Hoe kan jij je gsm gebruiken als een handige gezondheidstool?
De doorsnee Belg heeft dagelijks een schermtijd van 3 uur en 8 minuten. En of dat nu is om belangrijke mails te beantwoorden of om tijdens de pauze even door sociale media te scrollen, het maakt een groot deel uit van ons dagelijkse tijdsbesteding. De smartphone valt niet meer weg te denken en het wordt tijd om het toestel in te zetten voor een betere gezondheid.
Ziektepreventie als de beste gezondheidszorg
De laatste jaren is er een duidelijke verschuiving van een curatieve naar een preventieve aanpak in de gezondheidszorg. Deze verschuiving kan verder in de hand gewerkt worden door de nieuwe digitale technologieën die vandaag ontwikkeld worden. In deze thesis gaan we op zoek naar de reeds bruikbare nieuwe technologieën die kunnen helpen bij het voorkomen van ziekte.
Louis Roodhooft is student in de tweede master geneeskunde aan de Universiteit Gent. Onder begeleiding van Healthskouts’ Prof. Dr. Koen Kas en Dr. Luc Krols (MBA) mocht hij als eerste in Europa de innovatieve gezondheidsapp Anura in studieverband onderzoeken en uittesten. De resultaten van dit onderzoek zouden mee kunnen leiden tot een totaal nieuwe manier om ziekte op te sporen, op te volgen en zelfs te voorkomen.
Anura
In deze zoektocht botsten we op de innovatieve gezondheidsapp Anura. Via de techniek van Transdermal Optical Imaging laat deze app de gebruiker toe om via een gezichtsscan van dertig seconden allerlei interessante gezondheidsinformatie over zichzelf te weten te komen. Twee zeer nuttige parameters die de app met meer dan 95 % accuraatheid meet, zijn bijvoorbeeld de hartslag en de bloeddruk. Daarnaast meet de app niet alleen bepaalde parameters, maar berekent hij hieruit ook enkele risico-scores[1].
Om in deze thesis ook een maatschappelijke bijdrage te leveren, onderzochten we of de app kan gebruikt worden om effectief te screenen naar diabetes en cardiovasculaire risico’s op basis van die berekende risico-scores.
Screening met Anura
Als eerste stap in onze screening werd de FINDRISC-score van de deelnemer berekend. Deze score wordt berekend aan de hand van acht korte vragen en wordt momenteel als eerste stap gebruikt in het screeningsproces naar diabetes in België. Vervolgens werd gevraagd om een dertig seconden durende gezichtsscan met Anura uit te voeren, waarna kort de resultaten met de deelnemer werden besproken.
Nadat de resultaten van de FINDRISC-score en de Anura scan werden verkregen, werden deze gekoppeld en als één case opgeslagen in de database. Deze database werd dan na de screeningsperiode grondig geanalyseerd in SPSS.
Resultaten en conclusie
Op deze manier werden in totaal 769 cases verzameld. Dit leidde tot een zeer gevarieerde populatie, zowel op vlak van leeftijd als van afkomst. Na analyse van de database kon worden berekend dat de app een sensitiviteit en specificiteit heeft van respectievelijk [51, 71] % en [50, 70] % om het risico op diabetes en cardiovasculaire ziekten te voorspellen, wat zeer gelijkaardig is met de sensitiviteit en specificiteit van de FINDRISC-score.
Hierdoor kunnen we besluiten dat de app wel degelijk accuraat genoeg is om als screeningsinstrument ingezet te worden en dus de FINDRISC-score zou kunnen vervangen. De Anura-app heeft namelijk een gelijkaardige accuraatheid, geeft meer informatie en is makkelijker in gebruik.
Mogelijke toepassingen in de verpleegkunde
De mogelijkheden van de app gaan veel breder dan enkel screening. De hartslag en bloeddruk die de app meet, kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden in triage-processen. Ook is de geschiedenis van de patiënt bij meerdere scans makkelijk te bekijken en zo kan men trends ontdekken in de parameters. Deze kunnen dan ingezet worden om te kijken of de patiënt zijn medicatie wel of niet aanslaat, alsook inzicht geven in welke risico’s de patiënt loopt en waar ingegrepen moet worden. Aangezien de gegevens direct digitaal zijn is het ook handig om met enkele klikken de resultaten te delen of op te nemen in de nodige dossiers.
[1] Zie Nuralogix.ai voor info over wat de app meet en berekent en hoe de techniek werkt.
Digitaal verwijsvoorschrift moet zorgverlening ondersteunen
Het RIZIV, Recip-e, FOD Volksgezondheid en Smals bundelen de krachten in een project om digitale verwijsvoorschriften ingang te doen vinden. Via een web- of mobiele applicatie worden ze vanuit eenzelfde bron beschikbaar voor zorgverleners en patiënten. De digitalisering van het verwijsproces betekent een meerwaarde voor alle actoren in het zorgproces.
Het project digitaal verwijsvoorschrift wordt gestuwd door een breed netwerk. Recip-e is het systeem dat op vandaag al gebruikt wordt voor de digitale farmaceutische voorschriften. Het RIZIV doet nu een beroep op hun expertise om samen verwijsvoorschriften te digitaliseren en te dematerialiseren . Voor de softwareontwikkeling rekenen de partners op Smals. Daarnaast zijn stakeholders als de overheid, de beroepsorganisaties van de zorgverleners, de Patiëntenplatforms, eHealth, de software-integratoren, ziekenfondsen, … betrokken.
De doelstelling van dit project is zowel de zorgverlening te ondersteunen door een efficiënter zorgproces aan te bieden, alsook de administratieve lasten te verminderen. “Dankzij de opstart van multidisciplinaire werkgroepen met de verschillende stakeholders, die onder andere ook vanuit de beroepscommissies zelf werden aangesteld, is het mogelijk de reële situatie op het terrein zoveel mogelijk te simuleren, knelpunten uit het proces te halen, en opportuniteiten te implementeren”, zegt Katrien Thorré, directeur van Recip-e.
Meerwaarde
Werken met digitale verwijsvoorschriften moet de communicatie stroomlijnen tussen de drie partijen in het zorgproces: voorschrijver, zorgverstrekker en zorgvrager. Dat brengt voor alle actoren voordelen met zich mee. “We zien dat de zorgvrager vandaag vaak als administratief doorgeefluik tussen zorgverleners fungeert, of informatie meerdere keren moet herhalen”, vertelt Marleen Van Eygen, business analist bij het RIZIV. “Door zorgvragers ook toegang te geven tot het digitaal platform willen we hen een grotere rol geven in het beheren en opvolgen van hun voorschriften, zorg. Op die manier zitten ze mee aan het stuur van hun zorgtraject, op een efficiënte manier.”
