondzorg gaat om de verzorging van acute en chronische wonden. Daartoe behoren onder meer de wondzorg met wiek of drain. “De benaming verraadt het al: we spreken van complexe wondzorg als er complicaties optreden zoals ontstekingen of de wonde nog vuil is. Wonden die niet vrij zijn van infectie, necrose, fibrine of ander vuil, zijn niet-gestabiliseerde wonden en vereisen complexe zorg. De voorwaarde voor goede wondheling is een propere wondbodem. Zodra we dat bereiken, gaan we eigenlijk van complexe wondzorg naar eenvoudige wondzorg, op voorwaarde dat deze wonde geacht wordt binnen de veertien dagen te helen. Met een propere wondbodem spreken we over een stabiele wonde: de wonde is klaar om te genezen. Natuurlijk gebruik je als verpleegkundige steeds je redeneer vermogen: als een wonde proper is, maar erg diep, bijvoorbeeld, weet je dat het langer kan duren dan twee weken om volledig te genezen.”
Pascal Van Waeyenberghe
of complexe wondzorg
In sommige gevallen kan een wonde wel proper en stabiel zijn, maar is er geen evolutie meer in de heling. Zo kan ook de zorg voor een propere wonde complex zijn. “Bepaalde medicatie, zoals corticosteroïden, kan interfereren met het helingsproces”, weet Pascal. “Ook een onderliggende pathologie of slechte doorbloeding vormen mogelijke oorzaken. Het is soms niet evident om de achterliggende oorzaak te achterhalen. De inzet van referentieverpleegkundigen speelt hierbij een cruciale rol. In dat geval schakel je terug over van eenvoudige naar complexe wondzorg. Het is altijd belangrijk om de zorgvragers te zien in hun totaliteit. Hebben ze de neiging om hun verband zelf los te maken? Hoe is de thuisomgeving? Hoe is hun voedingstoestand? Wondzorg is maar een van de aspecten die je als verpleegkundige in de gaten moet houden. Om een wonde te evalueren gebruiken we het TIME-principe: we kijken naar tissue (weefsel), infection (infectie), moisture (vocht), edge (wondrand). Dat principe wordt tegenwoordig uitgebreid met de D voor disease (ziekte) en de H voor healing (heling).”
De nieuwe nomenclatuur wondzorg voorziet bovendien in een betere vergoeding voor zeer zeldzame en complexe situaties. “Dat gaat om de bijkomende vergoeding complexe wondzorg met drie categorieën tijdsvalorisatie, waar je langer dan dertig minuten per dag aan bezig bent. Tweede- of zelfs derdegraadsbrandwonden vallen doorgaans onder de complexe wondzorg, maar wanneer iemand verbrand is over een groot deel van het lichaam, kan de verzorging wel wat meer tijd vragen. Door de nieuwe nomenclatuur word je hier ook correct voor vergoed.”
Toezicht op verband zonder verbandwissel
Volgens evidencebased richtlijnen is het niet nodig om elk verband dagelijks te vervangen. De verstrekking ‘toezicht op een verband zonder verbandwissel’ dekt de observatie, raadpleging, evaluatie en controle van de staat van het verband. Zo is het niet verrassend dat verpleegkundigen het verband rond operatiewonden het liefst gesloten laten, om te vermijden dat infecties of bacteriën van buitenaf de wond binnendringen. Pascal: “Als verpleegkundige controleren we het verband, kijken we of er geen vuil uit de wonde komt, maar laten we het verband zitten als dat kan. Natuurlijk blijven we de wonde periodiek ontsmetten, en controleren we of niks rood of gezwollen is. Het is aan de verpleegkundige om in te schatten wanneer dat nodig is. Als er geen slechte tekenen zijn, moet het verband niet zomaar gewisseld worden. De zwakke plek in deze regeling is dat je natuurlijk minder betaald wordt om enkel te kijken naar een verband, dan om het te verwisselen. Dat is logisch, omdat er minder materiaal nodig is, maar het zou kunnen dat sommige verpleegkundigen toch meer aanrekenen dan noodzakelijk is.”
