Omgaan met kinderen tijdens het palliatief proces

Door middel van deze bachelorproef werd onderzocht of het een goed idee is om kinderen tussen 6 en 12 jaar tijdens het palliatief proces van een liefhebbende persoon te betrekken.

Context

Door een toenemende vergrijzing zal er steeds meer nood zijn aan palliatieve zorg. In het netwerk van de patiënt zijn vaak (klein)kinderen aanwezig die niet of nauwelijks worden betrokken bij palliatieve zorgen. Er zijn enkele mythes in de volksmond over kinderen en het palliatief proces: kinderen zijn te jong om verlies te ervaren en om te rouwen, kinderen zijn te jong om de dood te begrijpen, rouwende kinderen groeien op tot problematische volwassenen, kinderen rouwen slechts korte tijd en moeten over verlies heen geraken, … Het is nodig om kinderen juiste informatie mee te geven om te voorkomen dat ze hun fantasie gaan gebruiken. Want deze komt vaak niet overeen met de werkelijkheid. Hier wouden we graag verandering in brengen.

Carolien Verheyen, Elise Deproost, Kaat Van Gestel en Ellen Van Mol studeerden in juni 2022 af als bachelors verpleegkundigen aan Thomas More Hogeschool Turnhout. Er viel hun op dat de patiënt centraal staat en de betrokken personen van deze zorgvrager goed ondersteund worden, maar dat soms (klein)kinderen buiten het palliatief proces worden gehouden. Hun verpleegkundig hart zei dat ze hiermee aan de slag konden gaan.

Methode

We liepen alle vier stage in de thuiszorg. Dit maakt dat we met het maken van onze bachelorproef ook verder gingen in deze sector. Als eerste schreven we een literatuurstudie over de ontwikkelingsfasen, hechting, palliatieve zorg, … Later maakten we aan de hand van deze literatuurstudie een gepast product voor onze doelgroep. Om als verpleegkundige de barrière te doorbreken en zo het kind te bereiken, ontwikkelden we een brochure met uitleg over hoe ouders hun kind in dit proces kunnen betrekken. Verder staan er verschillende QR-codes in die verwijzen naar ons troostboekje en onze podcast.

In de brochure staat onder meer kort beschreven waarom je als ouder of andere liefhebbende persoon best wel het kind betrekt, worden de gevoelens en emoties van kinderen besproken, geven we enkele praktische tips mee en leggen we uit wat een podcast is. Hierdoor biedt het handvaten aan ouders en andere liefhebbende personen om het kind te begeleiden met het gebruik van de podcast en het troostboekje.

Om tot ons product te komen contacteerden we onder andere CODA, PNAT, Ispahan, referentieverpleegkundigen palliatieve zorg, enzovoort. We vergaarden veel informatie voor onze brochure. Naar het einde toe spraken we samen met enkele van deze experten in onze podcast en lieten we afwisselend kinderen hun verhaal doen.

Resultaten

Uit de verschillende informatie en onderzoeken die we gebruikten voor onze bachelorproef concluderen we dat ouders wel degelijk een belangrijke rol hebben bij het overbrengen van informatie naar hun kinderen. De verpleegkundige heeft dan weer een ondersteunende en motiverende rol naar de ouders toe. Ze leggen bijvoorbeeld ouders uit hoe informatie op een correcte manier kan overgebracht worden naar kinderen.

Ook wordt aangetoond dat het belangrijk is wie het nieuws vertelt, wat er wordt verteld en hoe het verteld wordt. De informatie die het kind meekrijgt, zal mee het verloop van het palliatief proces bepalen.

Verpleegkundigen en ouders kunnen efficiënter communiceren naar kinderen toe door tijd vrij te maken voor een gesprek met het kind. Tijdens het gesprek is het belangrijk dat de verpleegkundigen en/of ouders een empathische, actieve luisterhouding aannemen.

Slecht nieuws overbrengen naar kinderen toe is niet eenvoudig. Het is van groot belang dat het slecht nieuws wordt overgebracht naar het kind op een rustig moment en liefst door iemand die dicht bij het kind staat. Wanneer de boodschap wordt overgebracht dient dit op een directe, eerlijke en open manier te gebeuren. Geef het kind de tijd om het nieuws te laten binnenkomen en heb begrip voor de gevoelens en emoties.