Door voorschriften centraal te verzamelen verkleint de foutmarge en ontstaat een directe communicatielijn tussen de verschillende partijen in het zorgtraject. “Thuisverpleegkundigen botsen soms op het feit dat het juiste materiaal nog niet bij hun zorgvrager aanwezig is”, vertelt Marleen Van Eygen. “De voorschriften en hun status zullen makkelijk op te volgen zijn in de applicatie. Voor verpleegkundigen wordt het ook eenvoudiger om terug te koppelen naar de voorschrijvende arts via het platform. Zo kunnen ze eenvoudig bijvoorbeeld aangeven wanneer een behandeling verlengd moet worden.”
Gefaseerde uitrol
“Het project wordt gefaseerd uitgerold bij drie verschillende doelgroepen”, vertelt projectmanager Maarten Cobbaert (Riziv). “De eerste doelgroep omvat artsen en artsen-specialisten en thuisverpleegkundigen, omdat dit statistisch de grootste groep is die met papieren verwijsvoorschriften aan de slag is gegaan. Het doel is om op termijn alle zorgverleners te betrekken. Per doelgroep worden vier fases doorlopen. Eerst worden de huidige situatie en de bestaande behoeften in kaart gebracht samen met mensen uit het terrein. Daarna krijgt de oplossing vorm in samenwerking met ontwikkelingspartner Smals. Vervolgens wordt de oplossing aangeboden als web- of mobiele applicatie. Ten slotte gaat de pilootfase van start, waarin de oplossing in de praktijk wordt ingezet en mogelijke kinderziektes worden weggewerkt. In juni 2024 zal de eerste versie van de ontwikkelde tool aan de eerste doelgroep aangeboden worden.“
Uitdagingenaanpakken door overleg
De software, een gebruiksvriendelijke applicatie opzetten, alle data met elkaar laten communiceren conform de wetgeving, … dat is niet niks. “Met goed overleg maken we het mogelijk”, stelt Katrien Thorré, directeur van Recip-e. “Waar we ook rekening mee houden is de digitale kloof of de digitale ongeletterdheid bij sommige mensen. We weten dat overschakelen naar een digitaal platform niet altijd vanzelfsprekend is. Daarom verzekeren we dat de mogelijkheid blijft bestaan om met papieren voorschriften te werken. Ook de niet-gedigitaliseerde zorgvrager zal wel profiteren van het nieuwe, digitale systeem, omdat de communicatie tussen voorschrijver en zorgverstrekker efficiënter verloopt. Bovendien zijn we ervan overtuigd dat de overgangstijd voor iedereen een leertijd zal zijn. We zetten dan ook sterk in op opleidingen voor zorgverleners, samen met partners die ervaring hebben in coachen en opleiden, zoals VIVEL.”
Vertaling JBI-databank is rond, contextualisatie is volgende stap
De JBI-databank omvat zo’n 5.000 Evidence-Based Practice documenten voor negen van de elf beroepsgroepen die sinds augustus 2021 mee stapten in Belgische EBP-verhaal. Het gaat om de diëtisten, vroedkundigen, verpleegkundigen, ergotherapeuten, kinesitherapeuten, psychologen, logopedisten, huisartsen en podologen. Al de evidence summaries en recommended practices uit de databank moesten vertaald worden naar het Frans en naar het Nederlands. Een werk dat nu in een stroomversnelling zit.
De Australische databank van JBI werd door de overheid aangekocht om haar multidisciplinaire insteek. Ze omvat immers naast samenvattingen van wetenschappelijke artikels ook zeer veel wetenschappelijk onderbouwd advies voor de praktijk. Alle teksten moeten vertaald worden naar het Nederlands en naar het Frans, en getoetst worden aan de Belgische context. EBPracticenet neemt die taak op zich en volgt hierbij een prioriteitenlijst, aangegeven door de betrokken beroepsgroepen. Dit vertaalproces staat inmiddels op punt. “Wij sturen een lijst door naar JBI in Australië. Zij bezorgen ons de documenten, die wij op onze beurt bekijken. Gedateerde teksten of teksten die aan een update toe zijn hebben we niet in de vertaalronde opgenomen. Na het werk van het vertaalbureau, volgt een proofreading door EBPracticenet. We geven feedback en werken zo toe naar een finale versie in het Frans en in het Nederlands die kan geüpload worden in de Belgische EBPNET-databank”, legt Pascal Claeys, freelance hoofdredacteur van EBPracticenet, uit. “Het voorbije jaar hebben we zo’n duizend bestanden vertaald, waarvan er intussen 599 gepubliceerd zijn.”
Voortdurende updates
Met de vertaling van de teksten stopt het werk niet. Alle documenten in de JBI-databank worden om de twee jaar aan een update onderworpen. Dat is relatief snel. Na de vertaling volgt de contextualisatie: hoe pas je de evidence toe in de Belgische zorgsetting. Denk maar aan dosering, andere productnamen, … “De tekst blijft de tekst, daar raken we niet aan”, zegt Pascal. “We voegen wel een noot toe over de Belgische context. Momenteel zijn we bezig mensen op te leiden om die contextualisatie op zich te nemen. Voor verpleegkunde zijn dat mensen van de AUVB. Zij toetsen de teksten aan de Belgische zorgcontext op basis van inhoud en geven ook advies over de metadata, zoektermen en filters om het document makkelijk op te sporen. Na de contextualisatie volgt de praktische implementatie.”
Kortom: 2021 was het jaar van voorbereiding en prioriteiten stellen. In 2022 volgde de eerste golf van vertalingen en het online zetten. 2023 wordt het jaar van de contextualisatie. De budgetten die vrijgemaakt worden, komen van het RIZIV. Voor 2023 is die werking geraamd op 300.000 euro. “De vertaalkosten blijven door de voortdurende updates en we betalen de komende jaren ook meer licentiekosten”, vertelt Jef Adriaenssens, verpleegkundige en HSR-expert bij het KCE. “Let op, we vertalen ook niet alles. JBI is een wereldwijd netwerk. De taken en verantwoordelijkheden van verpleegkundigen zijn niet overal dezelfde. We vertalen dus enkel wat relevant is voor de Belgische context.
