Burgerlijke aansprakelijkheid medische beroepen in de praktijk
Als verpleegkundige, loontrekkend of zelfstandig, is het nuttig om een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid medische beroepen af te sluiten. Niet omdat je er vanuit gaat dat je een fout zal maken, maar omdat een onoplettendheid soms sneller gebeurt dan je denkt. Aan de hand van twee casussen tonen we de meerwaarde van zo’n verzekering aan.
Als beroepsorganisatie nam NETWERK VERPLEEGKUNDE al in 1994 het voortouw om een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid medische beroepen te ontwikkelen specifiek voor verpleegkundigen. Een polis die ook vandaag nog gekend staat als de meest volledige en voordelige op de markt. De verzekering dekt schade aan derden, die een verpleegkundige tijdens de uitoefening van het beroep kan veroorzaken. Zowel de zelfstandig verpleegkundige, als de verpleegkundigen in zorginstellingen kunnen deze verzekering afsluiten.
Voor zelfstandigen spreekt de meerwaarde van de verzekering voor zich. De verpleegkundige in dienstverband is via de zorginstelling wel verzekerd door de werkgever, maar bij problemen, zoals een klacht van een zorgvrager of een juridische procedure, dekt de polis van NETWERK VERPLEEGKUNDE ook de rechtsbijstand. Deze verzekering dekt de schadevergoeding aan derden, als de aansprakelijkheid van de verzekerde bewezen is. Door de extra waarborg dekking voor juridische experten kan een expert je vertegenwoordigen in medische commissies. Verpleegkundigen hebben ook recht op verdediging bij schuldig verzuim, indien de opzettelijkheid wordt uitgesloten.
Aan de hand van twee casussen illustreren we hoe deze polis verpleegkundigen in 2022 concreet hielp bij een schadegeval.
Casus 1: toedienen van een gecontamineerde vaccinspuit
De feiten
Wat begon als een grap leidde tot pijnlijke gevolgen. Tijdens de vaccinatiecampagne tegen COVID-19 deed zich in een vaccinatiecentrum een prikincident voor. Een verpleegkundige spuit een vaccin in, legt de lege spuit terug bij de nieuwe vaccins die klaarliggen en voorziet deze met een etiket van een kledingketen. De volgende verpleegkundige merkt het foute etiket niet op en dient de gebruikte lege spuit toe aan een ander kind. Hij merkt de fout pas op wanneer hij de handeling uitvoert en dient vervolgens een nieuw vaccin toe. Aan de ouders legt hij niet uit waarom hun kind twee inspuitingen ontvangt.
De twee betrokken verpleegkundigen gaan na het incident meteen naar de verantwoordelijke van het vaccinatiecentrum en leggen het voorval uit. Deze tilt heel zwaar aan de feiten en verwittigt meteen de centrumverantwoordelijke en de toezichthoudende arts. De gezondheid van het kind in kwestie is voor alle betrokken partijen absolute prioriteit. Samen met de ouders wordt het kind uitgenodigd voor een gesprek. Daar wordt het voorval besproken en worden de gemaakte fouten duidelijk en eerlijk op tafel gelegd. Ze bieden ook de doorverwijzing aan naar een universitair ziekenhuis voor verdere zorgen. De ouders zijn absoluut niet te spreken over het voorval. Beide verpleegkundigen worden zware medische fouten ten laste gelegd en er volgt een melding van het incident bij het parket van Oost-Vlaanderen.
De verdediging
De verpleegkundige die de lege, gebruikte spuit toediende is verzekerd via de rechtsbijstand van de NETWERK VERPLEEGKUNDE-polis burgerlijke aansprakelijkheid voor medische beroepen. Die geldt ook wanneer je als vrijwilliger werkt in het vaccinatiecentrum. Hij neemt contact op met de beroepsorganisatie en dient op zijn beurt een klacht in voor terugvordering van imagoschade. Daar ontvangt hij geen tussenkomst voor. Wel moet hij verschijnen voor de Provinciale Geneeskundige Commissie (PGC). Die zal oordelen of er fouten begaan zijn in de wet of de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Daar helpt de verzekering hem wel bij. Hij krijgt bijstand van een advocaat verbonden aan NETWERK VERPLEEGKUNDE. Deze helpt en vertegenwoordigt hem tijdens het verhoor voor de PGC.
Het besluit
De verzekerde verpleegkundige wordt volledig vrijgesproken van de feiten die hem ten laste gelegd werden, mede door het pleidooi en de juridische bijstand die hij van de advocaat ontving.
Casus 2: zwangerschap van een psychisch ontoerekenbare patiënte
De feiten
Een team van zelfstandige verpleegkundigen houdt toezicht op de medicatie van een psychiatrisch belaste patiënte. Ze heeft een voorgeschiedenis van autisme, druggebruik en verschillende zelfmoordpogingen. De verpleegkundigen gaan maandenlang tweemaal per dag langs bij de vrouw voor toezicht op de persoonlijke hygiëne, het innemen van de medicatie en de anticonceptie met een vaginale ring. In het verleden sprak de jonge vrouw wel een duidelijke kinderwens uit.
Wanneer zich een relatiebreuk voordoet tussen de patiënte en haar partner, is de vrouw compleet ontredderd en heeft ze meerdere seksuele contacten. Ze is vaak afwezig wanneer de verpleegkundigen voor de deur staan. Op een bepaald moment raakt de vrouw zwanger. Haar moeder dient een klacht in tegen het team van verpleegkundigen voor nalatigheid. Zo zou de jonge vrouw onder meer haar voorbehoedsmiddelen niet stipt genomen hebben.
De verdediging
De zelfstandig verpleegkundige wordt door de moeder van de vrouw verantwoordelijk gesteld voor de zwangerschap van hun psychisch ontoerekenbare dochter. De verpleegkundige beslist een beroep te doen op haar rechtsbijstandsverzekering en schakelt zo de hulp in van een jurist verbonden aan NETWERK VERPLEEGKUNDE. Hier wordt niet overgegaan tot een juridisch dossier, maar wordt net ingezet op bemiddeling tussen het team van verpleegkundigen en de moeder van de patiënte.
Het besluit
Na een interventie van een professionele bemiddelaar beslist de moeder om haar klacht tegen het team van verpleegkundigen te laten vallen. Door te kiezen voor bemiddeling is een langdurige, gerechtelijke procedure vermeden.
Heb je vragen over de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering van NETWERK VERPLEEGKUNDE? Je kan steeds contact opnemen met via ledenadmin@netwerkverpleegkunde.be. Meer informatie vind je ook op netwerkverpleegkunde.be/nl/BA-verzekering.
Verder onderzoek nodig om het bestaffingsbeleid in woonzorgcentra te ondersteunen
Naar analogie van studies in ziekenhuizen rond de link tussen verpleegkundige bestaffing en kwaliteit van de werkomgeving enerzijds en het welzijn van het personeel en de kwaliteit van zorg anderzijds, voerde het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) een gelijkaardige analyse uit in woonzorgcentra. Hoewel de uitkomst ervan niet representatief is, komen een aantal interessante aspecten aan het licht. Verder onderzoek is nodig.
Uit studies op kritieke diensten bleek dat een betere bestaffing tot een hoger welzijn van het zorgpersoneel leidt. “De vraag hoe bestaffing het welzijn en het werk van het personeel in woonzorgcentra beïnvloedt, is zeer relevant”, vertelt Koen Van den Heede, senior onderzoeksexpert bij het KCE. Tijdens de COVID-19-pandemie lanceerde het KCE daarom een survey. Van de 1.550 woonzorgcentra in België werden 367 gecontacteerd, geselecteerd op basis van een gestratificeerde steekproef. De survey bestond uit twee vragenlijsten: een op instellingsniveau en een voor het personeel. Deze vragenlijsten werden volledig aangepast naar de context van woonzorgcentra en het doelpubliek werd uitgebreid, zodat naast verpleegkundigen ook zorgkundigen en paramedici betrokken waren.