Papierwerk en privacy
Sinds de nieuwe nomenclatuur is er geen medisch voorschrift voor wondzorg door een verpleegkundige meer noodzakelijk, behalve voor B2-handelingen, waaronder het verwijderen van hechtingen, het aanbrengen van compressietherapie, het inkorten van bepaalde wieken/drains, … Dat vindt Pascal een goede zaak. “We worden hierdoor bestendigd in onze verantwoordelijkheid en autonomie als verpleegkundige. We doen niet zomaar alleen maar wat de arts ons opdraagt, maar nemen zelf onze verantwoordelijkheid om de wondzorgbehandeling op te starten. Natuurlijk blijft de controle door de arts essentieel, maar ik heb het gevoel dat we als verpleegkundigen nu sterker staan om onze mening te geven. Bovendien verdwijnt door het afschaffen van de voorschriften ook een stuk van de administratieve rompslomp. Maar in het algemeen is het papierwerk er niet eenvoudiger op geworden, omdat we nu verplicht zijn foto’s ter beschikking te stellen van de arts. Als je dit nog in orde moet brengen als je thuiskomt van je ronde, is het best veel werk. Softwarefirma’s hebben hier wel goed op ingespeeld. Zo wordt het mogelijk om foto’s direct in het dossier te bewaren, zelfs via de smartphone, direct bij de patiënt thuis. Los van het beetje extra werk vind ik dit een erg goede maatregel. De foto’s zijn een goede aanvulling op het patiëntendossier en altijd raadpleegbaar voor wie toegang heeft. De communicatie met de arts en het overleg over bepaalde behandelingen is bovendien ook open getrokken.”
Pascal vindt het jammer dat de nomenclatuur in de media even in een slecht daglicht kwam door bekommernissen om de privacy. “Je trekt geen foto’s van gezichten, enkel van de wonde, en zorgvragers staan nooit herkenbaar op de foto. Ik maak al twintig jaar af en toe foto’s van wonden om te delen met de betrokken arts. Steeds met toestemming van de zorgvrager. Tot nu toe hadden mijn zorgvragers daar ook geen problemen mee. De situatie wordt nu aanzienlijk beter, want de foto’s en data zitten in een beveiligde omgeving. De softwarefirma’s doen hun werk goed. Het zal even tijd vragen voor alles op rolletjes loopt en als verpleegkundige moeten we ons een beetje aanpassen, maar ik sta volledig achter de elektronische informatiedeling.”
Arbeidsre-integratie en chronische pijn
Door Dr. Olivier De Coster, anesthesist-pijnarts in het MPC – multidisciplinair pijncentrum AZ Delta Roeselare-Menen-Torhout
Chronische pijn – in al zijn aspecten, maar vaak ruggerelateerd – is een aandoening die een enorme impact heeft op het dagelijks leven van veel mensen. Het kan leiden tot beperkingen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten, waaronder het werk. Veel mensen met chronische pijn hebben moeite om te werken en kunnen uiteindelijk arbeidsongeschikt worden verklaard. Dit kan leiden tot een negatieve spiraal van financiële problemen, isolement en verminderde kwaliteit van leven.
Gelukkig is hulp beschikbaar voor mensen met chronische pijn die willen werken. Een belangrijk onderdeel van deze hulp is arbeidsre-integratie. Dit is het proces waarbij iemand wordt ondersteund om weer aan het werk te gaan of om zijn of haar werk te behouden. Het doel van arbeidsre-integratie is om mensen met chronische pijn te helpen om zich zo zelfstandig mogelijk te re-integreren in de arbeidsmarkt. Net de re-integratie is goed voor de patiënten zelf. Ze bewegen opnieuw, geraken uit hun isolement en voelen zich terug een belangrijke schakel in de maatschappij. Deze hervatting van werk heeft dus ook belangrijke psychologische voordelen. Bovendien levert dit voor de maatschappij ook financiële voordelen op, namelijk het verminderen van de kosten door minder uitkeringen en het verhogen van de productiviteit.
Er zijn verschillende manieren om arbeidsre-integratie te bereiken. Een veelgebruikte methode is het aanpassen van de werkomgeving of van de werktaken. Dit kan betekenen dat werknemers minder fysiek zware taken uitvoeren, of dat ze begeleid worden door een arbeidsdeskundige. Er kunnen ook accommodaties worden gemaakt op het werk, zoals het aanpassen van de werkplek of het aanbieden van verlofdagen. Hier kunnen de arbeidsgeneeskundige diensten een belangrijke rol spelen.
