NPO-orders bij endoscopie: standaard, gemakzucht of noodzaak?

Inmiddels zijn we er allemaal bekend mee: voor een operatie of onderzoek in het ziekenhuis wordt gevraagd om gedurende een bepaalde periode nuchter te blijven. Niet alleen patiënten die in opname komen, maar ook al opgenomen patiënten komen met deze orders in contact. Standaard wordt aan patiënten gevraagd om vanaf middernacht niets meer te eten en te drinken, maar is dit noodzakelijk? Of is dit een maatregel die standaard genomen wordt om de procedures te vergemakkelijken?

Context

Voor endoscopische onderzoeken wordt een standaard order toegepast om patiënten nuchter te houden vanaf middernacht, om de veiligheid en de resultaten van de onderzoeken te optimaliseren. Dit kan tot gevolg hebben dat patiënten voor lange perioden nuchter zijn, maar is dit wel nodig?

Methode

Deze bachelorproef is samengesteld a.d.h.v. wetenschappelijk onderzoek. De data van de gevonden artikels werd vergeleken met de huidige orders die in de praktijk bij endoscopische onderzoeken worden toegepast. Als laatste werd een gesprek gevoerd met een dokter-assistent om een beeld te krijgen van de visie van de artsen.

An-Sofie Iser studeerde afgelopen juli af als Bachelor verpleegkunde aan de UC Leuven-Limburg in Genk. Voor haar bachelorproef diende ze een afdelingsgebonden probleem te onderzoeken. Ze gaf er prioriteit aan om een relevant en patiëntgericht onderwerp te kiezen.

Resultaten

De European Society of Anaesthesiology (ESA) geeft aan dat patiënten heldere vloeistoffen mogen consumeren (water, pulpvrije sappen, thee/koffie zonder melk) tot 2 uur voor een ingreep. Vast voedsel moet beperkt worden tot 6 uur voor de ingreep. De American Society of Anesthesiologists (ASA) sluit zich aan bij deze richtlijnen.

In de praktijk wordt een NPO-order ingezet vanaf middernacht voor endoscopische onderzoeken, wat de nuchtere periode verlengt tot 8 uur of meer. Op gastro-intestinale afdelingen werden patiënten gemiddeld 14 uur nuchter gehouden. Als reden hiervoor wordt de goede visualisatie van de mucosa aangehaald. Soms worden patiënten zelfs nuchter gehouden voordat een onderzoek of interventie gepland staat, dit was zo bij 15 procent van de orders. En van dit percentage was de meerderheid (89,4 procent) uiteindelijk onnodig nuchter. Uit het gesprek met de dokter-assistent blijkt dat deze richtlijn wordt toegepast zodat verschuivingen in de planning mogelijk zijn.

Patiënten ervaren tijdens deze lange nuchtere periode ongemakken op psychisch en fysiek vlak. Naast honger en dorst gaat het over een droge mond, sufheid, bibberen, duizeligheid, buikpijn, hoofdpijn, etc. Uit literatuur blijkt dat patiënten die een NPO-periode van 2 uur ondergingen gemiddeld 20 procent minder angst, algemeen ongemak, honger en zwakte ervaarden dan patiënten die de NPO-periode van 8 uur of meer doormaakten. De kortere NPO-periode beïnvloedde daarnaast niet de maagmucosa of de kans op reflux tijdens de endoscopische intubatie.

Frequent en aanhoudend vasten leidt niet alleen tot patiëntontevredenheid, maar ook tot malnutritie en kan een nadelige invloed hebben op de resultaten van patiënten. Daarnaast verhoogt het risico op complicaties, zoals vertraagd ontwaken, verstoorde elektrolytenbalans, hypotensie, verminderd welzijn van de patiënt, etc.

Conclusie

De NPO-periode voor een endoscopisch onderzoek blijft noodzakelijk, maar deze kan teruggeschroefd worden zonder een effect op de veiligheid van de patiënt, de resultaten van het onderzoek en met minder ongemakken als gevolg. Het toepassen van het NPO-order vanaf middernacht ter vergemakkelijking zou niet mogen opwegen tegen de patiëntervaring die hiermee gepaard gaat. Er moet een nieuwe universele richtlijn opgesteld worden waarbij de nadruk ligt op het optimaliseren van het patiëntencomfort en niet dit van de instelling.

 

Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.


Preventiemaatregelen voor het post-intensive care syndroom

Tot 40 procent van de patiënten die langdurig op de afdeling intensieve zorg verbleef, krijgen te maken met het post-intensive care syndroom (PICS). Ze hebben last van aanhoudende spierzwakte, cognitieve en/of psychologische problemen. Wat zegt de wetenschap over maatregelen om dit syndroom te voorkomen? Het KCE[1] dook in de literatuur en constateerde dat een fundamentele verandering in de praktijk en gewoonten van een afdeling intensieve zorg zich opdringt. Met extra personeel als focuspunt.

Langdurige immobilisatie, mechanische beademing en de toediening van krachtige kalmeermiddelen kunnen leiden tot een aanhoudende toestand van extreme spierzwakte, cognitieve problemen met het geheugen, concentratie of het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven, en/of psychologische symptomen in de vorm van angst, depressie of posttraumatische stressstoornis. Ook de naasten van de patiënt kunnen door deze traumatische ervaring lijden aan een posttraumatische stressstoornis of depressie. Al deze gevolgen, die ernstig en invaliderend kunnen zijn, worden samengebracht onder de term post-intensive care syndroom (PICS).

Twee studies

Je kan het PICS benaderen als de keerzijde van de vooruitgang binnen het domein van intensieve zorg. Heel wat patiënten danken hun leven aan deze geneeskunde. Maar wie gered is, ervaart vaak ook negatieve consequenties voor de levenskwaliteit. Na een langdurig verblijf op intensieve zorg is het niet ongewoon dat de patiënt restverschijnselen heeft, soms door de oorzaak van de ziekenhuisopname zoals een ernstige ziekte of ongeval, maar soms ook door bepaalde zorg of therapie. PICS werd officieel erkend in 2012 en won tijdens de COVID-19-crisis aan belang. Hiervoor publiceerde het KCE al in 2020 een eerste rapport[2] om (huis)artsen te waarschuwen bij het herkennen en opsporen van PICS op basis van zes gevalideerde, snelle en eenvoudige tests. Met dit nieuwe rapport wordt dieper ingegaan op de wetenschappelijke literatuur en preventiemaatregelen voor PICS.

Preventiemaatregelen

In het algemeen volgen de preventieve maatregelen voor PICS vijf hoofdprincipes. De eerste is pijnbestrijding, waar de meeste intensieve zorg-patiënten mee geconfronteerd worden, zelfs als ze bewusteloos zijn. Pijn is een sterke risicofactor voor het later ontwikkelen van posttraumatische stresssymptomen. Ten tweede is het raadzaam de duur van de mechanische beademing zoveel mogelijk te beperken, wat samengaat met het zo licht mogelijk houden van de sedatie. Regelmatig moet worden geprobeerd de patiënt te wekken en van de beademing af te halen. Delirium moet ook worden voorkomen, wat vooral gebeurt door maatregelen om de patiënt in contact te houden met de realiteit: handhaving van de dag-nachtcyclus door daglicht toe te laten op de afdeling, optimalisatie van de kwaliteit van slaap door het licht en het lawaai ’s nachts te verminderen, verbetering van het comfort en door regelmatige interactie met en bezoek door de familie te bevorderen. Ten slotte lijkt het belangrijk de patiënt zo snel mogelijk te mobiliseren, omdat dit zou helpen de spierkracht en functionele capaciteit te behouden. Dit varieert van passieve mobilisatie in bed, tot actieve oefeningen tot zelfs actief lopen binnen de afdeling zodra de klinische toestand dit toelaat.