Verder bestaan er al veel hulpmiddelen voor kinderen die informatie bevatten over ernstig ziek zijn, de dood en rouw, zoals boeken, muziek, educatieve spellen.

Conclusie

Kinderen betrekken bij palliatieve zorg is zeker een meerwaarde, maar enkel als het kind dit zelf wil. Door kinderen duidelijke en correcte info te geven op maat, voorkom je dat het ze hun eigen fantasie gaan gebruiken. Deze komt namelijk vaak niet overeen met de werkelijkheid, waardoor kinderen een verkeerd beeld kunnen krijgen over palliatief zijn en sterven.


Federale Toezichtscommissie van kracht: wat moet je weten?

Begin 2022 trad de nieuwe wet op de kwaliteitsvolle praktijkvoering in de gezondheidszorg – of kwaliteitswet – gedeeltelijk in voege. Sinds 1 juli is de wet volledig van kracht. Om een correcte uitvoering ervan te garanderen is de Federale Toezichtscommissie opgericht. Onder minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Frank Vandenbroucke kreeg deze commissie concreet vorm, met meer bevoegdheden en een versterkte structuur.

Het doel van de hernieuwde kwaliteitswet is duidelijk: kwaliteitsvolle zorg garanderen voor elke patiënt, en de belangen en rechten van elke patiënt te allen tijde beschermen. Toch blijkt dit in de praktijk niet altijd eenvoudig. Denk aan zorgverstrekkers die de dunne lijn van de euthanasiewet bewandelen of anderen die het niet zo nauw nemen met het toedienen van medicatie. Controlemechanismen en een duidelijk kader zijn dus cruciaal om een goede werking van de wet te waarborgen. “Daarom is de Federale Toezichtscommissie opgericht en heeft minister Vandenbroucke de bevoegdheden en dagelijkse werking ervan uitgebreid”, vertelt zijn kabinetschef Jan Bertels.

Tegen eind dit jaar wil de FOD Volksgezondheid de toezichtscommissie operationeel hebben. Door de opzet en werking van deze commissie verder te verfijnen, liep de goedkeuring van de wet vertraging op. Ook de wissel met de vorige legislatuur nam enige tijd in beslag. “We wilden de werkzaamheid van de commissie vrijwaren, vandaar waren er wijzigingen aan de initiële wet nodig. Dat vroeg natuurlijk opnieuw een afstemming binnen de regering om meer verantwoordelijkheden bij de commissie te leggen en tegelijk meer fondsen te voorzien.”

Jan Bertels

Uniforme controle

De Federale Toezichtscommissie vervangt de negen Provinciale Geneeskundige Commissies (PGC’s). Jan Bertels: “Op die manier stroomlijnen we de controle op de kwaliteitswet en vermijden we verschillende interpretaties ervan per provincie. Dit waarborgt ook de objectiviteit in de dossiers en creëert een uniforme aanpak over het hele land. Een onafhankelijke magistraat zal de toezichtscommissie voorzitten, bijgestaan door een multidisciplinair team met vertegenwoordiging van alle gezondheidszorgbeoefenaars en van de patiënten. Dat laatste is nieuw. Naast sanctionerend optreden, is het de bedoeling dat de Federale Toezichtscommissie ook proactief aan de slag gaat met bepaalde kwaliteitseisen en dus preventief handelt.”

Ondersteuning versterkt

De Federale Toezichtscommissie bestaat uit een Nederlandstalige en Franstalige kamer en kan ontdubbeld worden in functie van de werklast per landsdeel. Ook dat is een aanpassing van de initiële kwaliteitswet. Daarnaast kunnen de kamers werkgroepen van experten aanstellen om rond een specifiek thema dossiers uit te diepen en voor te bereiden. “We willen vermijden dat het federale orgaan een bottleneck wordt”, verduidelijkt Bertels. “In sommige dossiers is reactiesnelheid essentieel en die flexibiliteit moeten we ook op federaal niveau garanderen.” Om de werking van de toezichtscommissie verder te ondersteunen, werd de groep gezondheidsinspecteurs versterkt. Net zoals bij de PGC’s bouwen de gezondheidsinspecteurs de dossiers op. Ze werken deze uit volgens een bepaalde structuur, zodat de toezichtscommissie doeltreffend kan beslissen.