Onvoldoende respons
De respons lag een stuk lager dan verwacht. Koen: “Uiteindelijk werden slechts 46 surveys op instellingsniveau voltooid[1]. Bijgevolg kunnen we geen algemene conclusies trekken. De timing midden in de coronacrisis speelde in ons nadeel. Er bestond een zekere enquêtemoeheid. Daarnaast hadden we niet overal een lokaal contactpersoon, zoals bij de ziekenhuizen. De vragenlijst bleek te uitgebreid en allicht te complex voor het doelpubliek, zeker rekening houdend met het aantal anderstalige medewerkers in woonzorgcentra.” Dat beaamt ook Rudi Logist, campusdirecteur van het WZC Dijlehof in Leuven. “Ik ben een grote voorstander van dit onderzoek. Toch merkten we dat het veel toewijding vraagt om zo’n survey correct in te vullen. Woonzorgcentra hebben een vlakke organisatiestructuur, waardoor leidinggevenden hier onvoldoende aandacht aan kunnen besteden.”
Mindset-shift nodig
Ondanks die struikelblokken komen toch interessante bevindingen naar boven. “Als we kijken naar de kwaliteit van de werkomgeving, dan hebben we het over het leiderschap, de participatie van de medewerkers in het beleid, adequate bestaffing en middelen, de visie op de kwaliteit van zorg en de samenwerkingscomponent”, zegt Koen. “Net zoals in de ziekenhuizen zien we dat in de woonzorgcentra de bestaffing en participatie slecht scoren.”
Daarnaast viel ook op dat verpleegkundigen een aantal activiteiten niet uitvoeren door tijdgebrek en tegelijk bepaalde taken opnemen die administratief of logistiek personeel even goed kunnen doen. “Hierin zit een zekere paradox”, gaat Rudi verder. “Iedereen worstelt met tijd en toch is het moeilijk bepaalde taken uit handen te geven. In onze woonzorgcentra zetten we sinds kort woonassistenten in, die de zorgteams ondersteunen in activiteiten die een zinvolle dagbesteding inhouden. De zorgteams spitsen zich hierdoor toe op zorg en de woonassistenten op het wonen en leven. De rol van verpleegkundigen in woonzorgcentra is essentieel en hun kennis rond infectiepreventie en -controle is cruciaal gebleken in de pandemie. Al is er een shift in mindset nodig, want de uitdagingen in sector, zoals personeelstekort, zijn niet min.” Taakdifferentiatie is absoluut nodig, vindt ook Koen. “Het is duidelijk dat dit verder onderzocht moet worden. We zijn dan ook blij te horen dat prof. dr. Mieke Deschodt van de onderzoeksgroep Gerontologie & Geriatrie, KU Leuven recent het Flanders Nursing Home Project (FLANH) lanceerde.”
FLANH is het eerste multicenter onderzoeksproject in Vlaanderen dat belangrijke organisatorische variabelen, zoals personeelsbezetting, skill-mix, werkomgeving en rantsoenering van zorg, en hun relatie met de uitkomsten bij zowel bewoners als zorgmedewerkers in woonzorgcentra onderzoekt. Het doel is beleid- en verbeteringstrajecten beter te ondersteunen met wetenschappelijk gefundeerde data. Het project wordt uitgevoerd met een brede groep van stakeholderorganisaties, waaronder de drie koepels van woonzorgcentra (VLOZO, VVSG, Zorgnet-Icuro), IDEWE, de Vlaamse Ouderenraad en het Agentschap Zorg & Gezondheid. De eerste resultaten worden eind 2023 verwacht.
Het volledige KCE-rapport is te vinden op: kce.fgov.be/nl/publicaties/focus-op-covid-19/een-explorative-survey-als-ondersteuning-van-het-beleid-omtrent-bestaffing-in-woonzorgcentra-en.
Meer info over FLANH vind je op: flanh.be.
[1] Op personeelsniveau werden 1.062 vragenlijsten ingevuld: 283 verpleegkundigen, 554 zorgkundigen en 225 andere zorgprofessionals.
Hoe kan de toekomst van de geestelijke gezondheidszorg eruitzien?
Tien jaar geleden werd het startschot gegeven voor hervormingen in de GGZ. Om te bepalen wat belangrijk is in de toekomst, is het essentieel om terug te blikken. Aan de hand van populatiedata formuleert prof. Ronny Bruffaerts de belangrijkste aandachtspunten voor de toekomst.
België beschikt historisch gezien over een hoog aantal psychiatrische bedden. “Neem je de data erbij, dan merk je dat die bedden voor een groot deel ingenomen worden door patiënten met een lichte pathologie, waar de vraag valt of deze per se in opname behandeld moeten worden. In 2011 zijn we begonnen die plaatsen af te bouwen”, vertelt prof. Ronny Bruffaerts. “België heeft in se een toegankelijke geestelijke gezondheidszorg – 75 procent van de hulpvragen voor psychische problemen start bij de huisarts – maar de ambulante zorg was gefragmenteerd. Met de nieuwe conventies voor psychologische zorg wordt het wel beter.”
Unmet need en overmet need
België zit met een hoge unmet need in de geestelijke gezondheidszorg: veel pathologie vindt op korte termijn geen behandeling. Uit onderzoek blijkt dat mensen het zoeken van hulp gemiddeld tien tot vijftien jaar uitstellen. Negen op de tien personen met een hulpvraag komt wel ooit bij zorgverlening terecht, maar de lange uitsteltermijn van psychische zorg heeft een hoge maatschappelijke tol. De belangrijkste redenen om geen hulp te zoeken zijn de overtuiging dat men het zelf kan oplossen (64 procent) of dat er geen probleem is (57 procent). Daarnaast houden financiële barrières (12 tot 16 procent) of stigma (7 tot 8 procent) mensen tegen.
Toch is er ook sprake van een overmet need: mensen met milde of helemaal geen pathologie die hooggespecialiseerd behandeld worden, bijvoorbeeld met medicatie. Prof. Bruffaerts: “Zowel de unmet need als de overmet need moeten omlaag en beter begrepen worden om optimale zorg te bieden.”
“Veel pathologie vindt op korte termijn geen behandeling, terwijl milde pathologie soms te gespecialiseerd behandeld wordt.”
Wachtlijsten: een paradoxaal verhaal
Prof. Bruffaerts stipt ook het thema van de wachtlijsten aan. “Natuurlijk moeten we zorgen dat er zo weinig mogelijk wachttijden zijn. We weten dat ze er zijn, maar niemand weet hoeveel. Schattingen zijn steeds vaag. Zelden wordt de vraag gesteld – laat staan beantwoord – wat echt nodig is om de zorg af te stemmen op de behoeften van onze bevolking. Uit recent populatieonderzoek (juni 2022) blijkt dat jongeren tussen 15 en 22 jaar gemiddeld op twee of drie wachtlijsten tegelijk staan. De redenering is dat je denkt dat je een grotere kans loopt om sneller zorg te krijgen door op meerdere wachtlijsten in te tekenen. Het lijkt misschien paradoxaal, maar het effect van op meerdere lijsten te staan, is misschien net het omgekeerde: elke additionele persoon op de wachtlijst verlaagt de kans op snelle(re) behandeling. Dat spanningsveld tussen persoonlijk geanticipeerd gewin en maatschappelijk beperkte middelen noemt men in de literatuur de tragedy of the commons. Al te vaak wordt ‘meer personeel’ opgeworpen als de oplossing. Uit de literatuur blijkt echter dat bijbestaffing niet leidt tot een vermindering in wachttijden, maar in betere zorg voor de patiënten die al gekend zijn. Dat wordt een hele belangrijke in de toekomst: we moeten ons behoeden voor simpele oplossingen voor langdurige, complexe problemen. Deze kwestie moet op het niveau van hulpverlener en van de organisatie aangepakt worden, ondersteund door beleid.”