Meer personeel

Al deze maatregelen worden al geheel of gedeeltelijk toegepast door sommige afdelingen intensieve zorg in België. Om dit algemeen toe te passen, is heel wat extra personeel nodig, met name verpleegkundigen en fysiotherapeuten. Daarnaast zijn elementen als kwaliteit van leiderschap, communicatie en coördinatie tussen zorgverleners, en stabiliteit van het personeel hier ook belangrijk, omdat zij de sleutels zijn tot het creëren van een echte motivatie voor verandering en gewoonten binnen de afdelingen intensieve zorg.

[1] Adriaenssens Jef, Maertens de Noordhout Charline, Kohn Laurence, Castanares-Zapatero Diego. Preventie van het Post-intensive care syndroom (PICS). Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2023. KCE Reports 364C. DOI : 10.57598/R364AS. Nederlands.

[2] Hanquet Germaine, Benahmed Nadia, Castanares-Zapatero Diego, Dauvrin Marie, Desomer Anja, Rondia Karin. Een rapport over het Post-Intensive Care Syndroom (PICS) voor huisartsen. COVID-19 KCE Contributions. Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2020. D/2020/10.273/11. Dutch.


Over de muren: zorg in de gevangenis

Gedetineerden hebben recht op dezelfde gezondheidszorg als in de vrije samenleving. Dat is de missie waar medische teams in gevangenissen aan werken. In de gevangenis werken verpleegkundigen samen met dokters, psychiaters, psychologen, tandartsen en kinesitherapeuten. NETWERK VERPLEEGKUNDE sprak met de verpleegkundigen in de gevangenis in Beveren.

De gevangenis van Beveren is, samen met Haren en Dendermonde, een van de nieuwste gevangenissen in België. Het moderne complex omvat een centrale toezichtszone, van waaruit alle bewegingen gecoördineerd en gecontroleerd worden. Hier vertrekken vier cellenblokken van drie niveaus hoog. De gevangenis is dus niet gebouwd in een klassieke stervorm, maar in een kruisvorm. Er zijn solocellen, triocellen en plaatsen voor gedetineerden met een handicap. Die cellen zijn ruimer, zodat er plaats is om met een rolstoel te manoeuvreren. In totaal verblijven er 330 gedetineerden. Hier blijven grotendeels langgestrafte mannen: zij werden veroordeeld tot vijf jaar of meer.

In vleugel A is een sectie voorzien voor gedetineerden die een veiligheidsrisico of ongepast gedrag vertonen en daardoor een beperkter regime hebben. Op die sectie is er ook een hoge veiligheidscel. Nieuwe gedetineerden starten in vleugel A en B, waar zij onthaald en gescreend worden. De twee overige vleugels C en D bieden een gestructureerd open regime. Twee keer per dag gaan de celdeuren open en kunnen gedetineerden vrij bewegen en bij elkaar op cel gaan. Zij worden ook aangespoord om te werken of een opleiding te volgen.

Medische dienst

Er werken vijf verpleegkundigen en een hoofdverpleegkundige op de medische dienst in Beveren. Ze wisselen elkaar af in een vroege en een late shift. “Dat is geen klassiek onderscheid tussen vroeg en laat zoals je het kent uit het ziekenhuis”, verduidelijkt een verpleegkundige*. Ze heeft een achtergrond in ziekenhuiszorg, thuisverpleging en labowerk, en werkt nu iets meer dan vijf jaar in de gevangenis. “De vroege shift start om 7 uur en eindigt om 15 uur, de late shift start om 10 uur en eindigt om 18 uur. We werken eigenlijk het grootste deel van de dag samen, dus er is ook geen klassiek overdrachtmoment, er wordt continue overdracht gedaan, mondeling, via mail of in het EMD. Dat regime is in iedere gevangenis weer anders. Op sommige plekken is er enkel dagdienst. Op andere diensten verblijven meer zorgbehoevende mensen en is de permanentie meer uitgespreid. In grote instellingen zoals Merksplas, Sint-Gillis of Brugge is ook nood aan een nachtdienst. Die hebben beddenafdelingen waarbij 24/7 permanentie nodig is van een verpleegkundige.”

Iedere dag op de verpleegpost start met een oproeplijst. Die wordt elke dag voorbereid voor de volgende ochtend. “Elke gedetineerde heeft in zijn cel een computersysteem waarmee ze televisie kunnen kijken, telefoneren via een headset of communiceren via Prison Cloud. Via dat beveiligde platform kunnen ze onder meer aangeven of ze de medische dienst nodig hebben. Dan komen ze op de lijst. Sommige mannen komen elke dag, omdat ze bepaalde medicatie moeten krijgen, bijvoorbeeld. De chef roept de namen af en één voor één komen ze naar hier. Er is een wachtzaaltje voorzien waar ze maximaal met acht samen kunnen zitten. Alles wordt grondig bijgehouden: wanneer ze opgeroepen zijn, wanneer ze hier aankomen en wanneer ze terugkeren naar hun cel.”

Beroepsgeheim en veiligheid

De dagelijkse zorgen bestaan vooral uit het toedienen van medicatie, bloedafnames, inspuitingen of wondzorg. “Je kan het vergelijken met de maatschappij buiten, waar ook een deel van de mensen leidt aan hoge bloeddruk of cholesterol, of een tekort aan vitamine D. Ook pijnmedicatie in verschillende gradaties is nodig, bijvoorbeeld voor rugklachten of gewrichtspijnen, of medicatie voor COPD-patiënten. Gedetineerden worden opgeroepen voor de medische dienst om de nodige zorgen daar toe te dienen. We hebben daar het materiaal ter beschikking. Het is qua privacy de best mogelijke manier van werken, want we kunnen op onze medische dienst het beroepsgeheim beter bewaken. Aan de cel staat soms een bewaker of zelfs politie mee te luisteren, of een celgenoot. Hier spreken we met de gedetineerde achter gesloten deur. Als een gedetineerde minder mobiel is of in een geval van urgentie gaan we natuurlijk wel tot in de cel. We vermijden het wel om op de cel inspuitingen te doen, maar als het niet anders kan, gebruiken we veiligheidsnaalden. Gedetineerden met diabetes mogen wel zichzelf insuline toedienen in hun cel. Er zijn hier ook triocellen, maar mensen met diabetes zitten altijd alleen in een cel. Insuline kan een dodelijk wapen zijn. Scharen zitten op de medische post steeds achter slot en grendel. We lopen niet rond met een schaar in de zak zoals verpleegkundigen in ziekenhuizen. Ook tussen twee consultaties door laat je die niet zomaar op tafel liggen.”

Gespecialiseerde zorg

In de gevangenis is een volledig ingerichte huisartspraktijk, een tandartspraktijk en kinesitherapiepraktijk. Drie artsen wisselen elkaar af, zodat elke dag iemand aanwezig is. In het weekend is er de dokter van wacht. De tandarts en kinesitherapeut komen één of twee keer per week langs. In de apotheek is heel wat courante medicatie aanwezig, zoals pijnstillers en puffers. De levering komt dagelijks. Voor gespecialiseerde consulten worden gedetineerden regelmatig doorverwezen naar externe ziekenhuizen. “Is het een korte ingreep of onderzoek, dan gaat geen bewaker mee. De Dienst Algemene Beveiliging (DAB) is dan verantwoordelijk. Duurt een ziekenhuisbezoek langer dan twee à drie uur, dan gaat een penitentiair bewakingsagent mee. We moeten de agenda nauwgezet bijhouden, zodat er steeds voldoende personeel is.”

Ernstig zieke gedetineerden kunnen worden overgebracht naar het Genees- en Heelkundig Centrum van de gevangenis van Sint-Gillis, naar het Medisch Centrum van het penitentiair complex van Brugge of naar de polikliniek van de gevangenis van Lantin waar zij gespecialiseerde zorgen krijgen. In de polykliniek van het MC Brugge kunnen ze een dermatoloog, endocrinoloog, oogarts, pneumoloog of orthopedist. Gedetineerden die naar het ziekenhuis zijn gegaan voor bijvoorbeeld een rugoperatie of een andere ingreep waarbij revalidatie of een langere hospitalisatie nodig is, kunnen als overgebracht worden naar de beddenafdeling van het medisch centrum tot ze terug naar hun cel kunnen.