Gewaarborgde werking

Om een eventuele impasse te vermijden zolang de leden van de Federale Toezichtscommissie nog niet aangesteld zijn – de PGC’s zijn sinds 1 juli niet meer actief – blijven deze gezondheidsinspecteurs aan de slag. Wanneer er sprake is van een strafrechtelijk dossier, dan moet de betrokken ambtenaar het dossier gedetailleerd overmaken aan het parket. Gaat het om een dossier waarbij op termijn een verbetertraject moet opgestart worden met de zorgverlener, dan doen de inspecteurs nu al het voorbereidend werk, zoals mensen verhoren, dossier opmaken, … zodat de commissie dit in december kan behandelen. Bij ernstige dossiers – bij fysieke of psychische ongeschiktheid van de gezondheidszorgbeoefenaar of bij ernstige fouten met mogelijks zware gevolgen voor de patiënt – maakt de FOD Volksgezondheid die over aan de minister. Hij heeft op dit moment de bevoegdheid om bewarende maatregelen te nemen, om zo de patiënt en/of de volksgezondheid te beschermen.

“Sanctioneren is in sommige dossiers noodzakelijk. Toch willen we dit waar mogelijk nuanceren”, vult Bertels aan. “In bepaalde omstandigheden is inzetten op een verbetertraject een beter alternatief. Bijvoorbeeld, voor de verplichtingen die volgen uit de kwaliteitswet of de rechten van de patiënt wordt in eerste instantie steeds een verbetertraject met de zorgverstrekker opgestart. Daarnaast kan de Federale Toezichtscommissie ook beslissen een visum tijdelijk onder voorwaarden te stellen, in plaats van onmiddellijk definitief in te trekken. Denk bijvoorbeeld aan een gezondheidszorgbeoefenaar die een tijdlang enkel een consultatie mag houden als iemand extra aanwezig is. Het is essentieel dat alle betrokkenen gehoord worden in een specifiek dossier, inclusief de patiënt, en dat ze op de hoogte blijven van het verloop en een eventuele beslissing.”

Praktijkervaring en juridisch inzicht

Karel Op de Beeck, verpleegkundig manager zone kritieke zorgen aan het UZ Leuven, was een van de leden van de Provinciale Geneeskundige Commissie (PGC) Vlaams-Brabant. Gedurende zijn aanstelling analyseerde en adviseerde hij complexe dossiers rond uiteenlopende thema’s. Nu de PGC’s zijn opgeheven, blikt hij terug op een uitdagende en tegelijk boeiende rol die hem veel bijbracht. “Dat de provinciale commissies gefederaliseerd worden, zal zeker bijdragen tot een verdere professionalisering van de controle op kwaliteitsvolle zorg. De gelijkvormige aanpak op landniveau komt zorgverleners en zorgvragers ten goede”, beaamt Karel. “Tegelijk wil ik benadrukken dat wij op provinciaal niveau ook het verschil maakten. Het was de taak van de PGC om de volksgezondheid te bevorderen of schade eraan te vermijden. Dat hield bijvoorbeeld in dat we konden optreden wanneer bepaalde quarantainemaatregelen niet of onvoldoende nagevolgd werden. Al ging het merendeel van onze casussen over het (on)wettig uitoefenen van het gezondheidszorgberoep of over de competenties van de gezondheidszorgbeoefenaar. Kan een bepaalde zorgverlener zijn of haar beroep nog uitvoeren wanneer die zelf verslaafd is aan medicatie? Of is het toegelaten dat iemand op zijn of haar website beweert medische problematieken te kunnen behandelen via niet-medische handelingen, zoals hypnose?”

