Verpleegkundige innovatie in woonzorgcentra reduceert het aantal opnames in ziekenhuizen

Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel; Department of Public Health and Primary Care, KU Leuven

Zorg voor ouderen in woonzorgcentra is complex. Deze kwetsbare personen hebben naast ondersteuning in hun dagelijkse activiteiten ook psychosociale zorgnoden. De zorgcontext kenmerkt zich daarnaast ook door schaarste in middelen en personen. Door deze combinatie lopen kwetsbare ouderen een verhoogd risico op een ziekenhuisopname door een val, infectie, of delirium. Een bijkomende investering in de kennis en competenties van verpleegkundigen werkzaam in woonzorgcentra zou het aantal complicaties kunnen verminderen, en dus ook de ziekenhuisopnames.

Context

In Zwitserland werd het INTERCARE-model uitgewerkt om verpleegkundigen te ondersteunen om kwaliteit van zorg te verbeteren binnen de woonzorgcentra. Het INTERCARE-programma ondersteunde verpleegkundigen in het uitvoeren van een multidimensioneel assessment bij een bewoner, het implementeren van protocollen en vroegtijdige zorgplanning, het gebruik van data ter ondersteuning van kwaliteitsverbetering en het optimaliseren van de samenwekring met de huisarts. Om dit te verwezenlijken werd een verpleegkundige (deels) vrijgesteld om te focussen op deze rol.

Doelstelling

De INTERCARE-studie evalueerde of het aantal ziekenhuisopnames kon worden gereduceerd bij bewoners in een woonzorgcentrum door een investering in de kennis en competenties van verpleegkundigen op basis van het INTERCARE-model.

Samenvatting van de resultaten van de studie

Het INTERCARE-model werd geëvalueerd in elf woonzorgcentra door middel van een experimenteel studiedesign. Data van 942 bewoners werd gedurende drie jaar verzameld. De gemiddelde leeftijd van de bewoners was 85 jaar. In het totaal werden 224 bewoners opgenomen in het ziekenhuis. De voornaamste redenen voor een opname waren een val (een derde van alle opnames), gastro-intestinale klachten, een infectie, en een cardiovasculair probleem). Door het INTERCARE-model werd het risico op een ziekenhuisopname met de helft gereduceerd.

Conclusie

Een bijkomende investering in de kennis en competenties van verpleegkundigen na hun opleiding resulteerde in een sterke reductie van de kans op een ziekenhuisopname bij bewoners in woonzorgcentra.

Gevolgen voor de praktijk

Internationale studies stelden al vast dat het aantal ziekenhuisopnames gereduceerd kan worden door een bijkomende investering in het aanstellen van een verpleegkundig specialist. Het INTERCARE-model toont aan dat een gelijkaardige verbetering mogelijk is door te investeren in de bestaande bestaffing. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat een verpleegkundige deeltijds vrijgesteld kan worden om deze rol op te nemen. Door te investeren in verpleegkundige competenties kan op een structurele manier worden gewerkt aan kwaliteit de kwaliteit van zorg binnen een woonzorgcentrum.

Bron: Zúñiga F, Guerbaai RA, et al. Positive effect of the INTERCARE nurse-led model on reducing nursing home transfers: A nonrandomized stepped-wedge design. Journal of the American Geriatrics Society 2022. 70(5):1546-1557.


Zorgkundigen van de toekomst: focus op zorg en niet op huishoudelijke en logistieke taken

Net zoals bij verpleegkundigen kent de evolutie van de in- en uitstroom van zorgkundigen ook niet bepaald een positief verloop. Om de instroom te behouden en versterken en tegelijk de uitstroom tegen te gaan, heeft BEFEZO, de beroepsorganisatie voor zorgkundigen, een voorstel klaar. Dat ligt bij Vlaams minister Hilde Crevits op tafel. Voorzitter van BEFEZO, Paul Cappelier, geeft alvast toelichting bij de nood aan een hervormde aantrekkelijke opleiding binnen het secundair onderwijs, afgestemd op de noden van het werkveld.

“We willen geen nieuwe opleiding”, stelt Paul Cappelier meteen duidelijk. “Wel dat de aanpassingen die gebeuren binnen de onderwijshervorming van het secundair onderwijs herbekeken worden in functie van de huidige en toekomstige noden op de werkvloer. Verpleegkundigen erkennen zorgkundigen als professionele zorgpartners die hun taken ondersteunen, maar het onderwijs bereidt de mensen er niet goed op voor.” Zo worden de leerinhouden logistiek en huishoudkunde in de tweede graad uitgebreid onderwezen en herhaald in de derde graad. In de nieuwe onderwijshervorming wordt hier nog meer aandacht aanbesteed, ook in de secundair-na-secundair-opleiding (Se-N-Se) herhaalt men opnieuw deze competenties om de titel van zorgkundige te bekomen. Hierdoor komt het pakket zorg en de dagelijkse taken die zorgkundigen in het werkveld moeten stellen niet voldoende aan bod. “Leerplannen leggen binnen de onderwijshervorming vooral de nadruk op huishoudelijke en logistieke taken. De competenties en psychosociale aspecten die zorgkundigen nodig hebben om voor zorgvragers te zorgen komen minder aan bod”, zegt Paul. “De sector heeft nood aan professionele zorgverleners. Zorgkundigen gaan aan de slag in de ouderenzorg, welzijnssector, geestelijke gezondheidszorg, revalidatiecentra en ziekenhuizen, daar hebben ze hun huishoudelijke en logistieke vaardigheden niet nodig. Al is het positief dat binnen de sector wordt nagedacht om andere profielen voor deze taken in te zetten.”

Doorstroomrichtingen

Bij de hervorming van het secundair onderwijs zijn twee nieuwe richtingen gecreëerd. De ene is assistentie in wonen, zorg en welzijn, de andere basiszorg en ondersteuning. Zij studeren af als finaliteit huishoudhulp zorg, logistiek assistent in de zorg of medewerker kamerdienst. Na hun opleiding kunnen ze verder studeren tot de beroepskwalificatie van verzorgende/zorgkundige. “De twee nieuwe richtingen zijn met andere woorden een belangrijke bron voor de instroom van zorgkundigen”, legt Paul Cappelier uit. “Al komen de zorgaspecten hier zeer beperkt aan bod of werden ze zelfs geschrapt. De vaardigheden van zowel verzorgende als zorgkundige moeten ze aanleren in het Se-N-Se-jaar. Het resultaat: nog minder tijd in het zevende jaar om te focussen op zorgkundige taken.”

BEFEZO merkt een gelijkaardig scenario op in het technisch secundair onderwijs, waar de richting gezondheidszorg vaak een opstapje is naar een bacheloropleiding in de zorg- en welzijnssector, maar ook naar de HBO5-opleiding tot verpleegkundige. De finaliteit na de opleiding gezondheidszorg is zorgkundige en dus moeten ze die competenties aanleren. “Ze leggen een stage af als zorgkundigen, maar binnen de ziekenhuizen is er geen ruimte voor die stagetrajecten. Deze studenten komen dus allemaal in de ouderenzorg terecht, waar ook enorme personeelstekorten heersen en dat heeft negatieve gevolgen op de beeldvorming van de zorgberoepen”, stelt Paul. “Zorgkundigen kunnen opgeleid worden tot mentor (zie kader, nvdr.), maar op werkvloer leeft weinig animo om werkkrachten vrij te maken om die cursus te volken. Nochtans is het belangrijk dat studenten goed opgevangen en begeleid worden.”