Volgens Jef is de databank de centen en het vele werk meer dan waard. “De bronnen die we tot nu aanboden via EBPNET waren vooral toegespitst op artsen. JBI bevat heel wat waardevolle wetenschappelijke informatie voor verpleegkundigen. Deze teksten bedside beschikbaar maken is de ultieme doelstelling. Evidence based practice is een combinatie van wetenschap, ervaringen uit de praktijk en de wensen van de zorgvrager. Een bepaald verband kan bijvoorbeeld volgens de wetenschap en de ervaring van de zorgverlener het meest doeltreffend zijn, maar misschien past dit niet binnen het budget of de voorkeuren van de zorgvrager in Vlaanderen, Wallonië en Brussel.”
De implementatie van vroegtijdige zorgplanning voor oudere personen: structurele uitdagingen
Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel; Department of Public Health and Primary Care, KU Leuven.
Context
De zorg voor oudere personen kenmerkt zich door een complexiteit van multimorbiditeit, kwetsbaarheid en diverse sociaal-psychologische noden en zorgvragen. Als gevolg worden oudere personen opgevolgd in de eerstelijnszorg, hebben ze af en toe nood aan acute zorg, en komen de meesten vroeg of laat in aanraking met residentiële zorg. Een zorgtransitie tussen settings (bijvoorbeeld een opname in het ziekenhuis) is vaak een kritiek punt waarbij er nood is aan informatie uit een andere setting om de zorg goed te kunnen plannen. Vroegtijdige zorgplanning is een effectieve interventie om met deze complexiteit om te gaan zodat de wensen, doelen en waarden van personen centraal staan in de zorg. In België is vroegtijdige zorgplanning voornamelijk geïmplementeerd onder de vorm van een ‘DNR’-code, maar het concept kan veel meer dan dit betekenen. In Signapore werd in nationaal programma voor vroegtijdige zorgplanning geïmplementeerd in de drie grote settings (ziekenhuis, eerstelijn en residentieel).
Doelstelling
Deze studie onderzocht de ervaringen van hulpverleners met de implementatie van vroegtijdige zorgplanning, om te onderzoeken wat de grote uitdagingen waren.
Samenvatting van de resultaten van de studie
107 hulpverleners participeerden in focusgroepdiscussies. Op het niveau van de hulpverleners was taal een belangrijke barrière. Op niveau van het implementatieproces ervaarden hulpverleners een gebrek aan training (een eenmalig trainingsprogramma was niet voldoende), vonden ze gesprekken rond vroegtijdige zorgplanning complex (dit werd als tijdrovend beschouwd), veel gesprekken werden niet geregistreerd in het online systeem of hulpverleners wisten niet hoe ze vroegtijdige zorgplanningsdocumenten moesten raadplegen. Op niveau van de context was er een gebrek aan bewustzijn rond vroegtijdige zorgplanning bij oudere personen (hulpverleners vonden dat veel patiënten er niet voor open stonden), en partnerships tussen zorgorganisaties werden als essentieel geacht om zorgplanning structureel te integreren. Binnen organisaties hadden leidinggevende een belangrijke rol. Dit ging over het uitspreken van steun, het creëren van een cultuur van vroegtijdige zorgplanning, het investeren in ondersteunende systemen, en het engageren van artsen.
Conclusie
De implementatie van vroegtijdige zorgplanning is complex en dient ondersteund te worden op verschillende niveaus.
Gevolgen voor de praktijk
De resultaten tonen aan dat vroegtijdige zorgplanning de goede wil van een verpleegkundige, afdeling of zelfs instelling overstijgt. De belangrijkste factoren voor een goede implementatie bevinden zich op het niveau van hoe we zorg organiseren. Dit vraagt een coördinatie op nationaal niveau, integratie van vroegtijdige zorgplanning in alle elektronische patiënten dossiers, structurele samenwerking met regionale zorgpartners, gedragenheid door professionele organisaties, en een sterk leiderschap binnen gezondheidszorgorganisatie die een visie kunnen vertalen in goede zorg.
Bron: Malhotra C, et al. Complexity of implementing a nationwide advance care planning program: results from a qualitative evaluation. Age and Ageing 2022. 51:10. doi: 10.1093/ageing/afac224
Erkenning niet-Europese diploma’s: “Maak evaluatie van zorgkwaliteit mogelijk”
Niet-Europese beroepsbeoefenaars en houders van een niet-Europees diploma verpleegkunde moeten volgens artikel 145 in de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen (WUG) hun buitenlandse diploma gelijkwaardig laten verklaren door een van de gemeenschappen in België. De toekenning van het verpleegkundig visum gebeurt federaal, door de Minister van Volksgezondheid op advies van de Federale Raad van Verpleegkunde (FRV). Maar de wetgever voorzag geen criteria om de fit to practice van een kandidaat te evalueren.
Wie zijn diploma wil laten erkennen dient bij een van de gemeenschappen in ons land een dossier in. Bij ons is dat NARIC-Vlaanderen, die bekijkt met welk Belgisch diploma de buitenlandse opleiding overeenkomt. In Wallonië gebeurt dit door de dienst Equivalences van de Franse Gemeenschap. “We merken dat zij anders te werk gaan. Neen is neen in Wallonië, in Vlaanderen werken we met een watervalsysteem. Komt je diploma niet overeen met een bachelor, dan misschien wel met een HBO5 of zorgkundige”, zegt Erik De Corte, lid van de FNBV en van de FRV. “We ontvangen bijvoorbeeld veel aanvragen van mensen met de Libanese nationaliteit. Wie daar een driejarige bachelor volgde, krijgt hier een erkenning als HBO5 of zorgkundige. Wie een bachelor en master voltooide in dat land, komt wel in aanmerking voor een bachelor bij ons.”
Na de gelijkstelling komt het dossier bij de werkgroep artikel 145 van de FRV, die drie weken heeft om te beslissen of het verpleegkundig visum dat toegang geeft tot de arbeidsmarkt, kan worden toegekend. Maar de FRV vandaag kan legaal gezien geen dossiers beoordelen op basis van taalkennis of praktijkervaring. Dat moet in de wet worden verankerd. Ook mensen die al jaren geen verpleegkunde meer uitoefenen, dienen een visumaanvraag in. De actuele competentie van een aanvrager wordt vandaag niet getest. Met dit advies tot wijziging van artikel 145 wil de FRV, naast de academische erkenning van het diploma, ook de praktijkkennis, de zorgkwaliteit en de zorgveiligheid evalueren.