Operaties gebeuren amper nog binnen de gevangenismuren, want sinds de Kwaliteitswet is het niet meer toegelaten om algemene anesthesie toe te dienen. Een medisch centrum van een gevangenis is namelijk niet erkend als ziekenhuis. Bovendien is de kosten-batenanalyse voor medische infrastructuur en apparatuur in gevangenissen vaak negatief. Denk aan een scanner: die wordt in de gevangenis te weinig gebruikt om lucratief te zijn. Medische innovatie gaat dus aanzienlijk sneller buiten de gevangenis.

Afstand met de zorgvrager

De confrontatie met de dood is in de gevangenis onvermijdelijk. Ook hier gaat elke verpleegkundige op haar eigen manier mee om. Na een overlijden wordt er altijd gereflecteerd en nagepraat door het team. Sommige verpleegkundigen kunnen geëmotioneerd zijn, anderen kunnen het overlijden sneller van zich afzetten. Dat komt ook omdat er meer afstand is tussen zorgverlener en zorgvrager. “Dat is nodig om het werk vol te houden. Er is een verschil tussen empathie en sympathie. Je moet in eer en geweten zorg bieden aan elke gedetineerde. Je blijft dus soms wel met de medische frustratie zitten. Je denkt toch: hoe had dit kunnen gebeuren? Het is pijnlijk om te weten dat je iemand niet hebt kunnen helpen. Als verpleegkundigen proberen we de gedetineerden tijdens hun verblijf te informeren over ziekte, drugs, gezondheid, … We proberen hen veel mee te geven, ook voor als ze terug buiten zijn. Educatie is hier heel moeilijk. We zijn al blij als we al een klein beetje meer inzicht hebben kunnen geven of een kleine verandering in gedrag kunnen stimuleren.”

De zorgvrager en zijn daden

Of het moeilijk is de zorgvrager los te koppelen van zijn daden? “Iedere verpleegkundige gaat daar anders mee om. Het is niet altijd even makkelijk om de gepleegde feiten los te zien van hun klachten, daarom werkt het best als je ze niet kent. Het is en blijft onze missie om de best mogelijke zorg te verlenen aan iedere gedetineerde, ongeacht hun daden. Pijn lijden terwijl je opgesloten zit in een cel kan bovendien heel confronterend zijn. Als wij pakweg tandpijn hebben, nemen we een pijnstiller en gaan we eens naar buiten voor een frisse neus en om onze gedachten te verzetten. Hier gaat dat niet. Een verblijf in de gevangenis gaat ook gepaard met veel stress. Dat kan een verzwarende factor zijn voor allerlei kwalen.”

In de meeste gevallen kennen de verpleegkundigen de reden niet waarom iemand in de gevangenis zit, behalve als de feiten uitgebreid in de media aan bod kwamen. “Voor de zorg die we verlenen, maakt het niks uit wat iemand gedaan heeft. Eigenlijk weet ik het soms liever niet”, vertelt het jongste teamlid. Na een kennismaking met de gevangenis tijdens een stage en een kort intermezzo in de thuiszorg werkt ze nu al twee jaar in de gevangenis van Beveren. “De afwisseling spreekt me enorm aan. Je weet nooit wat je die dag op je bord krijgt.”

Masterplan: gevangenisinfrastructuur in humane omstandigheden

De penitentiaire inrichting in Beveren werd in maart 2014 in gebruik genomen. Het is een van de nieuwe gevangenissen die voorzien zijn in het masterplan van de FOD Justitie voor een gevangenisinfrastructuur in humane omstandigheden dat een antwoord moet bieden op de overbevolking in gevangenissen. Ook in Dendermonde en in Haren staat een volledige nieuwbouw. In beide gevangenissen is men nog op zoek naar personeel.

De gevangenis in Dendermonde werd op 2 december 2022 geopend. Er is plaats voor 444 gedetineerden. Deze gevangenis heeft dezelfde kruisvormige indeling als Beveren, maar dan met langere vleugels. De verhuis van de oude gevangenis in de Sint-Jacobstraat naar de nieuwe gevangenis is voorzien voor het voorjaar van 2023.

Op 30 september 2022 vond de inhuldiging plaats van het gevangenisdorp in Haren. In totaal is er plaats voor 1.190 gedetineerden. Momenteel verblijven hier een tweehonderdtal personen. De gevangenis in Haren wordt de grootste in België en beoogt een nieuw concept: elk gebouw heeft een eigen functie. Dat is anders dan de klassieke gevangenis in stervorm. Gedetineerden verblijven in kleine groepen op leefeenheden, krijgen meer autonomie en worden zo goed mogelijk voorbereid op een succesvolle re-integratie in de samenleving. In de loop van het jaar zullen meer gedetineerden aankomen in de nieuwe gebouwen.

“Via een beveiligd platform in de cel geeft de gedetineerde aan of hij de medische dienst nodig heeft.”

“Er zijn hier ook triocellen, maar mensen met diabetes zitten altijd alleen in een cel. Insuline kan een dodelijk wapen zijn.”


‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’: communicatie aan thuiswonende 65-plussers

De vergrijzing van de bevolking stelt regeringen en samenlevingen wereldwijd voor uitdagingen. Om ouderen zo lang mogelijk veilig en kwalitatief thuis te laten wonen, zijn aangepaste maatregelen nodig van de overheid en andere betrokken instanties, zoals de eerstelijnszorg en het onderwijs. Communicatie en informatie vormen hierin belangrijke elementen. Het onderzoek ‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’ brengt het huidige kwaliteitsniveau van communicatie en informatieverstrekking aan thuiswonende ouderen in de provincie Antwerpen in kaart.

Context

Communicatie en eenvoudige toegang tot informatie, specifiek gericht op deze kwetsbare groep, zijn van belang bij het actief ouder worden. In het WHO Age-friendly Cities-framework (WHO, 2007) worden acht onderling verbonden domeinen voorgesteld voor het bevorderen van het welzijn en de participatie van ouderen. Een ervan is ‘Communicatie en informatie’. Het onderzoek ‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’ analyseerde hoe hierop wordt ingezet in de provincie Antwerpen en wat de rol van verpleegkundigen hierbij kan zijn.

Methode

Deze studie ging na welke barrières senioren ondervinden bij het ontvangen van informatie. Dit kwantitatief onderzoek volgde een crosssectioneel design. Datacollectie gebeurde tussen februari en april 2022 aan de hand van een vragenlijst waarbij 82 deelnemers – zelfstandig in Antwerpen wonende 65-plussers – hun mening gaven via een combinatie van open en gesloten vragen.

Resultaten

Antwerpen scoort goed op het vlak van tijdige en efficiënte communicatie en informatieverstrekking aan 65-plussers. Het onderzoek suggereert binnen deze groep een verschuiving van het gebruik van klassieke naar moderne digitale media. Hoewel een duidelijke meerderheid (87 % van de ondervraagden) aangeeft te beschikken over een smartphone of computer, ervaren veel ouderen hun kennis en vaardigheden rond deze moderne technologieën als ontoereikend, om ze correct en efficiënt te kunnen gebruiken. Dit impliceert dat Antwerpse senioren wel bereid zijn tot digitale adoptie, maar dat aangepaste vorming rond het gebruik van moderne technologie en media hoognodig is.

Ouderen gaan niet altijd op zoek naar hulp om barrières te overwinnen die ze ondervinden bij het ontvangen van informatie. Wel doen ze frequent een beroep op eerstelijnszorgverleners om info te verwerven. De verpleegkundige speelt een sleutelrol bij het detecteren en bespreekbaar maken van de hulpvraag of informatiebehoefte, en het opstellen van gepaste interventies.