“Psychische pathologie ontstaat vroeg: gemiddeld tussen leeftijd van 17 en 20 jaar oud. Eén op vier van diegenen die ooit een psychische stoornis zullen hebben, hebben deze ontwikkeld voor de leeftijd van 12 jaar.”
Belang van populatiedata
Om de geestelijke gezondheidszorg af te stemmen op wat de patiënt nodig heeft, is het essentieel om te weten hoe het met onze populatie effectief gesteld is. “De populatievisie wordt belangrijk naast de klinische visie”, zegt prof. Bruffaerts. “Dat is de shift waar we na tien jaar hervorming voor staan.” Een zogenaamde whole society approach wordt vormgegeven door data over hoe vaak een pathologie voorkomt, wanneer die ontstaat en welke socio-economische factoren die beïnvloeden. “Op jaarbasis heeft ongeveer één op de zeven volwassenen en één op de vijf minderjarigen in België een psychische stoornis. We weten dat deze stoornissen in het algemeen erg vroeg ontstaan: gemiddeld tussen 17 en 20 jaar oud. Eén vierde ontwikkelt al een pathologie voor de leeftijd van 12 tot 14 jaar. Ten slotte weten we dat ook een lage socio-economische status een risicofactor is.”
Aandachtspunten voor de toekomst
Sinds juni 2022 leidt prof. Bruffaerts de Zorgnet-Icuro-leerstoel Public Mental Health Monitor, in samenwerking met Universiteit Gent, Vrije Universiteit Brussel en Universiteit Antwerpen. “Populatiemonitoring is onontbeerlijk om onze visies af te lijnen op lange termijn”, stelt hij. Op basis van historische tendensen en recente inzichten formuleert prof. Bruffaerts drie aandachtspunten voor de toekomst van de gezondheidszorg.
1. We zullen te maken krijgen met meer externaliserende stoornissen.
Uit onderzoek blijkt dat de aard van de pathologie minder te maken heeft met leeftijd, maar wel met je cohorte (met andere woorden, het jaar waarin je geboren bent). Hoe recenter je geboren bent, hoe hoger de kans op de ontwikkeling van een psychische stoornis. Bovendien hebben jongeren vandaag meer last van externaliserende problemen, zoals eetstoornissen, automutilatie, binging, suïcidaliteit, … De vaakst voorkomende problematieken in de geestelijke gezondheidszorg zullen dus wellicht wijzigen: is de geestelijke gezondheidszorg goed aangepast aan het veranderde profiel van emotionele problemen?
2. We moeten (vroeger) interveniëren in andere contexten dan de hulpverlening.
In 50 procent van de gevallen ontwikkelt een persoon een stoornis voor de leeftijd van 17 tot 20 jaar, 25 procent van de populatie ontwikkelt pathologie voor de leeftijd van 12 tot 14 jaar. Daaruit volgt de vraag: kunnen we interveniëren op scholen? Enerzijds om de stoornis op te pikken om de patiënt naar de juiste zorg te leiden, anderzijds om interventies en preventie te voorzien op klasniveau. Dat tweede zal een omdenken vragen binnen het onderwijs.
3. De toeleiding naar de zorg moet beter.
Uit eerder onderzoek blijkt dat mensen het zoeken van hulp gemiddeld tien tot vijftien jaar uitstellen. De maatschappelijke kost van het uitstelgedrag is groot. Onderzoek uit juni 2022 stelt dat jongeren nog niet vaker hulp zoeken dan twintig jaar geleden. We moeten streven naar een community of care of nurturing society; een maatschappij van geïntegreerde zorg en continuïteit van de zorg.
Voor meer info kan je de publicatie ‘De mythes voorbij’ raadplegen: www.zorgneticuro.be/publicaties/de-mythes-voorbij-het-public-health-perspectief-als-leidraad-bij-hervormingen-de
Doodgewoon praten over de dood
Nabestaanden worden vaak te weinig of te laat betrokken en geïnformeerd over hoe een natuurlijk stervensproces verloopt. Hierdoor ontstaan misverstanden en frustraties tussen zorgvrager, zorgverlener en naasten. Het is belangrijk dat de zorgverlener het voortouw neemt in het geven van informatie omtrent het stervensproces. Nalatigheid in deze informatieoverdracht is voornamelijk te wijten aan de aanwezigheid van therapeutische hardnekkigheid en het bestaan van een taboe rond praten over de dood.
Context
Er is nood aan een educatief instrument dat inzet op het informeren van naasten wat betreft de laatste levensfase. De gebruiker kan zo evidencebased kennis vergaren over het thema en dit inzetten in de praktijk. Inzicht in de potentiële symptomen, behandelingen en hulpmiddelen creëren een sfeer waarbij naasten in staat zijn om het stervensproces zelf in handen te nemen en op een eigen tempo te ontdekken.
Methode
Om een antwoord te bieden op de noden van het werkveld zijn steekkaarten ontwikkeld. Deze beschrijven de meest voorkomende symptomen tijdens de stervensfase, waarbij inbreng van een naaste de zorgkwaliteit positief beïnvloedt. Deze symptomen zijn: droge mond, angst, reutelen, benauwdheid, koorts, delier, jeuk, vocht en voeding, decubitus, de hik, pijn en transpireren. Bij ieder thema komt de kernvraag ‘Wat kan ik voor mijn naaste betekenen?’ aan bod. Daarbij wordt extra informatie vermeld die een meerwaarde kan bieden voor naaste en zorgvrager.
Er is een webapplicatie ontwikkeld om de steekkaarten verder te ondersteunen. Zo beschikt iedere kaart over een QR-code. Het inscannen van deze code stuurt de gebruiker naar de app, waar ook educatieve filmpjes, hulpdocumenten en externe links terug te vinden zijn.
Resultaten
Het idee van de waakdoos diende als inspiratie om dit concept om te zetten in de praktijk. Hierbij was het belangrijk om deze tools op een laagdrempelige manier aan te bieden aan familie en naasten. Daarom werd gekozen voor twee dozen: één doos die gegeven wordt voor het overlijden en één na het overlijden. Deze worden respectievelijk de ‘comfortdoos’ en ‘troostdoos’ genoemd.
De comfortdoos bestaat uit twee delen: het ‘basisdeel’ en ‘persoonlijk deel’. Het basisdeel omvat onder meer sfeervolle lampjes, een kleine BT-speaker met USB, een digitale fotokader, ontspannende literatuur, educatieve boeken, een kunstplant, zakdoekjes, spelkaarten, een kersenpitkussen, de ontwikkelde steekkaarten en het document ‘persoonlijke productenlijst’. Bovenstaande inhoud wordt in een unieke doos bewaard. Het uitzonderlijke ontwerp en het duurzame hout waaruit het vervaardigd is, maakt de doos uniek. Het is zodanig ontworpen dat het over een nachtkastje past, zodat de doos niet van het nachtkastje valt. Ook beschikt de bovenkant van de doos over een verhoogde rand. Dit maakt het uitstallen van producten op de doos zonder vallen mogelijk.
