Mama’s van niet-Belgische origine geven vaker borstvoeding
Vrouwen die bevallen zijn geven weer meer borstvoeding. Die evolutie is al een tijdje aan de gang. Het Federaal Borstvoedingscomité, waar ook het NVKVV lid van is, beschikt over nieuwe cijfers die dit aantonen. Deze zijn afkomstig uit de presentatie van Opgroeien/Kind en Gezin, gebaseerd op de geboortes in de periode 2019-2020. Hieruit blijkt dat de cijfers van borstvoeding verschillen naar zwangerschapsduur, origine en kansarmoede.
Uit cijfers blijkt dat het aantal kinderen dat borstvoeding krijgt op dag 6 is toegenomen. Enerzijds neemt het aantal boorlingen met moeders van niet-Belgische origine toe, anderzijds is er ook een toename van borstvoeding bij moeders van Belgische origine. Zo’n 89,9 procent van alle kinderen met allochtone mama’s krijgen borstvoeding. Er is nauwelijks een verschil te constateren of ze al dan niet in kansarmoede leven, terwijl dat bij autochtone moeders wel duidelijk verschilt: 72,5 procent bij moeders die niet in kansarmoede leven ten opzichte van 47,7 procent bij moeders die in kansarmoede leven.
Uit de cijfers van Opgroeien/Kind en Gezin blijkt ook dat het aantal prematuren met uitsluitend borstvoeding op dag 6 aanzienlijk lager ligt dan bij niet-prematuren. Het aantal prematuren dat uitsluitend borstvoeding krijgt ligt veel lager dan bij niet-prematuren.
Zoeken naar oorzaken en oplossingen
De Waalse partij CDH diende in 2021 een wetsvoorstel in om mensen die borstvoeding in de openbare ruimte verhinderen of verbieden een boete zouden ontvangen van 26 tot 500 euro. De laatste jaren wordt dan ook vaak vastgesteld dat moeders die hun baby in het openbaar proberen te voeden beledigd, vernederd of agressief benaderd werden. Nochtans wordt in de materniteiten in ons land ingezet op het geven van borstvoeding. Zo zijn er dertig materniteiten in ons land met het BFHI-label, het Baby Friendly Hospital Initiative dat in 1991 door de Wereldgezondheidsorganisatie en Unicef in het leven geroepen werd. Deze materniteiten zijn referentieplekken voor een goede start en ondersteuning van borstvoeding.
Naar de concrete oorzaak van die grote verschillen is het zoeken. Al zijn er wel enkele indicatoren. Mama’s in kansarmoede staan voor zeer uitdagende omstandigheden. Een factor die kan meespelen is dat we bij deze moeders van Belgische origine vaker een middelenverslaving vaststellen, meer dan bij allochtone moeders. Maar er moet ook de vraag gesteld worden of we in België misschien in een borstvoedingsonvriendelijk land leven? Een positieve mindset creëren rond borstvoeding start al zeer vroeg, in de kleuterschool. Daarnaast moeten we ook aan de slag met andere vraagstukken. Bereiken we onze kansarme moeders wel voldoende? Kunnen we sensibiliseringsacties opzetten, eventueel in samenwerking met Kind en Gezin? Hoe kan het Federaal Borstvoedingscomité hier een rol in spelen? Werk op de plank, dus.
De impact van borstvoeding op het klimaat
Unicef biedt enkele studies aan die de impact van borstvoeding en babyvoeding op het klimaat bestuderen[1]. Zo zou een hoger borstvoedingspercentage in een land in direct verband staan met een betere gezondheid van baby’s en volwassenen, bijdragen tot het terugdringen van broeikasgassen en de milieu-impact van voedselalternatieven verminderen. De alternatieven voor moedermelk verbruiken namelijk veel water en hebben daardoor een grotere ecologische voetafdruk. Borstvoeding zou op die manier dus niet enkel goed zijn voor mama en kind, ook voor het klimaat.
Je raadpleegt de studies via de website van Unicef.
[1] Binns. C. et al. 2021. Climate Change, Food Supply and Dietary Guidelines. Vol. 42:233-255. https:doi.org/101146/annurev-publhealth-012420-105044
Slaap, oudere, slaap?
Eén op drie Belgen kampt met slaapproblemen. Bij ouderen zien we zelfs dat één op twee kampt met een vorm van slapeloosheid of insomnia. Slaapproblemen bestaan uit problemen met het inslapen, doorslapen of vroeg ontwaken. Slapeloosheid wordt vastgesteld als deze klachten langer dan drie nachten per week gedurende drie maanden lang aanhouden. Al zijn de effecten van slapeloosheid vaak snel voelbaar na enkele nachten zonder goede kwalitatieve slaap. Slecht slapen gaat gepaard met gestegen vermoeidheid en futloosheid overdag, de neiging om overdag bij te slapen, vergeetachtigheid, prikkelbaarheid en moeite om jezelf te concentreren of de focus erbij te houden. Daardoor gaan je algehele functioneren en prestaties achteruit.
Zijn die symptomen van slaaptekorten ook bij ouderen zichtbaar?
Bij ouderen zien we vooral leeftijdgerelateerde veranderingen in slaap zoals bijvoorbeeld meer tijd doorbrengen in bed (ook overdag), maar minder tijd doorbrengen in slaap. Daarnaast zien we dat ouderen vaker wakker liggen vooraleer ze inslapen. Ze worden vaker wakker ’s nachts en ze hebben ontwaken ’s morgens te vroeg. Dat maakt dat hun slaap eerder gefragmenteerd en oppervlakkig verloopt. Op termijn resulteren deze veranderingen in slaapproblemen die gekenmerkt worden door algehele vermoeidheid overdag, dutten, futloosheid, weinig energie om de dag door te komen, negatieve en zelfs depressieve gedachten, alsook meer kans op angst en stressgerelateerde problematiek en problemen met het geheugen en concentratie.
Wat kan je dan als verpleegkundige doen aan slaapproblemen bij ouderen?