Conclusie

Op basis van de resultaten werden gerichte aanbevelingen naar verpleegkundigen geformuleerd om de levenskwaliteit van thuiswonende ouderen te verbeteren en sociaal isolement te voorkomen. De verpleegkundige kan als aanspreekpunt, informatieverstrekker, doorverwijzer en actieve promotor fungeren wat de hoge nood aan vorming rond moderne technologie betreft. Informatie die 65-plussers aanbelangt, communiceert de verpleegkundige bij voorkeur via de (klassieke) kanalen waarmee deze doelgroep vertrouwd is.

Voor digitale communicatie wordt aangeraden een alternatief via geprinte informatiedragers te voorzien. Hoewel moderne media populairder worden bij senioren, is er onvoldoende kennis over hoe deze efficiënt te gebruiken. Het is belangrijk als verpleegkundige hier alert voor te zijn. Tot slot is het aan de verpleegkundige om snel in te grijpen bij vermoeden van sociaal isolement als gevolg van beperkte communicatievaardigheden. Tijdens de coronacrisis waren ouderen een duidelijke risicogroep op dit vlak (Kopzorgen, 2021).

 

Bronnen:

  • Vlaamse Ouderenraad (2018). Woonsurvey 2018: slechts 1 op 2 ouderen bereid om te verhuizen: vlaamse-ouderenraad.be/pers/woonsurvey-2018-slechts-1-op-2-ouderen-bereid-om-te-verhuizen
  • WHO (2007). Age Friendly World: Adding Life to Years. Opgehaald oktober 2021: extranet.who.int/agefriendlyworld/age-friendly-practices/communication-and-information/
  • Kopzorgen (2021). Tele-Onthaal: “Eenzaamheid en coronavirus gaan hand in hand bij ouderen” Opgehaald mei 2022: kopzorgen.be/blog/onderzoek/eenzaamheid-en-coronavirus-bij-ouderen/

Ellen Lodrigo studeerde op 30 juni 2022 af als bachelor verpleegkundige aan de AP Hogeschool Antwerpen. Voor haar bachelorproef ‘Age-friendly cities and communities’ onderzocht ze de kwaliteit van de communicatie aan thuiswonende 65-plussers in Antwerpen.


Aantal 50- en 55-plussers op arbeidsmarkt daalt

In het jaar 2000 waren in Vlaanderen 410.000 50-plussers en 161.900 55-plussers actief op de arbeidsmarkt. Dat aantal bereikte in 2022 een piek van 917.100 werknemers[1] ouder dan vijftig jaar. Vanaf dit jaar merkt het onderzoekscentrum Steunpunt Werk dat de cijfers zullen dalen. Voor de arbeidsmarkt is dat niet meteen goed nieuws.

Door de babyboomgeneratie zijn er meer vijftigplussers in Vlaanderen. Waar ze vroeger eerder zeldzaam waren op de arbeidsmarkt en bij herstructureringen vaak op brugpensioen gingen, zijn ze door de arbeidskrapte vandaag hoognodig. Dat verklaart waarom het aantal actieve 50- en 55-plussers op de arbeidsmarkt de voorbije 21 jaar aanzienlijk toenam: van respectievelijk 39,9 en 25,5 procent naar 65,7 en 57 procent[2].

Babyboomers

De generatie die vanaf 2023 hun vijftigste verjaardag viert, werd geboren in 1973 en behoort dus niet meer tot de babyboomgeneratie. Babyboomers is de term voor mensen geboren net na de Tweede Wereldoorlog tot 1960. Veel van hen zijn dus al met pensioen. Vanaf de jaren 70 is er een opvallend andere tijdsgeest waar seksuele voorlichting en anticonceptiemiddelen uit de taboesfeer raakten. Het is ook een periode waarin minder kinderen geboren werden. De groep vijftigplussers is demografisch dus met minder.

Volgens de projecties van Steunpunt Werk zullen er in 2023 nog 906.100 vijftigplussers actief zijn. In 2030 zou het zelfs dalen tot 847.600 actieve mensen op de arbeidsmarkt tussen 50 en 64 jaar. De arbeidsmarkt veroudert dus niet meer, nochtans zijn de werkkrachten wel nodig. Want de arbeidskrapte is niet alleen in de zorgsector een heikel punt. Jongeren studeren in het algemeen langer, waardoor de instroom trager verloopt. Daarom daalt niet alleen het aantal actieve vijftigplussers, maar ook de algemene werkbevolking in Vlaanderen – vandaag goed voor 2,9 miljoen mensen. Naast het tekort aan werkkrachten zal ook het systeem van de sociale zekerheid voor enkele uitdagingen staan. Er zijn namelijk meer pensioen te betalen en dat met minder werkende mensen.

[1] Arbeidsmarkt vergrijst niet langer, Stijn Decock, De Standaard van 26 november 2022.
Projectiemodel werkzaamheid, Steunpunt Werk.

[2] https://www.steunpuntwerk.be/onderzoeksthemas/kwetsbare-groepen/50-55-plussers


Casus: bezoekregels tijdens COVID-19

Door Anneloes Bork, Gerda Okerman en Stuurgroep Ethiek Palliatieve Zorg Vlaanderen

De coronapandemie zette de gezondheidzorg erg onder druk. Strikte regels beperkten de zorg tot een minimum en in elke zorgsetting was bezoek volledig verboden. Deze maatregelen hadden een enorme sociale impact op de samenleving. In deze ethische casus gaan we vanuit het perspectief van de naasten en met het ethisch kompas[1] dieper in op de hospitalisatie van een 68-jarige man – we noemen hem Tom – die eind 2021 opgenomen wordt als gevolg van klachten door een COPD – GOLD4 diagnose.

In april 2020 – tijdens de eerste lockdown – publiceerde de Vlaamse Overheid in opdracht van de Taskforce COVID-19 zorg het document: Ethisch kompas voor keuzes omtrent bezoekregeling in tijden van Corona[2]. Het ethisch kompas helpt zorginstellingen en zorgverleners bij het vinden van een evenwicht tussen maatschappelijk belang en menselijkheid. In deze casus kijken we naar Tom, zijn echtgenote en hun twee zonen en naar de zorg die door het ziekenhuis verleend werd. In de casus gaat het om een balansoefening waarbij warmmenselijke zorg centraal staat. We menen dat de gehanteerde bezoekregels niet proportioneel waren. In onze casus is palliatieve zorg nooit besproken, Tom is nooit als palliatieve patiënt (h)erkend. Door middel van deze casus willen we laten zien hoeveel impact palliatieve zorg kan hebben op de patiënt en zijn naasten.

Wat is COPD?

COPD is een ongeneeslijke en potentieel levensbedreigende ziekte. Volgens de ‘Richtlijn Palliatieve zorg bij COPD’ wordt – ondanks de hoge ziektelast en de lage levenskwaliteit van patiënten met gevorderde COPD  –  palliatieve zorg nog steeds niet tijdig ingezet (Integraal Kankercentrum Nederland 2021). Een belangrijke moeilijkheid is dat er bij COPD geen duidelijke markering is naar de palliatieve fase en/of terminale fase. COPD-patiënten zelf hebben, in het algemeen, ook een beperkt ziekte-inzicht.

De casus

Tom heeft een echtgenote en twee zonen. Hij is 68 jaar en gediagnostiseerd met COPD – GOLD4. Als gevolg van ernstig chronisch arterieel vaatlijden heeft hij ulcussen aan beide benen en voeten. Eind december 2021 wordt hij opgenomen op de dienst pneumologie. De ulcussen op beide voeten en benen worden onderzocht en er wordt besloten over te gaan tot een heelkundige ingreep. De eerste operatie wordt half januari 2022 uitgevoerd, de tweede geplande ingreep vindt nooit plaats. Na de operatie gaat Tom achteruit. Hij heeft mogelijks een longontsteking en krijgt antibiotica. Een transfer naar intensieve zorg is noodzakelijk. Hier krijgt hij extra zuurstof via een masker met positieve druk. Na een korte verbetering gaat Tom achteruit en is hij ernstig verward. Na ruim een week op intensieve zorg wordt er algemeen orgaanfalen vastgesteld en overlijdt Tom.