De PGC fungeerde vaak als schakel met het gerecht: ofwel bracht de PGC het gerecht op de hoogte, ofwel kwam de vraag vanuit het gerecht zelf. Veel voorkomende dossiers draaiden rond het ontbreken van de vereiste opleiding of expertise, rond een klacht van een patiënt, familielid of de werkgever naar aanleiding van een ‘foutieve’ handeling van de zorgverlener, of rond de bekwaamheid van de zorgverlener. Bijvoorbeeld: een (psychiatrische)-verpleegkundige die beticht wordt van ongewenst seksueel gedrag, een thuisverpleegkundige die onzorgvuldig werk zou leveren, een ambulancier met een verslavingsprobleem, een psychotherapeut die eigenlijk geen therapeut is, … “Specifiek in de dossiers rond de verdediging van verpleegkundigen, vroedkundigen of ambulanciers die al dan niet terecht werden aangeklaagd, kon ik van betekenis zijn. Een grondige praktijkervaring en gedegen kennis van de wetgeving zijn voor mij allebei cruciaal om die rol op te nemen. Ik volgde zelf de opleiding tot juridisch en gerechtelijk expert binnen NETWERK VERPLEEGKUNDE. Die expertise is nodig om te kunnen oordelen over bepaalde dossiers. Wanneer is een lijn overschreden? Wat is wettelijk toegelaten en wat is een strafbaar feit? Ook al werden we bijgestaan door een gezondheidsinspecteur, het helpt als je de wet begrijpt en kan interpreteren om de feiten te evalueren. De uitspraken van de PGC waren steeds naar eer en geweten genomen. Zij werden afgetoetst met de wetgeving en geëvalueerd door een team van experten. Daarnaast zijn het humane aspect en de intermenselijke reactie ook zeer belangrijk. Samen met de leden van de PGC analyseerden we de dossiers grondig om te begrijpen wat zich in de hoofden van de betrokkenen afspeelde. De meeste dossiers waren sterk emotioneel geladen, ook aan dit aspect werd veel aandacht besteed. Ik ben benieuwd hoe ze met dit aspect op federaal niveau zullen omgaan.”

Karel Op de Beeck

Casus euthanasie

Een van de casussen die Karel Op de Beeck behandelde in de Provinciale Geneeskundige Commissie ging over een patiënt die de nodige documenten in orde had gebracht om in de toekomst euthanasie te laten uitvoeren. Toen de huisarts euthanasie effectief ter sprake bracht, was de patiënt dementerend en niet meer wilsbekwaam. Nochtans was dit moment vooraf overeengekomen met de patiënt. Een verpleegkundige van het woonzorgcentrum waar de patiënt verbleef, heeft dit voorval gerapporteerd aan de PGC. Het uitvoeren van euthanasie bij een wilsonbekwame persoon is tegen de wet op euthanasie. “Dit was inderdaad een terecht punt”, zegt Karel. “Bovendien speelde in deze casus ook een ethisch geschil in verband met kwaliteit van leven. De verpleegkundige gaf aan dat de persoon in kwestie eigenlijk niet ongelukkig was. De familie daarentegen vond dat de patiënt geen zinvol leven meer had. Dit is een bijzonder moeilijke discussie waarbij je als bemiddelaar ook tegen je persoonlijk ethisch kader botst. Toch moet je je houden aan de wet en die ten gronde toepassen. In dit geval ging het om de euthanasiewet, de patiëntenrechtenwet en de wet op de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. Ook in deze casus lieten we alle betrokkenen aan het woord en legden we met de verschillende partijen een traject af (familie, huisarts, verpleegkundige, hoofdverpleegkundige, directie). We lieten de betrokkenen hun standpunten, waarden en emoties met elkaar delen, waardoor dialoog en wederzijds begrip aanwezig bleef. Daarnaast wonnen we binnen de PGC het advies in van euthanasie-expert prof. dr. Wim Distelmans. In deze casus mocht de euthanasie op juridische basis niet doorgaan, waardoor we een medische fout voorkomen hebben. Met onze acties hebben wij ook bekomen dat de kring rond de patiënt goede zorg is blijven leveren en dat blijft de primaire doelstelling van de PGC en binnenkort van de Federale Toezichtscommissie.”


“De arbeidsmarkt brandt, de zorg heeft nu acties nodig”

In gesprek met Vlaams Zorg- en Welzijnsambassadeur Candice De Windt

Op 1 maart 2022 nam Candice De Windt de fakkel over van Lon Holtzer als Vlaamse Zorgambassadeur. En dat vindt ze best grote schoenen om te vullen. Zeker nu haar titel en werkdomein uitgebreid worden naar Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur. Een ambitieus project om de opleidingen en jobs in deze sectoren te ondersteunen en te promoten. Een uitgebreid takenpakket dat Candice De Windt met veel plezier en goesting aanpakt.