Het persoonlijk deel bevat producten zoals etherische oliën, aromaten, … Hierbij is de persoonlijke productenlijst van groot belang. Dit geeft de naasten de mogelijkheid om zelf de inhoud van de doos samen te stellen.
Eenmaal de zorgvrager is overleden, krijgt de familie de troostdoos overhandigd. Deze doos bevat elementen om het afscheid dragelijker te maken en de laatste herinneringen te bewaren. Zoals een zakje om een pluk haar of overgebleven juwelen van de overledene te bewaren, alsook de mogelijkheid om een vingerafdruk van de geliefde te maken en mee te nemen naar huis. Bovenstaande, inclusief troostende teksten en muziek, creëren een intieme sfeer waarbij naasten in alle rust en schoonheid afscheid kunnen nemen van hun geliefde.
Conclusie
De steekkaarten en webapplicatie bieden evidencebased informatie voor zowel de meer als minder digitaal onderlegde gebruiker. Via de comfortdoos en troostdoos wordt informatie gedeeld, worden misverstanden gestaafd en wordt de mogelijkheid aangeboden om zowel zinvol als actief aan de slag te gaan als naaste tijdens de laatste levensfase.
Pieter D’Oosterlinck, Simon Eeckhout, Margot Everaert, Héléna Depuydt, Amandine Gheysen en Marie Esselen studeerden op 30 juni 2022 af als bachelor verpleegkundigen aan de Arteveldehogeschool Campus Kantienberg. Voor hun bachelorproef ‘Doodgewoon praten over de dood ‘ onderzochten ze welke informatie en tools nodig zijn om zorgverleners, -vragers en naasten te begeleiding in het natuurlijk stervensproces.
20 jaar wet Patiëntenrechten: de uitdagingen van toen en nu
De wet “Rechten van de Patiënt” bestaat inmiddels twintig jaar. De overtuiging dat zo’n wet nodig is leefde toen sterk. Ook vandaag nog. Samen met professor emeritus Herman Nys kijken we naar het ontstaan van de teksten. Met Thomas Deloffer, beleidsmedewerker van het Vlaams Patiëntenplatform en met Willeke Dijkhoffz, lid van de commissie Rechten van de Patiënt voor NETWERK VERPLEEGKUNDE, blikken we vooruit naar de updates die moeten gebeuren om de wet klaar te maken voor het hedendaagse en toekomstige zorglandschap.
In juli 2001 start Herman Nys, professor medisch recht aan de KU Leuven, samen met de toenmalige minister van Volksgezondheid Magda Aelvoet en haar kabinetschef Manu Keirse de eerste teksten op voor de wet “Rechten van de Patiënt”. Het is een sobere wet, waar de essentie en belangrijkste principes klaar en duidelijk in staan zonder lange bepalingen. In augustus 2002 wordt de wet gestemd en goedgekeurd. Een recordtijd? “Dat zou ik niet zeggen, maar het klopt dat het snel gegaan is”, zegt professor Nys. “Er was een breed draagvlak waardoor er constructief overlegd kon worden. Iedereen was het er mee eens dat er een wet moest komen, alleen de invulling lag soms anders. Met de wet zijn we trouwens verder gegaan dan het regeerakkoord voorschreef. Daarin was sprake van een charter, maar dat is niet bindend. Een wet is dat wel.”
De wetteksten bevatten algemene beginselen die op dat moment internationaal aanvaard werden door de Raad van Europa. Ook de Nederlandse patiëntenrechtenwet uit 1993 diende als inspiratiebron om een gelijkaardige wet volgens de Belgische context op te stellen. “Een wet moet voor iedereen begrijpelijk zijn. Al moet die ook jargon bevatten, want een wet staat niet op zichzelf. Die past zich in binnen een rechtssysteem. Daarom moet je duidelijke termen gebruiken en zoeken naar een evenwicht tussen toegankelijkheid en correctheid”, licht professor Nys toe. “Ons doel was van in het begin duidelijk: zekerheid scheppen met een juridisch kader. Wat zijn de rechten en plichten van de zorgvrager en de zorgverlener in de vertrouwensrelatie die ze aangaan. We gingen niet uit van conflicten, wel van verduidelijken wat al bestond.”
Participerende patiënt
Veel fundamentele wijzigingen zijn er in die twintig jaar niet gebeurd, wel enkele kleine aanpassingen. Zoals artikels 8/1 en 8/2 waarin staat dat de beroepsbeoefenaar de patiënt informeert over de verzekeringsdekking, beroepsaansprakelijkheid en de vergunnings- of registratiestatus. “Die wijziging kwam er door een Europese richtlijn voor patiënten die grensoverschrijdende zorg krijgen”, zegt de professor. “Vandaag is de wet klaar voor een grondige update. De patiënt werd in 2002 nog omschreven als de natuurlijke persoon aan wie gezondheidszorg wordt verstrekt, al dan niet op eigen verzoek. Dat is een zeer passieve beschrijving. Vandaag participeert de patiënt in het zorgtraject. Dat zit enigszins vervat in de toestemming na informatie, maar ook hier is de opvatting eerder passief.”
Met die laatste stellingen is het Vlaams Patiëntenplatform het helemaal eens. “De wet is toe aan dringende aanpassingen. De gezondheidszorg evolueert razendsnel en we leven in een andere tijdsgeest waar met de patiënt wordt gesproken in plaats van over de patiënt”, zegt beleidsmedewerker Thomas Deloffer. “De wet hertekende in 2002 de verhoudingen tussen zorgverlener en patiënt in de zin dat de patiënt meer inspraak kreeg in zijn gezondheidszorg. Dat beschouwen patiënten als een onderdeel van kwaliteitsvolle zorg. Neem nu de rechten waarbij de patiënt alle informatie moet ontvangen om inzicht te krijgen in zijn gezondheidstoestand en de vermoedelijke evolutie ervan en het recht op geïnformeerde toestemming. Het is pas wanneer een patiënt over alle informatie beschikt dat deze een geïnformeerde keuze kan maken over wat voor hem de beste zorg is.”
“De patiënt was in 2002 nog een passieve patiënt, vandaag participeert hij in het zorgtraject.”
Willeke Dijkhoffz doceert, naast haar functie als CEO van GZA, medisch recht en ethiek aan de AP Hogeschool, en is voor NETWERK VERPLEEGKUNDE lid van de Federale commissie Rechten van de Patiënt. In 2004 was zij de eerste Nederlandstalige federale ombudspersoon rechten van de patiënt. “De rechten van de patiënt zaten tot dan verspreid in diverse regelgeving en rechtspraak en werden grotendeels door de wet gebundeld”, zegt ze. “Toen waren zorgverleners wat op “de tenen” getrapt. ‘We doen dit allemaal al’, vonden ze. Nu vinden ze het vanzelfsprekend dat de wet er is. Vandaag stel ik me vooral de vraag: kwaliteitsvolle zorg, wat is dat? Het is een containerbegrip dat meer geconcretiseerd moet worden binnen het huidige en toekomstige zorglandschap, mede gekaderd met andere regelgevingen zoals bijvoorbeeld de Kwaliteitswet.”
Zorg is niet langer een-op-een
De patiëntenrechtenwet biedt een stevige, nuttige en relevante basis waar verder op gewerkt kan worden. Vooral de aandacht voor multidisciplinaire zorgteams moet ingeschreven worden. “Relaties in de zorg zijn nu minder individueel dan twintig jaar geleden”, zegt professor Nys. “Hoe gaat de wet om met dat multidisciplinair team. De juridische context gaat vandaag uit van een-op-een relatie met een welbepaald iemand. We schreven de wet toen ook vanuit iemand die tijdelijk de rol van de patiënt opneemt. Voor chronisch zieken was toen nog geen aandacht. Dat verklaart ook de passieve omschrijvingen.”