Naast deze opleidingen is er ook in het volwassen onderwijs een traject tot zorgkundige. Daar knelt hetzelfde schoentje: te veel huishoudkunde en logistiek, te weinig zorg. “Door de opleidingsduur in te korten en te focussen op zorgkundige competenties en minimale leerinhouden die bereikt moeten worden als zorgkundige, studeren mensen sneller af en zijn ze sneller inzetbaar”, zegt Paul. “In de Commissie Welzijn hebben we gepleit voor die kortere opleidingen, op basis van leerinhouden, evidencebased handelen en de principes van warme zorg. Door de termijn te halveren of via duaal leren en werkplekleren te gaan kunnen we de 1.450 uren herleiden tot 400 uren theorie en praktijk en 300 uren begeleide stage. Zorginstellingen zouden ook zelf de kans moeten krijgen om deze opleidingen te organiseren, in plaats van te investeren in werknemers die nu lang op de schoolbanken zitten voor lessen huishoudkunde en logistiek die ze in de praktijk niet zullen nodig hebben.”

Prioriteiten op de werkvloer

Zorgkundigen zullen verpleegkundigen kunnen ondersteunen vanuit vier belangrijke taken: zorg, gedelegeerde handelingen, preventie en psychosociale ondersteuning. “Waar je vroeger na drie jaar de dubbele kwalificatie zorgkundige en verzorgende in de thuiszorg en kraamzorg verwierf, gebeurt dat nu na één jaar”, zegt Paul. “We zijn oprecht bezorgd, want zorgkundigen zijn niet langer voldoende voorbereid op de uitdagingen die op de werkvloer leven. En dat in een zorglandschap dat steeds complexer wordt en waarin zorgverleners steeds meer autonoom moeten functioneren door het tekort aan verpleegkundigen.”

Daarom lijkt het zowel voor BEFEZO als voor NETWERK VERPLEEGKUNDE belangrijk om duidelijke prioriteiten te stellen binnen de opleidingen. Een eerste belangrijke pijler is om de leerinhouden af te stemmen op de situatie in het werkveld. Door de basisopleiding te ondersteunen en versterken met actuele leerinhouden en evidencebased richtlijnen bereid je zorgkundigen goed voor. In de opleiding moet vervolgens ook aandacht besteed worden aan het aanleren van soft skills. “Zorgkundigen voeren 23 gedelegeerde verpleegkundige handelingen uit, via het onderwijs moeten die kwalitatief aangeleerd worden zodat ze veilig worden uitgevoerd. Daarnaast staan zorgkundigen ook klaar voor de zorgvrager wanneer die zich eenzaam voelt, te maken krijgt met verdriet, angstig is, … Tijdens COVID-19 is gebleken hoe belangrijk die soft skills zijn en zorgkundigen worden er dagelijks mee geconfronteerd.”

Mentoropleiding voor zorgkundigen

De adviesgroep zorgkundige werkte een kader uit waaraan een mentoropleiding voor zorgkundigen moet voldoen. Voorop staat de duidelijke link met het werkveld. Een mentor is iemand die zelf in het werkveld staat en een gelijkaardige functie uitoefent als de stagiair die hij of zij begeleidt. In een zorginstelling of de thuisverpleging is dat een zorg- of verpleegkundige. In de gezinszorg een verzorgende of zorgkundige. De taak van een mentor is in zekere zin ook een teamgebeuren, iets waar de hele organisatie achter staat. Als mentor leer je zelf competenties aan op de werkvloer (duaal leren en werkplekleren) en krijg je tijdens een opleiding praktisch toepasbare kaders mee vanuit concrete casussen en situaties. Zo worden theorie en praktijk aan elkaar gekoppeld.

Tijdens zo’n mentoropleiding leert de zorgkundige wat een opleidingsplan is en hoe het gebruikt wordt. Zo schat je in hoe je een competentie kan evalueren en maak je logische leerlijnen op. Het helpt je ook om het leertraject van de stagiair af te stemmen op de noden van de werkvloer en van de school. In de opleiding leer je bovendien ook duidelijke instructies geven en het leerproces stimuleren door coachende vragen en demonstraties van de taken. Ook doeltreffend communiceren maakt deel uit van het pakket, verbaal en non-verbaal, maar ook actief luisteren en effectieve feedback geven. Tot slot ben je na zo’n opleiding in staat om vorderingen op te volgen en te evalueren in functie van de eindleerdoelen.

Welzijn op het werk

BEFEZO organiseerde een bevraging bij 1.047 zorgkundigen. Daarvan geeft tachtig procent aan dat ze niet voorbereid zijn op de uitdagingen in het werkveld en dat er meer aandacht moet gaan naar de kerntaken die zorgkundigen dagelijks uitvoeren. “Ik schrok wel even van dat getal”, geeft Paul toe. “Het verklaart wel de grote uitstroom en helpt ons om aan oplossingen te werken. Veel zorgkundigen zitten aan de grenzen van hun kunnen en omdat ze tijdens de opleiding niet goed voorbereid worden is de stap naar de werkvloer vaak een cultuurshock. Ze voelen zich niet veilig en dat weegt mentaal door. De lijst met handelingen voor zorgkundigen hoeven dus ook niet uitgebreid te worden. We zijn zeer tevreden met wat we vandaag mogen en kunnen doen. En met de erkenning van zorgkundigen als professionele zorgpartner binnen de gestructureerde equipe. De taken van zorgkundigen worden dan ook meer ingevuld in functie van zorg, gedelegeerde handelingen, preventie en psychosociale ondersteuning. Dat zijn onze kerntaken en een goede basis om op verder te bouwen.”

Naast zorgkundigen bevroeg BEFEZO ook 235 leerkrachten verzorging. Daarvan vindt zestig procent dat ze onvoldoende uren ter beschikking hebben om theorie en praktijk aan te leren volgens het pakket kerntaken van zorgkundigen. Eenzelfde percentage gaf aan dat leerlingen onvoldoende oefenmomenten krijgen tijdens hun stage. In de thuiszorg gaat het zelfs om 78 procent.

Uitdagingen

Tegen eind 2023 zal BEFEZO dan ook hard werken om, net zoals in de verpleegkunde, de instroom te verhogen en de uitstroom tegen te gaan. “De psychologische en fysieke belasting van het werk van zorgkundigen is zeer zwaar. Zo werd vastgesteld dat zorgkundigen tweemaal zo kwetsbaar zijn voor chronische rugproblemen dan verpleegkundigen. Met educatie en het doeltreffend investeren en inzetten van hulpmiddelen kunnen we dat voorkomen. Ook psychosociale ondersteuning moet zorgkundigen meer bereiken. Tijdens COVID-19 was er aandacht voor, maar dat was niet op maat van zorgkundigen. De zorgkundigen spelen ook een cruciale rol in de bejegening van hun zorgvragers. Zorgkundigen moeten opgeleid worden om ook deze soft-skills aan te leren. COVID heeft ons schrijnend geleerd hoe belangrijk dit is. Tot slot moet de zorgkundige ook erkend worden in hun preventieve rol. Heel wat fysieke ongemakken kunnen vermeden worden als onze zorgkundigen de kans krijgen om ook deze rol op te nemen. Daarin speelt het onderwijs een belangrijke rol om meer evidencebased kennis, tijd en aandacht te geven aan  handelingen rond infectiepreventie, decubituspreventie, het voorkomen van vochtletsels, ondervoeding, valpreventie, … Als we willen toewerken naar warme zorg, geef ons dan de kans en de erkenning in het onderwijs. On the job is er niet voldoende tijd om alles te leren. We hebben steeds gepleit voor een grondige inhoudelijke hervorming van de opleiding tot zorgkundige. Waar vooral onderbouwde professionele zorg en bejegening van bewoners, cliënten en patiënten centraal staat. De focus moet dus liggen op de kerntaken die zorgkundigen dagelijks stellen om veilig, kwalitatief en evidencebased te handelen, afgestemd op de reële noden vanuit het werkveld. Deze onderwijshervorming gaat de andere richting uit.”


