E-portfolio’s ondersteunen levenslange competentiebeoordeling en -ontwikkeling
Context
In de afgelopen jaren won de competentiegerichte leertheorie aan belang. Dit nieuwe paradigma voor onderwijzen en leren heeft als doel dat elke student afstudeert met de competentie om levenslang te leren. Daardoor ontstaat de behoefte aan effectieve instrumenten die uitwisselbare beschrijving van competentiebewijzen mogelijk maken. In deze context is het elektronisch portfolio (e-portfolio) naar voren gekomen als een geschikt instrument dat studenten helpt bij het verzamelen en beheren van meerdere soorten beoordelingsbewijzen.
Probleemstelling
Een aanzienlijk aantal studenten beginnen en eindigen hun onderwijservaringen bij verschillende instellingen. Daarnaast willen zij hun leerdossier meenemen naar de werkplek, of er gebruik van maken voor hun persoonlijke levenservaringen buiten het werk. Zonder standaardmethoden die de integratie van e-portfolio’s met andere informatiesystemen en het exporteren van e-portfoliodata ondersteunen, blijven de mogelijkheden beperkt en voelen de studenten geen motivatie hun portfolio te onderhouden.
Samenvatting van de resultaten
Een overzicht wordt gegeven van bestaande interoperabiliteitsspecificaties die hebben bijgedragen aan het definiëren van de structuur van e-portfolio’s, namelijk de IMS ePortfolio specificatie29 en de JISC Leap2A specificatie30. De onderzoekers concluderen dat het fundamentele probleem van de hierboven gepresenteerde modellen is dat de semantiek van de onderliggende beschrijvingselementen alleen door mensen kan worden begrepen. Beide modellen gebruiken XML-schema’s, maar XML maakt het alleen mogelijk gegevens te structureren en biedt geen informatie over de semantische veronderstellingen die aan deze gegevens ten grondslag liggen.
Conclusie
De onderzoekers presenteren de ontwikkeling van de portfolio-ontologie die een gemeenschappelijke woordenschat biedt voor het beschrijven van portfoliomateriaal. Het model maakt gebruik van Semantic Web-technologieën om formeel en semantisch portfoliodata te beschrijven, waardoor de interoperabiliteit en communicatie van competentie-ervaringen tussen verschillende leersystemen en -instrumenten wordt vergemakkelijkt.
Implicaties voor de praktijk
Portfolio’s ondersteunen competentiegerichte pedagogische benaderingen en bevorderen levenslang leren. De voorgestelde technologie voorziet in een gemeenschappelijke woordenschat voor het beschrijven van portfolio-artefacten en vergemakkelijkt zo de interoperabiliteit en communicatie van competentie-ervaringen tussen verschillende leerapplicaties.
Wat te doen bij bloedvergiftiging (sepsis)
Wat is het?
Een bloedvergiftiging of sepsis is het gevolg van een ernstige infectie.
- Meestal gaat het om infecties met bacteriën.
- Verschillende soorten infecties kunnen sepsis veroorzaken, bijvoorbeeld:
- een blaasontsteking;
- een longontsteking;
- een hersenvliesontsteking.
- Wanneer deze oorspronkelijke infecties via je bloedbaan verspreiden, ontwikkel je een bloedvergiftiging. Je lichaam moet dan heftig reageren om de infectie te kunnen afweren.
Een bloedvergiftiging is ernstig en mogelijk levensbedreigend. Omdat je toestand erg snel kan verslechteren, is een intensieve behandeling in het ziekenhuis nodig.
Risicofactoren
Vaak, maar niet altijd, zijn er onderliggende risicofactoren zoals:
- een verminderde weerstand:
- door bepaalde medicatie (bijv. cortisone of chemotherapie);
- bij ziekten (hiv);
- doordat je milt verwijderd werd;
- chronische aandoeningen, bijv. diabetes en COPD.
Hoe kan je het herkennen?
Een bloedvergiftiging is doorgaans het gevolg van een gewone infectie (bijv. urineweg-, luchtweg- of huidinfectie) die slecht evolueert. Lijkt een infectie, ondanks behandeling (meestal antibiotica), niet goed te genezen? Wees dan alert voor een bloedvergiftiging als je volgende klachten hebt:
- algemeen onwel voelen, vermoeidheid, zwakheid;
- koorts (>38°C) of juist heel lage temperatuur (<36°C);
- koude rillingen;
- verwardheid;
- algemene of lokale pijn;
- misselijkheid of braken;
- snelle hartslag;
- snelle ademhaling;
- lage bloeddruk.
Alarmtekenen zijn:
- rood-paarse stipjes of vlekjes (puntbloedingen of petechiën) op je huid die je niet kan wegdrukken;
- blauwe of paarse vlekken.
Hoe kan je arts het herkennen?
Bevraging en lichamelijk onderzoek
Je arts zal aan bloedvergiftiging denken wanneer je je zeer onwel voelt of je klachten ernstig zijn. Om dit in te schatten, vraagt hij:
- welke klachten je hebt en hoe ze verlopen;
- of je al antibiotica hebt genomen, en zo ja, hoe je die gebruikte.