Ook e-health en geïntegreerde zorg zitten nog niet in de teksten verwerkt. Thomas Deloffer haalt het voorbeeld van het Multidisciplinair Oncologisch Consult (MOC) aan. “Een team werkt samen met de patiënt en zijn zorgcontext aan de beste zorgverlening. Die evoluties en nieuwe soorten van zorgverlening moeten ondersteund worden door de wet.” “Zorg is nog vaak te versnipperd”, vindt ook Willeke Dijkhoffz. “Een belangrijke toevoeging kan zijn dat de patiënt recht heeft op holistische, geïntegreerde en multidisciplinaire zorg. Zorg komt veelal niet van één hulpverlener, maar is vaak het resultaat van een geheel team.”
Naleving in de praktijk
Naar aanleiding van de twintigste verjaardag van de wet patiëntenrechten deed het Vlaams Patiëntenplatform een bevraging[1] in december 2021 en januari 2022 bij 691 respondenten. Ze gingen na hoe het gesteld was met de bekendheid en de naleving van de rechten in de praktijk in het afgelopen jaar. Zo blijkt dat 20 procent van de respondenten de wet niet kent. Al kon 98 procent van hen wel minstens één patiëntenrecht opnoemen. In 2017 had de bevraging hetzelfde resultaat. Hier moet dus verder op ingezet worden om de wet verder bekend te maken bij zowel zorgverleners als bij patiënten.
In 2021 vroeg 4 op 10 inzage, daarvan had 1 op 5 moeilijkheden door fouten, lange wachttijden of kwijtspelen van het dossier.” “Nog een opvallende vaststelling is een anomalie in de wet rond het inzage na overlijden van een minderjarige patiënt. Als ouder heb je het recht tot inzage in het medisch dossier van je minderjarig kind, maar wanneer je kind komt te overlijden dan moet je plotseling als ouder motiveren waarom je het medisch dossier wenst op te vragen. Dat is zeer zwaar voor de nabestaanden en is een anomalie die rechtgezet moeten worden bij een volgende wetswijziging.”
“Veel rechten oefen je als verpleegkundige instinctief uit vanuit je beroepsethiek.”
Er werd ook gepolst naar de naleving van de wet. Dan ziet het Vlaams Patiëntenplatform dat geen één recht volledig werd nageleefd in het afgelopen jaar. “Wanneer we kijken naar het recht op een kwaliteitsvolle zorgverlening, werd dat bij 24 procent van de respondenten niet nageleefd”, zegt Thomas. “Voor het recht op geïnformeerde toestemming was dit 15 procent en wanneer we kijken naar het recht op vrije keuze van een zorgverlener 13 procent. Ook voor bijna alle andere rechten opgenomen in de wet, lag het niet-nalevingspercentage rond deze grootorde of zelfs nog hoger. We stellen daarnaast helaas ook vast dat veel zorgverleners patiëntenstops invoeren door de hoge werkdruk. Dat brengt onder andere het recht op vrije keuze van de zorgverlener, maar ook het recht op kwaliteitsvolle dienstverlening, in het gedrang.”
En de zorgverleners?
Professor Nys herinnert zich dat verpleegkundigen in de begindagen van de wet wat overrompeld waren. Hun relatie met de patiënt kreeg plots een wettelijke dimensie. “De rechten van de patiënt werden plichten voor de verpleegkundige, maar ook patiënten hebben plichten. Die moet zijn medewerking verlenen als hij kwalitatieve zorg wil ontvangen”, licht de professor toe. “Daarom hebben we er steeds op gelet dat de vertrouwensrelatie centraal bleef staan en niet gejuridiseerd werd. Het mocht geen bureaucratisch contract worden zoals tussen een huurder en verhuurder. De overeenkomst gebeurt in de praktijk vaak impliciet en mondeling, of zelfs stilzwijgend of via lichaamstaal. Als de verpleegkundige bloed wil prikken en jij rolt je mouw op en steekt je arm uit, dan is dit ook toestemmen. Enkel op aanvraag wordt iets op papier gezet.”
Omdat de vertrouwensrelatie te allen tijde behouden moest worden, legt de wet vandaag ook geen sancties op. Volgens professor Nys zijn sancties afdwingbaar via andere rechtssystemen zoals het strafwetboek. Al knelt daar volgens het Vlaams Patiëntenplatform het schoentje. “Het klachtrecht verloopt via bemiddeling. Volgens onze bevraging weet 55 procent van de respondenten niet waar ze terecht kunnen”, zegt Thomas. “In een ziekenhuis kan je je nog makkelijk informeren, maar veel patiënten weten niet waar ze terechtkunnen met een klacht over de eerstelijnszorg. Bemiddeling is voor een zorgvrager vaak ook niet voldoende, zeker wanneer de zorgverlener niet wil instappen in deze bemiddelingsprocedure. We pleiten dat bemiddeling steeds de eerste keuze is en blijft, maar door sancties in de wet te verankeren hou je een stok achter de deur. Want wat zijn rechten zonder dat je die kan afdwingen in de praktijk? Dat hoeft niet via een rechtbank, maar eventueel via een laagdrempelige instantie zoals een commissie.”
“Een belangrijke toevoeging kan zijn dat de patiënt recht heeft op holistische, geïntegreerde en multidisciplinaire zorg.”
Een bemiddeling is geen behandeling van een klacht, dat vindt ook Willeke. “Toch geloof ik dat, zeker binnen een ziekenhuiscontext, je met bemiddeling veel meer bereikt. Dat is een interactie binnen een bepaalde context, maar daar heb je concrete competenties voor nodig en het vraagt tijd. Als bemiddelaar moet je vooral goed kunnen connecteren met de patiënt, maar ook met de betrokken hulpverleners. Een schriftelijke klachtenafhandeling kan, maar dan dring je niet door naar het verhaal dat erachter schuilt. Ook in de eerstelijnszorg moet werk gemaakt worden van zo’n nabij orgaan waar professioneel bemiddeld in plaats van geoordeeld kan worden. De wet heeft mijn inziens vooral een uitdaging in het zich voldoende duidelijk verhouden tot andere wetgevingen en instanties, zoals de GDPR-wet, de Kwaliteitswet, de euthanasiewet, bewindvoering, het Fonds Medische Ongevallen, … Zorgverleners hebben het daardoor vaak moeilijk om te weten wat wel en niet mag. Zoals het delen van informatie, het juist kaderen van welke rollen personen hebben en in welk kader, zoals bijvoorbeeld de vertrouwenpersonen. Die een-op-een relaties tussen patiënt en zorgverlener moeten ook meer vertaald worden op vlak van gegevensdeling in bredere context tussen diverse hulpverleners. In mijn opleiding tot verpleegkunde, heb ik altijd geleerd dat je als verpleegkundige ook wat de advocaat van je patiënt bent. Je vertaalt namelijk zaken op maat van je patiënt, je bent de connectie met het zorgteam en je neemt een coördinerende rol op. Ook daar moet rekening mee gehouden worden. Instinctief oefen je die rechten vaak onbewust al uit vanuit je een juiste beroepsethiek als verpleegkundige.”