Als nieuwe Vlaamse Zorg- en Welzijnsambassadeur volgt Candice De Windt Lon Holtzer op, die op 1 april met pensioen ging. Ze krijgt de taak de sector aantrekkelijker te maken en zo mee instroom te creëren en het probleem van te weinig werkkrachten in zorg en welzijn mee te helpen oplossen. Vandaag staan namelijk zo’n 6.000 vacatures open, waarvan 40 procent voor verpleeg- en zorgkundigen. Maar niet enkel in die functies zijn er grote tekorten. “Ook in de kinderopvang, jeugdhulp en de zorg voor personen met een handicap zijn meer mensen nodig”, zegt Candice De Windt. “Daarom hebben we de titel en het werkdomein uitgebreid.”

Candice studeerde in 1997 af als verpleegkundige. Ze weet dus goed hoe het er op de werkvloer aan toe gaat. Toch vindt ze het uiterst belangrijk om voeling te houden met het ruime werkterrein. “En dat los ik nu op door zeer veel praktijk- en werkbezoeken af te leggen. Ik draai dan een dag mee bij organisaties, instellingen en op afdelingen. Dat draagt bij aan de geloofwaardigheid van mijn nieuwe functie, maar geeft me ook nieuwe inzichten om mijn job uit te oefenen en naar oplossingen te zoeken. Wat zijn de ervaringen van onze zorgvragers? Waar liggen de zorgverleners wakker van? Waar lopen ze tegenaan? Hoe kan ik helpen? Dat contact met het werkveld is dus van groot belang. Het laat me toe om een goed beeld te vormen van wat leeft bij de zorgvragers, de zorgverleners, de directies, …”

Zorg vertrouwen schenken

De instroom van mensen die kiezen voor een job in de zorg- en welzijnssector is gestegen met 30 procent. Een belangrijke verdienste van haar voorgangster, daar is Candice De Windt van overtuigd. “Maar zelfs al blijven we volop inzetten op de aantrekkelijkheid van onze sector, het zal niet genoeg zijn om de tekorten die er nu al zijn en die nog verder zullen ontstaan op te vangen. We schatten dat er tegen 2030 dan 6 à 8 procent te weinig mensen zullen zijn, zelfs al stijgt de instroom nog eens met 30 procent.” Daarom zal de nieuwe Zorg- en Welzijnsambassadeur ook focussen op het beperken van de uitstroom. En dat heeft een rechtstreekse link met jobtevredenheid. We weten dat inzetten op talenten, op eigenaarschap, op betrokkenheid heel sterk doorwegen en hier heeft de zorgorganisatie een belangrijke rol. “Zeker nu de babyboomers massaal met pensioen gaan. Waar je vroeger slechts enkele keren per jaar een pensioenfeest had, vinden ze nu bijna wekelijks plaats. Het is met andere woorden essentieel om ook te investeren als bestuursorgaan, als management in een fijne, waarderende en stimulerende werkomgeving om het menselijke kapitaal dat reeds aanwezig is, te houden.”

Om die uitstroom tegen te gaan vindt De Windt ook de professionalisering belangrijk. Vaak beseffen mensen niet hoe ze zowel verticaal als horizontaal kunnen doorgroeien binnen de zorg. “Er zijn zoveel specialisaties en mogelijkheden, waardoor er bijvoorbeeld ook alternatieve of aangepaste jobs zijn voor zij die zwaar fysiek werk niet meer aankunnen. Ik pleit ook voor meer administratieve vereenvoudiging met minder registreerwerk. Zo’n 30 procent van de tijd van verpleegkundigen gaat naar administratie. In Nederland staat een zorgplan gelijk aan de realisatie ervan. Zijn er afwijkende waarden of problemen, dan wordt het genoteerd. Al weet ik niet of Vlaanderen hier klaar voor is. We handelen soms nog te veel uit wantrouwen waardoor we sterk inzetten op registraties. We moeten onze zorg meer vertrouwen schenken en vergoedingen en registraties van elkaar loskoppelen. De zorg mag niet gestraft worden voor de 0,1 procent die er de kantjes vanaf loopt. In die vereenvoudiging zal technologie ook een belangrijke rol spelen. Er zijn al mooie projecten met wearables en met apps. Denk maar aan woonzorgcentra die het gebruiken om bewegingen te detecteren in de kamers. Slaapt de bewoner nog, dan gaat de zorgverlener niet binnen zodat de persoon niet wakker wordt. Dat is een goed voorbeeld van hoe data zorg ondersteunt. We moeten mensen meer meenemen in dat technologieverhaal en dat begint al in de opleiding.”