Je arts voert ook een grondig lichamelijk onderzoek uit. Heb je alarmtekenen (zie hoger)? Dan verwijst hij je onmiddellijk door naar het ziekenhuis.
Ander onderzoek
Er gebeurt sowieso ook aanvullend onderzoek:
- een bloedonderzoek;
- een bloedkweek (om de ziekmakende bacterie op te sporen);
- beeldvormende onderzoeken (bijv. een longfoto).
Een bloedkweek moet gebeuren voor je met een antibioticum start:
- Anders is de ziektekiem niet of zeer moeilijk terug te vinden. Dit is een absolute voorwaarde om de behandeling te doen slagen.
- Het resultaat van de bloedkweek is pas na enkele dagen bekend. Daarom wacht de arts niet, en start hij al een behandeling met antibiotica op.
Wat kan je zelf doen?
- Verbetert een infectie niet of wordt het slechter, ondanks een behandeling? Contacteer dan je arts.
- Als je arts antibiotica voorschrijft, volg deze behandeling dan goed op. Sla geen dosissen over en probeer ze niet te vergeten.
- Doe je dat wel, dan kan je de infectie moeilijker overwinnen.
- Bovendien geef je de bacteriën de kans om resistent te worden tegen het antibioticum. Dat wil zeggen dat het antibioticum niet meer goed werkt tegen de bacteriën.
- Heb je plots kleine rood-paarse vlekjes op je huid, die je niet kan wegdrukken? Contacteer dan onmiddellijk je arts.
- Je kan dit testen door een glas op de vlekjes te drukken.
- Zulke vlekjes (puntbloedingen) kunnen een teken zijn van een ernstige hersenvliesontsteking. Dit moet je onmiddellijk laten behandelen.
Wat kan je doen?
De behandeling van een bloedvergiftiging gebeurt in het ziekenhuis.
- Je krijgt vocht en medicijnen toegediend via een infuus.
- Ze controleren ook steeds of:
- je bloeddruk niet te laag wordt;
- je organen (bijv. je nieren) goed blijven werken.
- Soms gebeurt dit op de dienst intensieve zorgen.
Bronnen
- https://www.ebpnet.be
- DynaMed [Internet]. Ipswich (MA): EBSCO Information Services. 1995 – . Record No. T115805, Sepsis in Adults; [updated 2018 Dec 04, cited 11/03/22]. Available from https://www-dynamed-com.gateway2.cdlh.be/topics/dmp~AN~T115805. Registration and login required.
Hoe ga je om met darmfalen bij ouderen?
Marleen Corremans1, 2, 3, Trudy Bekkering1,2
De vraag “hoe ga je om met darmfalen bij ouderen” roept meteen bijkomende vragen op voordat we een antwoord kunnen zoeken. Zo willen we meer weten over de specifieke populatie, het besproken fenomeen en de context van darmfalen.
De populatie: Over welke oudere spreken we hier? Iemand met een normale veroudering of iemand met chronische aandoeningen?
Het besproken fenomeen: Wat wordt bedoeld met darmfalen? Is dit een vraag over interventies bij constipatie of diarree? Of gaat het hier eerder om verterings- of resorptiestoornissen? Wat wordt bedoeld met omgaan? Zoeken we medicatie of eerder niet farmacologische interventies?
Context: Thuissituatie? Woonzorgcentrum? Ziekenhuis? Palliatieve setting? Wie stelde deze vraag, waren dat verpleegkundigen? Patiënten zelf?
Methode
We gebruiken niet het welgekende Populatie-Interventie-Controle-Outcome (PICO) format voor deze vraag. Darmfalen is namelijk geen interventie die we zelf veroorzaken. We zien het darmfalen als een fenomeen dat we willen bekijken.
We gebruiken een alternatieve PICO. Die gaat als volgt: Population, phenomenon of Interest en COntext. Als we die goed aflijnen, vinden we de termen om de literatuur te bekijken.
Stel dat we op zoek gaan naar (niet-farmacologische) interventies om constipatie tegen te gaan in de thuiszorg. Dit leidt ons tot de volgende zoektermen
- Populatie: elderly
- Phenomenon of Interest: constipation
- Context: community
Resultaten
Bij ‘advanced search’ van de JBI database voeren we elderly AND constipation AND community in bij de keywords. Dat geeft 41 resultaten. We zouden nu al de titels kunnen doornemen of nog verder verfijnen.
We voegen het keyword ‘management’ toe en komen op 21 resultaten. De filter ‘aged care’ geeft nog 16 resultaten. We screenen de titels. Een zeer recente evidence summary, geschreven door Koh4, biedt meteen een mooi antwoord op onze vraag.
Klikken we vervolgens rechts, dan kunnen we het document in pdf openen en de aanbevelingen bekijken. We zien ook vermeld op welke literatuur deze aanbevelingen zijn gebaseerd. We zien acht aanbevelingen van Grade B. De aanbevelingen betreffen onder meer beweging, voeding en het gebruik van screeningsinstrumenten.