Opleiding, training en samenwerking
Een andere manier om arbeidsre-integratie te bereiken is door middel van opleiding en training. Mensen met chronische pijn kunnen worden opgeleid voor andere banen of functies, zodat ze in staat zijn om weer aan het werk te gaan. Dit kan ook helpen om de impact van de pijn te verminderen, door het aanleren van nieuwe vaardigheden en door het verbeteren van zelfvertrouwen. Zulke herscholingstrajecten zijn beschikbaar via instanties zoals VDAB en GTB.
Het is belangrijk om te realiseren dat arbeidsre-integratie een samenwerking vereist tussen werknemer, werkgever en arbeidsdeskundigen. Werkgevers kunnen een belangrijke rol spelen door hun werknemers te ondersteunen en te accommoderen. Werknemers kunnen ook baat hebben bij het werken met een arbeidsdeskundige, die hen helpt om realistische doelen te stellen en een plan te maken om weer aan het werk te gaan.
Multidisciplinaire aanpak
Een pijnkliniek (MPC) is een multidisciplinaire medische dienst die zich richt op het diagnosticeren en behandelen van pijnklachten binnen een zeer ruim en holistisch kader. En daar hoort ook arbeidsre-integratie bij, net omdat pijn vaak een oorzaak is van uitval. Soms kunnen pijnklachten leiden tot beperkingen op het werk en tot arbeidsongeschiktheid. In dat geval kan de pijnkliniek betrokken zijn bij de arbeidsre-integratie van de patiënt door middel van behandeling en begeleiding. Onder meer met eigen programma’s of door samenwerkingen met andere diensten. Er is ook plaats voor oefeningen en revalidatie, en voor psycho-educatie om te leren omgaan met de impact van pijn op je leven. Tot slot biedt zo’n MPC ook follow-up en ondersteuning na de behandeling.
dr. Olivier De Coster
AI in de zorg, een ramp voor het klimaat?
AI of artificiële intelligentie is niet meer weg te denken uit de zorg. Het kent verschillende toepassingen, zoals aanbevelingssystemen voor triage en apps voor diagnostiek. “Gebruik je technologie, dan zal er wel nu al of in de toekomst een fractie AI in verwerkt zijn”, stelt Tijs Vandemeulebroucke, postdoctoraal medewerker aan het Bonn Sustainable AI Lab van de Universiteit van Bonn. Zorgverleners hoeven nog niet meteen te vrezen voor hun job. Toch zijn er enkele ethische aspecten die wel eens onder de aandacht gebracht mogen worden.
Zorg is gebaseerd op warmmenselijke, fysieke zorgen verlenen. Technologie kan daarbij af en toe een handje helpen. Al doet artificiële intelligentie (AI) meer en meer zijn intrede, ook in de zorgsector. “We merken een evolutie naar een zeer technische opvatting van zorg. We registreren, meten parameters, houden heel wat administratie bij, … Zorg wordt zo onderverdeeld in heel veel aparte elementen en dat maakt het makkelijk voor ondersteunende technologie om geïmplementeerd te worden. We wijken af van de holistische visie en gaan steeds meer richting specialisaties”, vertelt Tijs Vandemeulebroucke. Hij benadert technologie vanuit een ethische hoek als medewerker aan het Bonn Sustainable AI Lab van de Universiteit van Bonn. Hij plaatst de moderne zorg in analogie met de autosector. Zorg is meer en meer arbeid geworden. “Vroeger stonden in de autofabrieken arbeiders in voor de volledig auto, waarna de wagen steeds meer werd opgedeeld in kleinere segmenten en iedereen een specifieke taak kreeg. Zo is er een geleidelijke automatisatie geïmplementeerd omdat het efficiënter werkt. Deze managementopvatting zien we ook in de zorg en leidt tot de mechanisatie van de sector nog voor de machine haar intrede doet[1].