Instroom kan anders en beter

Met de opleiding komen we meteen bij het andere hete hangijzer terecht: de instroom. Die moet fors omhoog en dat kan door het anders en beter aan te pakken. “Enerzijds beter omdat we elkaar binnen onderwijs te sterk beconcurreren waardoor studenten niet altijd juist georiënteerd worden en afhaken. Ik begrijp dat scholen hun eigen opleidingen promoten, maar we moeten breder leren kijken naar waar de student maximaal tot ontplooiing kan komen. Het is ook uiterst belangrijk dat de stage in het vierde bachelorjaar vergoed wordt. Anderzijds moeten we ook focussen op andere instroom. We zetten sterk in op de zijinstroom. Zo komt vandaag al 8 procent van de instroom via 25-plussers die zich heroriënteren. Daar bestaan degelijke betaalde trajecten voor, maar het zal niet genoeg zijn om de zorg overeind te houden. Daarom bekijken we de mogelijkheid om mensen met een andere etnische achtergrond, zoals mensen die gevlucht zijn voor de oorlog in Oekraïne, in te zetten. Economische migratie zal ook helpen. Als mensen naar ons land komen om hier te werken, moeten ze die kans krijgen, maar we mogen niet actief gaan rekruteren. Het ethische aspect is belangrijk, want er is nergens een overschot aan zorghanden. Die economische migratie kost ook veel centen en we moeten afwegen of we die ook niet beter inzetten voor uitbreiding van de trajecten in Vlaanderen.”

Om de instroom te verhogen heeft De Windt al enkele projecten lopen. Zo komt er naar scholen toe een uitgebreide communicatie- en brandingcampagne. “De zorg heeft iets nodig zoals STEM-onderwijs zodat we talent voor zorg en welzijn snel kunnen spotten, ook in het ASO. Daarom wil ik een soort 2.0 van de ‘Ik ga ervoor’-campagne opzetten tegen volgend schooljaar.” Daarnaast is de Zorg- en Welzijnsambassadeur ook bezig met een intakeplatform dat de vele wegen naar opleidingen voor verpleegkundigen, zorgkundigen, opvoeders en kindbegeleiders bundelt en faciliteert. “Dat zijn vandaag de jobs met de grootste knelpunten. Er bestaan allerlei opleidingen, maar wie betaalt wat en wat zijn de voorwaarden? Dat willen we bundelen vanuit het standpunt van de student, van 18-jarigen tot 60-plussers. We willen hen informeren en toeleiden naar de juiste opleiding en er inleefdagen aan koppelen. Zo zien ze meteen wat de job inhoudt en komen ze ook in aanraking met andere zorgberoepen.” In januari 2023 moet het platform actief zijn.

Iedere verpleegkundige telt

De brandingcampagne zal ook bijdragen aan een betere beeldvorming van zorgberoepen. “Ik vind het jammer wanneer zorgverleners me vertellen dat hun kinderen niet in de zorg mogen stappen. Ik doe mijn uiterste best om de zorg- en welzijnssector aantrekkelijker te maken, maar ik ben ook maar alleen. We moeten allemaal zorgambassadeur zijn. Het is een gedeelde verantwoordelijkheid.” Om de zorg een beter imago te geven denkt De Windt ook aan bijvoorbeeld combijobs en flexibeler omgaan met de werkroosters. “Waarom zouden we de samenwerking tussen zorg en welzijn niet stimuleren door combijobs toe te laten? Een ziekenhuisverpleegkundige die na haar uren nog bijspringt bij een thuisorganisatie, bijvoorbeeld. Al besef ik dat daar aanzienlijke drempels voor in de weg staan, zoals de arbeidswetgeving. Geef de mensen in de zorg ook autonomie over hun work-lifebalance en ga flexibel om met de werkuren. Ik hoor vaak van gescheiden verpleegkundigen dat ze in de week dat de kinderen niet bij hen zijn, gerust 60 uur willen werken en in de week dat ze kinderen opvangen 20 uur. Laat hen aan zelfroostering doen, onder begeleiding van de hoofdverpleegkundige die een kader vastlegt.”