Centraal patiëntendossier bevordert samenwerking tussen ziekenhuizen, huisartsen en verpleegkundigen

Om patiënten optimaal te ondersteunen is het cruciaal dat je als zorgverlener altijd en overal over de juiste informatie beschikt. Daarom ontwikkelde nexuzhealth twee softwarepakketten – nexuzhealth consult en nexuzhealth pro – die uitgaan van een centraal patiëntendossier om de samenwerking tussen ziekenhuizen en de eerste lijn te bevorderen.

Vanuit hun visie op een gezonde mens in een gezonde samenleving wil nexuzhealth zorgverstrekkers en zorginstellingen optimaal ondersteunen via technologie. Ze doen dit door in te zetten op een centraal patiëntendossier. “Dat dossier combineert informatie van ziekenhuizen, huisartsen en thuisverpleging”, vertelt Lore De Raeve, director primary care van nexuzhealth. Dit resulteert in een completer beeld van de patiëntgegevens en biedt unieke mogelijkheden voor multidisciplinaire samenwerking.

Twee softwarepakketten

Voor de eerste lijn heeft nexuzhealth twee softwarepakketten ter beschikking: nexuzhealth consult en nexuzhealth pro. Via de webapplicatie nexuzhealth consult krijg je als externe zorgverlener inzage in het ziekenhuisdossier van je patiënt. Denk hierbij aan verslagen, medische beeldvorming, laboresultaten of ontslagmedicatie. Ook kan je zien wanneer de patiënt is opgenomen in of ontslagen uit het ziekenhuis en welke toekomstige afspraken gepland zijn. Nexuzhealth consult is gratis toegankelijk voor onder andere huisartsen en verpleegkundigen, en biedt toegang tot patiëntendossiers van 38 ziekenhuizen en zorginstellingen, die gebruik maken van de nexuzhealth-ziekenhuissoftware.

Daarnaast is er nexuzhealth pro, de betalende software voor het elektronisch beheer van patiëntendossiers. Nexuzhealth pro werkt ook met één centraal patiëntendossier waardoor het voor thuisverpleegkundigen makkelijker wordt om een-op-een samen te werken met de huisarts. Zo zijn bijvoorbeeld diagnoses gesteld door de huisarts of aanpassingen in het medicatieschema meteen zichtbaar voor de thuisverpleegkundige. Ook laboresultaten of wondzorgverslagen kunnen automatisch uitgewisseld worden.

Nexuzhealth faciliteert ook communicatie met zorgverleners die niet met hun software werken. “Het is geen gesloten systeem”, legt Lore uit. “We wisselen ook informatie uit via allerlei eHealth-toepassingen, zoals de hubs, Vitalink of de eHealthBox.”

Toegang tot patiëntendossier

Een gedeeld patiëntendossier betekent niet dat iedereen zomaar aan alle gegevens kan. Lore: “Alles gebeurt met strenge toegangscontroles en met respect voor de privacy van de zorgverlener en de patiënt. Enkel zorgverleners met een aantoonbare therapeutische relatie met de patiënt kunnen in het dossier. In nexuzhealth consult zal een thuisverpleegkundige door het lezen van de eID-kaart van de patiënt toegang krijgen tot het dossier. Als alternatief kan je ook het rijksregisternummer ingeven. In dat geval ontvangt de patiënt een mail om de toegang te bevestigen.”

Goede dienstverlening

Wil je starten met nexuzhealth consult, dan vraag je een gratis account aan via nexuzhealth.com/consult. “Om de betalende software nexuzhealth pro te gebruiken zijn er twee mogelijkheden. Ofwel werk je voor een grote thuisverplegingsorganisatie die klant is bij ons. Ofwel ben je aangesloten bij een van onze verdelers, zoals CT Paramedics”, zegt Lore. “De keuze om te werken met verdelers is eenvoudig: wij focussen ons op softwareontwikkeling. De verdelers ondersteunen de verpleegkundigen op allerlei vlakken: ze installeren de software, bieden technische ondersteuning aan en blijven beschikbaar via een helpdesk na de oplevering. Soms bieden ze ook bijkomende diensten aan zoals opleidingen of praktijkondersteuning.”


Time is (t)issue: communicatie tussen ziekenhuis en ambulancier kan beter

Het eerste uur na een ongeval wordt het ‘gouden uur’ genoemd. Wanneer hulpdiensten binnen dat uur goed handelen, is de kans op overleving het grootst. Helaas gaat men niet altijd spaarzaam om met die kostbare tijd. Ziekenwagens komen vaak onaangekondigd aan bij het ziekenhuis, dat niet voorbereid is op de komst van de patiënt. Ambulanciers hebben dan meestal geen tijd om alle patiëntengegevens door te geven. Om de communicatie tussen ambulances en het ziekenhuis te verbeteren, werkte Hellen aan een applicatie. 

Context

Binnen de acute setting van prehospitale zorgen is elke seconde van belang. Verkeerde of laattijdige beslissingen kunnen dan ook het verschil tussen leven en dood betekenen voor de patiënt. Alle communicatie moet bijdragen tot het tijdig en geïnformeerd nemen van deze beslissingen. In de praktijk blijkt dit niet het geval te zijn. Er is dus ruimte voor verbetering.

Methode

Naast een grondig literatuuronderzoek liep Hellen kijkstage bij ambulanciers om de conclusies uit de literatuur te bevestigen. De paper wil volgende vraag beantwoorden: hoe kan men interdisciplinaire communicatie, met het oog op triage, prenotificatie van het ziekenhuis en patiëntenoverdracht in het ziekenhuis, verduidelijken en ondersteunen binnen de prehospitale naar hospitale setting?

Resultaten

Tijdens het literatuuronderzoek constateerde Hellen dat in de eerste cruciale momenten heel wat tijd en informatie verloren gaat. Er zijn drie concrete knelpunten in de communicatie van ambulance naar ziekenhuis toe.

  1. Prenotificatie: het ziekenhuis weet op voorhand vaak niet dat een ambulance onderweg is.
  2. Het is moeilijk in te schatten welke extra hulp de ambulancier moet inschakelen om de patiënt te helpen. Dat wordt aangeleerd in de opleiding, maar in het veld maakt iedereen verschillende beslissingen op basis van eigen ervaring. Dat leidt tot over- en ondertriage.
  3. Door het laattijdig of puur mondeling doorbriefen van de patiëntgegevens gaat informatie verloren.

Conclusie

Prehospitale naar hospitale communicatie dient eenduidig en gestandaardiseerd te zijn. Er is nood aan een gemeenschappelijk denkmodel voor alle betrokken paramedici en een gemeenschappelijke taal bij het overdragen van patiënten en het briefen van collega’s. Hellen ontwikkelde een cloudbased tool die de communicatie met betrekking tot triage, prenotificatie en patiëntenoverdracht ondersteunt. Zo moeten ambulanciers de patiëntengegevens enkel in de app ingeven, die ze dan automatisch naar het ziekenhuis stuurt. Dat digitale ondersteuning helpt, blijkt uit de cijfers. Als ambulanciers gegevens uit hun hoofd doorgeven is slechts 33 % van de gegevens correct en volledig. Met digitale ondersteuningsmiddelen wordt dit liefst 99 %. Op basis van een evidencebased matrix kan de tool bovendien ondersteuning bieden in het maken van beslissingen, zoals het al dan niet bijstand vragen van de mug.

 

Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.

Hellen Tielemans studeerde in 2022 af als bachelor in de Verpleegkunde aan de Thomas More Hogeschool. Ze maakte haar eindwerk over crisiscommunicatie tussen ambulances en ziekenhuizen. Hellen wou meer doen dan de problemen enkel in kaart brengen. Ze ontwikkelde een app waarmee ambulanciers sneller en beter kunnen communiceren met het ziekenhuis. Daarmee sleepte ze de Vlaamse Scriptieprijs, goed voor 2.500 euro, in de wacht. Met steun van Start It @KBC richtte ze haar eigen bedrijf op om haar applicatie op de markt te brengen. Op dit bevindt het prototype zich in de eerste testfase.