Meer dan een cloud
De technologische innovaties met AI zijn er en dus worden ze ingezet. Toch is belangrijk om niet uit het oog te verliezen hoe we in deze realiteit beland zijn. Daarbij mogen we gerust kritisch zijn. “Als we dat niet doen, dreigen er grotere gevaren”, zegt Tijs. “Vanuit ethisch standpunt gaat het dan enerzijds over de autonomie en de privacy van zorgvragers en zorgverleners. Anderzijds mag je AI niet als een cloud of digitale werkelijkheid zien. AI draait namelijk niet zonder materiële aanwezigheid. Je hebt servers, computers, smartphones, … nodig om de technologie te laten werken. Kortom, AI benader je als een wereldobject dat bijgevolg ook een globale impact heeft. Niet in het minst op ons klimaat en milieu.”
Om die klimaat- en milieu-invloed te benaderen wordt een drieledige globale structuur bekeken. De eerste is een milieu-sociale structuur: wat zijn de natuurlijke elementen en grondstoffen die nodig zijn om technologie te maken? Wat is de impact daarvan op het sociale en maatschappelijke weefsel en op het milieu van de plaatsen waar die mijnen zich bevinden? Mensen werken er in slechte omstandigheden, de bodem raakt verontreinigd en uitgedroogd, … Daarnaast is er ook de technisch-sociale structuur, de fase waarin de mineralen omgezet worden tot technische elementen en technologische apparaten. “We weten dat chips zeer belastend zijn voor het milieu. Taiwan is de grootste producent van deze onderdelen. Gebaseerd op cijfers van Greenpeace stelde een artikel van 2021 in The Guardian[2] dat het grootste bedrijf in die sector liefst 5 procent van alle energie in het land verslindt”, licht Tijs toe. “Het bedrijf gebruikte in 2019 ook 63 miljoen ton water in haar productie waardoor de omliggende omgeving vatbaarder werd voor uitdroging2. Daarnaast circuleert wereldwijd ook veel technologisch en elektronisch afval, want hardware moet vervangen worden. In 2019 ging het om bijna 54 miljoen ton afval waarvan slechts iets meer dan 17 procent in formele afvalverwerking of recyclage processen terechtkwam. We kunnen ons dus afvragen wat er met de overige 83 procent gebeurt. Dat wordt veelal op een slechte manier verwerkt, met giftige gassen die ontsnappen of giftig materiaal dat in de bodem sijpelt als resultaat. Verwacht wordt trouwens dat we in 2023 richting 75 miljoen ton afval gaan.[3]”
Circulariteit
Een derde structuur is de globale digitale structuur waarin vraagstukken als autonomie en privacy een plaats krijgen. Neem je de drie structuren samen dan kan je niet om de grote gezondheidsrisico’s voor verschillende personen en gemeenschappen over de wereld heen. Dit leidt tot tot de vraag ‘Wie is de patiënt of de zorgontvanger in het debat omtrent het gebruik van AI in de gezondheidszorg?’. “Hoe ga je daar mee om? AI wordt als vanzelfsprekend gezien en er wordt niet over nagedacht of gesproken. Er is nood aan meer transparantie. Iedereen zou moeten inzicht krijgen in waar hun technologie en de verschillende onderdelen ervan vandaan komt. Zo kunnen we doorgroeien naar meer duurzame praktijken, lokaal en globaal”, stelt Tijs.
Een van die aspecten is een meer circulaire aanpak van technologie. De mijnen waaruit de mineralen ontgonnen worden, raken uitgeput en beïnvloeden de biodiversiteit. Bovendien dringt de mens meer en meer door in het leefgebied van dieren en dat kan leiden tot meer ziektes die worden overgedragen van dier op mens. “Zolang we ons blijven richten op de ontginning van materialen, zijn we niet duurzaam bezig. Er zijn al zoveel materialen en mogelijkheden en die kunnen perfect gerecycleerd worden. Ook de zorgsector zal zich moeten afvragen of er al niet genoeg technologie aanwezig is. Enerzijds is het een kwestie van zorgvuldig omspringen met de technologie die er is, anderzijds moeten we de technologie in vraag durven stellen. Hebben we die innovatie echt nodig in onze organisatie? Daarvoor ontwikkelde ik aan de KU Leuven samen met Yvonne Denier, Chris Gastmans en Evelyne Mertens een ethisch evaluatiekader[4] voor het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.”