Als gevolg van de covidpandemie is er in het ziekenhuis een bezoekverbod. Tijdens de vijf weken durende opname ziet hij zijn echtgenote één keer op kerstdag, één keer op nieuwjaarsdag en één keer op intensieve zorg, als het al heel slecht gaat met hem. Zijn kinderen mogen niet op bezoek komen. De echtgenote en hun twee zonen zijn wel aanwezig op het moment van sterven.

De communicatie met Tom en het zorgpersoneel verloopt steeds moeizamer. Vanaf de start van opname ervaart Tom ernstige ademhalingsproblemen. Door de kortademigheid is communiceren lastig. In de eerste paar weken van zijn opname neemt Tom wel twee keer per dag het initiatief om te telefoneren met zijn vrouw. Na de heelkundige ingreep wordt praten lastig en verloopt telefonisch contact moeizaam. Ook is de dienst vaatheelkunde op dat moment niet of slecht bereikbaar. De naasten worden via een bekende in het ziekenhuis op de hoogte gebracht van de verslechterde situatie van Tom.

Tijdens de opname op intensieve zorg is telefonisch contact met Tom bijna niet mogelijk. Eerst door het zuurstofmasker. Later door zijn sterk verwarde en slechte toestand. In de dagen voor het overlijden is er wel regelmatig kort telefonisch contact met de intensivist. Deze intensivist neemt ook contact op met de naasten op het moment dat het sterven nakende is omdat een algemeen orgaanfalen wordt vastgesteld.

Door het bericht van de bekende in het ziekenhuis maakt de echtgenote zich ernstig zorgen en stuurt een klachtenbrief naar de ombudsdienst, directie, verantwoordelijk infectiologe en de voorzitter van het ethisch comité van het ziekenhuis. Ze vraagt om de bezoekregeling aan te passen. Drie dagen later komt een antwoord van de ombudsdienst. De reactie werd verstuurd in overleg met de directie en de hoofdarts. Zes dagen later overlijdt Tom.

Analyse en discussie

We analyseren deze casus aan de hand van het ethisch kompas voor bezoekregeling , deze is opgesteld tijdens de eerste coronalockdown. Het ethische spanningsveld tussen veiligheid en warmmenselijke zorg werd al zichtbaar in deze eerste periode van sociale afzondering. Het werd duidelijk hoe belangrijk het sociale contact is voor patiënten en hun naasten. De ethische vraag in deze casus is er een van proportionaliteit. We kijken daarbij naar de moreel juiste handelswijze die de minste schade teweegbrengt, maar wel het welzijn optimaliseert[3].

Respect voor autonomie, informed consent, niet-schaden en goed doen zijn belangrijke pijlers in onze gezondheidzorg. In tijden van crisis of bijzondere situaties moeten er afwegingen gemaakt worden en moeten de verschillende waarden worden gewogen. In deze casus heeft het ziekenhuis een afweging gemaakt waarbij de sociale rechtvaardigheid en het maatschappelijk belang de boventoon hebben gevoerd. De keuze om geen bezoek toe te laten is een uitzonderlijk hard besluit. Niet elk ziekenhuis heeft deze zelfde afweging gemaakt.

Respect voor autonomie en informed consent is in deze casus niet correct in acht genomen. Het is onduidelijk of de patiënt genoeg begrip had over zijn situatie en of hij nog kon meebeslissen. Communicatie met Tom was moeilijk als gevolg van zijn symptomen. De beslissing om te opereren, was geen urgente beslissing. Toch is ervoor gekozen om niet, al was het maar telefonisch, te overleggen met de echtgenote welke manier van zorg gepast was. Bij eventuele beslissingsonbekwaamheid is er geen beroep gedaan op vertegenwoordiging. Een patiënt staat niet geïsoleerd in het leven. Contact met naasten en familieleden kan dus belangrijk zijn om tot een goed besluit te komen[4]. Door hiervoor geen mogelijkheid te creëren kan de warmenselijke zorg verloren gaan. Er bestaat ook de kans dat er keuzes gemaakt zijn boven het hoofd van de patiënt zonder dat hij een klankbord had om te overleggen en te bespreken met zijn naasten.

(Sociale) rechtvaardigheid eist dat iedereen recht heeft op gelijke kansen en op goede en kwaliteitsvolle zorg. Dit betekent echter niet dat iedereen exact dezelfde zorg moet krijgen, of aan dezelfde regels onderworpen moet zijn. Rechtvaardigheid laat verschillen toe, aangepast per patiënt en zijn of haar unieke situatie[5]. De reactie van het ziekenhuis, en het beleid van de infectioloog, geeft de indruk dat rechtvaardigheid is geïnterpreteerd als: dezelfde regels voor iedereen.

Tom heeft door de keuzes van het ziekenhuis geen optimale zorg ontvangen. Zijn laatste levensdagen en de manier van sterven waren niet kwaliteitsvol. In deze casus is niet alleen de patiënt geschaad, maar ook de naasten. Zij hebben zich buitengesloten, machteloos en boos gevoeld tijdens de ziekenhuisopname. De rouwverwerking is ernstig verstoord door de vele vragen die nooit beantwoord kunnen worden. De uitkomst was mogelijks niet anders geweest als er andere keuzes gemaakt waren door de behandelende artsen of door het ziekenhuis, maar voor de rouwverwerking had dit wel veel uitgemaakt.

Conclusie

Tijdens elke COVID-19-golf is er grote druk op de ziekenhuizen. Dit heeft impact op het zorgpersoneel, op het bestuur en het beïnvloedt ook het beleid. In deze omstandigheden is het niet altijd mogelijk om aan ieders wensen te voldoen. In het ethisch kompas wordt sterke nadruk gelegd op het belang van goede communicatie. Daarmee rekening houdend, is in deze casus niet genoeg gecommuniceerd met de naasten van de patiënt, ook de kwaliteit van de communicatie liet te wensen over. Het wederzijds vertrouwen en respect ontbrak. De ratio achter de strenge bezoekregels was niet duidelijk, ook daarover is niet helder gecommuniceerd. Dit is een gemiste kans, met langdurige gevolgen voor de nabestaanden.

Toch gaat het hier om een balansoefening. Zoals in het ethisch kompas krachtig beschreven staat: “Wanneer we te restrictief zijn om de veiligheid te garanderen, riskeren we het menselijke uit het oog te verliezen. Wanneer we alleen kijken naar het warmmenselijke, wordt het onveilig”. Deze casus beschouwend, menen wij dat het evenwicht tussen beide waarden te weinig in overweging werd genomen: de warmmenselijke zorg legt veel minder gewicht in de schaal dan de veiligheid.

De keuze om een totaal bezoekverbod in te stellen is naar ons inzien niet proportioneel. Dat het ook anders kan, blijkt uit het feit dat er in de provincie waar het ziekenhuis zich bevindt, slechts drie van de dertien ziekenhuizen een totaal bezoekverbod hadden tijdens de periode waarin deze casus liep.

Kwetsbare chronische of geriatrische patiënten, zeker bij langdurige opname in een ziekenhuis, ervaren zowel sociale als psychologische ondersteuning door bezoek en nabijheid van hun naasten. Een ondersteuning die naar ons inzien niet door professionele hulpverleners kan worden overgenomen. Door een totaal bezoekverbod in te stellen werd een sfeer van wantrouwen en eenzaamheid gecreëerd.

De bezoekregelingen voor palliatieve en terminale patiënten zijn in de meeste zorgsectoren – zeker in covidtijden – flexibeler dan voor de ‘reguliere’ patiënten. Deze casus toont nogmaals aan dat tijdig palliatieve zorgnoden herkennen en palliatieve zorg starten kwaliteit kan bieden aan de patiënt en zijn naasten. Goede kwaliteitsvolle zorg vraagt dus om een structurele verankering van palliatieve zorg, zeker ook in een crisis situatie. Familie toelaten bij palliatieve en terminale patiënten moet onder alle omstandigheden mogelijk blijven.