Fotograaf: Thierry Geenen


Vlaamse opleidingen verpleegkundige onder de loep

Goede punten voor de bacheloropleidingen, minder positief nieuws voor HBO5

Sinds 2020 telt de bacheloropleiding verpleegkunde vier jaar in plaats van drie. Dat is geen nieuws. Wat wel belangrijk is, is een evaluatie door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO Vlaanderen)[1] van deze vernieuwde opleiding met aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs en de naleving van Europese richtlijn 2005/36/EG. Daarnaast gaan we ook dieper in op het macrorapport[2] van de Vlaamse Overheid over de beoordeling van de Vlaamse HBO5-opleidingen. Toch worden er niet overal goede punten uitgedeeld. Vooral de HBO5-opleidingen hebben werk aan de winkel.

In 2015 kregen alle veertien bacheloropleidingen verpleegkunde in Vlaanderen een negatief accreditatiebesluit voor de Europese beroepstitel verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger. De bacheloropleiding tot verpleegkundige voldeed namelijk niet aan de door de EU vooropgestelde 4.600 uren, waarvan de helft klinische praktijk en minstens een derde theoretische vorming. En dus ging het hoger onderwijs aan de slag met als uitkomst een programma van vier academiejaren, 240 studiepunten en een contractstage in het vierde jaar. Tijdens het academiejaar 2021-2022 vond een externe beoordeling plaats door het door NVAO erkende evaluatieorgaan VLUHR-KZ. Daarbij werd enerzijds gekeken naar de opvolging van de Europese richtlijn voor de verpleegkunde-opleidingen. Anderzijds kwam ook de kwaliteit van het onderwijs aan bod. Op beide domeinen scoren de Vlaamse bacheloropleidingen volgens NVAO goed. Zo spreekt het rapport over grondig onderbouwde opleidingsprofielen en programma’s die rekening houden met de actuele eisen van het internationale vakgebied en werkveld.

Sterktes van de bacheloropleiding

Het rapport maakt melding van de positieve elementen en van de werkpunten voor de bacheloropleidingen. De NVAO spreekt dan ook over een veerkracht van de bacheloropleidingen die uitstraalt in een kwaliteitsvol en vernieuwend curriculum waarin de EU-richtlijn succesvol vorm krijgt. Zo prijst het de Vlaamse opleidingen voor het introduceren van de leerwerkplaats als stageconcept en als “een broedplaats voor innovaties”. De opleidingen verpleegkunde maken namelijk zeer goed gebruik van skillslabs, immersive rooms, high fidelity patiënt simulatoren, VR, …. Dit stimuleert het klinisch redeneren in alle zorgdomeinen. De Vlaamse onderwijsinstellingen gaan hierin zelfs verder dan Europese richtlijn voorschrijft. Al waarschuwt de NVAO wel dat blijvend praktijkonderzoek naar de effecten van simulatieonderwijs nodig blijft.

Daarnaast vermeldt de NVAO ook de andere sterktes van de opleiding zoals het hybride leren, het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden, de sterke feedbackcultuur aan de hand van portfolio’s, de ruimte voor de individuele ontwikkeling van de verpleegkundige door keuzevakken, de contractstage en de bachelorproef. Ook de hoge kwaliteit van toetsing, de deskundige opleidingsteams, de grote samenwerking en betrokkenheid van het werkveld en de grote tevredenheid van dat werkveld over het behaalde niveau van de pas afgestudeerden krijgt een positieve evaluatie. En de werkpunten? Die situeren zich op het integreren van het interprofessioneel samenwerken in de opleiding en op nog meer inzetten op de positieve beeldvorming van het verpleegkundig beroep. Complexe verpleegkundige zorg speelt zich niet enkel af in een ziekenhuis, maar ook in de ouderenzorg, de GGZ en de eerste lijn. Daarnaast moet er blijvend aandacht zijn voor de werkdruk en haalbaarheid van de opleiding. In het bijzonder tijdens het vierde jaar, wanneer de studenten 800 uur stage doen.

Probleem brugtraject

Voor wie van HBO5 naar het bachelorniveau wil doorgroeien, bestaat er een brugtraject. Dit verkort traject van 150 studiepunten werd ook door NVAO onder de loep genomen in een aanvullend onderzoek. Het brugtraject maakt, volgens de Codes Hoger Onderwijs, integraal deel uit van de bacheloropleiding. Zowel de bachelor, als het brugtraject krijgen een positieve beoordeling. Maar het rapport waarschuwt wel voor een “discrepantie tussen wat de titel verpleegkunde HBO5 impliceert en de daadwerkelijke toepassing van de EU-richtlijn in de HBO5-opleiding verpleegkunde. Zolang er geen duidelijk beroepsprofiel HBO5 verpleegkunde bestaat met een duidelijke positionering op de zorgladder, en zolang er geen overeenkomstig gevalideerd domeinspecifiek leerresultatenkader is, dienen de bacheloropleidingen verpleegkunde voorzichtigheid aan de dag te leggen met betrekking tot de aangenomen competenties en kennis verworven door de instroom vanuit de HBO5-opleidingen verpleegkunde. Zij dienen in staat te zijn deze tekorten in het klinisch instroomniveau op te sporen en te remediëren.”

Evaluatie van HBO5

Naast het rapport van de NVAO is er ook een specifiek rapport waar de NVAO en de Vlaamse onderwijsinspectie de twintig HBO5-opleidingen verpleegkunde in Vlaanderen van dichtbij onderzoeken op kwaliteit en kwaliteitsontwikkeling volgens zeven kwaliteitsverwachtingen. Zestien van de twintig scholen kregen een gunstig advies. De vier overige een ongunstig advies door vastgestelde tekorten in bepaalde trajecten of vestigingen. Drie van die vier scholen vertegenwoordigen samen zo’n veertig procent van het totale aantal HBO5-verpleegkundigen. “De onderwijsinspectie maakt zich voor die scholen ernstige zorgen over de kwaliteit van de aangeboden opleiding.”

Zo blijkt dat één op twee HBO5-opleidingen verpleegkunde de doelstellingen van niveau 5 niet haalt. De scholen stemmen het curriculum wel af op de noodzakelijke competenties in het werkveld, bouwen de brede basiszorg goed uit. Vanuit de stageplaatsen zijn ze dan weer tevreden over de sterk praktijkgerichte benadering, de bedsidebegeleiding en het vaardigheidsniveau van de studenten. Al uiten ze wel hun bezorgdheid over de theoretische kennis. Daarnaast stelden de beoordelingsteams heel wat inbreuken vast, al dan niet op de erkenningsvoorwaarden. En daar start een zeer complex verhaal, dat niet aangemoedigd wordt door de verminderde instroom in de scholen.

Resultaten en aanbevelingen

De onderwijsinspectie formuleert enkele concrete aanbevelingen om de HBO5-opleidingen kwalitatief te versterken. Eerst en vooral is er de nood aan een duidelijk profiel en een bijhorend gevalideerd doelenkader voor HBO5. De bezorgdheid over de toekomst van de HBO5-verpleegkundige en het opvolgen van de Europese richtlijnen brengen de haalbaarheid van de opleiding in het gedrang en maakt dat scholen zich geremd voelen om hun curricula bij te sturen. “Duidelijkheid over zowel het beroeps- als opleidingsprofiel conform het beheersingsniveau 5 van het Europees Kwalificatiekader en de toekomst van de HBO5-opleiding Verpleegkunde is nodig. Eens het beroepsprofiel op federaal niveau is vastgelegd, is het doorhakken van knopen over het profiel van de opleiding en het al dan niet voldoen aan de Europese richtlijn noodzakelijk op korte termijn”, staat in het rapport.