1 Bicep, an JBI affiliated center
2 Cebam, Leuven
3 Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen
4Koh, Grace. CONSTIPATION (OLDER PEOPLE): NON-PHARMACOLOGICAL INTERVENTIONS. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI16779. Geraadpleegd op 28/01/2022
Verbeteren goede zorgkwaliteit en lagere kosten in de palliatieve thuiszorg het levenseinde van ouderen met dementie?
Context
Steeds meer mensen krijgen te maken met dementie. Tegen 2050 zullen zo’n 18,8 miljoen[1] Europeanen getroffen worden door de ziekte. Palliatieve thuiszorg wordt wereldwijd aangeraden voor personen met dementie om hun levenskwaliteit te verbeteren door te voorzien in lichamelijke, psychosociale en spirituele zorgbehoeften. Kwalitatieve en efficiënte zorg zijn cruciaal. Toch ontbreekt vaak enig bewijs over de effecten van palliatieve thuiszorg bij personen met dementie.
Doel en selectiecriteria
Deze cohortstudie bekeek Belgische databanken van 2010 tot 2015 en selecteerde dementiespecifieke indicatoren om zo de effecten van de kwaliteit en kosten van palliatieve thuiszorg bij personen met dementie te bestuderen. Ze selecteerden ouderen die thuis stierven aan dementie tussen deze twee jaartallen en die palliatieve zorg thuis ontvingen tussen de 360 dagen en 15 dagen voor hun overlijden
Samenvatting resultaten
Van alle oudere personen die thuis stierven aan dementie tussen 2010 en 2015 ontving slechts 23,8 % of 5.637 personen palliatieve thuiszorg tijdens de laatste twee levensjaren. De studie vergeleek 2.839 mensen die deze specifieke zorg ontvingen met 2.839 mensen die gewone zorg genoten. Hieruit bleek dat de groep die in de laatste veertien dagen van hun leven palliatieve thuiszorg ontvingen minder risico liep om opgenomen te worden in het ziekenhuis (17,5 % ten opzichte van 50,5 %). Ze ondergingen ook minder diagnostische testen (17 % vs. 53,6 %) en kregen vaker de geschikte medicatie. Ze stierven vaker thuis (75,7 % vs. 32,6 %) en kwamen meer in contact met zorgverleners uit de eerstelijn. De totale kosten in de laatste dertig dagen van hun leven lag bovendien zo’n 2.129 euro lager dan bij ouderen met dementie die geen palliatieve thuiszorg ontvingen.
Conclusie
Palliatieve thuiszorg bij ouderen met dementie heeft een duidelijk positief effect. Het draagt bij tot een betere levenskwaliteit en minder hoge gezondheidszorgkosten. Toch blijft de toegang tot deze zorg nog te beperkt en moet deze dringend verhoogd worden voor mensen die sterven door dementie.
Implicaties voor de praktijk
Deze studie biedt een stevige evidence basis over de doeltreffenheid van palliatieve thuiszorg voor ouderen met dementie. Gezien de duidelijke voordelen is een tijdigere toegang tot dit type zorg nodig. Om strategieën te bepalen om deze toegang te verwezenlijken zijn extra studies nodig.
[1] Alzheimer Europe. Dementia in Europe yearbook 2019: estimating the prevalence of dementia in Europe. Luxembourg: Alzheimer Europe, 2020.
Recappen van naalden: doen of niet?
Opzoeken in JBI EBP bronnen vereist oefening en een goede vraag. In deze JBI Corner beantwoorden we klinische vragen van lezers met behulp van de JBI database. Deze database bevat aanbevelingen gebaseerd op het beste wetenschappelijke bewijs. JBI hanteert standaard categorieën voor aanbevelingen1 (sterk of zwak) en niveaus van evidentie (level 1 tot 5).
Mag je nu eigenlijk recappen of niet?
JBI suggereert niet te recappen om het aantal prikaccidenten te verminderen.
Achtergrond: waar is dit op gebaseerd?
Hoewel deze aanbeveling is opgenomen in een richtlijn, is de onderbouwing beperkt. “A cross-sectional study found that the needle capping was the key modifable risk behavior associated with occupational needle stick and sharps injuries”2 (Level 4) De graad van aanbeveling is ‘zwak’, GRADE B (zie kader).
Onze bemerkingen en suggesties bij deze vraag
De literatuur maakt geen onderscheid tussen recappen bij het optrekken of na een toediening van medicatie. Het verbieden van recappen leidt tot een daling van het aantal prikaccidenten. In dezelfde evidence summary staat onder meer nog te lezen dat je best ook veiligheidsnaalden, training en procedures voorziet om het aantal prikaccidenten te doen dalen.
Hoe hebben we dit gevonden?