AI en duurzaamheid
Heeft AI dan geen positieve effecten wereldwijd? “Zeker wel”, benadrukt Tijs. “Het laat zeer vaak toe om sneller, efficiënter, nauwkeuriger en gerichter te werken. Op klimaatvlak kan AI ook snel modellen genereren van hoe tropische ziekten zich ontwikkelen. Daardoor kunnen we vlotter schakelen en oplossingen vinden. Hetzelfde zien we in de diagnostiek. AI analyseert vaak elementen die wij niet opmerken. Professor Aimee Van Wynsberghe aan de Universiteit van Bonn spreekt van een onderscheid tussen AI inzetten voor duurzaamheidsoplossingen en de duurzaamheid van AI op zich. Automatisatie is ook maar één mogelijke piste. Misschien moeten we wat meer afstappen van onze nadruk op het behoud van onze autonomie en evolueren naar een meer sociale zorg, waar de hele gemeenschap aan deelneemt. Maak van zorg opnieuw een sociaal gegeven, gedragen door professionele zorgverleners en door informele structuren. De huidige focus op techniek duwt dat sociale aspect vandaag misschien te veel weg.”
[1] Coeckelbergh (2015). Artificial agents, good care, and modernity.
[2] https://www.theguardian.com/environment/2021/sep/18/semiconductor-silicon-chips-carbon-footprint-climate
[3] WHO (2021). Children and digital dumpsites. E-waste exposure and child health. https://www.who.int/publications/i/item/9789240023901
[4] Het ethisch evaluatiekader raadpleeg je via https://cdn.nimbu.io/s/5s8z9pq/channelentries/e9e9sdv/files/2021_14_Rapport_62_SWVG_EF47_2__Ethiek.pdf?be18f3m.
Innovatie vraagt goede wisselwerking tussen zorgactoren, industrie en overheid
De Vlaamse overheid lanceerde in 2021 een impulsprogramma om innovatie in de gezondheidszorg te stimuleren. Hiermee willen ze een antwoord bieden op de grote maatschappelijke uitdagingen binnen deze sector. Naast nieuwe initiatieven opstarten en de interactie tussen bedrijven en zorgactoren verhogen, wil het programma ook een coöperatieve voedingsbodem creëren voor toekomstige implementaties.
Het impulsprogramma ‘Innovatie in gezondheid en zorg’ stoelt op drie complementaire pijlers: 1) fundamentele kennisopbouw door academisch onderzoek, 2) bedrijfsgericht onderzoek en 3) implementatie van nieuwe toepassingen in de zorg in Vlaanderen. Dit programma wordt opgevolgd door een coördinerende stuurgroep vanuit een quadruple helix-filosofie. Die beoogt een samenwerking tussen overheid, kennisinstellingen en bedrijven, met betrokkenheid van de zorg- en welzijnssector en van burgers of burgerorganisaties, waar noodzakelijk en nuttig. Voor dit impulsprogramma werkt VLAIO samen met het departement EWI (Economie, Wetenschap en Innovatie) en met het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG). Op 20 januari kwam de stuurgroep een eerste keer samen. Hierbij stonden kennismaking en een toelichting van het impulsprogramma centraal. Concreet werden bestaande initiatieven voorgesteld, waar de stuurgroep verder doelgericht mee aan de slag gaat.
Succesvol implementeren
“Het academisch en bedrijfsgericht onderzoek is uiteraard niet nieuw. Waar het impulsprogramma een verschil maakt, is dat het erop toeziet dat innovaties naar de brede waaier van zorgactoren en -instellingen over heel Vlaanderen geïmplementeerd worden”, legt Annie Renders uit, afdelingshoofd clusterbeleid bij VLAIO. “Innoveren is pas nuttig als wat er ontwikkeld wordt, effectief dagdagelijks op de werkvloer wordt ingezet. Dat vraagt de nodige aandacht.”