Daarin wordt in een tweede aanbeveling ook benadrukt dat het goed uitgebouwde klinisch onderwijs behouden moet blijven. HBO5 is een praktijkgerichte opleiding, ook al geeft de Europese richtlijn aan dat minstens de helft van de opleidingstijd moet bestaan uit klinisch onderwijs. De onderwijsinspectie dringt aan op een evenwichtig programma.

Over de taalgrens

In de Franstalige Gemeenschap is sinds 2016 de bacheloropleiding met een jaar en sinds 2017 de HBO5-opleiding met zes maanden verlengd. Dat leidde tot een daling van de inschrijvingen voor beide opleidingen (zie grafiek). Tussen 2016 en 2022 daalden de inschrijvingen voor HBO5 met zo’n 36 procent, voor de bachelor daalde tussen 2016 en 2020 met 10 procent. Dit scenario is in Vlaanderen absoluut de vermijden.

 

Bronnen cijfers: Chiffres baccalauréat de l’ARES et chiffres HBO5 de la FWB – 2021 en ikgaervoor 2020.

[1] Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie, Overzichtsrapportage bachelor in de verpleegkunde: kwaliteit door veerkracht en vernieuwing (15 februari 2023), https://www.nvao.net/nl/publicaties/overzichtsrapportage-vlaanderen-bachelor-in-de-verpleegkunde

[2] Macrorapport beoordelingen hbo5-opleidingen verpleegkunde (januari 2023), http://www.onderwijsinspectie.be/nl/andere-opdrachten/controles/beoordelingen-hbo5-opleiding-verpleegkunde


Als verpleegkundige op missie met B-FAST

Gunter Thijs, spoedverpleegkundige in Eindhoven, en Bart Rens, hoofdverantwoordelijke van de spoeddienst in AZ Sint-Maarten en voorzitter van de werkgroep Kritieke Diensten van NETWERK VERPLEEGKUNDE, werden met een militair vliegtuig samen met zo’n 80 andere hulpverleners en 20 logistieke medewerkers, overgebracht naar het Turkse Kirikhan om er de slachtoffers van de aardbevingen te helpen. We spraken met Gunter en Bart over deze missie.

Turkije en Syrië werden op 6 februari getroffen door hevige aardbevingen, met zware vernielingen, meer dan 50.000 doden en zeer veel slachtoffers als gevolg. De internationale hulp kwam al snel op gang. Ook vanuit ons land wordt ondersteuning geboden. Enkele dagen later trok een delegatie van het B-FAST-team naar Turkije om er een veldhospitaal op te richten met een spoeddienst, een OK, een moeder-kindafdeling, … Er is plaats om dagelijks meer dan honderd patiënten te behandelen en een twintigtal patiënten kan er de nacht doorbrengen in observatie. Na het logistieke team trok ook een medische delegatie van B-FAST naar het rampgebied. Bart Rens is een van hen en was meteen aan zijn proefstuk toe. “Ik ben al van kinds af zeer sociaal geëngageerd”, zegt hij een dag voor het vertrek naar Turkije. “Ik droomde van een internationale ervaring die mijn passie om mensen te helpen en me humanitair in te zetten combineert. Turkije is mijn eerste missie met B-FAST, want ik heb de opleiding nog maar pas afgerond.”

Gunter Thijs maakt al langer deel uit van B-FAST. Zijn eerste missie was in 2013. Kort na zijn opleiding ging hij naar de Filipijnen om hulp te bieden na de tyfoon Haiyan. Hij volgde nog extra opleidingen bij B-FAST en ging vervolgens nog mee naar Chili, Myanmar en Pakistan. Als team medic was hij ditmaal eerst betrokken bij het logistieke team dat naar Turkije vertrok. “Bij de opbouw van het veldhospitaal zorgde ik voor de gezondheid van het team en hielp ik mee om de spoedeisende hulp, het OK en recovery van het veldhospitaal zo snel en goed mogelijk op te bouwen. Nu ben ik hier actief als verpleegkundige”, vertelt Gunter.

Buiten de comfortzone

Wie zich voor B-FAST engageert volgt een opleiding waar je wegwijs wordt gemaakt in culturele verschillen die kunnen optreden, vaccinaties die nodig zijn, hygiënemaatregelen die je in een rampgebied kan nemen, … Maar ook andere praktische aspecten komen aan bod. “Zo moet je bijvoorbeeld al een opvangplan voor je huisdieren voorzien en vertellen ze je wat je het best in een vertrekkensklare rugzak stopt”, zegt Bart. “Soms moet je namelijk van het ene op het andere moment kunnen vertrekken.”

Al verschillen die benodigdheden van missie tot missie. Zo kreeg Bart voor Turkije de raad om extra warme materialen in zijn koffer te steken. “Het is er in deze periode niet zo warm. Er gaan ook steeds andere profielen mee naar het rampgebied. Nu is er vooral nood aan spoedverpleegkundigen en urgentieartsen.” Dat beaamt ook Gunter. “Wij slapen in warme tenten en degelijke slaapzakken. Voor de lokale bevolking is het moeilijker. We zitten in een berggebied. Overdag is het hier lekker warm, maar ’s nachts zakken de temperaturen vaak tot onder het vriespunt. De lokale mensen moeten zich warm proberen houden met kleine vuurtjes, waardoor ze in het ziekenhuis naast ons in de eerste dagen na de aardbeving heel wat patiënten met CO-intoxicatie behandelden. Op een bepaald moment hadden ze er ook te weinig zuurstof en moesten we bijspringen. Door de wisselende temperaturen behandelen wij heel wat kinderen en volwassenen met luchtwegproblemen.”

Drive om mensen te helpen

Na de B-FAST-opleiding beland je in een poule van zorgverleners die kunnen opgeroepen worden. Voor Turkije werd de vraag gesteld om veertien dagen ter plaatse te gaan. Daarna wordt de equipe afgelost door nieuwe mensen. “De termijn wordt zo begrensd omdat het werk fysiek en mentaal zwaar is. Je slaapt in tenten, werkt lange shiften en de omstandigheden zijn vaak confronterend. Je treedt er echt buiten je comfortzone”, vertelt Bart. “Wie meegaat met B-FAST moet kunnen omgaan met onduidelijkheden en wisselende situaties. Als spoedverpleegkundige ben je getraind in actie-reactie, een goede eigenschap voor zulke missies. B-FAST is een sterk concept met deskundige omkadering. Ik laat het vooral allemaal op me afkomen. Ook wat de taal betreft. Zorg is een universele taal en met het Engels trekken we ons wel uit de slag. Bovendien zijn er ook tolken voorzien door B-FAST die ervoor zorgen dat de patiënten op elk moment goed geïnformeerd zijn.”

Als B-FAST medewerker ga je vrijwillig mee op missie. Je kan hiervoor humanitair verlof nemen. Met de hr-dienst en de collega’s op de spoeddienst van AZ Sint-Maarten kon Bart meteen goede afspraken maken. “Op het werk kreeg ik zeer mooie reacties. Ik vind ook dat we mensen die dit soort internationale ervaring willen opdoen, de kans moeten geven”, zegt Bart. “Bij mijn terugkeer wil ik de samenhorigheid en mijn drive om mensen in nood te helpen doorgeven. Als ik ook maar één verpleegkundige kan overtuigen om de opleiding bij B-FAST te volgen en mee op missie te gaan, dan zal ik zeer tevreden zijn.” En de kritiek dat de hulp van België te laat komt? “Dat vind ik absoluut niet. Vroeger had B-FAST eerder de search-and-rescue-insteek, nu focussen we ons op een grondige voorbereiding en op hulp en ondersteuning op lange termijn.”