We openden de JBI databank via Ovid. We klikten naar de ‘advanced search’ tab. Onze zoektermen waren ‘needle AND injury’ in het veld ‘keywords’ en dit gaf ons 44 resultaten. We filterden op ‘evidence summaries’ waardoor nog 23 resultaten overbleven. Doorlezen van de titels brengt ons bij twee resultaten, die mogelijk interessant zijn voor onze vraag. 3,4 Het doorlezen van de volledige tekst van deze twee documenten leert ons dat enkel het document van Fong een direct antwoord biedt op onze vraag. Bij het document van Nguyen staat het recappen wel in de tekst maar niet in de aanbevelingen.
Zoek je deze termen in de ‘basic search’ tab, dan kun je niet aangeven in welke velden je wilt zoeken. Automatisch zoek je dan in alle velden waardoor je meer dan 1.500 resultaten krijgt.
Als we zoeken op ‘needle’ AND ‘prevention’ krijgen we 70 resultaten. Wanneer we dan niet filteren en de titels doornemen, zien we een systematische review5. Een nazicht van de referentielijst van de twee eerder gevonden evidence summaries wijst erop dat deze systematische review daar niet werd bij gebruikt. Als we deze systematische review in de volle tekst bestuderen, blijkt het om een review protocol te gaan en dus een misleidende titel heeft. Dit verklaart waarom hij niet werd gebruikt in de evidence summaries.
Bronnen:
- https://ospguides.ovid.com/OSPguides/jbidb.htm. geraadpleegd op 2/07/2021.
- Bekele T, Gebremariam A, Kaso M, Ahmed K. Factors associated with occupational needle stick and sharp injuries among hospital healthcare workers in bale zone, southeast Ethiopia. PLoS One. 2015; 10(10):e0140382. doi: 10.1371/journal.prone.0140382. eCollection 2015.
- Nguyen, Dieu Huong. SHARP AND NEEDLE STICK INJURIES. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI1538. Geraadpleegd op 12/11/2021.
- Fong, Eric. NEEDLE-STICK INJURY: PREVENTION. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI1679. Geraadpleegd op 12/11/2021.
- Hiko, Desta, Jemal, Amana, Sudhakar, Morankar, Kerie, Mirkuzie Woldie & Degene, Tariku. Effectiveness of training on standard precautions to prevent needle stick injuries among health professionals: A Systematic Review. (2012). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI6386. Geraadpleegd op 12/11/21.
Interventies door borstkankerverpleegkundigen
Zijn individuele interventies door gespecialiseerde borstkankerverpleegkundigen (SBCN) effectief om vrouwen te ondersteunen in de impact van borstkanker op hun levenskwaliteit?
in samenwerking met CEBAM, Cochrane Belgium
Context
Borstkanker is wereldwijd de meest voorkomende ziekte bij vrouwen. Deze aandoening heeft inmiddels een goede kans op overleving, maar leidt tot specifieke mentale, emotionele en sociale noden. SBCN leren de patiënten kennen van bij de diagnose en begeleiden hen doorheen hun proces. Ze voorzien informatie, bieden emotionele ondersteuning afgestemd op de individuele noden en zorgen voor continuïteit.
Selectiecriteria voor studies
De review includeerde experimentele studies (tot juni 2020) over psychosociale interventies door SBCN bij vrouwen met borstkanker. Belangrijkste uitkomstmaten waren levenskwaliteit, angst, depressie en tevredenheid.
Samenvatting resultaten
Deze Cochrane review3 is gebaseerd op veertien studies met 2.905 vrouwelijke borstkankerpatiënten. Hun leeftijd varieerde tussen 48 en 64 jaar. Acht studies vergeleken individuele zorg door SBCN met standaardzorg. Na individuele zorg was zowel de algemene als de kankerspecifieke levenskwaliteit tussen 9 weken en 18 maanden gelijk aan of iets beter. Angst en depressie namen licht af. Tevredenheid met de zorg, gemeten in twee studies, was hoog in één studie en even hoog als de controlegroep in de tweede (alle uitkomsten lage zekerheid).
Vijf studies vergeleken de gespecialiseerde zorg met een andere vorm van ondersteuning. Dit bewijs heeft een zeer lage zekerheid en dus weten we niet of interventies door SBCN alleen beter zijn dan een combinatie met ondersteuning door derden (vrijwilligers, psychologen).
Twaalf studies bestudeerden het effect van telefonische opvolging door SBCN. Er is waarschijnlijk geen verschil tegenover de standaardzorg in levenskwaliteit, psychologische afwijkingen, gevoelens van controle, emotioneel functioneren of angst (matige zekerheid). De tevredenheid met deze telefonische opvolging na 1 tot 5 jaren was even hoog of hoger dan met standaard zorg.
Conclusie
Individuele interventies door gespecialiseerde borstkankerverpleegkundigen kunnen leiden tot vergelijkbare of misschien betere psychosociale ondersteuning van vrouwen met borstkanker, maar de zekerheid van bewijs is laag.