[1],2,3,5 Denier, Y., Vlaeminck, M., & Devisch, I. (2020). Ethisch kompas voor keuzes omtrent bezoekregeling in tijden van Corona. Brussel. Accessed 23 August 2022

[4] Autonomie of relationele autonomie? | Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. (n.d.). https://www.ntvg.nl/artikelen/autonomie-relationele-autonomie. Accessed 19 September 2022


Simulatiegame voor (studenten in) de thuiszorg

De eerste Europese online simulatie in de thuiszorg gratis online aangeboden voor alle gebruikers die hun kennis over diabetes, gerontologie, gezondheidsvaardigheden in de context van thuiszorg willen toepassen. Dat is het eerste resultaat van het Envision project waar de Arteveldehogeschool de voorbije jaren aan werkte. Een tweede game in een pediatrische setting komt er binnenkort aan.

De simulatiegame noemt “Hallo, jij moet Flo zijn!”. Je kruipt er in de huid van Flo Becaspin, een zorgverlener van het interdisciplinair gezondheidscentrum in de eerstelijnszorg. De zorgvrager is mevrouw Nelly Flament, een 72-jarige vrouw met diabetes type 2 op zelfmanagement. Mevrouw Flament heeft twee eerdere afspraken op het gezondheidscentrum gemist, zonder vooraf te verwittigen. Nu neem je contact met haar op tijdens een aangekondigd huisbezoek. Hoe het verder loopt, hangt af van de beslissingen die jij neemt.
Dat is de situatie waarbij je als student verpleegkunde in een online omgeving kennismaakt met de thuiszorg. Met gerichte meerkeuzevragen word je naar de best passende oplossing begeleid. “Al richten we ons niet enkel op studenten. De game is voor iedereen toegankelijk, dus ook voor verpleegkundigen in het werkveld”, benadrukt Pascale Vander Meeren, lector aan de Arteveldehogeschool en projectleider van Envision. Zij werkt sinds 2019 met hart en ziel aan het project. “ De Arteveldehogeschool zet al sinds 2016 in op simulatieonderwijs binnen de opleiding verpleegkunde. De student krijgt een levensechte casus voorgeschoteld in een veilige leeromgeving. Hij of zij mag fouten maken en leert zo verantwoordelijkheid te nemen voor de patiëntensituatie. Het is een unieke oefenkans die ze tijdens stages niet altijd hebben.”

Veilig en realistisch

Tijdens de covidpandemie was simulatieonderwijs niet mogelijk. In Canada werd volop gebruik gemaakt van online games. Dat werd door het Envision project naar een Europese context vertaald. “Daarbij houden we rekening met alle stappen die ook tijdens live simulaties belangrijk zijn, zoals de prebriefing, het scenario in een realistische, veilige omgeving en de debrief”, vertelt Pascale. “We houden het bewust gratis en toegankelijk. Daarvoor luisterden we goed naar de noden van de studenten en kozen we voor een 2D-game, zonder dure 3D-brillen.”

De game werd ontwikkeld op basis van een behoeftenonderzoek bij studenten en werkveld. Samen met de thuiszorg en eerstelijnszorg werd gekeken of de casus realistisch en relevant is. “Die eerste game speelt zich bewust in de thuiszorg aan. Studenten doen er in hun eerste bachelorjaar een stage en gaan vaak daarna niet meer in de eerstelijn op stage. Zo bieden we hen een extra ervaring in de thuiszorg aan. Via het filmperspectief in first person view zijn ze ook meer betrokken in het patiëntenverhaal. Bij de beslissingspunten kiezen studenten de beste optie om de zorg verder te zetten. Belangrijk is dat hier geen foute antwoorden zijn, wel goede en minder goede antwoorden. Studenten leren zo ook hoe je bepaalde zaken kan formuleren of aanpakken. Hoe ga je om met een hond bij een huisbezoek, vraag je om de tv of luide muziek te dempen, wat merk je wel en niet op, …?”

Al die situaties maken het ook voor het werkveld interessant om de online simulatie te doorlopen. “Het is geen cursus, wel een toepassing met veel multidisciplinaire doelstellingen in verwerkt die ook voor professionals relevant zijn. Laat verpleegkundigen de game tegen een bepaalde datum uitvoeren en debrief op de volgende teammeeting. Daarvoor reiken we online ook al gerichte vragen aan. Het laat toe te kijken naar hoe zorg nu wordt aangeboden en welke mentale modellen aan de basis liggen. Een groepsdiscussie hierover kan bepaalde gewoontes en normen bespreekbaar maken”, zegt Pascale nog. “Ons doel is om dit type games ook in andere toepassingsgebieden te realiseren en uiteindelijk te evolueren naar een hybridevorm van simulatieonderwijs. Met de student aan zet in een veilige en realistische context.”

Maak kennis met “Hallo, jij moet Flo zijn?” via www.envision-vgs.com.


Even ademen: Mindfulness voor verpleegkundigen reduceert stress

Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel; Department of Public Health and Primary Care, KU Leuven.

Context

Verplegen is ongetwijfeld een zwaar beroep, zowel fysiek als mentaal. Meer dan de helft van de verpleegkundigen vertonen symptomen van stress, angst, depressie en burn-out. Voor velen vertaalt zich dit naar een negatieve work-lifebalance wat resulteert in een gedaalde betrokkenheid op het werk. Het gevolg: verpleegkundigen verlaten het beroep. Mindfulness is een effectieve manier om met stress om te gaan, waarbij je bewust aanwezig probeert te zijn in het hier en nu; je observeert wat je doet, ziet, voelt, zonder te oordelen. Het leunt dicht aan bij meditatie en yoga waarbij je ook bewust in het nu probeert te zijn, maar mindfulness kan je tijdens de shift en bij elke handeling toepassen.

Doelstelling

Deze studie onderzocht de impact van mindfulness op het psychologisch welzijn van verpleegkundigen. Eerder uitgevoerde studies over dit onderwerp werden op een systematische manier in kaart gebracht in een literatuurstudie.

Samenvatting van de resultaten van de studie

Deze literatuurstudie onderzocht de gegevens van elf eerder uitgevoerde studies. Deze studies werden uitgevoerd in het ziekenhuis, met verpleegkundigen werkzaam op intensieve zorgen, oncologie, en op algemene ziekenhuisafdelingen. In alle studies werd mindfulness aangeleerd door een coach, bijvoorbeeld tijdens een workshop. Tien van de elf studies toonden een positief effect op het welzijn van verpleegkundigen. Verpleegkundigen vertoonden minder stress, minder burn-out, meer zelfcompassie en waren meer mindful. Secondaire effecten waren minder symptomen van angst en depressie. Echter, een belangrijke bedenking is dat de kwaliteit van de studies variabel was.

Conclusie

Mindfulness is mogelijks een belangrijke strategie om om te gaan met de hoge stress binnen de gezondheidszorg. De resultaten moeten nog bevestigd worden in grotere studies.

Gevolgen voor de praktijk

Nu stress een kenmerk lijkt geworden te zijn van de verpleegkunde in de praktijk, is de vraag of welzijn geen integraal deel van het werkbeleid moet worden. Mindfulness lijkt daar mogelijks een antwoord op te bieden. Ook aanverwanten, zoals yoga en meditatie hebben in andere studies hun effect bewezen, gaande van minder stress, tot betere slaapkwaliteit en een hogere kwaliteit van leven. Nu we dergelijke interventies beginnen aan te bieden aan onze patiënten, is het misschien ook tijd om hun meerwaarde te ontdekken voor onszelf. Momenteel is het nog wachten op studies die de kosteneffectiviteit van deze interventies bij verpleegkundigen ondersteunt.