Van wondzorg tot fracturen

Het veldhospitaal van B-FAST bevindt zich in Kirikhan, een Turkse stad in de bergen. Het braakliggende en hellende stuk grond moest geëgaliseerd worden. Aan de ene kant van het terrein zijn ze bezig met de opbouw van een volledig containerdorp. Aan de andere kant staat een ziekenhuis van amper vijf jaar oud. Voor de aardbevingen werden er zo’n 1.800 patiënten per dag behandeld. Door de ramp zitten er barsten in het gebouw en is het dus niet langer operationeel. “Ze kampen ook met personeelsproblemen”, vertelt Gunter. “De lokale zorgverleners zijn enerzijds angstig om terug te keren naar het ziekenhuis, want de aarde beeft hier nog af en toe. Anderzijds zijn ze zelf of is hun familie slachtoffer van de ramp. Verpleegkundigen en artsen vliegen daarom in vanuit Ankara om te ondersteunen. Zij helpen ons bij de triage, het tolken en vertalen. Die samenwerking verloopt goed. Op vlak van eerste hulpverlening zijn er geen verschillen, ze zijn goed geschoold. Maar het type patiënten is anders. Turken gaan niet vaak naar de huisarts, wel naar spoed. De hele familie komt dan mee. Je ziet dat de zorgverleners dat meer gewend zijn om met die groep familieleden om te gaan.”

Gunter, Bart en de andere zorgverleners werken er in drie shiften. “De combinatie van goed rusten en voor elkaar en jezelf zorgen wapent je tegen deze missie”, zegt Gunter. “Er is ook een psycholoog mee, die altijd voor ons klaarstaat. Nu is er een goede aanloop van patiënten. In de eerste dagen dat het veldhospitaal open was, zagen we veel patiënten met een trauma van de eerste en tweede zware schok. Die wonde werd toen summier verzorgd. Soms is dat herstel goed verlopen, maar vaak is de wonde zwaar ontstoken, moeten de hechtingen eruit en de wonde gedebrideerd worden. Ook fracturen zijn niet altijd goed verzorgd geweest: een gips wanneer het om een kneuzing ging of een verband wanneer het om een breuk ging. Met RX- en echotoestellen controleren we dat en passen we de juiste behandelingen toe.” Hoelang de Belgen nog in Turkije zullen blijven? “Een andere ploeg lost ons af”, besluit Gunter. “De totale duur van de missie zal afhangen van welke nood er hier ter plaatse nog is.”

De opleidingen bij B-FAST

De aanmeldprocedure bij B-FAST verloopt via de website b-fast.be. De opleiding bestaat uit verschillende onderdelen, met een basisluik van een theoretische introductie (BIC – B-FAST Induction Course) en een praktijkopleiding (BAT – B-FAST Advanced Training), waarna verdere specifieke opleidingen op maat van de expertise van de vrijwilliger voorzien kunnen worden. De omkadering wordt voorzien door het Ministerie van Defensie met cursussen gegeven door de federale partnerdepartementen, de FOD Volksgezondheid, de FOD Buitenlandse Zaken en de FOD Binnenlandse Zaken. Vrijwilligers leren de werking van het B-FAST mechanisme kennen, krijgen aangeleerd hoe ze zo goed als mogelijk hun eigen veiligheid kunnen garanderen en doen praktijkervaring op in de werking van het basiskamp.


Warrior of worrior? Toetsing over huidige werkdruk van verpleegkundig ziekenhuishygiënisten en hun betrokkenheid in de HOST -proefprojecten

In 2021 gaf de federale overheid groen licht voor de HOST-proefprojecten (Hospital Outbreak Support Team) met als doel de IPC[1]– en AMS[2]-teams tijdens en na de pandemie te versterken. In het najaar van 2022 deed de WIN een korte rondvraag om zo een eerste zicht te krijgen op de werkdruk postcoronapandemie en om vervolgens de hand te reiken aan het begeleidingscomité van de HOST-proefprojecten waarin ook de WIN vertegenwoordigd is.

Respons

De enquête richtte zich enkel op verpleegkundig ziekenhuishygiënisten (ZHH). Het aantal respondenten bedroeg 56, waarvan 92 procent in een algemeen ziekenhuis werkt en de rest in een universitair ziekenhuis. Hoeveel en hoe groot de clusters zijn van respondenten uit één locatie is niet gekend.

Samenstelling van de ziekenhuishygiëneteams

De enquête peilde naar de samenstelling en de uitbouw van de teams van ziekenhuishygiënisten sinds de pandemie. 71 procent van de bevraagden geeft aan dat het ZHH-team niet uitgebreid werd. Een derde van de resterende 29 procent meldt een extra van 0,2 FTE[3]. Bij 8 respondenten is er een toename van 0,5 of 1 FTE. Waar de teams werden opgeschaald, is het gekozen profiel in de meeste gevallen een verpleegkundig ziekenhuishygiënist of een master verpleegkundige, en in mindere mate een administratieve versterking.

Belasting en werkdruk

80 procent van de respondenten geeft aan dat het huidige aantal FTE’s binnen hun zorginstelling onvoldoende zijn om tegemoet te komen aan de noden van de voorziening. Verpleegkundig ziekenhuishygiënisten geven aan hoeveel overuren ze gemiddeld per week presteerden de afgelopen zes maanden: 21 procent deed meer dan 8 uur aan overuren per week, 25 procent minder dan 8 uur, 19 procent minder dan 5 uur en 35 procent minder dan 3 uur.

Samenstelling van de HOST-teams

De HOST-proefprojecten zijn ontwikkeld via twee complementaire assen: enerzijds een lokaal-regionale aanpak gebaseerd op samenwerking tussen ziekenhuizen en anderzijds een transversale aanpak waarbij de expertise van ziekenhuizen ter beschikking gesteld wordt van zowel residentiële voorzieningen als andere zorgverleners[4]. Ziekenhuizen gaan absoluut de uitdaging rond infectiepreventiebeleid niet uit de weg.

Het is dan ook ten zeerste uitzonderlijk dat een ziekenhuis niet participeert in de HOST-projecten. Extra middelen voor het uitbouwen van HOST-teams werden door de federale overheid voorzien. De respondenten geven aan dat in 33 procent van de gevallen de HOST-teams effectief volledig samengesteld zijn volgens de richtlijnen van de federale overheid. In 25 procent van de gevallen is niet geweten of het team al dan niet volledig is. In 40 procent van de gevallen worden nog steeds voldoende werkkrachten gezocht.

Het is dus niet verwonderlijk dat de bevraging aantoont dat 50 procent van de verpleegkundig ziekenhuishygiënisten, die niet tewerkgesteld zijn binnen een HOST-team, alsnog gevraagd worden om uren te presteren voor een HOST-proefproject. Meestal gaat het om minder dan 3 uur per week (76 %). Een kleine groep (12 %) geeft minder dan 5 uur per week of minder dan 8 uur per week aan. Hun inbreng gaat in het bijzonder over overleg, vergaderingen, audits en uitvoering voorbereidingen (50 % van de gevallen), over informatie opvragen en delen (30 %), over uitvoering (27 %) en over ervaring uitwisseling (15 %).

[1] Infection Prevention & Control.

[2] Antimicrobial Stewardship.

[3] Fulltime-equivalent: voltijds equivalent.

[4] Bron: https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/pilootproject-hospital-outbreak-support-teams-host


Nood aan doordachte en resultaatgerichte aanpak om uitrol Pay for Performance-systeem te versnellen

Met Pay for Performance wil de federale overheid de financiering van ziekenhuizen koppelen aan het behalen van bepaalde indicatoren rond kwaliteit, veiligheid, efficiëntie en patiënttevredenheid. Hoewel dit programma al verschillende jaren loopt, is er momenteel weinig animo rond en gaat het al bij al over kleine te herverdelen budgetten (6,5 miljoen euro). Met twee nieuwe adviezen naar de minister van Volksgezondheid hoopt de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (FRZV) de bal meer aan het rollen te krijgen. Al moet dit wel in de juiste richting zijn, benadrukt Koen Balcaen, directeur verpleegkunde en patiëntenbegeleiding van het UZ Leuven en oud-voorzitter van NETWERK VERPLEEGKUNDE.