Candice De Windt gaat nog een stapje verder. “Ik besef dat dit ook niet evident is, maar we moeten af van het idee ‘wij zijn verpleegkundigen en wij zijn de enigen die mogen en kunnen verpleegkundige handelingen stellen’. Verpleegkunde is veel meer dan het uitvoeren van een aantal handelingen, laat ons de sterkte van ons beroep niet verengen en laat ons open kijken naar toekomstbestendige samenwerking. De opleiding verpleegkunde is een mooi en breed traject. De job gaat van preventieve zorg tot palliatieve zorg. We moeten loskomen van dat vastgeroeste denkpatroon, want het doet de zorg geen goed.” Samen met de federale taskforce werkte De Windt mee aan een toekomstgericht functiemodel dat vandaag, morgen en overmorgen stand zal houden in de zorg. Daarin is voor HBO5 een volwaardige rol weggelegd. “Ik wil het misverstand de wereld uit dat we HBO5 willen afschaffen. Dat is niet zo. We hebben alle verpleegkundigen en sterke profielen op alle niveaus nodig. HBO5 is dan ook opgenomen als een volwaardig profiel. De rol van de bachelor verpleegkundige zal wel veranderen. Zij zal meer in de cockpit zitten en de zorgcontinuïteit garanderen. We zullen ook evolueren naar gemengde teams waar verpleegkundigen van alle niveaus samenwerken, en we moeten ook nadenken over nieuwe profielen in onder meer de eerstelijnszorg waar momenteel wordt nagedacht over een graduaatsopleiding tot praktijkassistent ter ondersteuning van de huisarts. In Vlaanderen is over het functiemodel al een consensus en nu is het wachten op de volgende federale stap. Dat zal hopelijk niet lang meer duren want de arbeidsmarkt brandt. De zorg heeft het al zo moeilijk en nu moeten we nog concurreren met andere sectoren die economisch veel sterker staan. We hebben nood aan mensen die met passie en een intrinsieke motivatie voor een zorgjob kiezen en in dit klimaat riskeren we van hen te verliezen.”

Wie is Candice De Windt?

  • Studeerde verpleegkunde aan de KaHo Sint-Lieven in Aalst.
  • Behaalde een masterdiploma verplegingswetenschappen aan de KU Leuven.
  • Werkte 14 jaar aan Odisee hogeschool, eerst als lector dan als directeur gezondheidszorg en vervolgens als directeur onderwijs en onderzoek.
  • Was sinds augustus 2020 tot haar aanstelling als Zorg- en Welzijnsambassadeur raadgever hoger onderwijs voor Vlaams minister van Onderwijs Ben Weyts.


Biedt nieuw preventief middel tegen migraine hoop?

Voor zij die er geen last van hebben, wees gezegend. Migraine is een vervelende, sluipende compagnon in het leven, die vaak (onverwacht) roet in het eten strooit. Effectieve medicatie vinden blijft voor velen een lange zoektocht. Voor patiënten met therapieresistente chronische migraine is er nu misschien wat licht aan het einde van de tunnel.

Ongeveer één op zeven mensen wereldwijd hebben er last van en het komt drie keer vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Migraine heeft een grote impact op het dagelijkse leven van de getroffen persoon en is de meest voorkomende oorzaak van verminderd functioneren bij vrouwen tussen 15 en 49 jaar. Het is niet zomaar hoofdpijn. Om te spreken van migraine heeft een patiënt minimaal vijf aanvallen met volgende kenmerken:

  • Zonder behandeling houdt de hoofdpijn 4 à 72 uur aan.
  • Je hebt van minstens 2 van deze symptomen last: matig tot intense hoofdpijn, meer hoofdpijn bij fysieke inspanning, hoofdpijn aan één kant of met een kloppend gevoel.
  • Je bent misselijk of moet braken tijdens de aanval of je bent gevoelig voor licht en/of geluid.

Voorafgaand aan de aanval kan je last krijgen van auraverschijnselen. Denk aan vlekken voor de ogen, lichtflitsen, gekleurde zigzaglijnen of aan moeite met spreken, verminderde kracht en gevoelsstoornis. Heb je tot 14 dagen hoofdpijn per maand, dan spreken we van episodische migraine. Migraine is chronisch vanaf 15 dagen hoofdpijn per maand waarvan minstens acht dagen migraine. Om dit te bepalen wordt de hoofdpijn gedurende drie maanden gemeten.