Door innovatie in de gezondheidszorg beogen beleidsmakers, bedrijven en zorginstellingen de kwaliteit van het werk te verhogen zodat zorgactoren hun job in de beste omstandigheden kunnen uitvoeren. Via het clusterbeleid van VLAIO met de speerpuntcluster Medvia wordt al langer ingezet op de ontwikkeling van medische technologie. Denk aan apps om hartritmestoornissen op te sporen, tools die het uitvoeren van ingrepen op maat van het individu brengen of de robotisering van medische apparatuur. Maar ook virtuele omgevingen om de ergonomie van zorgverleners te verbeteren of tools om mensen met dementie rustiger te maken en geïndividualiseerd om te gaan met hun gedrag. “Implementatie omvat meer dan het trainen van zorgverleners om met bepaalde technologie aan de slag te gaan. Implementatie vereist eerst en vooral dat de technologie zinvol is: dat betekent dat die geschikt en gebruiksvriendelijk is, en effectief meerwaarde creëert voor de gebruiker. Cocreatie is hierbij het codewoord . Verder vraagt het een beleidskader over wie wat mag gebruiken, er moeten testomgevingen gecreëerd worden, … Vandaar dat de betrokkenheid van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin belangrijk is. Ook de link naar Europa willen we zeker niet vergeten en daar is de samenwerking met EWI nuttig.”
Toekomstgericht werken
De samenwerking tussen bedrijven en zorgactoren werkt in twee richtingen. Ze vergroot de kans op een succesvolle innovatie. Tegelijk laat ze ook toe te begrijpen wat de noden en verwachtingen van de zorgactoren zijn en hoe nieuwe ontwikkelingen hen daarbij kunnen helpen. “Door innovatieve technologie wil het impulsprogramma oplossingen aanreiken voor verschillende knelpunten in de gezondheidszorg, zoals het personeelstekort en de toenemende zorgvraag door de vergrijzing van de bevolking”, vertelt Ariane Tiberghien, projectadviseur zorg en gezondheid bij VLAIO. “Hierbij willen we ook een dynamiek creëren zodat in de toekomst de samenwerking tussen beleid, industrie en zorgactoren gewaarborgd blijft, zelfs wanneer het impulsprogramma afgelopen is.”
Voor meer info kan je terecht op: https://www.vlaio.be/nl/nieuws/steun-voor-kennisoverdracht-rond-vernieuwing-de-zorg.
Optimalisatie van de digitale werkplek: een must voor toekomstbestendige zorginstellingen
AXI, uw partner voor het uitrollen van een succesvolle digitale werkplek
De moderne digitale werkplek biedt heel wat voordelen. Het werkt efficiënter, productiever en veilig, maar laat ook een betere samenwerking en communicatie toe. Dit alles leidt tot een grotere tevredenheid, zowel bij de medewerkers als bij de cliënten. Ook zorginstellingen hebben dit begrepen. Onder meer het Jessa Ziekenhuis en AZ Rivierenland zetten in op de optimalisatie van hun digitale werkplek, met partner AXI onder de arm.
Van wildgroei naar gestructureerde teams
In 2020 startte het Jessa Ziekenhuis, het op één na grootste ziekenhuis van Limburg, met de uitrol van het M365-platform zodat medewerkers via een gecentraliseerde digitale werkplek efficiënt kunnen werken en zich kunnen focussen op de essentie – de zorg. Toen Microsoft Teams werd uitgerold, botsten ze al snel op één van de grootste pijnpunten: het gebruik onder controle en actueel houden met duizenden medewerkers en enkele honderden Teams-gebruikers. “Als iedereen een team aanmaakt, ontstaat er al snel een wildgroei”, klinkt het. “Onze interne ICT-dienst kreeg tal van vragen over de applicatie, gebruikers, opleidingen, … waardoor een goede tijdsbesteding in het gedrang kwam.”
Met de Team Governance Applicatie van AXI vond het Jessa Ziekenhuis een concrete oplossing, samen met antwoorden op andere vragen die ze hadden. Niet alleen beheren ze nu beter de levenscyclus van Teams. Kanalen worden automatisch aangemaakt naargelang het team. Ook archivering, het opladen van aangemaakte teams, datamigratie en opvolging van gedeelde content via ShareGate en follow-up controle voor team-owners zijn voortaan mogelijk. Het feit dat de applicatie ook met terugwerkende kracht werkt, was een aangenaam voordeel. AXI migreerde hiervoor de al aangemaakte teams in de applicatie. Het resultaat? De interne ICT-dienst krijgt veel minder gebruikersvragen en kan zich focussen op andere projecten en gebruikers werken nu efficiënter.