Het is belangrijk om vermoeidheid en slaapproblemen op te merken en bespreekbaar te maken. Merk je dat je patiënten klagen over vermoeidheid overdag en merk je dat er veel geslapen wordt overdag? Of merk je dat je patiënten vaak wakker liggen ’s nachts waardoor ze zichzelf overdag niet fris en monter voelen om aan het dagelijkse activiteitenpatroon te kunnen deelnemen? Bevraag hun slaap dan.
Slaap in kaart brengen, hoe doe je dat?
Bij het in kaart brengen van slaap is zowel de slaapkwantiteit als de slaapkwaliteit van belang. Volgens de laatste internationale richtlijnen geldt dat ouderen (65+) idealiter 7 à 8 uur slapend doorbrengen tijdens de nacht. Hier zit dagslaap niet ingerekend. Bevraag ook hoelang het voor ouderen duurt om in slaap te vallen alsook hoe vaak ze ’s nachts wakker worden. Wat betreft de slaapkwaliteit kan je ouderen vragen hoe goed ze slapen, hoe lang ze wakker liggen, in welke mate ze zich hierin frustreren, maar ook hoe verfrissend hun algemene slaap is, de volgende morgen. Volgende vragen kunnen daarin als gespreksopener dienen: Ben je ’s morgens uitgerust om de dag door te komen? Voel je je fris en actief om aan de dag te beginnen? Vind je het vervelend als je ’s nachts wakker ligt? Waar denk je dan aan? Die antwoorden geven een indicatie van de slaapkwaliteit. Slaapkwaliteit kan je ook gaan bevragen aan de hand van gevalideerde meetschalen zoals PSQI (Pittsburgh Sleep Quality Index) of ISI (Insomnia Severity Index).
Ouderen nemen toch net slaapmedicatie om beter te slapen?
Vaak nemen ouderen chronisch medicatie om beter te kunnen slapen. Dat kan een vertekend beeld geven over hun slaap. Wat we geleerd hebben uit de literatuur is dat de slaapmedicatie op lange termijn vaak meer negatieve effecten met zich meebrengt. Slaapmedicatie kent heel wat bijwerkingen zoals concentratieverlies, evenwichtsstoornissen, vergeetachtigheid en zelfs gedaalde slaapkwaliteit. Daarnaast zorgen slaapmedicatie ook voor gewenning en zelfs afhankelijkheid. Als verpleegkundige kan je dus ook aandacht hebben voor de negatieve bijwerkingen van slaapmedicatie. Herneem de sectie bijwerkingen van de bijsluiters grondig en maak een risicoanalyse van de oudere die je voor je hebt. Als je weet dat slaapmedicatie ook evenwichtsstoornissen teweeg brengt, dan zorg je er best voor dat de oudere ’s avonds, ’s nachts en ‘s morgens op een veilige manier in en uit bed kan om valincidenten te voorkomen. Als je weet dat slaapmedicatie concentratieverlies en vergeetachtigheid met zich meebrengt, dan word je als verpleegkundige wellicht meegaander als ouderen geen zin meer hebben in bepaalde activiteiten, en kan je het activiteitenaanbod wellicht wat aanpassen op maat van deze oudere. En hoewel activering van ouderen een positief effect kan hebben op hun slaappatroon is regelmaat en ritme enorm belangrijk voor ons bioritme.
Wil je als verpleegkundige dus bijdragen aan een goed geolied bioritme van de ouderen die je verzorgt, probeer dan te streven naar ritme en regelmaat. Dat wil zeggen, ochtendzorgen en maaltijden keurig inplannen op quasi dezelfde tijdstippen. Langs de andere kant kan je er ook voor zorgen dat de avondzorgen en de activiteiten die bedtijd voorafgaan ook steeds op dezelfde tijdstippen doorgaan. Ben je verantwoordelijk voor het activiteitenpatroon overdag? Plan dan activiteiten in waarin beweging, daglicht en buitenlucht vooropstaan. Die helpen je bioritme ook te balanceren en te resetten.
Helpen dutjes overdag dan niet om verloren slaap in te halen?
Het is een utopische gedachte dat je met dutjes overdag, verloren nachtslaap zou kunnen inhalen. Verloren slaap haal je nooit meer in. Net als je de voorbije tijd ook niet meer kan terugdraaien, zal je slaap van voorbije nachten niet kunnen inhalen door te gaan bijslapen overdag. Wat je wel kan doen is de volgende dag en nacht te focussen op activiteiten en patronen die je slaap ten goede komen in de toekomstige nachten. Slapen overdag als lapmiddel om verloren slaap in te halen is dus niet aanbevolen. Een powernap of kort dutje overdag kunnen echter wel om de energiedip (die we allemaal wel eens ervaren) tegen te gaan. Beperk een powernap in de namiddag dus tot maximaal 30 minuten en steeds voor 15 uur. Als je dit beperkt in tijd zorg je ervoor dat je geen gehele slaapcyclus doorloopt, dat je niet tot in je diepe slaap terecht komt en dus ook geen slaap van de volgende nacht gaat afsnoepen waardoor je ’s avonds weer langer gaat wakker liggen.
Hoe kan een slaaptherapeut dan helpen bij slaapproblemen?
Het spreekt voor zich dat mensen met vage vermoeidheidssymptomen niet steeds naar de dokter lopen. Iedereen is wel al eens vermoeid zeker? Toch kan het lonen om slaapproblemen meteen en bij de wortel aan te pakken. Je hoeft er dus geen drie maanden mee rond te lopen vooraleer je hiervoor hulp hoeft te zoeken. Als er vermoedens zijn van slaapproblemen of als ouderen zich storen aan hun slaappatroon, dan loont het om ouderen door te sturen naar een slaaptherapeut. Een slaaptherapeut kan ouderen op niet-farmacologische wijze helpen bij hun bestaand slaapprobleem. Verder kan slaaptherapie ook preventief ingezet worden om slaapproblemen in de toekomst te gaan voorkomen. Tijdens slaaptherapie worden evidence based methoden uit cognitieve gedragstherapie gecombineerd met lichaamsgerichte ontspanningstechnieken om mensen beter toe te leiden naar ontspanning en slaap. Tevens helpt slaaptherapie voor mensen die slaapmedicatie wensen af te bouwen. Dit laatste gebeurt steeds onder medewerking van de voorschrijvend arts.