Implicaties voor de praktijk
De functie van deze gespecialiseerde verpleegkundigen is volop in ontwikkeling. Het is daarom nuttig om de rol van deze verpleegkundige en hun aandeel in elk team helder te omschrijven. Dit kan helpen om hun ervaring efficiënt in de praktijk om te zetten, en bovendien op die manier bijdragen aan het onderbouwen van bijkomend onderzoek.
Referenties
1 Center for Evidence-Based Medicine (CEBAM), Cochrane Belgium, Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice (BICEP): a Joanna Briggs affiliated Center
2 Karel De Grote Hogeschool Antwerpen
3 Brown T, Cruickshank S, Noblet M. Specialist breast care nurses for support of women with breast cancer. Cochrane Database of Systematic Reviews 2021, Issue 2. Art. No.: CD005634. DOI: 10.1002/14651858.CD005634.pub3. Accessed 23 June 2021.
Raadpleeg de volledige tekst van deze Cochrane review via de Cebam Digital Library for Health (www.cebam.be/nl/cdlh of www.cebam.be/fr/cdlh).
Hoeveel CC mag je in de cuff van een blaassonde spuiten?
Evidence based practice-bronnen opzoeken vereist oefening en een goede vraagstelling. In de JBI Corner beantwoorden we klinische vragen van lezers met behulp van de JBI database. Deze database bevat aanbevelingen gebaseerd op het beste wetenschappelijke bewijs. JBI hanteert standaard categorieën voor aanbevelingen (sterk of zwak) en niveaus van evidentie (level 1 tot 5).
Onderzoeksvraag
Hoeveel CC mag je in de cuff van een blaassonde spuiten?
JBI suggereert goed na te denken over de keuze van katheter om letsel, irritatie en discomfort bij de patiënt tegen te gaan1. Deze keuze dient men goed te documenteren (GRAAD B, zie kader). Evidentie toont aan dat een smallere katheter met een 10ml ballon de kans op letsels in de urethra of residu in de blaas verkleint. (Level 1)2
Waar is dit op gebaseerd?
De algemene aanbeveling is onderbouwd door één praktijkrichtlijn. De graad van aanbeveling is ‘zwak’, GRAAD B (zie kader). De evidentie om smallere katheters te gebruiken is van level 1, in dit geval een nationale op evidentie gebaseerde richtlijn.
Onze bemerkingen en suggesties bij deze vraag
In de evidentie uit de JBI database zijn katheters met een ballon van 10 ml3,4 de standaardkeuze. De gebruikte richtlijn legt uit dat bredere sondes soms gebruikt worden bij patiënten na uitgebreide urologische chirurgie.
Het woord discomfort uit deze raadgeving kan worden geïnterpreteerd als pijn. Indien patiënten pijn ervaren ondanks een juiste locatie, kan het een beetje aflaten op voorwaarde dat er geen lekkage optreedt. Zo kan je wat verlichting bieden. Het documenteren van het type katheter en de inhoud is dan zeker belangrijk, zoals ook in de richtlijn wordt meegegeven.
De huidige vraag geeft geen duidelijkheid over kenmerken van de patiënt, de blaassonde en welke uitkomstmaat belangrijk is. Een algemene vraag leidt tot een algemeen antwoord. Het is aangeraden de vraag zo specifiek mogelijk te stellen. Om welke patiënten gaat het (is leeftijd of geslacht bijvoorbeeld belangrijk)? Gaat het ook om suprapubische sonden? Wat was de uitkomstmaat? Was dit gevaar op infectie of pijn of nog iets anders?
Hoe hebben we dit gevonden?
We zochten in de JBI databank door middel van de ‘advanced search’ tab. Daar vulden we ‘urinary catheter AND bladder AND balloon’ in het veld in waardoor we zes resultaten kregen. Eén daarvan betrof intermittent sonderen en eentje ging over suprapubische sonden. Die twee publicaties bekeken we niet. Bleven over: één recommended practice, één evidence summary en twee systematic reviews. Doorlezen van de overgebleven teksten brengt ons bij de gebruikte recommended practice van Pamaiahgari.1
Wanneer we ‘Bladder AND Balloon’ weg laten, krijgen we 37 resultaten. Ook hier screenen we eerst op titel om niet-relevante publicaties te verwijderen. De twee andere recommended practices blijven nu ook mee over. 2,3
Bronnen:
- Pamaiahgari, Priyanka. URINARY CATHETERIZATION (SHORT-TERM): SAFE AND EFFECTIVE USE. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI14394.
- https://ospguides.ovid.com/OSPguides/jbidb.htm. Geraadpleegd op 2/07/2021.
- URINARY CATHETERIZATION: MALE. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI1800.
- URINARY CATHETERIZATION: FEMALE. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI1799.
Montelukast, medicijn tegen astma, is oorzaak van ernstige psychiatrische nevenwerkingen
in samenwerking met Gezondheid en Wetenschap.
In het nieuws
Jaarlijks gaan in België 180 miljoen doosjes montelukast (merknaam Singulair®) naar patiënten met astmaklachten, een vierde daarvan naar kinderen jonger dan 18 jaar. Ondanks waarschuwingen van de overheid, weten weinig artsen dat montelukast slaapstoornissen, agressie, nachtmerries, depressiviteit tot zelfs zelfmoordgedachten kan veroorzaken.