Samenwerking over de campussen heen
AZ Rivierenland is een fusie van drie Antwerpse ziekenhuizen. Samenwerken over de vestigingen heen is een uitdaging van formaat. Daarom is de nood aan een geoptimaliseerde, centrale digitale werk bijzonder groot. Begin 2022 nam AZ Rivierenland al de eerste stappen door over te schakelen naar het Microsoft ecosysteem en dus te onboarden naar het Microsoft 365-platform met AXI.
In 2023 wil AZ Rivierenland het M365-platform nog beter inzetten voor haar medewerkers. AXI is hierbij de end-to-end IT-partner die adviseert en begeleidt om het project zo gebruiksvriendelijk en gestructureerd mogelijk te laten verlopen met een driefasig plan. De eerste fase is de implementatie van een intranet voor interne communicatie. Daarna volgt een document management systeem om interne samenwerking te optimaliseren. Tot slot is er de uitrol van Teams, samen met de Team Governance Applicatie. Dit laat een efficiënte en productieve samenwerking toe. Op die manier zet het ziekenhuis haar digitale transformatie kracht bij.
Innoverend communiceren met en voor patiënten
Apps, digitale tools, nieuwe communicatiemiddelen. Wat intussen duidelijk is, is dat de technologie niet stil staat. Ook en vooral niet in de zorgsector. In AZ Groeninge zetten ze deze nieuwe hulpmiddelen ten volle in om de communicatie tussen zorgverleners onderling en met zorgvragers efficiënt te laten verlopen. Centraal daarbij staat een meer kwalitatieve zorg voor de patiënt. Projectleider innovatie Brian Desplinter en IT-manager Kevin Meerschaert lichten enkele belangrijke projecten toe.
Van snelle registraties of alarmering tot hele workflows aansturen of de rampenwagen uitrusten met een eigen 5G-module: bij AZ Groeninge staat innovatie hoog op de agenda. Zo werd al enkele jaren terug het smartphone in de zorg-traject uitgerold. “Het elektronisch patiëntendossier (EPD) gebruiken we al sinds 2009, maar sindsdien is de technologie enorm geëvolueerd”, zegt IT-manager Kevin Meerschaert. “Intussen is IT in het hele traject van de zorgvrager aanwezig. De computer on wheels – of COW – bood al heel wat mogelijkheden. Toch gebeurde de overdracht nog altijd aan het bed van de patiënt met een relatief groot toestel. Vandaag kan dat ook aan de hand van apps. Met tablets en smartphones ben je mobieler en meer flexibel. Al zijn tablets in een verpleegkundige context niet het handigste hulpmiddel. Daarom introduceerden we specifieke smartphones op de werkvloer.”
Dat zijn niet de Android- of Apple-toestellen die we allemaal kennen, wel specifieke apparaten geselecteerd op kwaliteit, hygiëne en duurzaamheid. Zo is ieder toestel ingesteld conform aan de privacywetgeving, beschikt het over een lange batterijduur en wordt de veiligheid van de data nauwlettend in de gaten gehouden. “In de software zit een remote wipe waardoor we vanop afstand het toestel volledig onbruikbaar kunnen maken. Sterker nog: je kan de smartphone enkel binnen de ziekenhuismuren en op het ziekenhuisnetwerk gebruiken”, vertelt Kevin. De uitrol startte bij de nachtverpleegkundigen en ondersteunende diensten. Vandaag maakten heel wat afdelingen al de switch.
Innovatie en veiligheid
In AZ Groeninge worden slimme communicatiemiddelen gebruikt voor onder meer de dispatching van het interne patiëntenvervoer. Via een track-and-trace wordt dat vervoer geoptimaliseerd en op de smartphone zien de medewerkers meteen of een patiënt speciale zorgnoden heeft en of er een bed- of tillift nodig is. Ook die liften zijn eenvoudig via de smartphone te lokaliseren. “Daarnaast worden de takenlijsten van onze onderhouds- en schoonmaakploegen digitaal aangestuurd”, zegt Kevin. “Omdat we evolueren naar meer dagopnames, moeten we snel inspelen op een ontslag uit het ziekenhuis om kamers te reinigen. Op de smartphone staan ook enkele tools die medisch rekenen toelaten en de Companion app. Dat is een mobiele EPD-toepassing waarin de verpleegkundige notities kan maken, observaties registreren of medicatieschema’s consulteren. Waar je er anders de COW moest bij halen om dat in orde te brengen, verloopt dat met de smartphone op zak vlotter. Het ontzorgt ook de onboarding via de COW, want door het stijgende aantal dagopnames moet ook dat steeds vaker en sneller gebeuren.”