Wil je meer weten over slaap of de behandeling van slaapproblemen? Ga dan een kijkje nemen op www.slaappraktijk.be
Bronnen:
- Ohayon et al. (2017). National Sleep Foundation’s sleep quality recommendations: first report. Sleep Health; 3(1):6-19. doi: 10.1016/j.sleh.2016.11.006.
- Hirshkowitz et al. (2015). National Sleep Foundation’s updated sleep duration recommendations: final report. Sleep Health;1(4):233-243. doi: 10.1016/j.sleh.2015.10.004.
- Vanderlinden et al. (2020) Effects of physical activity programs on sleep outcomes in older adults: a systematic review. Int J Behav Nutr Phys Act; 5;17(1):11. doi: 10.1186/s12966-020-0913-3.
- Vanderlinden et al. (2021). The relation between physical activity and sleep in older adults. The associations with movement behaviours and effects of a real-life lifestyle program. PhDThesis, KULeuven (Leuven, Belgium)
- Vanderlinden (2020). Infographic Slaapkwaliteit en Slaapkwantiteit. https://slaappraktijk.be/
Een complete en zorgvuldige dekking voor verpleegkundigen
Onze leden kunnen via het NVKVV een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid voor medische beroepen afsluiten. Als beroepsorganisatie namen we in 1994, samen met meester Jan Vande Moortel van advocatenkantoor Advamo, het voortouw om deze verzekering voor verpleegkundigen te realiseren. Ook vandaag is deze polis nog steeds de meest volledige en voordelige op de markt voor alle verpleegkundigen.
Een verpleegkundige die iets bezwarends meemaakt voelt zich vaak onvoldoende bijgestaan door de verzekering van de zorginstelling waar hij/zij werkt. Dat was in 1994 de aanleiding om voor de verpleegkundigen een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid op maat te maken, zowel voor de zelfstandig verpleegkundige , als voor de verpleegkundige in ziekenhuizen of woonzorgcentra. “Een verzekering ‘Burgerlijke aansprakelijkheid medische beroepen’ dekt de schade aan derden, die een verpleegkundige, tijdens de uitoefening van haar beroep kan veroorzaken”, zegt Christine Demeyer van CPS Verzekeringen. Al 28 jaar lang volgt ze deze verzekering op de voet. “Dat een zelfstandig verpleegkundige deze verzekering afsluit is vanzelfsprekend. Een verpleegkundige in dienstverband wordt verzekerd door de werkgever, doch bij een probleem, een klacht van een patiënt, een juridische procedure, is de rechtsbijstand die meeverzekerd wordt in deze polis, een uitzonderlijke ondersteuning voor de verzekerde.
De NVKVV polis biedt twee dekkingen. De BA verzekering betaalt de schadevergoeding aan derden, als de aansprakelijkheid van de verzekerde bewezen is.”
De dekkingen zijn geschreven volgens de behoeften van een verpleegkundige. Ze worden regelmatig aangepast aan de recente wetgeving. Zo is er, sinds de oprichting van het Fonds voor medische ongevallen bijvoorbeeld, dekking bij verdediging voor dit fonds. Heel recent werd ook de waarborg toegevoegd ‘Dekking voor juridische experten’, gezien er regelmatig een beroep gedaan wordt op een verpleegkundige als expert in juridische commissies. Verpleegkundigen hebben ook recht op verdediging bij schuldig verzuim. In deze polis werd deze dekking uitzonderlijk opgenomen mits ‘opzettelijkheid’ uitgesloten wordt.
Rechtsbijstand
De waarborg rechtsbijstand is een eerstelijns juridische bijstand is een specifieke uitbreiding en unieke dekking voor NVKVV-leden. Bij klacht tegen een verzekerd lid, een negatieve evaluatie door een klacht, gevaar voor reputatieschade door bijvoorbeeld destructief gebruik van sociale media, kan een verzekerd lid van het NVKVV een beroep doen op een consult met een gespecialiseerd advocaat, en op deze manier psychologische bijstand ontvangen, maar ook de eerste stappen voor de verdediging van de verpleegkundige voorbereiden.
“Bij schadebemiddeling is het doel het vermijden van langdurige gerechtelijke procedures tegen verpleegkundigen. Een commissie wordt samengeroepen om alle betrokkenen samen te brengen, onder leiding van bemiddelaar. Evident is de verdediging bij gerechtelijke procedures, Salduz bijstand, administratiegeschil met het Riziv, … We adviseren steeds een gespecialiseerd advocaat, maar de verpleegkundige heeft vrije keuze”, zegt Christine.
Tot 1 januari 2021 werd de polis onderschreven via de maatschappij Fidea, die fuseerde met de maatschappij Baloise. Sindsdien wordt de polis burgerlijke aansprakelijkheid beheerd bij Baloise. De waarborg rechtsbijstand wordt beheerd door Euromex. De wijziging van maatschappij heeft geen enkel gevolg voor de verpleegkundige. Hij of zij doet nog steeds een beroep op een polis die de laatste tendensen in de sector volgt. Daarnaast ben je als verpleegkundige ook verzekerd binnen de hele Europese Unie, wanneer je bijvoorbeeld kampen of reizen begeleidt. Je kan ook rekenen op bijstand wanneer je al dan niet als vrijwilliger aan de slag bent in een vaccinatiecentrum. Laat je je als thuisverpleegkundige voor een korte tijd (minder dan twee maanden) vervangen, dan is ook je vervanger gedekt door deze polis. “Deze verzekering is een zeer sterke en volledige polis aan een voordelige prijs voor de leden van het NVKVV”, besluit Christine.
Schatten ouders de ziekte van hun kind goed in?