Toekomstplannen
Wat nu de volgende stappen zijn? Volgens het Vlaams Patiëntenplatform is het klachtrecht een prioriteit. Misschien moet er ook gekeken worden naar een uitbreiding van de artikels. “De respondenten van onze bevraging deden heel wat suggesties die de moeite waard zijn om te onderzoeken. Zoals rechten rond bezoek, efficiënte samenwerking tussen zorgverleners, een waardig levenseinde, doelgerichte zorg, … Trek lessen uit de covidpandemie en bereid de wet voor op de toekomst”, zegt Thomas. In de commissie wordt intussen gewerkt aan enkele voorstellen en adviezen. “Zo heeft de voorzitter van de commissie, Tom Goffin, de wet al terecht becommentarieerd vanuit een ambitie om meer van patientenrechten te evolueren naar patiëntenwaarden zoals kwaliteit, innovatie en participatie”, besluit Willeke.
[1] Vlaams Patiëntenplatform, 20 jaar wet patiëntenrechten: wat valt er al te vieren?! Een evaluatie van de bekendheid, waarborging en afdwingbaarheid. Mei 2022.
Professor emeritus Herman Nys
Thomas Deloffer
Willeke Dijkhoffz
De rechten van de patiënt
- Ontvangen van een kwaliteitsvolle dienstverstrekking
- Vrij kiezen van de beroepsbeoefenaar
- Geïnformeerd worden over zijn gezondheidstoestand
- Vrij toestemmen in een tussenkomst, met voorafgaande informatie
4 bis. Vernemen of de beroepsbeoefenaar verzekerd is en gemachtigd is om zijn beroep uit te oefenen - Kunnen rekenen op een zorgvuldig bijgehouden patiëntendossier, met mogelijkheid tot inzage en afschrift
- Verzekerd zijn van de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer
- Neerleggen van een klacht bij een ombudsdienst
Borstkanker treft 1 op 9 vrouwen voor de leeftijd van 75 jaar
Een gesprek met Patrick Martens, directeur van het Centrum voor Kankeropsporing, en Koen Van Herck, arts-expert screeningsprogramma’s bij het Kankerregister.
Het bevolkingsonderzoek borstkanker geeft vrouwen van 50 tot en met 69 jaar de kans om elke twee jaar een kwaliteitsvolle screeningsmammografie te laten nemen. Qua dekking door mammografie scoort België redelijk goed en zitten we in de middenmoot in vergelijking met andere Europese landen. Het percentage gescreende vrouwen verschilt licht tussen de Belgische gewesten.
Preventie is in België een regionale bevoegdheid en dus zijn de programma’s voor borstkankerscreening regionaal georganiseerd: in Vlaanderen door het Centrum voor Kankeropsporing (CvKO), in Brussel door BruPrev en in Wallonië door het Centre Communautaire de Référence (CCR). Naast deze georganiseerde bevolkingsonderzoeken vinden ook opportunistische borstkankerscreenings plaats. Dit is wanneer een arts buiten het bevolkingsonderzoek een mammografie voorschrijft bij een vrouw zonder klachten. De totale dekking qua borstkankerscreening verschilt niet al te veel tussen de gewesten, al scoort Vlaanderen iets beter dan Brussel en Wallonië (zie tabel).
Percentage gescreende vrouwen | Bevolkingsonderzoek | Diagnostische mammografie (echte diagnose of opportunistische screening) | Totaal |
Brussels Gewest | ± 11 % | ± 42 % | ± 53 % |
Vlaams Gewest | ± 50 % | ± 15 % | ± 65 % |
Waals Gewest | ± 6 % | ± 47 % | ± 53 % |
Bron: Intermutualistisch Agentschap, IMA Atlas: https://atlas.ima-aim.be/databanken/?rw=1&lang=nl (geraadpleegd op 12/09/2022)
Grondige kwaliteitscontrole
In het Brusselse en het Waalse Gewest liggen de opportunistische screenings beduidend hoger dan in het Vlaamse Gewest. Dit is historisch te verklaren: vroeger waren alle screenings opportunistisch. In Brussel en Wallonië is die gewoonte gebleven, terwijl in Vlaanderen veel vrouwen zijn overgestapt naar de georganiseerde screening. Het grote verschil tussen een opportunistisch en bevolkingsonderzoek is de manier van opvolging en kwaliteitscontrole.
Bij het bevolkingsonderzoek worden zowel de betrokken artsen als de gebruikte toestellen onderworpen aan regelmatige controles van strenge kwaliteitscriteria. Ook gebeurt steeds een tweede lezing van elke mammografie door een centraal, onafhankelijk team van radiologen. Een mammografie binnen het bevolkingsonderzoek is gratis voor de vrouw en kan alleen om de twee jaar. Door de doorgedreven kwaliteitscontrole worden in Vlaanderen slechts 2 tot 5 procent van de deelneemsters doorverwezen voor verder onderzoek. Daardoor wordt onnodige onrust vermeden. Bij een opportunistische screening bepaalt de arts de frequentie van onderzoeken – dit leidt tot mogelijke overscreening – en wordt remgeld betaald. Ook is er geen verplichte tweede lezing en worden niet noodzakelijk dezelfde kwaliteitseisen gesteld.
In vergelijking met andere Europese landen bevindt België zich in de middenmoot. Vooral Nederland en Noord-Europese landen hebben een grotere dekkingsgraad (> 75%). De groep Belgische vrouwen die geen enkele screening deed in de laatste veertien jaar is dezelfde voor de drie gewesten, namelijk zo’n 15 procent. De drempel tot deelname is voornamelijk groter voor mensen in een sociaaleconomisch lagere klasse, mensen met een migratieachtergrond, met gezondheidsproblemen of met een beperking. Communicatie en cultuur spelen hierin een rol, alsook de toegankelijkheid van de eenheden. Deze mensen hebben behoefte aan een meer persoonlijke, individuele aanpak. Hierbij kunnen zorgverleners een belangrijke rol spelen om mee te sensibiliseren, aangezien zij vaak als vertrouwenspersoon optreden en ze dichter bij de persoon staan.
Meer informatie en video’s vind je op borstkanker.bevolkingsonderzoek.be.
Cijfers over borstkanker vind je op kankerregister.org.
Bronnen:
- bevolkingsonderzoek.be/nl
- Stichting Kankerregister (BCR). Cijfers over kanker, en Cancer Fact Sheets, Stichting Kankerregister, Incidentiejaar 2020, Brussel 2022. Zie https://kankerregister.org/Cijfers_over_kanker (geraadpleegd op 12/09/2022)
Verpleegkundige in de huisartspraktijk: proactieve zorg voor iedereen in de eerstelijn
De huisartspraktijken staan onder druk door een verschuiving van intramurale zorg naar de eerstelijnszorg. Huisartsen hebben nood aan ondersteuning en meer en meer wordt gedacht aan taakdelegatie en de integratie van verpleegkundige competenties in de huisartspraktijken.
De COVID-19-pandemie, de toename van het aantal patiënten binnen de chronische zorg en de noodzaak aan meer preventie heeft een aanzienlijke taakverzwaring in de huisartspraktijk tot gevolg. Daarnaast neemt het aantal huisartsen af en komen er meer duo-, groeps- of forfaitaire praktijken. Om de zorgkwaliteit te garanderen is een doelgerichte en vaak protocollaire aanpak nodig.
Integreren van verpleegkundige competenties
In 2016 ging het postgraduaat verpleegkundige in de huisartsenpraktijk (VIHP) van start. Het was een samenwerking tussen de vakgroep Verpleeg- en Vroedkunde, het Centrum Huisartsengeneeskunde van de Universiteit Antwerpen en de hogescholen Artesis Plantijn, Karel de Grote Hogeschool en Thomas More, Domus Medica en met financiële steun van de stad Antwerpen en de provincie Antwerpen.Intussen behaalden meer dan 120 verpleegkundigen het getuigschrift en werkt de meerderheid in huisartsenpraktijken. Het programma focust op het inzetten en ontwikkelen van specifieke verpleegkundige klinische en organisatorische competenties en vaardigheden binnen de huisartsenpraktijk.