Waar komt dit nieuws vandaan?
Montelukast, ook verkocht onder de merknaam Singulair®, werd in 1997 gelanceerd als middel tegen astma. Het is de enige molecule uit de klasse leukotrieenreceptorantagonisten die in België op de markt is. Deze molecule ontspant spiercelletjes in de wand van de luchtwegen, waardoor de luchtwegen ontspannen en verwijden. Dat kan interessant zijn voor mensen met astma bij wie de luchtwegen tijdens een aanval sterk kunnen vernauwen. Montelukast wordt veel voorgeschreven als onderhoudsbehandeling bij astma.
Dat kinderen montelukast zo vaak krijgen voorgeschreven, heeft onder andere te maken met de toedieningsvorm: het middel bestaat in pilvorm, zelfs in kauwtabletjes. Dat maakt het heel wat eenvoudiger in gebruik dan de zogenaamde inhalatiemedicijnen, die je moet inademen. Toen het product op de markt kwam, had men nog geen idee dat montelukast psychiatrische nevenwerkingen kon uitlokken, zoals gedragsveranderingen, slaapstoornissen, agressie, stemmingswisselingen, depressie en zelfs zelfdoding. Dat werd pas duidelijk door gevalsbesprekingen in het eerste decennium van deze eeuw.
Aangepaste bijsluiter in Verenigde Staten
In 2008 vroeg de Amerikaanse geneesmiddelenautoriteit (FDA) alle studieresultaten op van montelukast en bevestigde men het verband met deze psychiatrische nevenwerkingen. De bijsluiter werd meteen aangepast. Naarmate er meer aandacht kwam, werd duidelijk dat deze ongewenste effecten veel vaker voorkomen dan eerst gedacht. Zo werden in de Verenigde Staten al een 80-tal zelfdodingen in verband gebracht met montelukast.
De Belgische geneesmiddelenautoriteit (FAGG) stuurde in 2020 een omzendbrief naar alle artsen met de vraag om patiënten steeds te informeren over deze nevenwerkingen wanneer ze montelukast voorschrijven. Cebam, het Belgisch Centrum voor Evidence-Based Medicine, en Gezondheid en Wetenschap stelden vast dat weinig patiënten die dit middel gebruiken hiervan op de hoogte zijn, en brachten het nieuws in de media (1).
Bron
(1) M.Finoulst, P.Vankrunkelsven. Psychiatrische bijwerkingen van montelukast frequenter dan gedacht. Tijdchrift voor Geneeskunde en Gezondheidszorg, 2021, vol 7 (1/7/2021). DOI: 10.47671/TVG.77.21.121
Hoe moet je dit nieuws interpreteren?
Montelukast is helemaal geen eerstekeuzepreparaat voor de onderhoudsbehandeling van allergische astma. Dat blijkt uit verschillende Cochrane-reviews. Voor kinderen gaat de voorkeur naar lage doses inhalatiecorticoïden. Als die onvoldoende werken, zijn er nog andere medicijnen (langwerkende bèta-agonisten), maar geen montelukast. Voor een infectie van de kleine luchtwegen (bronchiolitis), hooikoorts en een piepende ademhaling wordt het zelfs afgeraden. De meeste overzichtsstudies maken duidelijk dat de werking van dit geneesmiddel beperkt is.
Uit een recente Turkse studie (december 2020), waarbij 128 kinderen gevolgd werden die montelukast kregen voorgeschreven, bleek dat 64% binnen de eerste weken psychiatrische symptomen ontwikkelde en een verminderde levenskwaliteit had. De symptomen verdwenen gelukkig snel nadat ze de behandeling stopzetten.
Verschillende bijsluiters
De Europese bijsluiters van montelukast en Singulair® maken melding van alle psychiatrische nevenwerkingen. De Amerikaanse bijsluiter is daarin veel duidelijker, door bovenaan een opvallende ‘black box warning’ (zie afbeelding) toe te voegen die meteen in het oog springt.
Tot slot: niet elke persoon die montelukast inneemt, krijgt deze nevenwerkingen, maar iedereen moet wel op de hoogte zijn van het bestaan ervan. Bij fenomenen als nachtmerries of prikkelbaarheid ga je immers niet spontaan het verband leggen met een medicijn dat je inneemt tegen astma.
Conclusie
Te weinig mensen met allergische astma die behandeld worden met montelukast (Singulair®) zijn op de hoogte van de mogelijke psychiatrische nevenwerkingen, die vrij ernstig kunnen zijn. Deze nevenwerkingen, die wel in de bijsluiter staan, komen volgens nieuw onderzoek veel vaker voor dan gedacht, althans bij kinderen en jongeren. Artsen die het middel voorschrijven, moeten hun patiënt hierover duidelijk informeren. Als patiënt zal je niet het verband leggen tussen je sombere stemming, prikkelbaarheid of nachtmerries enerzijds en je medicijn tegen astma anderzijds.