Duidelijke voorwaarden
Om hun advies vorm te geven werkte de FRV nauw samen met NARIC-Vlaanderen. “In de voorgestelde herziene procedure stellen we voor dat de aanvrager vijf jaar voorafgaand aan de sollicitatie als verpleegkundige actief moest zijn”, zegt Diégo Backaert, voor NETWERK VERPLEEGKUNDE lid van de FRV. “Hij/zij moet over aantoonbare verpleegkundige kennis en vaardigheden beschikken en minstens één van de landstalen spreken. Daarnaast mag slechts twee jaar zitten tussen de aanvraag om diploma-erkenning en de visumaanvraag. Vandaag zit daar soms tot tien jaar tussen.”
Hoe gaan we dan van een academische herkenning naar een meer concrete evaluatie van de praktijk? De FRV stelt voor om een gestandaardiseerde competentietest te gebruiken bij de erkenning van het diploma door de gemeenschappen, de introductie van een voorlopig visum en de actieve betrokkenheid van de potentiële werkgever van de aanvrager. “Koppel aan die test bijvoorbeeld een interview of de mogelijkheid tot een opleiding”, licht Diégo toe. “Maar maak de procedures duidelijk, met goede randvoorwaarden.” Erik vult aan: “Zo kunnen we misschien ook werk maken van een versnelde procedure tot tijdelijke erkenning voor Oekraïense vluchtelingen. Voor hen zijn de landstalen dan misschien niet zo belangrijk, als ze goed het Engels beheersen en recente praktijkervaring bezitten.”
Over de grenzen heen
Naast duidelijke voorwaarden moet vooral ook over de taal- en landsgrenzen gekeken worden. “In ons land kan beter samengewerkt worden tussen de Vlaamse en Waalse erkenningscommissie om dubbele aanvragen te vermijden. Verder moet er ook Europabreed gewerkt worden. In andere Europese landen wordt wel actief gepolst naar je communicatievaardigheden in de landstalen en naar je recente ervaring als zorgverlener Ontvang je in België een erkenning voor je diploma, dan kan je daar ook elders in Europa mee aan de slag”, zegt Erik.
Diégo besluit: “Om de kwaliteit en veiligheid van zorg te waarborgen heeft ook de werkgever een verantwoordelijkheid. De FRV zal bij omzetting van het advies criteria ontwikkelen om, na de evaluatie van het proefcontract door de werkgever, het tijdelijke visum al dan niet om te zetten in een definitieve toelating tot de arbeidsmarkt.”
Meer weten of de werking van NARIC-Vlaanderen? Blader even terug naar pagina 9.
Extra maatregelen milderen impact van hoge werkingskosten
In oktober 2022 keurde de Algemene Raad van het RIZIV een begroting voor de ziekteverzekering voor 2023 goed met bijna twee miljard euro voor de thuisverpleging. Met een aantal maatregelen komen de federale regering en het RIZIV deels tegemoet aan de impact van de hoge inflatie van het afgelopen jaar voor de thuisverpleegkundigen. Toch blijft de kloof tussen de indexering van de honoraria en de evolutie van de kostprijs voor het uitbaten van de thuisverpleging een heikel punt.
De honoraria in de thuisverpleegkunde zijn gekoppeld aan de gezondheidsindex. De honoraria volgen niet automatisch de inflatie en worden dus pas in januari van het volgende jaar geïndexeerd. Voor 2023 bedraagt deze indexatie 8,14 procent ten opzichte van de situatie op 1 januari 2022. Daarvan werd in juni 2022 al twee procent toegekend, door een eenmalige aanpassing van de tarieven voor de verstrekkingen.
Kleine niet-lineaire indexering
“Wanneer we kijken naar de totale inflatie van de afgelopen twee jaar, dan is de indexering van 8,14 procent het absolute minimum. Vandaar dat de sector aandringt op een lineaire indexering, waarbij alle verstrekkingen in de nomenclatuur met 8,14 procent omhoog gaan”, zegt Hendrik Van Gansbeke, algemeen coördinator van het Wit-Gele Kruis van Vlaanderen. “De regering stelt evenwel een gedeeltelijke alternatieve indexering van de honoraria voor.” Binnen de overeenkomstencommissie voor de thuisverpleegkundigen is daarom gekeken naar de verschillende verstrekkingen in de nomenclatuur, met als vraag of deze ook in de toekomst nog gestimuleerd moeten worden.
“De overeenkomstcommissie gaf recent zijn akkoord voor een kleine niet-lineaire toepassing van de indexering. Hierdoor zijn de meeste verstrekkingen met 8,14 procent gestegen. Sommige verstrekkingen zijn niet aangepast en blijven op het niveau van 1 juni 2022. Eén ervan, namelijk supplement PN uit de palliatieve zorg, is een stukje negatief geïndexeerd. In totaal levert dat zo’n 1,75 miljoen euro op die we anders kunnen inzetten. Bijgevolg is beslist om de basisverstrekkingen met 9,13 procent te doen stijgen. Dat lijkt niet veel, maar dit omvat onder andere de verplaatsing, het bezoek aan de zorgvrager thuis, het houden van het dossier en wat klein verpleegkundig materiaal. Per zorgverstrekker betekent dit een paar honderden euro’s meer per jaar.”
Bijkomende maatregelen
Daarnaast ligt het voorstel op tafel om een eenmalige bijkomende premie te verschaffen aan volledig geconventioneerde zorgverstrekkers, die in de loop van 2023 zou uitbetaald worden[1]. “Hieraan zijn twee voorwaarden gekoppeld: de gedeeltelijke niet-lineaire indexering en dat de sector actief meewerkt aan projecten voor doelmatige zorg. Het volume van de premie wordt pas in 2023 bepaald, want deze hangt af van hoeveel zorgverstrekkers volledig geconventioneerd zijn in de verschillende sectoren binnen de gezondheidszorg”, legt Hendrik uit. “Als derde element wordt voor de thuiszorg vijf miljoen euro extra toegevoegd aan het budget van de vergoeding van de specifieke kosten voor de diensten thuisverpleging. Om zo de praktijkwerking – het samenwerken – te stimuleren en de werkingskosten te compenseren. Tot slot is op federaal niveau over alle sectoren heen beslist om de patronale bijdragen tijdelijk te verminderen met 7,07 procent in het eerste en tweede kwartaal van dit jaar.”