In 2018 lanceerde de federale overheid het P4P-programma – Pay for Performance – in het kader van de hervorming van de ziekenhuisfinanciering. P4P is een systeem dat ziekenhuizen financieel beloont als ze goede resultaten behalen op een geselecteerde set van indicatoren. Deze indicatoren zijn een maatstaf voor de organisatie en de processen binnen het ziekenhuis, voor de geleverde zorg en voor de gezondheidsuitkomsten van de behandelde patiënten. Hierbij staan kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid, efficiëntie en patiënttevredenheid centraal.

Wie is Koen Balcaen?

  • directeur verpleegkunde en patiëntenbegeleiding van het UZ Leuven
  • voormalig voorzitter van NETWERK VERPLEEGKUNDE
  • voorzitter van de werkgroep Directies verpleegkunde van NETWERK VERPLEEGKUNDE
  • lid van de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen
  • bestuurslid bij het AZ Diest

Tot nu toe kreeg het P4P-programma weinig bekendheid en beschikte het over beperkte middelen. Daardoor was de financiële opbrengst voor ziekenhuizen bijzonder klein en zetten ze hier maar matig op in. De focus van het programma lag in de beginjaren voornamelijk op de structuur en processen van de ziekenhuizen en minder op de uitkomst van de geleverde zorg. “Het ultieme doel van het P4P-programma is de kwaliteit van zorg continu en duurzaam verbeteren binnen het ziekenhuislandschap, door ziekenhuizen die goed presteren hiervoor te belonen. België hinkt op dat vlak achterop in vergelijking met andere landen”, vertelt Koen Balcaen, directeur verpleegkunde en patiëntenbegeleiding van het UZ Leuven. Als lid van de Federale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (FRZV) is hij voorstander van een doordachte uitrol van het P4P-programma in België.

Geen extra registratielast

Om meer vaart te brengen in het programma richtte de minister van Volksgezondheid eind vorig en begin dit jaar twee adviesvragen aan de FRZV. Het doel? De financiële incentives voor de ziekenhuizen vergroten om zo de transparantie op het vlak van kwaliteit te verhogen en om een cyclus voor kwaliteitsverbetering uit te bouwen, op basis van een aantal gekozen indicatoren. Aan de FRZV is gevraagd welke set van indicatoren zou kunnen helpen om die transparantie te verkrijgen en hoe het traject naar die financiële incentives er moet uitzien. De adviezen – uitgebracht begin december 2022 en begin februari 2023 – richten zich alleen op de algemene ‘acute’ ziekenhuizen en niet op hybride, psychiatrische of revalidatieziekenhuizen. Koen Balcaen: “De reden is eenvoudig: de set van relevante indicatoren voor deze gespecialiseerde ziekenhuizen is niet dezelfde. Willen we echt appels met appels kunnen vergelijken, dan moet een andere set indicatoren uitgewerkt worden, aangepast aan die specifieke context.”

In het eerste advies stelde de RFZV een set van zeven indicatoren voor rond structuur, proces en outcome. “Om tot een consensus te komen binnen de raad, vond al enig debat plaats. België is niet goed voorbereid om een set van daadkrachtige indicatoren te bepalen. Je moet namelijk niet alleen nadenken over welke indicatoren relevant zijn, maar je tegelijk ook afvragen of ze betrouwbaar, makkelijk implementeerbaar en haalbaar zijn qua registratielast. We moeten deze parameters namelijk op eenzelfde manier kunnen meten en interpreteren over de verschillende ziekenhuizen heen, zonder bijkomende werkdruk te creëren. Ook voor verpleegkundigen is dat belangrijk. Als er bovenop de documentatie te complexe of arbeidsintensieve registratie nodig is, dan faalt de opzet van bij de start. Vandaar dat er opnieuw wordt gepleit voor het gebruik van standaardtaal, bijvoorbeeld door versnelde implementatie van SNOMED CT, die onder andere verpleegkundigen voor verschillende verplichte registraties (VG-MZG, VIKZ, …) kan helpen in het automatisch afleiden van data.”

Dat P4P tot nu toe onder de radar bleef, heeft deels te maken met de focus van het programma. De FRZV dringt er dan ook op aan meer resultaatindicatoren op te nemen. Denk hierbij aan pathologie gewogen mortaliteit, complicatieratio’s en adverse events (medicatiefouten, drukletsels, vallen, …). “Het is zeker niet zo dat ziekenhuizen vandaag niet genoeg werken rond indicatoren. Al mogen we echt wel een aantal stappen voorwaarts zetten als het om outcome gaat. Bovendien wordt het een heel ander verhaal wanneer we financiering koppelen aan het al dan niet behalen van deze indicatoren. Het is niet meer vrijblijvend. Alle ziekenhuizen moeten er dus aan meedoen. Tegelijk mogen we niet uit het oog verliezen dat we goede tools nodig hebben voor het opzetten van een goede benchmark en voor een correcte interpretatie van data. Bovendien is ook een toets met de beschikbare evidentie noodzakelijk en kan het uitwisselen van good practices de nationale kwaliteit verbeteren. Ten slotte moet bij de interpretatie ook het soort en de ernst van pathologieën die een ziekenhuis behandelt in rekening worden gebracht.”

Samenspel tussen verschillende actoren

Een heikel punt in de uitrol van P4P is de vraag waar de financiële middelen moeten vandaan komen. In de huidige adviesvraag om het P4P-budget op te trekken stelt de minister van Volksgezondheid voor om een percentage van de enveloppe B2 binnen het budget van financiële middelen (BFM) te herverdelen. B2 is voorzien om een minimale bestaffing van het verplegend en verzorgend personeel ‘aan bed’ te financieren, alsook het personeel van het operatiekwartier, spoed, centrale sterilisatie en het verpleegkundig kader. “Dat budget staat vandaag al onder druk. Voor de FRZV is dit dus onaanvaardbaar”, benadrukt Balcaen. “Bovendien begrijpen we de ratio achter dit voorstel niet. De P4P-indicatoren worden niet enkel beïnvloed door verpleeg- en zorgkundig personeel. Ook de kwaliteit van infrastructuur, het medisch materiaal en de inbreng van andere zorgverleners, zoals artsen, apothekers en paramedici, hebben hier grote invloed op. Vandaar dat we zo hameren op het totaalplaatje: als een patiënt een drukletsel oploopt door een foute positionering tijdens een operatie en dat wordt pas vastgesteld in de recovery of later, dan is dit niet louter de verantwoordelijkheid van één beroepsgroep maar wel van een interprofessioneel team. Het hele proces moet bekeken worden.”

Het hoeft niet te verbazen dat de verpleegkundige vertegenwoordigers in de P4P-werkgroep het belang van de monitoring van de verpleegkundige bestaffing blijven benadrukken. “We moeten meer transparantie brengen in de verpleegkundige zorgzwaarte en de inzet van verpleegkundigen. De relatie tussen de patiënt-verpleegkundige-ratio en de gezondheidsuitkomst van de behandelde patiënt is ruimschoots internationaal onderzocht en beschreven. België heeft tot op heden nog niet bepaald wat een veilige bestaffing is. Willen we beter scoren op bijvoorbeeld het vermijden van adverse events, dan moet een maximale patient-nurse ratio bediscussieerd worden. Al is dat uiteraard niet het enige element dat de goede resultaten van de zorg voor een patiënt beïnvloedt, zoals hierboven aangehaald. Het komt er dus op aan klinische paden uit te werken die garanderen dat het ziekenhuisverloop zo goed mogelijk is voor een patiënt, waarbij elke bijdrage passend, tijdig en afdoend is voor het globale behandelplan van de zorgvrager.”