Referenties
- Montelukast: risico op optreden van neuropsychiatrische bijwerkingen, versterking van de waarschuwingen. Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, mei 2020.dhpc_montelukast_nl_-_website.pdf (fagg.be)
- Montelukast: rappel van het risico van neuropsychiatrische ongewenste effecten. FOLIA PHARMACOTHERAPEUTICA DECEMBER 2019
- De Boeck K, Bodart E, De Baets F et al. Montelukast voor de behandeling van kinderen met astma. Tijdschrift voor Geneeskunde 60, nr.11, 2004
- Chauhan BF, Ben Salah R, Ducharme FM. Addition of anti‐leukotriene agents to inhaled corticosteroids in children with persistent asthma. Cochrane Database of Systematic Reviews 2013, Issue 10. Art. No.: CD009585. DOI: 10.1002/14651858.CD009585.pub2
- Brodlie M, Gupta A, Rodriguez‐Martinez CE, Castro‐Rodriguez JA, Ducharme FM, McKean MC. Leukotriene receptor antagonists as maintenance and intermittent therapy for episodic viral wheeze in children. Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, Issue 10. Art. No.: CD008202. DOI: 10.1002/14651858.CD008202.pub2.
- Liu F, Ouyang J, Sharma AN, Liu S, Yang B, Xiong W, Xu R. Leukotriene inhibitors for bronchiolitis in infants and young children. Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, Issue 3. Art. No.: CD010636. DOI: 10.1002/14651858.CD010636.pub2.
- Chang AB, Winter D, Acworth JP. Leukotriene receptor antagonist for prolonged non‐specific cough in children. Cochrane Database of Systematic Reviews 2006, Issue 2. Art. No.: CD005602. DOI: 10.1002/14651858.CD005602.pub2.
- Pike KC, Akhbari M, Kneale D, Harris KM. Interventions for autumn exacerbations of asthma in children. Cochrane Database of Systematic Reviews 2018, Issue 3. Art. No.: CD012393. DOI: 10.1002/14651858.CD012393.pub2.
- Chauhan BF, Ducharme FM. Addition to inhaled corticosteroids of long‐acting beta2‐agonists versus anti‐leukotrienes for chronic asthma. Cochrane Database of Systematic Reviews 2014, Issue 1. Art. No.: CD003137. DOI: 10.1002/14651858.CD003137.pub5.
- Bijl D. Montelukast en psychiatrische aandoeningen. Geneesmiddelen Bulletin 2009(49);nr.3, pag 32
- Bayer A? Turktas I, Karagol H et al. Neuropsychiatric adverse drug reactions induced by montelukast impair the quality of life in children with astma. Journal of Asthma dec 2020. https://doi.org/10.1080/02770903.2020.1861626
Zijn trainingen voor zorgverleners gericht op het herkennen en reageren op partnergeweld tegen vrouwen effectief?
Cochrane Corner
In samenwerking met CEBAM, Cochrane Belgium |
Trudy Bekkering1, Marleen Corremans1,2
Vraag
Zijn trainingen voor zorgverleners gericht op het herkennen en reageren op partnergeweld tegen vrouwen effectief?
Context
Partnergeweld omvat alle geweld (lichamelijk, emotioneel en seksueel) gepleegd door een huidige of ex-partner. Partnergeweld kan leiden tot lichamelijke en emotionele gezondheidsproblemen zoals bijvoorbeeld verwondingen, angst, depressie, traumatische stress disorder of ongewenste zwangerschappen. Vrouwen zijn vaker geneigd om zorgverleners te vertrouwen. Zorgverleners bevinden zich daarom in een goede positie om deze vrouwen te herkennen en steun te bieden.
Selectiecriteria voor studies
De review includeerde experimentele studies (tot juni 2020) die het effect van trainingen of educatie programma’s voor zorgverleners vergeleek met geen specifieke training.
Samenvatting resultaten
Deze Cochrane review3 is gebaseerd op 19 studies met 1662 zorgverleners of studenten. De studies varieerden sterk wat betreft de training, achterliggende pedagogische theorieën en follow-up tijd. De zekerheid van bewijs was laag tot zeer laag en de meeste uitkomstmaten waren zelf-rapportages. Bovendien bekeken de studies wel het effect op de zorgverlener maar niet het effect op de vrouwen zelf.
Trainingen verbeteren, na twaalf maanden, mogelijk de attitude van zorgverleners naar deze vrouwen (lage zekerheid). Trainingen kunnen ook een groot effect hebben op de kennis en op de bereidheid om te reageren, maar het bewijs is onzeker. Er is beperkt bewijs dat door bepaalde typen van trainingen hulpverleners partnergeweld iets beter herkennen en documenteren en de veiligheid van vrouwen evalueren, maar de bevindingen zijn inconsistent. Men vond geen of weinig effect op doorverwijzingen, maar het bewijs is onzeker. Het effect op de mentale gezondheid van de vrouwen is niet geëvalueerd en geen van de studies beschreef eventuele neveneffecten.