In het ziekenhuis van Den Haag werden in 2019 op pediatrie en de dienst spoedgevallen 37 ouders van 26 kinderen met koorts geïnterviewd. Onderzoekers wilden te weten komen of ouders de ziekte van hun kind al dan niet goed inschatten. Zo kregen ze een goed zicht op de factoren waar ouders op letten om de ernst van de situatie van hun zieke kind in te schatten.
Kinderen en koorts, het valt vaak voor. Daarom is het belangrijk dat ouders de ernst van die koorts goed kunnen inschatten, zodat meteen de geschikte zorg kan opgestart worden. Ouders zijn in staat hun kind als ziek te identificeren[1] en ze beschikken over een ziekte-instinct om de ernst in te schatten[2]. Hoe ze de ernst van de ziekte beoordelen, is nog niet geweten. Dit kwalitatieve onderzoek in Den Haag geeft inzicht in het perspectief van de ouders.
In totaal namen 37 ouders, waarvan 24 moeders en 13 vaders, deel aan de studie[3]. Hun kinderen waren op het moment van het onderzoek tussen 0 en 5 jaar oud. Ouders moesten inschatten hoe ernstig de toestand van hun kind was en aangeven welke factoren meespeelden in die beoordeling. Welke tekenen en symptomen associëren zij met ernstige ziekte? En ook: welke signalen stellen hen gerust? Zo kunnen zorgverleners hun communicatie naar de ouders toe ook beter afstemmen.
Gedrag en energie
Alle ouders gaven aan dat ziekte meteen herkend wordt omdat hun kind anders doet dan normaal. Hun ouderlijke instinct wijst hen op subtiele verschillen in gedrag, energieniveau of stemming die hen doen aanvoelen dat iets niet klopt. Ouders met meerdere kinderen gaven aan dat deze tekenen verschillen van kind tot kind. Zo is hogere koorts niet meteen een alarmerende factor, terwijl minder eten of drinken en minder bewegen dat wel zijn.
Deze veranderingen kunnen ouders zeer nauwkeurig beschrijven. Ze vonden het moeilijker om specifieke ziektesymptomen te beschrijven, zoals kortademigheid of uitdroging. Ook eerdere ervaringen met een bepaald ziektebeeld beïnvloeden hoe ouders de ziekte inschatten. Zo beschouwen deze ouders extreme zwakte, futloosheid, ijlen, niet goed reageren of het niet wakker kunnen krijgen van hun kind meteen als alarmerend. De geruststelling komt er wanneer het gedrag of het energieniveau van het kind weer zoals normaal is.
Specifieke symptomen
Uit andere studies[4] blijkt dat ouders de ziekte als ernstig beoordelen op basis van gedragsveranderingen, terwijl zorgverleners dat doen vanuit specifieke symptomen en lichamelijk onderzoek. Dit onderzoek ondersteunt dat, gelet op het feit dat ouders die specifieke symptomen moeilijker herkennen. Daarom is het belangrijk om de alarmsignalen van de ouders niet te verwaarlozen in een beoordeling van de ernst van de ziekte door een zorgprofessional. Zij merken die veranderingen in het normale gedrag van een kind namelijk niet op. Specifieke symptomen zouden ook duidelijker uitgelegd moeten worden aan de ouders, bijvoorbeeld met duidelijke ontslaginstructies. Zo kunnen ze deze herkennen en interpreteren.
De onderzoekers concluderen dat ouders de ernst van de ziekte van hun kind vrij goed kunnen inschatten door een combinatie van alarmsignalen en geruststellingen. Ze gebruiken daarvoor het normale gedrag en de lichamelijke kenmerken van hun kind als referentie. Hoe groter het afwijkende gedrag, hoe ernstiger ouders de ziekte inschatten.
[1] Williams A, O’Rourke P, Keogh S. Making choices: why parents present to the emergency department for non-urgent care. Arch Dis Child 2009;94:817–20.
[2] Van den Bruel A, Haj-Hassan T, Thompson M, et al. Diagnostic value of clinical features at presentation to identify serious infection in children in developed countries: a systematic review. Lancet 2010;375:834–45.
[3] Kuijpers DL, Peeters D, Boom NC, et al. Parental assessment of disease severity in febrile children under 5 years of age: a qualitative study. BMJ Open 2021;11:e042609. https://bmjopen.bmj.com/content/11/3/e042609
[4] van der Werf ET, Redmond NM, Turnbull S, et al. Parental and clinician agreement of illness severity in children with RTIs: secondary analysis of data from a prospective cohort study. Br J Gen Pract 2019;69:e236–45.
Mensenrechten in woonzorgcentra te weinig opgevolgd tijdens coronacrisis
In maart 2020 bereikte de pandemie ons land, met bijhorende covidmaatregelen. De nationale mensenrechteninstelling Unia onderzocht de impact van die maatregelen in woonzorgcentra, bij bewoners, familie en personeel. Aan de hand van tientallen getuigenissen maakte Unia een onderzoeksrapport op. Het is een kritische reflectie met aanbevelingen en een oproep om na te denken over de plaats die we ouderen en ouderenzorg geven in onze maatschappij. De conclusie: de mensenrechten werden onvoldoende gerespecteerd.
In België woont 8,5% van de 65-plussers in woonzorgcentra, voor een gemiddelde verblijfsduur van iets meer dan twee jaar. “Tijdens de eerste lockdown betaalden zij (woonzorgcentra, nvdr.) een heel zware tol door COVID-19. WZC werden beschouwd als detentiecentra waar leeftijd geassocieerd werd met kwetsbaarheid, isolement en de dood. Deze nooit eerder geziene situatie bleek ook erg pijnlijk voor het personeel dat de bewoners begeleidt”, staat te lezen in het rapport[1]. Unia grijpt dit niet zomaar uit de lucht. Het baseert zich op eerder uitgevoerde onderzoeken[2] en op rapporten van onder meer Amnesty International België[3] en Artsen Zonder Grenzen[4].