De verpleegkundige werkt actief en autonoom in samenwerking met huisarts(en) en met oog op efficiënte en effectieve praktijkorganisatie voor wat betreft preventie, chronische zorg en psychosociaal welzijn. De verpleegkundige concentreert zich op het patiëntniveau met aandacht voor de specifieke context en op het populatieniveau van de praktijk. De opleiding voorziet in 240 uur klinische praktijk in een huisartsenpraktijk. De verpleegkundige werkt dan een syntheseproject uit. Dit project wil de kwaliteit van zorg verbeteren en borgen op basis van klinische richtlijnen of een verbetercyclus van een organisatorisch proces.
Integreren van verpleegkundige competenties
Een eerste overzicht van de zes academiejaren toont aan dat onderwerpen zoals de opvolging van diabetes en chronische nierinsufficiëntie behandelen en preventie in het algemeen ruim aan bod kwamen. Andere topics waren vaccinatiebeleid, preventieconsult rond SOA en SOI, baarmoederhalskankerscreening, astma en COPD, INR-opvolging, valpreventie, proactieve aanpak van kwetsbare ouderen met chronische aandoeningen en geriatrisch assessment. Een bijzonder synthesewerk was het uitwerken van een verpleegkundig triageconsult als antwoord op de probleemstelling van de vrije raadpleging in de huisartsenpraktijk . Een syntheseproject rond implementatie van voorafgaande zorgplanning in de huisartsenpraktijk maakte dit delicate thema zichtbaar in een solopraktijk. Opmerkelijk was het synthesewerk over het uitwerken en communiceren van een gedragen missie en visie, met een duidelijk stappenplan en verbetertraject om dit te bereiken binnen een praktijk in groei en vernieuwing.
Tijdens de klinische praktijk biedt de opleiding coaching om de verpleegkundige te integreren in de praktijk. Zorgsubstitutie en taakdelegatie naar een verpleegkundige is mogelijk, al vraagt dit inspanning van het hele team. Wanneer het project slaagt, kan een verpleegkundige heel wat voordelen bieden in de huisartspraktijk. De huisarts spitst zich zo meer toe op de kerntaken en de gestructureerde, interdisciplinaire samenwerking komt de zorgkwaliteit ten goede. “We kijken vanuit een andere bril waardoor we bijkomende info verkrijgen die waardevol is in de behandeling”, klinkt het bij een verpleegkundige. “Onze verpleegkundige huisbezoeken geven een andere kijk op de zorg en de noden van de patiënt. Vaak vertellen patiënten andere dingen die ze niet aan de arts vertellen. Ze beschouwen ons als laagdrempelig en vertellen net dat ietsje meer.” Ook huisartsen zijn positief: “Door samen te werken met verpleegkundigen ben ik rustiger geworden en dat heeft ook effect op de patiënten. Ik geloof opnieuw in de groei van de praktijk. Het is een meerwaarde en we verkregen een kwaliteitsverbetering en ontzorging.”
Peter Van Bogaert1,2, Lucky Botteldooren2, Roy Remmen3 , Anita Jorens4
- Hoogleraar Centre for Research and Innovation in Care, Vakgroep Verpleegkunde en Vroedkunde, Universiteit Antwerpen
- Coördinator postgraduaat “verpleegkundige in de huisartsenpraktijk”, Universiteit Antwerpen
- Huisarts, hoogleraar, Centrum Huisartsgeneeskunde, Vakgroep Family Medicine and Population Health, Universiteit Antwerpen
- Onderwijsondersteuner postgraduaat “verpleegkundige in de huisartsenpraktijk”, Universiteit Antwerpen
Een windje kan geen kwaad
Ieder van ons zou dagelijks gemiddeld tien tot twintig windjes laten. Winderigheid of flatulentie is dus niets om je voor te schamen. En toch doen we dat vaak. Tijd dus om uit te klaren waar dit natuurlijke proces in ons lichaam vandaan komt. En – nog beter – wat je eraan kan doen.
Wat is winderigheid?
Mensen happen dagelijks lucht binnen tijdens het eten of drinken. Daarnaast produceren onze darmbacteriën ook lucht wanneer ze voedingsstoffen afbreken. Bij dat proces komen gassen vrij, gemiddeld zo’n twee liter per dag[1]. En die gassen moeten ergens naartoe. Winderigheid is dus een volkomen natuurlijk proces in ons lichaam. Toch kan het ongemakken veroorzaken, zeker wanneer je de winden probeert in te houden. De ophoping van dat gas kan leiden tot een opgeblazen gevoel, krampen of een rommelige buik. Of gênante houdingen in sociale situaties.
Wat zijn de oorzaken?
Je kan flatulentie koppelen aan het eten of drinken van bepaalde voedingsmiddelen. Denk maar aan wit brood, frisdranken, zuivelproducten of bepaalde groenten zoals uien, bonen en kolen. Ook stress kan een rol spelen, net zoals te snel eten, veel praten tijdens het eten, niet goed kauwen, drinken met een rietje en roken. Eet dus rustig, praat niet met een volle mond en zit goed rechtop. Zo hap je minder lucht.
Waar komt de geur vandaan?
Het geproduceerde gas moet een uitweg vinden. Door de bewegingen van onze darmen ontstaat een grotere gasbel die moet ontsnappen. Vaak is dat subtiel en wordt het zelfs niet opgemerkt, soms komt er een ongelukkig geluidje en een geurtje aan te pas. De gassen in onze darmen hebben nochtans geen geur. Onze voeding en de zwavelverbindingen die het veroorzaakt in onze darmen, bepalen of een wind stinkt of niet. Een zure geur komt van een teveel aan koolhydraten, een ietwat rotte geur door teveel dierlijke eiwitten. Laten vegetariërs dan minder winden? Niet meteen. Plantaardige voeding is namelijk moeilijker voor onze darmen om te verteren.
Moet je meer of minder vezels eten?
Vezels zijn belangrijke bouwstoffen voor je lichaam. Ze houden je spijsvertering, je darmen en je bloedsuiker op punt. Het zijn voedingsstoffen die onverteerd bij je dikke darm aankomen en waar de bacteriën in je darm mee aan de slag gaan. Dit kan gas creëren. Zeker wanneer je plots meer vezels gaat eten. Al is dat zeker geen reden om vezels te schrappen uit je voeding. De Hoge Gezondheidsraad in België stelt minimaal 25 gram vezels per dag voor. Om cardiovasculaire aandoeningen, diabetes type 2, obesitas, bepaalde kankers en risico’s op infecties en ontstekingsziektes te beperken wordt zelfs 30 gram per dag aangeraden.
[1] https://www.gezondheidenwetenschap.be/gezondheid-in-de-media/wat-kan-je-doen-tegen-overdreven-winderigheid#article-detail-wrapper
Hoe ziet onze workforce in de toekomst eruit?
Zullen de zorgnoden van de bevolking in de toekomst nog wel in balans zijn met het aantal verpleegkundigen? Een rapport van de Planningscommissie van het medisch aanbod schetst de situatie voor 2043. De berekening werd gemaakt voor alle actieve verpleegkundigen en voor vier specifieke sectoren: ‘ziekenhuis’, ‘woonzorgcentrum’, ‘thuisverpleging’ en ‘maatschappij en gezondheid’.
Als uitgangspunt voor de toekomstprojecties in het rapport van de Planningscommissie werden de historisch geobserveerde trends[1] gehanteerd. Het aanbod aan verpleegkundigen houdt rekening met het aantal actieve verpleegkundigen, de instroom en de uitstroom. De zorgconsumptie is gebaseerd op het aantal individuen, op de structuur van de bevolking (leeftijdscategorie en geslacht) en op de gegevens van de ziekteverzekering.