Verder ligt de vraag op tafel welk indexeringsmechanisme het beste is voor de honoraria. Er wordt bekeken om dit mogelijks halfjaarlijks te doen of niet meer te koppelen aan de gezondheidsindex. “De financiële impact hiervan is groot, dus moet er gekeken worden naar het totaalplaatje en vanaf wanneer dit een effect zal hebben op onze honoraria. De nomenclatuur voor de thuisverpleging moet ook structureel herzien worden. Een ontwikkelingsonderzoek hiervoor wordt momenteel voorbereid. De bijkomende maatregelen halen een beetje druk van de ketel, maar er is nood aan een structurele oplossing voor de thuiszorg. Dit blijft financieel niet houdbaar. Collega’s dreigen uit het beroep verloren te gaan en dit binnen een context van personeelsschaarste in de zorg. Er moet dringend bijgestuurd worden anders gaat het aanbod van kwalitatieve thuisverpleging snel krimpen.”
[1] Bij het in druk gaan van dit artikel was deze premie nog niet goedgekeurd. Dit stond op de agenda van het verzekeringscomité op 19 december 2022.
Spaarzaam zijn: iets om fier of beschaamd over te zijn?
De hoge inflatie en sterk toegenomen energieprijzen zetten mensen in alle lagen van de samenleving aan om spaarzamer om te gaan met hun geld. Toch wordt niet iedereen even zwaar getroffen. Voor sommigen is het geen keuze, maar een kwestie van overleven. Deel jij met je vrienden dat je het financieel moeilijk hebt? En wat als dit eigenlijk al zo was voor de energiecrisis?
Met je vrienden kan al je lijden en leed delen, toch? Ook het financiële? Ongeacht hoe goed en hoe lang je elkaar al kent, voor velen blijft praten over geld een taboe. Dus wanneer een vriendengroep een bepaalde levensstandaard heeft en één iemand in de groep die niet meer kan aanhouden, dan leidt dit snel tot ongemakkelijke situaties. Denk aan iemand die een lager loon krijgt, iemand die eenverdiener wordt, iemand die plots moet leven van een uitkering, … Hoewel het in het begin misschien nog te verbergen valt, op een gegeven moment wordt het onhoudbaar. Hoe ga je hiermee om?
Beschouw het als een troef
Transparantie en open communicatie met je vrienden of dierbaren blijft natuurlijk de beste manier. Hoe sneller je vrienden weten dat jij het niet zo breed hebt, hoe beter ze hiermee rekening kunnen houden, zodat jij de schijn niet moet ophouden. Breekt het zweet je al uit bij de gedachte je vrienden hierop aan te spreken? Klopt eerst aan bij de persoon bij wie je het meest op je gemak bent. Wie weet, kan die je verhaal aan de anderen brengen.
Als je het blijft moeilijk hebben met deze gedachte, focus dan op het positieve van spaarzaam zijn. Je gaat bewust met je geld om en geeft het uit aan de noodzakelijke dingen in je leven. Hierdoor geniet je nog meer als er toch een extraatje overblijft. Durf dit ook in de kijker te zetten bij je vrienden. Zij kunnen namelijk iets leren van hoe jij je financiën beheert. Bied alternatieven aan voor dat etentje in een duur restaurant of die citytrip naar Rome of Parijs. Een dinertje thuis is minstens even gezellig. En in eigen land valt veel te ontdekken, zonder dat het prijzig hoeft te zijn.
Echte vriendschap overwint
Bedenk je bovendien dat je vrienden je er graag bij willen om wie je bent en niet hoeveel geld je hebt. Tonen ze geen begrip voor je situatie, dan is het misschien tijd om je vriendschap eens onder de loep te nemen. Vertrouw erop dat echte vrienden je in alle waarschijnlijkheid letterlijk en figuurlijk zullen omarmen en je eerlijkheid zullen waarderen. En misschien zette jij wel de eerste stap die anderen toelaat om hun eigen verhaal te doen. Dus twijfel niet langer en zet de stap.
‘Warme hand’ vermindert nachtelijke onrust bij mensen met dementie
Nachtelijke onrust is een veel voorkomend fenomeen bij mensen met dementie. De achterliggende oorzaken zijn divers en de onrust uit zich ook anders van persoon tot persoon. Hierdoor is er geen kant-en-klare oplossing. Bestaande tools zijn vaak duur en vragen dus een substantiële investering van woonzorgcentra, zonder de garantie dat ze hiermee al hun bewoners met dementie goed kunnen ondersteunen.
Context
Bij naar schatting één op drie mensen met dementie is er sprake van nachtelijke onrust. Dit uit zich op verschillende manieren, zoals ’s nachts dwalen, onrustig slapen of een verstoord nacht- en dagritme. In woonzorgcentra is dit een gekende problematiek en vormt dit een uitdaging, onder andere door de personeelsbezetting. Bovendien is het huidige aanbod aan tools vaak duur voor zorginstellingen. Zeker omdat nachtelijke onrust heel persoonlijk is: de oorzaak is niet voor iedereen dezelfde en de tool moet op het individu afgestemd worden. Dat maakt het aankopen van een specifieke oplossing niet kostenefficiënt.
Methode
Het onderzoek startte met een bevraging van zeventig woonzorgcentra en enkele experten, om inzicht te krijgen in hoe nachtelijke onrust zich manifesteert, welke noden de woonzorgcentra hebben en welke drempels ze vandaag ervaren. Daarnaast werd via een marktstudie en literatuuronderzoek in kaart gebracht welke tools op de markt beschikbaar zijn, hoe toegankelijk ze zijn en of er bepaalde functionaliteiten ontbreken. Hieruit werd duidelijk dat nachtelijke onrust verschillende triggers heeft: een gevoel van eenzaamheid, nood aan geborgenheid, desoriëntatie in tijd en ruimte, onder- of overprikkeling. Er bestaat dus geen kant-en-klare oplossing. Voor dit onderzoek is de toolbox Sust.d ontwikkeld.