Geen overhaaste implementatie

Voor Balcaen sluit het debat rond de herziening van de ziekenhuisfinanciering ook aan op een ander belangrijk aandachtspunt, namelijk hoe gekeken wordt naar verpleegkundige zorg. “Verpleeg- en zorgkundigen zijn niet enkel een medische kostenpost, maar voegen waarde toe in het hele zorgtraject en in de kwaliteit van zorg. De verpleegkundige behandeling van een zorgvrager is complementair aan de medische en paramedische behandeling. Ik hoop dat beleidsmakers in de hervormingsplannen van de ziekenhuisfinanciering niet de kapitale fout maken om de inschatting van de verpleegkundige zorgintensiteit te bepalen op medische parameters. Verschillende nationale en internationale studies geven namelijk aan dat medische data onvoldoende voorspellend zijn van de verpleegkundige activiteit. ‘Value based nursing care’ moet beter in kaart gebracht worden en moet ook in de toekomstige modellen van ziekenhuisfinanciering een hoeksteen blijven voor veilige en toegankelijke kwaliteitszorg.”

Hoe moet het nu verder? De adviezen van de RFZV zijn overgemaakt naar de minister van Volksgezondheid. Daarin heeft de raad ook een voorstel voor implementatie uitgewerkt. “We willen een overhaaste uitvoering vermijden. Daar is niemand bij gebaat. We voorzien tot het derde kwartaal van dit jaar om de indicatoren verder uit te diepen en af te stemmen. Tegelijk moet de communicatie naar de betrokken ziekenhuizen gebeuren en een tool ontwikkeld worden om hen feedback te kunnen geven over hun individuele resultaten. Dat is een hele klus. Voor 2024 stellen we voor om een jaar lang de nieuwe opstelling te testen en te finetunen waar nodig. We pleiten ervoor langer met dezelfde set van indicatoren te werken, zodat er ruimte voor verbetering mogelijk is. Want dat is ten slotte waar we het voor doen.”

Bronnen:


Hygiënische zorg in de thuisverpleging

Het handhaven van persoonlijke hygiëne bij patiënten een kernelement is in nagenoeg alle verpleegkundige domeinen. Toch worden de hygiënische zorgen vaak verleend op basis van klinische expertise en de traditie van het beroep in plaats van zich te baseren op bewijsmateriaal of protocollen. Deze literatuurstudie biedt een antwoord op de onderzoeksvraag welke evidentie er bestaat over hygiënische zorg bij thuiswonende patiënten.

Context

Onder hygiënische zorg wordt in deze literatuurstudie verstaan: het wassen en afdrogen van het volledige lichaam aan de wastafel, in de douche, in bad of op bed; het wassen en drogen van de haren; de mondverzorging; het aan- en uitkleden; zorg aan de nagels; en de huid inwrijven met een beschermend of hydraterend product, al dan niet met hulp van de patiënt.

Aan de hand van deze integratieve literatuurstudie trachten we een antwoord te bieden op volgende onderzoeksvragen:

  • Welke best practices, gebaseerd op evidentie, zijn in de internationale literatuur beschreven over hygiënische zorgen van patiënten in hun thuisomgeving?
  • Wat zijn de belangrijkste componenten van deze beschreven best practices?
  • In welke omgeving worden deze best practices toegepast?
  • In welke mate beïnvloeden deze best practices de autonomie van de patiënt?

Methode

Verschillende databanken werden systematisch doorzocht om artikels te identificeren. Zoektermen en combinaties met “hygiene” en “home care nursing” werden opgesteld. De studies werden in drie selectierondes geselecteerd: screening van titel, abstract en het volledig artikel. De belangrijkste gegevens van de weerhouden studies zijn beschreven in een samenvattende tabel.

Belangrijkste resultaten

In deze integratieve literatuurstudie, gevoerd werd op een systematische manier, werden in totaal achttien artikels weerhouden. In de literatuur kwam hygiënische zorg in drie facetten aan bod: lichaamshygiëne, huidzorg en orale hygiëne. Op het vlak van lichaamshygiëne en huidzorg wordt er een onderscheid gemaakt tussen een gewone, droge en vochtige huid. Specifieke richtlijnen werden niet gevonden. Orale hygiëne bestaat uit het poetsen van de tanden, flossen en het gebruik van mondspoelmiddel. De wetenschappelijke onderbouwing van deze literatuurstudie berust op literatuur van beperkte kwaliteit.

Discussie

Hygiënische zorg moeten gestuurd worden door richtlijnen, protocollen en evidentie van klinische studies. Het gebrek aan wetenschappelijke inzichten omtrent hygiënische patiëntenzorg is een item waar verder veel aandacht aan dient besteed te worden. Verder onderzoek is nodig om deze aanbevelingen beter te staven.

 

Bron: Dumitrescu, I., Putzeys, D., & Cordyn, S. Hygiënische zorg in de thuisverpleging: een integratieve literatuurstudie


Virtual reality tijdens wordzorg als effectieve strategie in het managen van pijn

Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel; Department of Public Health and Primary Care, KU Leuven.

Context

Wondzorg kan veel pijn en angst veroorzaken. Bepaalde groepen zijn hier bijzonder gevoelig aan, bijvoorbeeld personen met zware brandwonden of kinderen met angst. Virtual reality (VR) kan worden gezien als een afleidingsinterventie die inspeelt op de affectieve pijnperceptie, zoals bijvoorbeeld angst en anticipatie op pijn. VR is een veelbelovende strategie omdat het auditieve en visuele stimuli combineert als optimale afleiding. Bij kortdurig gebruik heeft het bovendien weinig tot geen bijwerkingen. Langdurig gebruik zou wel kunnen resulteren in duizeligheid of misselijkheid.

Doelstelling

Deze studie onderzocht de imact van VR-interventies op pijn en angst tijdens wondzorg van patiënten met een brandwonde in het ziekenhuis. Eerder uitgevoerde studies over dit onderwerp werden op een systematische manier in kaart gebracht in een literatuurstudie.

Samenvatting van de resultaten van de studie

Deze literatuurstudie onderzocht de gegevens van zeventien eerdere studies. De meeste daarvan werden uitgevoerd bij kinderen en adolescenten. VR reduceerde de pijn als de technologie ‘immersive’ was. Dit wil zeggen: als de patiënt actief in interactie moest gaan met de VR-wereld, zoals een opdracht doen. Passieve interventies waarbij de patiënten enkel waarnemen hadden geen effect. Dit wordt gezien als het equivalent van tv-kijken. Er was onvoldoende informatie om te ondezoeken of VR ook een effect had op angst, en er was onzekerheid of er een effect was op het verbeteren van de revalidatie.

Conclusie

De VR-interventies werden voornamelijk onderzocht bij kinderen met brandwonden. Het lijkt effectief te zijn in het reduceren van de pijn als patiënten een actieve opdracht moeten uitvoeren in de VR-wereld. Passieve interventies zijn niet voldoende om een sterk effect te bekomen.

Gevolgen voor de praktijk

Afleidingsinterventies, bijvoorbeeld het gebruik van muziek of een film, zijn al erkend als strategieën om om te gaan met pijn en angst. Deze studie toont aan dat actievere vormen door middel van VR-technologie een sterker effect hebben. Een mogelijke verklaring is dat sensorische prikkels minder worden waargenomen. De technologie lijkt voornamelijk bestudeerd bij kinderen en adolescenten en kent naast wondzorg ook nog toepassingen bij oncologische zorg, mond- en tandzorg, en intraveneuze zorg. Bij volwassenen wordt het voornamelijk ingezet bij revalidatie. VR lijkt dus een waardevolle bijdrage te kunnen leveren aan de kwaliteit van zorg. Indien het ook de opnameduur in een ziekenhuis kan reduceren, dan is het bovendien ook een kosteneffectieve strategie. Momenteel is er nog niet voldoende informatie beschikbaar om deze conclusie te maken.

Bron: Czech O, et al. Virtual reality intervention as a support method during wound care and rehabilitation after burns: A systematic review and meta-analysis. Complement Ther Med 2022. 68: 102837