In deze studie gaat Unia via kwalitatief onderzoek na wat de impact van de coronamaatregelen is op de bewoners, het personeel en het functioneren binnen de WZC. Aan de hand van 80 getuigenissen met medewerkers, gerontologen, geriaters, academici, … bieden ze een sociologisch en juridisch perspectief en een reeks aanbevelingen voor de overheid om mensenrechten in WZC beter te beschermen. Een beter crisisbeheer en het aanpakken van structurele obstakels zijn daarin cruciaal, net zoals participatie en autonomie van de bewoners.
Leeftijdsdiscriminatie
De coronacrisis bracht naast een lockdown ook heel wat maatregelen, richtlijnen en interpretaties met zich mee. Dit leidde tot grote misverstanden bij zorgverleners. Het personeel van WZC vindt dat de overheid de risico’s niet goed inschatte waardoor de maatregelen sociaal, emotioneel en fysiek isolement (bezoekverbod, geen activiteiten meer, maaltijden op de kamer) veroorzaakten, met risico’s op angst, verslechtering van de algemene gezondheidstoestand, agressie en emotionele instabiliteit. Ook depressies en zelfmoordpogingen kwamen voor.
Bewoners van woonzorgcentra werden tijdens de lockdown opgesloten omdat ze extra kwetsbaar zouden zijn. De focus op deze medische kwetsbaarheid deed ons de mens achter de bewoner vergeten. De maatregelen droegen daar nog extra toe bij en werkten ongewild ageïsme of leeftijdsdiscriminatie in de hand. Dat uit zich, vaak onbewust, in het beleid en in onze dagelijkse interacties met ouderen. Actief de vooroordelen tegenover ouderen aanpakken, is dan ook essentieel. Net zoals meer participatie van ouderen in het beleid. Hun stem werd tijdens de pandemie onvoldoende gehoord.
Tot slot bracht de pandemie ook structurele problemen aan het licht, zoals te weinig financiering, een gebrek aan coördinatie en onvoldoende erkenning voor het zorgpersoneel. De ernst van de situatie, de angst voor het virus en het gebrek aan personeel en middelen leidden tot te strenge maatregelen, en daardoor tot schendingen van rechten van de bewoners. Unia pleit dan ook voor maatregelen die de autonomie van ouderen in WZC vergroten, maar ook voor meer ondersteuning van zorgverleners vanaf de opleiding. Een mogelijkheid is om van het WZC een echte leefomgeving te maken en om meer de controleren op de mensenrechten.
[1] Unia (2021), De impact van COVID-19-maatregelen op mensenrechten in woonzorgcentra: een kwalitatief onderzoek. Brussel: Unia.
[2] Unia (2020), COVID-19: een test voor de mensenrechten. Brussel: Unia.
[3] Amnesty International België (2020), Woonzorgcentra in de dode hoek. De mensenrechten van ouderen tijdens de COVID-19-pandemie in België. Brussel: Amnesty International.
[4] Artsen Zonder Grenzen (2020), Overgelaten aan hun lot. De ervaring van Artsen Zonder Grenzen in de woonzorgcentra tijdens de COVID-19-epidemie in België. Brussel: Artsen Zonder Grenzen.
Cruciale rol van de verpleegkundige in het GGZ-aanbod
Het nijpend tekort in de GGZ is niemand onbekend. De in juli aangekondigde extra investeringen door de Vlaamse regering komen dan ook niets te vroeg. Om de juiste zorg aan te bieden op het juiste moment en afgestemd op de zorgvrager is de rol van de psychiatrisch verpleegkundige van onschatbare waarde. Al is daar momenteel geen financiële erkenning voor. De volledige werkgroep GGZ van het NVKVV werkte een voorstel uit om die rol duidelijker te kaderen, vooral voor mensen met psychisch lijden in de eerstelijn. Hanne Vandewiele, Verpleegkundig Specialist Psychiatrie in UZ Gent en lid van de werkgroep legt uit.
Eind 2020 diende Kamerlid Els Van Hoof een wetsvoorstel in om van psychologisch consulent een erkend geestelijk gezondheidszorgberoep te maken. Het doel: het ambulant GGZ-aanbod toegankelijker en efficiënter organiseren. De werkgroep GGZ van het NVKVV sluit zich hier bij aan en pleit voor een billijke vergoeding voor de prestaties van autonome psychiatrisch verpleegkundigen, hetzij via nomenclatuur, hetzij via financiering. Ook bijkomende financiering om dit via ziekenhuizen te stimuleren, is een mogelijkheid. “Onze werkgroep stelde in juni een uitbreiding op het wetsvoorstel voor. Een psychiatrische verpleegkundige is uitstekend geplaatst om zorgvragers in het dagelijkse leven te ondersteunen. En zo de hiaten in het huidige aanbod op te vangen. We zien dit als een complementair verhaal op het bestaande GGZ-aanbod. Alleen is dit nu niet voorzien in de nomenclatuur”, legt Hanne uit.
Unieke gepersonaliseerde aanpak
Ambulante consultaties bij een psychiatrisch verpleegkundige worden vandaag niet terugbetaald. Deze extra kost wordt meestal doorgerekend naar de zorgvrager, die het vaak financieel niet zo breed heeft. “En net deze mensen kunnen de extra zorg goed gebruiken”, zegt Hanne. “Bovendien is de verpleegkundige de ideale verbinding tussen therapie en het leven van alledag. Ze zijn nauwer betrokken bij de persoon, kennen daarom de persoonlijke problematiek zeer goed en kunnen sneller en vroeger signalen opvangen.” De psychiatrisch verpleegkundige biedt met andere woorden de houvast die een zorgvrager nodig heeft om zaken die in de therapie naar boven komen om te zetten in de praktijk en vast te houden door een nauwere opvolging . “In vaktermen noemen we dit de skilled companion. Iemand die een helikopterzicht heeft over de leefcontext, die het brede netwerk rond de zorgvrager kent en kan inschakelen. En die over verschillende levensdomeinen informatie of vaardigheden bijbrengt, volledig afgestemd op de unieke situatie van de zorgvrager.”