In het rapport wordt gekeken naar het totale aantal verpleegkundigen, de absolute dichtheid en de gewogen dichtheid. De gewogen dichtheid biedt bijzonder interessante info, want dat cijfer geeft niet enkel een beeld van hoe het aantal zorgverleners evolueert ten opzichte van het bevolkingsaantal, maar toont ook aan hoe het aantal zorgverleners evolueert ten opzichte van de veranderende zorgconsumptie van deze bevolking.
Totaal aantal verpleegkundigen | Absolute dichtheid per 10.000 inwoners | Gewogen dichtheid per 10.000 inwoners | |||||||
‘18 | ‘43 | % | ‘18 | ‘43 | % | ‘18 | ‘43 | % | |
Alle actieve verpleegkundigen | 76.707 | 97.967 | +28 | 113,57 | 132,05 | +16 | 113,57 | 104,69 | -8 |
Sector Ziekenhuis | 46.862 | 56.790 | +21 | 69,38 | 76,55 | +10 | 69,38 | 68,12 | -2 |
Sector Woonzorgcentrum | 14.258 | 19.580 | +37 | 21,11 | 26,39 | +25 | 21,11 | 16,00 | -24 |
Sector Thuisverpleging | 14.849 | 21.160 | +43 | 21,98 | 28,52 | +30 | 21,98 | 23,12 | +5 |
Sector Maatschappij en Gezondheid | 3.005 | 3.709 | +23 | 4,45 | 5,00 | +12 | 4,45 | 4,97 | +12 |
Deze tabel geeft een overzicht van de evoluties voor alle actieve verpleegkundigen enerzijds en vier sectoren anderzijds. De cijfers gelden voor de Vlaamse Gemeenschap.
Conclusies
Kijken we naar het totale aantal verpleegkundigen, lijken de resultaten op het eerste zicht positief. In alle sectoren zal het aantal verpleegkundigen aanzienlijk toenemen. Jammer genoeg maken de gewogen dichtheden duidelijk dat de groei niet altijd voldoende is om de stijgende zorgvraag bij te benen. De toenemende behoefte aan verpleegkundige zorg door de Belgische bevolking komt onder meer door de aanwezigheid van de babyboomgeneratie. Zo geeft de daling van de gewogen dichtheden aan dat de sterke toename van het aantal actieve verpleegkundigen in de sector ‘woonzorgcentrum’ niet voldoende is om de toename van de toekomstige zorgbehoeften in te vullen. Hetzelfde geldt in de ziekenhuizen. Enkel in de sectoren ‘thuisverpleging’ en ‘maatschappij en gezondheid’ zal de toename van het aantal verpleegkundigen effectief volstaan om aan de zorgbehoeften van de toekomst te voldoen.
Vervolgonderzoek
De huidige conclusies zijn het resultaat van het basisscenario. Die geven een beeld van hoe de toekomst van het medisch aanbod voor verpleegkundigen eruitziet bij onveranderde omstandigheden en onder ongewijzigd beleid. In vier alternatieve scenario’s zal rekening worden gehouden met veranderende tendensen, zoals een herwaardering van het beroep, de instroom van studenten of taakverdeling. De conclusies van deze alternatieve scenario’s worden eind dit jaar gepubliceerd.
Raadpleeg het volledige rapport van de federale Planningscommissie via: overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/hwf-verpleegkundigen-de-workforce-2043-basisprojecties-uitgaande-van-de-reele-instroom
[1] PlanKad Verpleegkundigen 2004-2018, Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, Dienst Gezondheidszorgberoepen en Beroepsuitoefening, Directoraat-generaal Gezondheidszorg, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, februari 2021.
Uitsluiting van de stem van verpleegkundigen in besluiten en reacties op COVID-19: een internationaal perspectief
Context
Verpleegkundigen speelden en spelen een essentiële rol tijdens de pandemie. Deze grote groep zorgverleners heeft rechtstreeks, intensief en langdurig contact met COVID-19-patiënten. Uit onderzoek in Australië, Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk blijkt dat verpleegkundigen in de media onthaald worden als helden, maar in de besluitvorming rond COVID-19 amper of niet gehoord worden. Er zijn daarnaast nauwelijks voorbeelden te vinden van hooggeplaatste verpleegkundigen die informatie delen met het publiek, hoewel andere gezondheidszorgactoren regelmatig mediabriefings van de regering konden bijwonen.
Doelstelling
Verpleegkundigen zijn hoogopgeleide en bekwame gezondheidswerkers, die veel tijd doorbrengen met patiënten en van groot belang zijn voor hun veiligheid. Daarom is het cruciaal dat verpleegkundigen een stem hebben in beslissingen op hoog niveau over de reactie op en de planning van de zorg tijdens een pandemie, zoals COVID-19. Met andere woorden, zowel voor de huidige gezondheidscrisis als voor toekomstige uitdagingen. Verpleegkundigen hebben een gespecialiseerde opleiding genoten, beschikken over een grondige kennis van gezondheidszorgsystemen, werken in een verscheidenheid aan gezondheidszorgomgevingen, zijn krachtige pleitbezorgers van patiënten en hebben een unieke kijk op de ervaringen van patiënten. Zij moeten actief betrokken worden bij de reactie op COVID-19, en bij de reactie op andere gezondheidsuitdagingen, om een doeltreffende besluitvorming, patiëntgerichte zorg van hoge kwaliteit en meer robuuste gezondheidszorgstelsels te waarborgen.
Wat moet er gebeuren?
De auteurs pleiten ervoor verpleegkundigen meer te waarderen en mondiger te maken. Met z’n allen moeten we de belangrijke rol erkennen die zij spelen, en waarborgen dat hun stem wordt gehoord en hun aanbevelingen worden opgevolgd, in plaats van genegeerd. Om hun stem te laten horen, moeten verpleegkundigen samenwerken om elkaar te waarderen, mondiger te maken en van elkaar te leren. Ze moeten acties ondernemen die systematische, organisatorische veranderingen opleveren wat betreft verpleegkundige vertegenwoordiging en leiderschapsposities in de adviesgroepen van de overheid en gezondheidszorgcommissies. Die acties zijn: verpleegkundigen actief betrekken bij de ontwikkeling van gezondheidsbeleid en -praktijken vergelijkbaar met andere groepen gezondheidswerkers; middelen aanreiken voor de verpleegkundige beroepsbevolking, waaronder opleiding, aanwerving, verloning en arbeidsomstandigheden; en passende en effectieve ondersteuning bieden voor het welzijn van verpleegkundigen. Een eensgezinde, op feiten gebaseerde stem van de verpleegkundigen is van cruciaal belang en vereist voortdurend inclusief onderzoek op lokaal, nationaal en internationaal niveau.
Conclusie
De auteurs geloven dat verpleegkundigen een essentiële rol kunnen en moeten spelen in de discussie over het beheer van en de reactie op de COVID-19-pandemie en andere toekomstige gezondheidscrisissen. Een verscheidenheid aan stemmen en expertise is noodzakelijk voor een doeltreffende besluitvorming in tijden van crisis, wat de collectieve actie en uiteindelijk de patiëntenzorg ten goede komt.
Bron: Rasmussen, B., Holton, S., Wynter, K., Phillips, D. J., David, J. L., Rothmann, M. J., … & Maben, J. (2022). We’re on mute! Exclusion of nurses’ voices in national decisions and responses to COVID‐19: An international perspective. Journal of advanced nursing, 78(7), e87.