Conclusie
De bevindingen suggereren dat trainingen de attitude van zorgverleners tegenover partnergeweld kunnen verbeteren. Ook kunnen ze de kennis en de bereidheid tot reageren verbeteren, maar we zijn onzeker over dit bewijs.
Implicaties voor de praktijk
Hoewel er op dit moment beperkt bewijs is voor het effect van deze trainingen, is het waarschijnlijk dat ze in de praktijk meer positieve dan negatieve effecten opleveren. Dit komt overeen met de richtlijnen van de WHO over hoe zorgverleners best reageren op geweld tegen vrouwen.4
Noten
1 Center for Evidence-Based Medicine (CEBAM), Cochrane Belgium, Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice (BICEP): a Joanna Briggs affiliated Center
2 Karel De Grote Hogeschool Antwerpen
3 Kalra N, Hooker L, Reisenhofer S et al. Training healthcare providers to respond to intimate partner violence against women. Cochrane Database of Systematic Reviews 2021, Issue 5. Art. No.: CD012423. DOI: 10.1002/14651858.CD012423.pub2.
4 WHO. Caring for women subjected to violence: a WHO curriculum for training health-care providers; 2019. Available at www.who.int/reproductivehealth/publications/caring-for-women-subject-to-violence/en/.
Raadpleeg de volledige tekst van deze Cochrane review via de Cebam Digital Library for Health (www.cebam.be/nl/cdlh of www.cebam.be/fr/cdlh).
Probiotica voor acute diarree
Anne-Catherine Vanhovea,b, Koen Huysentruytc, Trudy Bekkeringa, Filip Coolsa,d, Marleen Corremansa,e
Vraag
Wat is het effect van probiotica bij acute infectieuze diarree?
Context
Acute diarree heeft meestal een gunstig beloop, maar kan leiden tot ernstige dehydratie en zelfs overlijden. Probiotica zouden de natuurlijke darmbalans herstellen én de duur en intensiteit van de symptomen verlichten. Tien jaar geleden concludeerde een Cochrane review dat probiotica positieve effecten had bij diarree. Deze review werd geüpdatet met de nieuwste studies.
Selectiecriteria voor studies
Deze review includeerde studies die probiotica vergeleken met placebo of geen probiotica bij mensen met acute (bevestigde of vermoedelijke) infectieuze diarree.
Samenvatting van resultaten
De Cochrane review includeerde 82 studies met 12.127 deelnemers. Er was veel variatie in type probiotica en deelnemers (leeftijd, land waar studie plaatsvond, eerdere behandeling met antibiotica of zink, diarree al dan niet door het rotavirus). De resultaten varieerden sterk, maar dit was niet te verklaren door verschillen in probiotica of kenmerken van deelnemers. Wel lieten kleine studies vaker positieve effecten zien dan grote studies. Dit ligt mogelijk aan het feit dat studies met negatieve of neutrale effecten minder makkelijk worden gepubliceerd. Dit vertekent conclusies van reviews.
Daarom analyseerden de auteurs alleen de studies met de beste methodologie. Dit waren er slechts zeven. Zo bleef er weinig variatie in de onderzochte stammen over. Op basis van twee studies is er bewijs van matige zekerheid dat probiotica weinig of geen effect hebben op het aantal mensen dat tenminste 48 uren diarree heeft. Deze studies onderzochten twee verschillende stammen van L. rhamnosus al dan niet met L. helveticus. Onzeker is of probiotica de duur van diarree kan verkorten (zeer lage zekerheid). Ernstige neveneffecten werden nergens gerapporteerd.
Conclusie
Probiotica (specifiek de L rhamnosus stammen met of zonder L. helveticus) hebben waarschijnlijk weinig of geen effect op het aantal personen dat meer dan 48 uur diarree heeft. We zijn onzeker over het effect op de duur van de diarree.
Implicaties voor de praktijk
Hoewel sommige richtlijnen probiotica voor diarree aanbevelen, suggereert deze review om deze aanbevelingen opnieuw te bekijken omdat het huidige bewijs dit niet ondersteunt.
Referenties
Collinson S, Deans A, Padua-Zamora A, Gregorio GV, Li C, Dans LF, Allen SJ. Probiotics for treating acute infectious diarrhoea. Cochrane Database of Systematic Reviews 2020, Issue 12. Art. No.: CD003048. DOI: 10.1002/14651858.CD003048.pub4.
a Cochrane Belgium, Centrum voor Evidence-Based Medicine (Cebam)
b Centre for Evidence-Based Practice, Belgian Red Cross-Flanders
c Vrije Universiteit Brussel, Universitair Ziekenhuis Brussel, Kindergastroenterologie
d Vrije Universiteit Brussel, Universitair Ziekenhuis Brussel, Neonatologie
e Karel De Grote Hogeschool, Antwerpen
Bekijk de volledige tekst van deze review via de Cebam Digital Library for Health.