Complementair verhaal
Psychiatrische verpleegkundigen dragen ertoe bij dat de stap naar het echte leven vlotter verloopt na bijvoorbeeld een opname. “Nu is er een lacune op dat vlak. Door bredere ondersteuning te bieden aan de zorgvrager verkleinen we bovendien de kans op heropname”, vertelt Hanne. Een ander aspect is dat van preventie en vroegsignalering. “Omdat de verpleegkundige dichter bij de zorgvrager staat en het contact in vele gevallen laagdrempeliger is voor de zorgvrager en zijn entourage, kan de verpleegkundige ook beter aan preventie doen. Of tijdig signalen opvangen zodat de persoon sneller de stap zet naar de geestelijke gezondheidszorg die hij nodig heeft. Zo kunnen we ernstigere problemen voorkomen of net zorgen dat mensen met ernstige chronische klachten (EPA’s) niet afhaken of ontmoedigd geraken.” Het is met andere woorden een aansluiting op het bestaande GGZ-aanbod, maar in een toegankelijke context die de juiste hulp(verlener) dicht bij de juiste zorgvrager brengt.
Inzetten op preventie en gebruik maken van een bredere groep werkkrachten zal ook de problematiek van de lange wachtrijen ten goede komen. “We moeten onze GGZ efficiënter en effectiever benutten in al zijn facetten, dus zowel in de ambulante zorg als in de zorginstellingen. De psychiatrisch verpleegkundige vormt hierbij een mooie link tussen de verschillende betrokken disciplines. En dit draagt bij tot de kwaliteit van de zorg en dus tot het welzijn van de zorgvrager. De volgende stap is nu dat onze werkgroep GGZ samenzit met Kamerlid Van Hoof om dit verder uit te diepen.”
Kinderen met visuele en auditieve beperking dreigen uit de boot te vallen door decreet leersteun
Vanaf 1 september 2022 vervangt het decreet leersteun het huidige M-decreet voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Een goede zaak, vindt de werkgroep Gehandicaptenzorg van het NVKVV, waarin belangrijke centra van zorg en onderwijs vertegenwoordigd zijn. Toch vereist de aanpak van mensen met een visuele en een auditieve beperking extra aandacht. Iets wat vandaag in het decreet ontbreekt.
Jan Lannoy is lid van de werkgroep Gehandicaptenzorg en verpleegkundige bij de vzw Ganspoel. Deze leef- en leeromgeving voor kinderen met een visuele beperking is samen met De Kade en Spermalie een belangrijk expertisecentrum in Vlaanderen. “We begeleiden zowel kinderen in het buitengewoon en gewoon onderwijs, als in hun thuisomgeving”, zegt Jan. “Doorheen de jaren bouwden we heel wat kennis op en die dreigt door het decreet leersteun verloren te gaan.”
Zijn collega en directrice Katrien Strauven treedt hem bij: “Het decreet is een goede zaak om efficiënter te werken en specifieke hulp sneller bij de kinderen te brengen. Het opzet is goed, maar de organisatie werkt niet en de complexiteit komt niet naar voor. Zeker bij kinderen met een visuele beperking, een relatief kleine groep waarvoor historische expertise nodig is. En die bouwden centra zoals Ganspoel gedurende de jaren op. Minister Ben Weyts ziet de doelgroepen met 36 regionale centra te breed waardoor wij vrezen dat kinderen met een visuele beperking uit de boot zullen vallen.”
Expertise samen houden
Het is net de vage omschrijving van wat er met kinderen met een visuele en auditieve beperkingen zal gebeuren, waardoor de werkgroep om een aanpassing vraagt. “Visuele aandoeningen zijn een grote range en sommige daarvan zijn echt zeldzaam”, zegt Sarah Lannoy, algemeen directeur van Ganspoel. “Ook de technologie evolueert constant en niet ieder centrum kan dat blijven opvolgen op investeren in die hulpmiddelen. Er is niet één probleem en één expert. Er begeleiden steeds meerdere mensen. Daarom vinden we het zo belangrijk om die expertise samen te houden.”
“Voor verpleegkundigen is dat niet anders”, zegt Jan. “Ook wij bouwen een knowhow op over het omgaan met een visuele beperking. Dit leer je niet op de schoolbanken, wel in het veld. Hou er ook rekening mee dat veel aandoeningen degeneratief zijn. Visus is een medische diagnose waardoor we voor veel ouders een vertrouwenspersoon zijn. Want ook ouders moeten opgevangen worden wanneer ze de diagnose van hun kind horen. Wij kaderen de medische uitleg van artsen, leggen verslagen en symptomen uit en kunnen eventuele nieuwe technieken introduceren. De werking van centra zoals Ganspoel is zoals dat van een uurwerk. Het zijn allemaal tandjes die in elkaar klikken door de goede samenwerking en de gezamenlijke kennis.”
Daarom pleit de werkgroep en ook de centra voor kinderen met een auditieve en visuele beperking voor een uitzondering voor deze doelgroep. “Maak werk van één aanmeldingspunt en twee scholen. Dat houdt de organisatie simpel en vergroot het werkingsgebied”, zegt Katrien. “Regionaal werken is een logische keuze, maar we mogen de kennis en de middelen niet versnipperen. We moeten inzetten op een professioneel beleid dat de mensen stabiliteit geeft. Door enkel buitengewoon onderwijs overeind te houden, hou je het systeem niet recht. Leersteuncentra zullen zich vergalopperen aan deze doelgroep door het gebrek aan specifiek expertise en ervaring. Laat ons dus bij onze niche blijven, een niche met een aanzienlijke schaalgrootte.”
Participatie van kinderen en jongeren is een proces, een middel en een doel
In 2015 startte de Belgische overheid hervormingen binnen de GGZ voor kinderen en jongeren. Met de noden en behoeften van de zorgvrager als centraal uitgangspunt. Participatie is hier een logisch onderdeel van. Jo Holsbeek en Karolien Weemaes werken beide voor de FOD Volksgezondheid, respectievelijk als attaché en als adjunct federaal coördinator. Ze leggen uit waarom een conceptueel kader en model nodig zijn om de vooruitgang kracht bij te zetten.