Resultaten
Deze toolbox bevat zes tools, die elk inspelen op een andere oorzaak van nachtelijke onrust. Zo is er een muziekkussen dat ook qua vorm en voelelementen een bijdrage levert, een zwaartedeken dat geborgenheid geeft en een geurklok die geuren verspreid afhankelijk van het tijdstip, zoals lavendel tijdens de avond. Al is de meest innovatieve tool de ‘warme hand’. Eenzaamheid is een vaak voorkomende trigger voor nachtelijk dwalen en onrust. Een hand geven aan iemand met dementie brengt rust en neemt pijn weg, omdat een handdruk de drukreceptoren stimuleert. Alleen is dit in de praktijk geen haalbare kaart voor zorgverleners. De ‘warme hand’ is zo ontwikkeld dat het de functie van een handdruk overneemt. Door de vorm, de verdeling van volume, de temperatuur en de materialen voelt het aan als een echte hand. Bovendien is de tool hygiënisch en makkelijk in onderhoud, voor een behapbare prijs. Van deze ‘warme hand’ zijn twee prototypes ontwikkeld, die bij een vijftal personen met dementie werden ingezet.
De ‘warme hand’ is goed onthaald. De meeste proefpersonen lieten de hand los zodra ze insliepen. Eén persoon hield de ‘warme hand’ de hele nacht vast. De laagdrempeligheid qua gebruik en prijs maakt dat deze oplossing zeer interessant is voor woonzorgcentra. De toolbox vervangt de noodzakelijke menselijke zorg niet, maar ondersteunt zorgverleners. Een brede bevraging bij woonzorgcentra bevestigt hun interesse voor de ‘warme hand’. Met deze toolbox wordt per bewoner een effectieve aanpak op maat gezocht om nachtelijke onrust tegen te gaan.
Conclusie
Uitgebreide testen op grotere schaal zijn nodig om relevante testdata te verzamelen en de effectiviteit van de oplossing in kaart te brengen. Verschillende woonzorgcentra tonen zich bereid om een proefproject uit te voeren. Verdere ontwikkeling van het prototype is nodig om de grootte van de hand op punt te stellen en andere functionaliteiten, zoals bijvoorbeeld een warmte-indicator, toe te voegen.
Witse Beyers studeerde in juni 2022 af als master in de productontwikkeling aan de Universiteit Antwerpen. Voor haar masterproef ‘Het verminderen van nachtelijke onrust bij mensen met dementie in wzc’s’ ontwikkelde ze een toolbox om nachtelijke onrust bij mensen met dementie te verminderen. Hiervoor werkte Witse samen met dementie-expert Herman Wauters, met het woonzorgcentrum Sint-Pieter uit Puurs-Sint-Amands en met Naaicafé da’Stof.
Ziekenhuiszorg aan huis: een blik op de toekomst
Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel.
Context
De COVID-19-pandemie daagde zorgsystemen uit om alternatieve vormen van acute zorg aan te bieden. Het concept ‘hospital at home’ – het aanbieden van tijdelijke ziekenhuiszorg bij de patiënt thuis – kwam zo in een stroomversnelling. Hulpverleners gaan naar patiënten thuis voor de diagnostiek (bv. labo), dagelijkse zorg (bv. wondzorg), opvolging (bv. parameters) en behandeling (bv. intraveneuze medicatie). Dit concept is niet gelijk aan telemonitoring, waarbij een patiënt vanop afstand wordt gemonitored.
Doelstelling
Deze studie onderzocht de impact van ‘hospital at home’ bij patiënten met een chronische ziekte die zich aanmelden op de dienst spoedgevallen. Eerder uitgevoerde studies over dit onderwerp werden op een systematische manier in kaartgebracht in een literatuurstudie.
Samenvatting van de resultaten van de studie
De literatuurstudie identificeerde negen onderzoeken die werden uitgevoerd bij patiënten met hartfalen, COPD, neuromusculaire aandoeningen, en een doorgemaakt cardiovasculair accident. ‘Hospital at home’ resulteerde in een kleine reductie van ongeplande heropnames in het ziekenhuis (van 14.1% naar 11.1%), en in een grote reductie van opnames in kortverblijf of langdurige revalidatie (van 9.7% naar 0.6%). De zorg duurde gemiddeld vijf dagen langer bij de patiënt thuis. Er was geen verschil in sterftes, maar patiënten thuis hadden minder symptomen van angst en depressie.
Conclusie
De auteurs concluderen dat ‘hospital at home’ een veilig alternatief kan zijn voor ziekenhuiszorg bij patiënten met een chronische aandoening die zich aanmelden op spoed, en mogelijks de voorkeur kan krijgen gezien het lager aantal heropnames en minder nood aan langetermijnzorg. De auteurs konden door het opzet van deze studie niet achterhalen welke de beste manier is om ‘hospital at home’ aan te bieden.
Gevolgen voor de praktijk
De conclusies liggen in lijn met andere studies over ‘hospital at home’ bij patiënten met acute en oncologische aandoeningen. Het kan gelijkwaardige zorg bieden op een veilige manier waarbij patiënten mogelijks meer tevreden zijn en waarbij mogelijks de kost lager is. In contrast met deze studie vonden andere literatuurstudies een kortere zorgduur bij patiënten thuis. Om zulke programma’s binnen ons zorglandschap aan te bieden zijn er nog belangrijke knelpunten, bijvoorbeeld de selectie van de juiste patiënt, de organisatie van zorg over zorgsettings heen, en nomenclatuur voor dit type zorg. Hoewel in de Verenigde Staten al programma’s bestaan, is het in België nog wachten op pilootprojecten die de uitdagingen en oplossingen voor implementatie in kaart kunnen brengen.
Bron: Arsenault-Lapierre G, et al. Hospital-at-home interventions vs in-hospital stay for patients with chronic disease who represent to the emergency department. A systematic review and meta-analysis. Jama Network Open 2021. 4(6): e2111568.
Werken in Vlaanderen met een buitenlands diploma
Wie met een buitenlands diploma wil werken in Vlaanderen of Brussel, kan een aanvraag doen voor de academische erkenning van dat diploma bij NARIC-Vlaanderen. Voor onder meer verpleegkundigen met een niet-Europees diploma is dit een vereiste. NARIC-Vlaanderen onderzoekt de authenticiteit van buitenlandse kwalificaties, de erkenning en de wettelijke status in het land waar ze uitgereikt zijn. Dan volgt het onderzoek naar het niveau en de inhoud van de buitenlandse opleiding in vergelijking met huidige Vlaamse opleidingen, de essentie van het gelijkwaardigheidsonderzoek.