Nog een belangrijke eigenschap van deze communicatiemiddelen is het hogere veiligheidstoezicht. Alarmmoeheid kan al eens optreden. Met een klassiek toestel ontvang je enkel een bepaalde toon, maar met de smartphone kan je alarmen differentiëren en prioriteiten toekennen. “Op een klassiek systeem zie je enkel de laatste meldingen, via de app heb je ook de volledige historiek. Kritieke parameters krijgen uiteraard altijd voorrang. Maar zo kan je als verpleegkundige wel makkelijker de dringendheid van een belletje inschatten. Heeft iemand hulp nodig of wil iemand gewoon een glas water? Door daar het onderscheid in te maken, help je verpleegkundigen in hun dagelijkse taken”, zegt Kevin. “Zo kan bijvoorbeeld ook een logistiek medewerker perfect een glas water naar een patiënt brengen. Op de afdeling intensieve zorg zijn soms vijf tot zes toestellen nodig om iemand in leven te houden. Dat zijn best veel alarmen die kunnen afgaan. Door die op een slimme manier en met bepaalde vertragingen uit te sturen, weet de verpleegkundige beter wanneer een patiënt in nood is. Veiligheid schuilt bovendien ook in de slimme aggressiemeldingen. De security van het ziekenhuis krijgt dan meteen de actuele locatie van de hulpverlener toegestuurd via Bluetooth en ziet ook de snelste route om tot bij de hulpverlener te komen.”
Vinger aan de pols
Technologie introduceren is één zaak, de interne processen erop afstemmen een andere. Daarom zet AZ Groeninge sterk in op innovatie. “De technologische vooruitgang binnen het medisch landschap gaat enorm snel. Een vinger aan de pols houden is belangrijk, bij de technologie bedrijven en bij de medewerkers om zo te horen wat er leeft en waar de evoluties zitten”, zegt Brian Desplinter projectleider innovatie. “Je moet die veranderingen goed ondersteunen. Er kan altijd eens iets foutlopen bij de implementatie.” Kevin vult aan: “Daarin merken we vooral de twee snelheden waarmee technologie omarmd wordt. De jongere generatie is er algemeen genomen sneller mee weg dan de oudere. Maar we zien dat ze vaak bij elkaar te rade gaan of bij de digicoaches die voor de verschillende afdelingen klaarstaan. We kiezen voor digitale hulpmiddelen om de patiënt nog kwalitatiever te helpen, maar dat kan enkel als al onze medewerkers mee zijn in het verhaal. Daarom pleiten we ervoor om van digitale geletterdheid ook een vaardigheid te maken binnen de verpleegkundige opleidingen. Zo verzoenen we innovatie met mensgerichte, kwalitatieve zorg.”
Altijd verbonden met het ziekenhuis
De rampenwagen van het AZ Groeninge is een mug uitgerust met een eigen 5G-module. “We merkten op ons grondgebied enkele blinde vlekken op en ook bij rampen is het netwerk vaak overbelast”, zegt Brian Desplinter. “Met deze module houden we steeds contact met het ziekenhuis.” Dat is vooral nuttig voor de lokalisatie of wanneer bijstand van het ziekenhuis gevraagd wordt, bijvoorbeeld door middel van smart glasses, maar ook voor de monitoring levert het voordelen op. “De interne wifi van de ambulance communiceert met de 5G-module die op zijn beurt dan de parameters van een patiënt doorstuurt naar de spoeddienst. Snelle communicatie is van levensbelang op kritieke diensten. De module heeft ook een hotspot om het netwerk te delen met andere hulpdiensten zoals brandweer of politie. Onze maatschappij evolueert steeds verder met het IoT (Internet of Things). Dat is in het ziekenhuis niet anders. We moeten klaar zijn voor de toekomst. De 5G-module biedt trouwens nog andere mogelijkheden, zoals het streamen van robotingrepen voor opleidingen of bijstand vanop afstand. Een stabiele verbinding zonder vertraging is dan absoluut noodzakelijk en dat kan vandaag enkel met 5G.”