Participatie van kinderen en jongeren in de GGZ is een relatief nieuw concept in België. Ook internationaal zijn praktijkvoorbeelden dun bezaaid. “Participatie gaat verder dan aangepaste zorg bieden”, steekt Karolien van wal. “Het is een basisrecht van elk kind en elke jongere en gaat over hun actieve betrokkenheid op alle niveaus. Op het microniveau betekent dat inspraak in hun individuele begeleiding- en behandelingstraject. Al eindigt het daar niet. Het beslaat ook het meso- en macroniveau.”
Jo vult aan: “Op mesoniveau stelt zich de vraag: hoe richt je de verschillende zorgvoorzieningen, zoals een privépraktijk of een gespecialiseerde dienst in een ziekenhuis, in zodat het kind of de jongere voelt dat de zorg zich aan hen aanpast? En dan spreek ik niet alleen over de architectuur of inkleding van een ruimte. Ook over hoe je participatie vertaalt in de aanpak van een zorgvoorziening.” Op het macroniveau betekent het dan weer dat kinderen en jongeren mee het beleid kunnen sturen. “Dat vergt een andere manier van werken”, vertelt Jo. “Bijvoorbeeld door interviews af te nemen en focusgroepen op te richten. Het belangrijkste is dat je hen vooraf betrekt in de totstandkoming van het beleid en niet achteraf gaat checken of iets wel oké is.”
Bovendien kunnen modellen of voorbeelden uit het buitenland, bijvoorbeeld omwille van cultuurverschillen, niet zomaar gekopieerd worden. “We zitten in België ook nog eens met een complexe structuur op gewestelijk en federaal niveau”, zegt Karolien. “Toch is het interessant om te weten wat op internationaal vlak beweegt. Een goed voorbeeld is sociale media en de ontwikkeling van apps. Je bereikt kinderen en jongeren op een heel andere manier dan volwassenen. Via andere kanalen of aangepaste websites met kindvriendelijke uitleg.”
Actieve betrokkenheid
Karolien: “Door participatie nemen we de noden, wensen en vragen van kinderen en jongeren mee in rekening. Wat leidt tot meer toegankelijke, kwaliteitsvolle en effectievere zorg. We geven hen een stem, maar ze willen ook gehoord worden en een passend gevolg zien aan wat ze voorstellen. En dus ook feedback krijgen. Het betekent niet dat het kind of de jongere alles zelf bepaalt en de zorgverlener of -voorziening daar blind in meegaat. Het gaat over het creëren van een dialoog, over hen effectieve inspraak geven en actief betrekken in de GGZ.” Jo: “Ze worden niet de regisseur maar de coproducent.”
Het roept natuurlijk ook een aantal vragen op. “Bij de zorgverleners is er bezorgdheid over hoe dit concreet in zijn werk gaat. Hoe pak je dit aan? Hoe ver ga je hierin? We hebben gemerkt dat een duidelijke definitie nodig is. Ondersteund door een conceptueel kader en model. Dat ligt nu op tafel. De volgende stap is het vertalen naar de werkvloer”, vertelt Karolien. “Participatie biedt enorme kansen. Als zorgverleners ben je meer bewust van je eigen professionele handelen en bied je meer hulpverlening op maat aan. Als kind of jongere word je in je kracht gezet, omdat je gehoord wordt. Het focust op hun vaardigheden en competenties. We zijn ervan overtuigd dat de evenwaardigheid van hun standpunt en mening ons echt naar een hoger niveau gaat tillen in de organisatie van de GGZ.”
Ethiek: hoe ga je op kritieke diensten om met pijnmedicatie en patiënten die lijden aan middelenmisbruik
Een diabetespatiënt die lijdt aan middelenmisbruik komt terecht op de dienst intensieve zorg met een acute cardiovasculaire problematiek. Door zijn onrust geeft het zorgpersoneel hem ontzettend veel pijnmedicatie, slaapmedicatie en morfinederivaten. De communicatie met de patiënt verloopt zeer moeilijk en dat roept bij de zorgverleners heel wat vragen op. Daarnaast heerst er ook machteloosheid bij gebrek aan een beleid rond pijnmedicatie.
Het zorgpersoneel moest onder meer omgaan met de vragen: zijn we er geen grotere junk van aan het maken? Helpen we de patiënt echt? Hij heeft een groot medisch probleem dat opgelost moet worden want anders kan hij sterven, maar wil hij wel geholpen worden? Hij geeft aan dat hij hoopt dat hij in de operatie blijft, maar is dit wel zo?
STAP 1: Casus
Een man (52) is diabetespatiënt en komt binnen met abdominale last. Hij heeft een voorgeschiedenis met depressie, ethylabusus, middelenmisbruik, suïcidegedachten, retinaloslating beide ogen. Via CT thorax wordt de diagnose gesteld: aorta B3 dissectie. Door het specifieke letsel moet een prothese op maat besteld worden. De guideline voor de behandeling van een aortadissectie is BD < 120mmHG en pols < 60. Aangezien de patiënt niet onmiddellijk geopereerd kan worden, wordt medicatie voor BD opgestart. De nachtverpleegkundige slaagt er niet in de patiënt zijn BD onder controle te krijgen. De man is zeer onrustig en BD is moeilijk te volgen omdat hij vasoconstrictie doet na het plaatsen van een arteriële katheter. Pas na tien dagen zijn BD en pols onder controle. Hij krijgt morfine en dexdor. Door COVID-19 worden IZ-patiënten verzorgd op kamers met infrastructuur van een gewone verblijfsafdeling. Hij lag in eerste instantie dus ver verwijderd van de verpleegpost.
Daarnaast heeft de patiënt weinig draagkracht. Hij heeft financiële problemen na een vechtscheiding, wil naar huis en zich daar ophangen. Hij vraag voortdurend extra pijnstilling, maar ook iets om te kunnen slapen zodat hij aan niets hoeft te denken.
STAP 2: Dilemma’s
- Door de lange afstand konden verpleegkundigen te weinig toezicht houden.
- Omdat regelmatig infusen herplaatst moesten worden door vasoconstrictie en omdat de patiënt onrustig was, werd hij gefixeerd. Hoe konden ze dit beter aanpakken?