Om met een buitenlands diploma aan de slag te gaan in Vlaanderen of in Brussel heb je in veel gevallen een gelijkwaardigheidserkenning nodig van dat diploma. NARIC-Vlaanderen is de verantwoordelijke instantie en aanspreekpunt voor mensen van buiten de Europese Economische Ruimte (EER)[1] die hun diploma willen laten erkennen. Een erkend diploma kan deuren openen naar de arbeidsmarkt, omdat het juridische zekerheid geeft voor de aanvrager en voor een potentiële Vlaamse of Brusselse werkgever. NARIC staat voor ‘National Academic Recognition and Information Centre’. “We onderzoeken of het diploma gelijkwaardig is met een Vlaams diploma”, vertelt beleidsmedewerker Nele Breuls. “Dit onderzoek spitst zich toe op de accreditatie van de opleiding in het buitenland, de authenticiteit, het niveau en de inhoud van de gevolgde opleiding in het buitenland en de mate waarin ze overeenstemt met een vergelijkbare opleiding in Vlaanderen. Een gelijkwaardigheidserkenning is niet altijd een vereiste, maar wel om in aanmerking te komen voor een job bij de overheid, of om met een niet-Europees diploma een gereglementeerd beroep uit te oefenen zoals arts, verpleegkundige, tandarts, architect, leraar, …. Om deze beroepen te mogen uitvoeren, bestaan namelijk strikte diplomavereisten.”
Voor de gereglementeerde beroepen is doorgaans een academische erkenning nodig om de procedure te starten bij de instantie die de toegang tot het beroep verleent. “Nadat verpleegkundigen de academisch erkenning door NARIC-Vlaanderen krijgen, wordt de beroepstoegang onderzocht en het visum uitgereikt door de FOD Volksgezondheid”, verduidelijkt Nele. “Voor zorgkundigen moet ook het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid uitspraak doen over de professionele erkenning. Daarna kan het visum uitgereikt worden door FOD Volksgezondheid.”
Niveau-erkenning of specifieke erkenning
NARIC-Vlaanderen doet onderzoek naar niveau en inhoud. “Wanneer we enkel onderzoeken of het niveau van het diploma erkend kan worden, spreken we over een ‘niveau-erkenning’”, zegt Nele. “We bepalen met welk niveau in Vlaanderen het buitenlandse diploma overeenkomt. Voorbeelden hiervan zijn gelijkwaardigheden met het niveau van ‘master’, ‘bachelor’, ‘gegradueerde’ of ‘diploma secundair onderwijs’. Wanneer we ook de specifieke inhoud van de opleiding onderzoeken, spreken we van een ‘specifieke erkenning’. We gaan na of het gevolgde studieprogramma in het buitenland inhoudelijk voldoende overeenkomsten heeft met een studieprogramma van een hedendaagse Vlaamse opleiding in hetzelfde studiegebied. Voorbeelden hiervan zijn gelijkwaardigheden met de Vlaamse opleidingen ‘Master of Medicine in de geneeskunde’, ‘Master of Arts in de architectuur’, ‘Bachelor in het sociaal werk’ en ‘Certificaat zorgkundige’, … We beoordelen geen competenties. NARIC-Vlaanderen vergelijkt het curriculum van de gevolgde opleiding in het buitenland met de huidige Vlaamse opleidingen van verpleegkunde in Vlaanderen en beoordeelt, volgens vastgelegde criteria en vereisten die ook voor de Vlaamse opleidingen gelden, of de buitenlandse opleiding voldoende vergelijkbaar is met de Vlaamse opleiding. De beslissing van NARIC-Vlaanderen vermeldt met welke Vlaamse opleiding de buitenlandse opleiding werd vergeleken en binnen welk studiegebied.”
Nele Breuls
NARIC-Vlaanderen in cijfers (2021)[1]
- 271 mensen vroegen de academische erkenning aan van één of meerdere buitenlandse diploma’s, samen goed voor 5.700 aanvragen.
- NARIC-Vlaanderen handelde 5.494 aanvragen af.
- 390 diploma’s werden erkend.
- 426 diploma’s van vluchtelingen werden erkend.
- 049 niveau-erkenningen werden verleend.
- 341 specifieke erkenningen werden verleend.
[1] Op basis van het jaarverslag 2021. Raadpleeg de publicaties van NARIC-Vlaanderen op www.naricvlaanderen.be/nl/publicaties.
Hoe gaat NARIC te werk?
De procedure begint bij het diploma in het herkomstland: is het een erkend einddiploma behaald aan een erkende onderwijsinstelling? Gaat het over een geaccrediteerde opleiding? NARIC-Vlaanderen onderzoekt de authenticiteit van de ingediende documenten en verifieert in de mate van het mogelijke of de betrokkene het diploma effectief behaald heeft. Ze beoordelen of de opleiding van vergelijkbaar niveau is (bachelor, master, …) en of er voldoende inhoudelijke overeenkomst bestaat tussen de programma’s. “We volgen hierbij de internationale bepalingen betreffende de erkenning van buitenlandse diploma’s vastgelegd in de Lisbon Recognition Convention. Deze internationale conventie stelt dat we een diploma moeten erkennen, tenzij er een substantieel verschil bestaat. Dit substantieel verschil moet aangetoond worden door de erkenningsinstantie. De erkenningsconventie is omgezet naar Vlaamse regelgeving.” De criteria voor wat een substantieel verschil is, liggen vast in een Besluit van de Vlaamse regering[2]: leerresultaten (essentiële opleidingsonderdelen), studieomvang, niveau (kwalificatieniveau van het buitenlands studiebewijs in de onderwijsstructuur van het hoger onderwijs) en kwaliteit van de opleiding.
Inhoudelijke check
De inhoudelijk check van het ingediende dossier gebeurt door een expert of commissie van experten uit het Vlaamse onderwijsveld die de opleidingen door en door kennen. Zij geven een gemotiveerd advies aan NARIC-Vlaanderen en duiden of het diploma als gelijkwaardig kan beschouwd worden, of dat er sprake is van substantiële verschillen. Wanneer informatie ontbreekt in het dossier kan een verkennend gesprek georganiseerd worden om ontbrekende informatie aan te vullen. Dit gesprek kan plaatsvinden in het Nederlands, Engels, Frans of met een tolk.