Bron: Sulosaari V, et al. The effectiveness of mindfulness-based interventions on the psychological well-being of nurses: A systematic review. Applied Nursing Research 2022. 64: 151565.


Een pleidooi voor meer menswaardige stervensbegeleiding

Lien De Metsenaere werkte tien jaar als verpleegkundige op de afdeling intensieve zorg en zeven jaar in een palliatief supportteam. Vandaag specialiseert ze in coaching rond stress, burn-out, rouw en verlies. Uit eigen ervaring leerde ze dat dagelijks heel wat patiënten in oncomfortabele omstandigheden overlijden. Met het boek ‘Omdat we allemaal doodgaan’ wil ze daar verandering in brengen.

Wanneer je Lien De Metsenaere hoort spreken, valt haar passie onmiddellijk op. Ze is een verpleegkundige in hart en nieren. Toch besloot ze het roer om te gooien na zeventien jaar dienst op de afdelingen intensieve zorg en palliatieve zorg. Wat haar sterk bijblijft? Het gebrek aan kennis over levenseindezorg. “Ik zag nog te veel patiënten in oncomfortabel omstandigheden overlijden. Ik keek in mijn boekenkast vol naslagwerken over palliatieve zorg en besefte: ik mis een all-in-one. Eén boek dat alle aspecten van een menswaardige stervensbegeleiding samenbrengt. Daarom ben ik zelf aan de slag gegaan”, vertelt ze.

In het boek ‘Omdat we allemaal doodgaan’ brengt Lien theoretische inzichten samen met waargebeurde verhalen uit de zorg. Het onderscheid tussen palliatieve en terminale zorg, hardnekkig behandelen, symptoomherkenning en belangrijke medicatie, palliatieve sedatie en euthanasie, voorafgaande zorgplanning, … Het is een boek geworden voor alle hulpverleners, maar ook voor ondersteunend personeel, voor patiënten zelf en hun naasten. “Denk aan een diëtiste, kinesiste, logistieke hulp of het poetspersoneel op de dienst intensieve zorg. Zij zien heel veel wat ze niet altijd begrijpen. Ook patiënten en hun omgeving hebben informatie nodig over waar ze recht op hebben en waar ze terecht kunnen met vragen. Ten slotte hoop ik dat dit boek wordt opgepikt door hogescholen en kan dienen als handboek. Palliatieve zorg is nog steeds een zwaar onderbelicht thema in het onderwijs.”

Kennis over symptomen en medicatie

Lien wijdt twee hoofdstukken aan snelle symptoomherkenning en medicatiekennis, omdat het belang ervan niet onderschat mag worden. “Er doen heel wat mythes en onwaarheden de ronde over adequate symptoombehandeling en medicatie”, vertelt ze. “Zo denken artsen-in-opleiding nog vaak dat palliatieve patiënten doodgaan van 5 mg morfine, of dat morfine gebruikt wordt bij euthanasie. Artsen leren mensenlevens redden, maar hun kennis schiet tekort als het op een menswaardig levenseinde aankomt.” In de praktijk merkte Lien hoe artsen soms op automatische piloot meegaan in therapeutische hardnekkigheid in plaats van comforttherapie. Tegelijk ondervond ze hoe je als verpleegkundige het verschil kan maken voor je patiënt. “Het loont het zeker de moeite om vanuit jouw ervaring je inzichten en inschatting van de situatie te delen met de arts. Wat is de uitkomst voor de patiënt? Langer leven zonder levenskwaliteit, of een rustig heengaan met zo min mogelijk pijn? Ik roep ook leidinggevenden op om meer intervisiebijeenkomsten op te zetten. Door in team in een open gesprek over een casus te reflecteren, leer je heel wat bij en kan je beter omgaan met deze emotionele situaties.”

De rol van verpleegkundigen

De dood wordt als onderwerp nog vaak uit de weg gegaan. “Verpleegkundigen zijn uit zichzelf enorm empathisch en willen graag het gesprek aanvatten, maar ze weten niet altijd hoe. Omdat ze de juiste informatie niet hebben, of omdat ze een gevoel hebben dat er te weinig tijd is. Ik geloof dat werkdruk nooit in de weg zou mogen staan van menswaardige zorg. De centrale boodschap die ik alle zorgverleners wil meegeven is: zie mensen op hun kwetsbaarste moment niet enkel als patiënt, maar als mens. Ik heb zelf ervaren dat de zachte sector ook hard en kil kan zijn. We mogen als zorgverleners meer zachtheid toelaten en doorgeven. Aan patiënten en hun naasten, aan de volgende generatie verpleegkundigen en aan onszelf. Om voor zwaar zieke mensen te zorgen, moet je ook zorg dragen voor jezelf. Vergeet dat niet.”


(On)vrijwillig deeltijds werken in de zorgsector

(On)vrijwillig deeltijds werken in de zorgsector:

Op 14 oktober 2022 bracht het Bureau van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen een advies[1] uit over (on)vrijwillig deeltijds werken. In 1998 al lanceerde de Raad een brochure over het thema, waarin ook de sociale en juridische gevolgen vorm kregen. Meer dan twintig jaar later was een herziening nodig. De balans werd opgemaakt van enerzijds de statistieken en anderzijds de gevolgen op beroeps- en sociaal vlak. Wat blijkt: het beheer van de arbeidstijd blijft een zeer gendergerelateerde kwestie, ook in de zorgsector. Annemie Pernot is ondervoorzitter van de Raad van de Gelijke Kansen geeft duiding bij het advies.

In 2020 waren er in ons land zo’n 1.083.596 deeltijdwerkers[2]. Daarvan was 80 procent vrouw. Het percentage van vrouwen dat deeltijds werk verdubbelde in twintig jaar tijd van 20 tot 43 procent. Ook bij mannen was een stijging waar te nemen, al ging die maar tot 12,6 procent. Volgens gegevens van Statbel[3] werkten in 2021 zo’n 42,5 procent van de vrouwen deeltijds, tegenover 11,8 procent van mannen. “Die cijfers zijn historisch gegroeid. In de jaren zeventig nam de werkloosheid toe. Deeltijds werken werd ingevoerd om meer mensen aan het werk te krijgen en actief gepromoot door de regering”, zegt Annemie Pernot. Zo werd in 1983 een brochure uitgebracht waarin deeltijds werken de vrede in het huishouden zou bevorderen, samen met een gedeeltelijk terugtrekking van de vrouw uit de arbeidsmarkt. “Dat versterkte de ongelijkheid in de verdeling van de gezinsverantwoordelijkheden. Vrouwen werken vaker deeltijds dan mannen, waardoor zij meer in het gezin bijdroegen en afhankelijk werden van het inkomen van de man.

Structureel deeltijds aanbod

De overheid promootte in de jaren tachtig deeltijds werk als een keuze. In realiteit was dit niet zo en riep het veel vragen op. Het advies van de Raad van de Gelijke Kansen illustreert dit met het voorbeeld van de zaak Bekaert uit 1982, waar in een herstructureringsplan alle vrouwen die geen gezinshoofd waren deeltijds moesten gaan werken om de ontslagen van mannen te voorkomen. “Het verschil tussen vrijwillig en onvrijwillig bestaat enkel in België”, licht Annemie toe. “Vrijwillig wil zeggen dat het deeltijds werk aanvaard wordt en dat de vergoedingen berekend worden pro rata het aantal gewerkte uren. Dat heeft ook minder positieve gevolgen voor je wettelijk pensioen of werkloosheidsuitkering, bijvoorbeeld. We spreken over onvrijwillig wanneer je deeltijds werk aanvaard om niet meer werkloos te zijn. Je kan, mits je voldoet aan strikte voorwaarden, wel een inkomensgarantieuitkering krijgen. In de praktijk zien we dus dat vooral vrouwen onvrijwillig voor deeltijds werk kiezen en dat in bepaalde sectoren zoals de schoonmaak, de handel, het bank- en verzekeringswezen en de gezondheidszorg. Daar zijn het vooral de woonzorgcentra waar vaak met deeltijdse contracten gewerkt wordt of waar vrouwen door de jobinhoud kiezen voor deeltijds werk.”