- De verpleegkundige vroeg zich af of de patiënt niet beter in slaap werd gedaan zodat hij rustig werd in afwachting van zijn operatie. De behandeling is namelijk onvoldoende en de patiënt loopt risico’s. Gaan we niet te ver om hem een behandeling te geven?
- De patiënt heeft een verleden met middelenmisbruik. De gangbare praktijk van de instelling is: eerst wordt het medische probleem aangepakt, daarna andere aspecten. Gaan we niet te veel mee in het middelenmisbruik?
- Kan je iemand die eigenlijk in zijn delirium zit tegen zijn zin houden?
STAP 3: Oplossingen
De patiënt werd verplaatst naar een kamer tegenover de verpleegpost. Om deze casus op te lossen moet gekeken worden naar drie belangrijke vragen.
- Wat moeten we doen om aan de globale noden van de patiënt tegemoet te komen?
- Welke waarde zet jij als zorgverlener op de voorgrond?
- Wat zou jij gedaan hebben in deze situatie
STAP 4: Evaluatie
Na een grondige bespreking door een panel kan een antwoord op deze drie vragen geformuleerd worden. Op de eerste vraag is het belangrijk om altijd te luisteren naar de patiënt en hem te vragen wat voor hem belangrijk is. Ga eventueel in overleg met de psychiater, cardioloog en intensivist. Hier mag geen hiërarchie ontstaan. De holistische visie is de basis van de zorg. Als antwoord op de tweede vraag moet je psychische en fysiek zorg evenwaardig maken, met aandacht voor zelfbeschikking en waardigheid van de patiënt. Bij de derde vraag zou het panel enerzijds overleggen met de arts en ondersteuning vragen van een psychiater of psycholoog. Zo kan het delirium behandeld worden. Anderzijds is het ook belangrijk goed te luisteren en in gesprek te gaan met de patiënt.
Vaccinatie ook voor kinderen en jongeren
Ten vroegste begin september krijgen ook min 18-jarigen een vaccin tegen COVID-19. Voor de kinderen zal het wellicht eind 2021 of begin 2022 worden. Het gaat samen om zo’n 2,3 miljoen jonge Belgen. Bij het begin van het nieuwe schooljaar zijn de adolescentenstudies afgerond en het vaccin goedgekeurd voor deze jonge bevolkingsgroep. Voor kinderstudies zal het nog even wachten zijn. Vaccinoloog Pierre Van Damme legt uit hoe de vaccinatiestrategie zich verder ontplooit, als dat veilig kan en de leveringen op schema zitten.
Eerst de 65-plussers en de volwassenen met onderliggende aandoeningen, daarna gradueel alle volwassenen en uiteindelijk ook de minderjarigen. Elke Belg krijgt normaal gezien een vaccin aangeboden in de strijd tegen COVID-19. “Dat is ook altijd de bedoeling geweest om te vermijden dat het virus vrij spel krijgt bij de minderjarige bevolking en daar jongeren kan besmetten, zich vermenigvuldigen en vrij kan muteren. Maar studies bij min 18-jarigen kunnen pas starten nadat de resultaten bij volwassenen geëvalueerd zijn”, legt vaccinoloog Pierre Van Damme uit. Momenteel bekijkt de taskforce vaccinatie, waar hij deel van uitmaakt, hoe die doelgroep precies zijn spuitje moet krijgen.
Specifieke kinderstudies
Dat de taskforce mikt op het begin van het nieuwe schooljaar heeft niet enkel te maken met de beperkte beschikbaarheid van vaccins. De veiligheid en effectiviteit moeten namelijk bevestigd worden voor de minderjarige leeftijdsgroep. Zogenaamde kinderstudies zijn ondertussen in volle gang. “Het is standaard zo dat er eerst volwassenenstudies uitgevoerd worden”, legt Van Damme uit. “Pas als dat proces succesvol is afgerond, komen kinderstudies op tafel. Dat is een algemeen voorzorgsprincipe, zo gaat het bij de ontwikkeling van elk vaccin. Bovendien moeten we nog een aantal specifieke vragen beantwoorden. Kunnen we huisartsen en pediaters actief betrekken bij dit proces, naast de CLB’s en Kind en Gezin? Moet er een andere dosering zijn voor minderjarigen? Is er een aangepast vaccinatieschema mogelijk? Werken we ook met voorrangsregels? Daar buigen we ons de komende maanden over, naarmate resultaten van de kindervaccinatiestudies beschikbaar worden.”
Kinderen als motor van het virus?
Het risico dat kinderen en jongeren ernstig ziek worden van een coronabesmetting is nog steeds klein. Daardoor kunnen ze evenwel anderen besmetten zonder te weten dat ze ziek zijn. Die redenering ligt aan de basis van de beslissing om ook hen in een latere fase te vaccineren. Zonder inenting van deze leeftijdsgroep kan COVID-19 gemakkelijker blijven rondwaren en zelfs muteren. “Met een risico dat het opnieuw zijn weg vindt naar de kwetsbare groepen”, benadrukt Pierre Van Damme. “Precies daarom is het noodzakelijk ook hier zoveel mogelijk te vaccineren, in het kader van de groepsimmuniteit. Voor de jongeren zelf zal de vaccinatie trouwens een positieve impact hebben. Het zal helpen om scholen open te houden en de circulatie van het virus tegen te houden. Een stap terug richting normaal leven.”
Tips voor het vaccineren van kinderen
- Minimaliseer niet, maar nuanceer. Zeg niet dat het geen pijn doet, wel dat het snel voorbij is.
- Leg uit waarom het kind een prikje krijgt. Bijvoorbeeld dat hij of zij dan minder snel ziek wordt of beter gaat groeien.
- Leid het kind af vlak voor je prikt. Vraag bijvoorbeeld hoe de favoriete knuffel van het kind heet of wat het die dag al gedaan heeft.
- Benadruk na de prik dat het kind flink is geweest en dat je trots bent. Zo is de schrik voor een volgend spuitje minder groot.