De inhoudelijk check van het dossier gebeurt door experts verbonden aan Vlaamse onderwijsinstellingen die de opleidingen door en door kennen
Als er geen substantiële verschillen aantoonbaar zijn (die vallen binnen de vier elementen leerresultaten, studieomvang, niveau of kwaliteit van de opleiding) verleent NARIC-Vlaanderen de gelijkwaardigheid. Wanneer er een substantieel verschil vastgesteld wordt tussen de buitenlandse opleiding en de Vlaamse opleiding wordt het diploma niet erkend. “We tonen dit substantieel verschil aan met een gemotiveerde beslissing”, zegt Nele. “Specifiek voor het onderzoek naar de gelijkwaardigheid van buitenlandse niet-EER diploma’s met ‘bachelor in de verpleegkunde’ of graduaat in de verpleegkunde HBO5 gaan we onder andere na of de opleiding de toets met de vereisten in de Europese regelgeving doorstaat.”
Het onderzoek naar de gelijkwaardigheid is telkens een individueel onderzoek. Tekorten kunnen eventueel gecompenseerd worden door relevante werkervaring. Een gelijkwaardigheid met een Vlaams diploma heeft hetzelfde civiele effect als het Vlaamse diploma waarmee het buitenlandse diploma gelijkwaardig wordt verklaard. Het is dus een juridisch bindende beslissing.
Master, bachelor of HBO5?
Soms gebeurt het dat de buitenlandse opleiding in het land zelf ingeschaald is als een bacheloropleiding, maar wanneer je de inhouden van de opleiding vergelijkt, er meer gelijkenis bestaat met de Vlaamse opleiding HBO5 verpleegkunde. “Het is onze praktijk om eerst te vergelijken met de hoogst haalbare gelijkwaardigheid”, zegt Nele. “Daarna hanteren we een watervalsysteem. Als er geen gelijkwaardigheid is met de Vlaamse bacheloropleiding in de verpleegkunde, vergelijken we met de Vlaamse opleiding HBO5 verpleegkunde. Als daar ook geen gelijkwaardigheid mogelijk is, vergelijken we met de opleiding tot zorgkundige. Dit omdat de mensen simpelweg aan de slag willen met hun diploma, en we hen zo, ook na een negatieve beslissing, soms toch meer kansen op de arbeidsmarkt kunnen geven. Zo kunnen ze toch in de zorgsector aan de slag, waar de noden groot zijn.”
Als erkenningsinstantie merkt NARIC-Vlaanderen dat er een nood bestaat aan een aangepast (verkort) opleidingstraject dat leidt tot het behalen een Vlaams diploma. Wanneer een buitenlands diploma van verpleegkunde niet academisch erkend kan worden met het Vlaamse diploma van bachelor in de verpleegkunde of HBO5 verpleegkunde, verwijst NARIC-Vlaanderen door naar de Vlaamse onderwijsinstellingen om zich bij te scholen in die domeinen waar de tekorten zich situeren.
De houders van het buitenlandse diploma hebben vaak al heel wat leerresultaten bereikt maar blijken niet altijd een goede aansluiting te vinden binnen het Vlaams (hoger) onderwijs. De onderwijsinstellingen zijn autonoom bevoegd om vrijstellingen te verlenen en een aangepast programma samen te stellen.
Procedure voor vluchtelingen
Een aanvrager met het statuut van vluchteling kan een procedure starten bij NARIC-Vlaanderen vanaf het moment dat er ten minste één bewijsstuk beschikbaar is dat de opleiding in het buitenland succesvol afgerond werd. Dit kan het diploma zijn, maar ook een voorlopig diploma, puntenlijst van het laatste jaar of een verklaring van de onderwijsinstelling. “We moeten wel in de mogelijkheid zijn om de authenticiteit van het diploma te verifiëren op de een of andere manier”, zegt Nele. “Via een bijkomende vragenlijst, zoals de vluchtelingenfiche, kan de aanvrager bijkomende informatie geven over de opleiding die gevolgd werd in het buitenland. Er kan ook een verkennend gesprek georganiseerd worden met de aanvrager. Een aanvraag voor de erkenning van het diploma bij NARIC-Vlaanderen is bovendien gratis voor wie vluchteling is.”
Voorrang sinds corona
Sinds de coronacrisis krijgen gezondheidsdossiers prioriteit bij de administratieve afhandeling door NARIC-Vlaanderen. “We deden de laatste jaren grote inspanningen om onze processen zo efficiënt mogelijk te organiseren. Toch kan de afhandeling van een dossier tot zeven maanden duren”, zegt Nele. Een aantal verschillende factoren spelen hierbij een rol. Het aantal aanvragen bij NARIC-Vlaanderen stijgt jaar na jaar en dit creëert een grote druk op de dienst. “In 2020 ontvingen we net geen 5.000 aanvragen, in 2021 waren dat er 5.700 en in 2022 stevenen we af op 6.500 aanvragen[3]. Dat is enorm veel.”
Sinds de coronacrisis krijgen gezondheidsdossiers prioriteit bij de administratieve afhandeling
Gezondheidszorgdossiers zijn steeds complexe dossiers die een grondige voorbereiding vergen om ze correct samen te stellen. “Het gaat over gereglementeerde beroepen. Verificatie van documenten is voor de gezondheidszorgdossiers essentieel. We kunnen dus niet verder tenzij we uitsluitsel hebben over de authenticiteit van de documenten. We ontvangen nog te veel dossiers die niet alle documenten bevatten die nodig zijn voor het zijn voor het onderzoek. De aanvrager kan zelf tijd winnen, door het dossier goed voorbereid in te dienen. Op dat vlak leveren onze intermediaire partners zoals het Agentschap Integratie en Inburgering zeer goed werk. We hebben een goede samenwerking. Ze bieden diplomabegeleiding aan voor mensen in een inburgeringstraject. Sinds dit jaar hebben we ook een online tool[4] op onze website die de aanvrager begeleidt bij het kiezen van de juiste procedure en aangeeft welke documenten er nodig zijn.”
[1] De Europese Economische Ruimte bestaat uit de 28 lidstaten van de Europese Unie en IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.
[2] BVR 14 juni 2013 betreffende de voorwaarden en de procedure tot de erkenning van buitenlandse studiebewijzen uitgereikt in het hoger onderwijs: data-onderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=14539
[3] Het interview werd afgenomen in november 2022.
[4] loket-naric-app.onderwijs-apps.vlaanderen.be/begeleiding