Die bevindingen leidt Annemie af uit twee enquêtes die de Raad liet uitvoeren in de vier voornoemde sectoren. Er was een enquête in 2020 door de ULB en in 2021 door HIVA, het onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving van de KU Leuven. Er werd zowel statisch als kwalitatief onderzoek gedaan. In de woonzorgcentra is 80 procent van het personeel vrouwelijk en daarvan werkt 67 procent deeltijds[4]. Verspreid over de sectoren gaf bijna 44 procent van de vrouwen aan dat ze deeltijds werken om familiale redenen. Slechts 8,6 procent van de vrouwen gaf aan niet voltijds te willen werken. Toch toont de enquête uit 2020 aan dat het arbeidsaanbod in onder meer de woonzorgcentra structureel deeltijds is. Tussen de 80 en 90 procent heeft er altijd deeltijds gewerkt. Driekwart van de bevraagde personen gaf zelfs aan dat er in hun instelling of onderneming geen voltijds werk mogelijk was, behalve in leidinggevende functies.

Verklaringen en aanbevelingen

In tijden van personeelsschaarste binnen de zorg, zou je denken dat een zorgverlener de jobs voor het uitkiezen heeft en dat voltijdse contracten welgekomen zijn. Toch is dat een misperceptie. Deeltijds werk is economisch aantrekkelijker en helpt de werkgever om dal- en piekmomenten in het werkrooster op te vangen. “Vaak wordt een job aanvaard omdat je dan werk en een inkomen hebt”, zegt Annemie. “Maar ook andere factoren spelen mee in de keuze voor deeltijds werken. Het werk kan fysiek en mentaal ook als te zwaar of belastend ervaren worden als je de job voltijds zou uitvoeren. Zo kom je in woonzorgcentra ook meer in aanraking met verdriet en rouw. Deze zaken dragen bij tot een hoog percentage van burn-outs. De flexibele uren zijn ook zeer moeilijk en hoger dan elders. Van de mannen en vrouwen in de zorg werkt 37 procent op zondag, 44 procent op zaterdag en 18 procent ’s nachts. Ook wanneer ze hun uren te weten komen is te kort. Hoe het vandaag georganiseerd wordt, kan iemand er bijvoorbeeld geen tweede job bijnemen. Wettelijk is de verwittiging van de uren vastgelegd op vijf dagen. Die termijn is te kort voor iemand die er bijvoorbeeld een tweede job wil bijnemen of voor een alleenstaande ouder die de kinderen van school moet halen. In dit advies raden we aan om dat naar zeven dagen te brengen of in overleg met de sociale partners een gunstigere regeling te bekomen in een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO).  We bevelen ook aan om specifiek in de woonzorgcentra het mogelijk te maken voor werknemers om meer dan twee aaneensluitende weken verlof te nemen. Vandaag is dit in veel zorginstellingen nog niet toegelaten.”

Naast deze verklaringen, merkt Annemie ook op dat de overgang van deeltijds naar voltijds vaak moeizaam verloopt en dat werknemers er soms de kans niet toe krijgen. Nochtans is de werkgever wel wettelijk verplicht om een beschikbaar voltijds contract eerst aan te bieden aan de deeltijdse werknemers. “Zo creëer je het gevoel gevangen te zitten in een bepaald werkschema”, zegt Annemie nog. “Onderschat ook de impact van het veranderende zorglandschap niet. Wie in een woonzorgcentra zit is vandaag ouder dan twintig jaar geleden en heeft meer intensieve zorg nodig. Maar de normeringen van de personeelsbezetting veranderen niet mee. Dit werkt overbelasting in de hand. Kortom: de zorgvraag stijgt, maar het aantal personeelsleden daalt. Functiedifferentiatie zal hierin een belangrijke rol spelen. Al maakt de wetgeving het samenwerken in team nogal moeilijk. De aanbevelingen van de Raad zijn bedoeld om beroepen in de zorg aantrekkelijker te maken en in een positiever daglicht te stellen. De negatieve beeldvorming over werken in de zorg is vaak ten onrechte.”

[1] Advies 166 van 14 oktober 2022 van het Bureau van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen over (on)vrijwillig deeltijds werken. raadvandegelijkekansen.be

[2] Statbel.fgov.be/nl/themas/werk-opleiding/arbeidsmarkt/deeltijds-werk#figures

[3] Statbel.fgov.be/nl/visuals/Arbeid-en-gender

[4] Advies 166 van 14 oktober 2022 van het Bureau van de Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen over (on)vrijwillig deeltijds werken.

Wat doet de Raad van de Gelijke Kansen?

De Raad van de Gelijke Kansen voor Mannen en Vrouwen is een federaal adviesorgaan voor de minister van Werk en kijkt naar de verhoudingen tussen mannen en vrouwen in de maatschappij. Het werd opgericht in 1993 om te adviseren over de verschillende facetten van de problematiek van de gelijke kansen. Zo kan het aanbevelingen doen voor het gelijkekansenbeleid aan de minister van Werk, maar ook aan andere regeringsleden, de Nationale Arbeidsraad, organisaties, groeperingen en individuen. De Raad kan ook zelf rapporten opstellen, onderzoeken uitvoeren, maatregelen voorstellen en voorlichting of informatie delen over gelijke kansen. De adviserende rol van de Raad onderscheidt de Raad van het Instituut voor de gelijkheid van mannen en vrouwen, en van het Centrum voor gelijke kansen en racismebestrijding dat vooral het accent legt op bepaalde doelgroepen.

raadvandegelijkekansen.be

“Zet beschikbare mensen optimaal in”

Voltijds willen werken en slechts deeltijds ingezet worden leidt in de Vlaamse woonzorgcentra tot heel wat onbenut arbeidspotentieel. “Dat heeft vaak te maken met organisatorische redenen binnen de zorginstelling”, zegt Vlaams Zorg- en Welzijnsambassadeur Candice De Windt. “Met twee deeltijdse zorgverleners is het makkelijker om de weekend- en nachtdiensten te vullen, dan met één voltijds profiel. Toch pleiten we er samen met de sociale partners voor om personen die voltijds willen werken dat ook toe te laten.”

Er is al een engagement bij de sociale partners om bij een personeelsuitbreiding van de organisatie het menselijk kapitaal dat al in de zorginstelling aanwezig is voorrang te geven op de mogelijkheid om voltijds te werken. “Dat is een concrete afspraak en werd ook al via een bepaling in één cao opgenomen”, vertelt Candice. “Toch moeten we aandachtig zijn en naar oplossingen zoeken als mensen aangeven dat een voltijds uurrooster niet haalbaar is om fysieke of mentale redenen. De oplossing is volgens mij drieledig. Want, laat ons eerlijk zijn, we gaan nooit met genoeg zorgverleners zijn om aan de stijgende zorgvraag tegemoet te komen. Je moet dus het beschikbare personeel optimaal inzetten en aanvullen met andere zorgprofielen. Daarnaast moet ook technologie en innovatie meer en meer zijn ingang vinden in de woonzorgcentra. Ik zie mooie voorbeelden daarvan in heel wat woonzorgcentra die investeren in slimme technologie die de bewoners monitort, met aandacht voor hun privacy, waardoor veel gerichter zorg kan ingezet worden wanneer nodig.  Dit is een win-win voor zowel onze bewoners als onze zorgverleners: wanneer je als nachtverpleegkundige normaal vier rondes van 1,5 uur doet per nacht en zo viermaal de nachtrust van bewoners onderbreekt: uiteraard heeft dat impact op de bewoners overdag. Wanneer je nu door die monitoring weet waar je wel en niet binnen moet gaan terwijl je toch de controle behoudt, dan bespaart dat vele uren per nacht. Technologie vraagt een investering, maar stap per stap lukt het wel.”