Meer hoofdpijn door medicatie

Zo snel mogelijk opstarten met pijnbestrijding is essentieel om een migraineaanval onder controle te krijgen. Toch biedt de beschikbare pijnmedicatie geen pasklaar antwoord voor elke patiënt. Klassieke pijnstillers zoals paracetamol, aspirine en niet-steroïdale ontstekingsremmers, missen vaak hun doel. Sommige medicatie, zoals triptanen, kan niet gebruikt worden bij mensen met een hoge bloeddruk, een hart- of vaatziekte. Anderen krijgen dan weer net meer hoofdpijn door medicatie te nemen. Iets wat vaak voorkomt bij langdurig gebruik.

Preventieve aanpak

Als alternatief kan je preventieve medicatie nemen, die de ernst van een migraineaanval of het aantal vermindert. De bestaande preventieve middelen zijn vaak medicijnen die voor een andere aandoening ontwikkeld zijn en daardoor bijwerkingen kunnen veroorzaken. Sinds midden 2019 zijn in België drie nieuwe middelen geregistreerd voor migraineprofylaxe. Het gaat om de zogenaamde CGRP-remmers[1]: erenumab, fremanezumab en galcanezumab. Deze middelen worden eenmaal per maand of kwartaal geïnjecteerd. Ze zijn even effectief als de klassieke preventieve geneesmiddelen en werken dus niet zozeer beter, maar geven wel veel minder bijwerkingen. Omdat deze nieuwe medicatie duur is, wordt ze vooralsnog alleen vergoed voor een specifieke doelgroep: namelijk patiënten met therapieresistente chronische migraine. Ze moeten minstens acht migrainedagen per maand hebben en ten minste drie andere preventieve behandelingen hebben niet geholpen of werden slecht verdragen.

[1] CGRP: calcitonin gene-related peptide.

 

Bronnen:


Betrokkenheid van patiënten bij wetenschappelijke tijdschriften: een nieuwe weg voor het European Journal of Cardiovascular Nursing

Context

Vandaag staat de betrokkenheid van patiënten en gezinnen bij het gezondheidsbeleid hoog op de agenda. Er zijn bijvoorbeeld talrijke patiëntenorganisaties die deelnemen aan rondetafelgesprekken en hoorzittingen om de patiëntenervaring te verbeteren. Ook in wetenschappelijk onderzoek worden patiënten steeds meer als belangrijke stakeholders beschouwd. Zo wordt het betrekken van patiënten als Patient Research Partners steeds populairder. Ze komen ook frequenter aan het woord in wetenschappelijke tijdschriften.

Probleemstelling

Ontwikkelingen in de geneeskunde en de gezondheidszorg zijn nog te vaak gericht op de zorgverlener of de onderzoeker in plaats van op de patiënt. Niettemin klinkt de vraag om over te stappen op persoonsgerichte zorg steeds luider. Patiënten stellen het zo: “Er mag geen beslissing over mij worden genomen, zonder mij”.

Initiatieven

In navolging van best practices uit het veld ondernam het European Journal of Cardiovascular Nursing drie acties. Ten eerste vervoegt een patiëntvertegenwoordiger de redactieraad. Zo zal in het bestuur het perspectief van de patiënt meer weerklank krijgen. Ten tweede zullen samenvattingen van wetenschappelijk onderzoek gepubliceerd worden op een gemakkelijk te begrijpen en grafisch aantrekkelijke manier. Die lekensamenvattingen worden ook verspreid via websites en publicaties van patiëntenorganisaties. Ten slotte komt er een nieuwe sectie in het wetenschappelijke tijdschrift: Patient Perspectives. Hier worden patiënten of familieleden uitgenodigd om een bijdrage voor het tijdschrift te schrijven waarin zij hun visie geven over een specifiek onderzoeksartikel dat in het tijdschrift verscheen.

Implicaties voor de praktijk

Door patiënten te betrekken in het wetenschappelijke proces treedt een verschuiving op van passieve onderzoeksobjecten naar actieve participanten. Het actief betrekken van patiënten creëert bewustzijn bij de onderzoekers om aandacht te besteden aan wat belangrijk is voor deze zorgvragers. Onderzoekers hebben de neiging resultaten en conclusies te rapporteren volgens medische uitkomsten zoals mortaliteit en morbiditeit. Voor patiënten zijn uitkomsten zoals kwaliteit van leven en door de patiënt gerapporteerde ervaringen even belangrijke aspecten bij de presentatie van wetenschappelijke onderzoeksresultaten.

Het vertalen van medische en gezondheidsinformatie naar patiënten en families kan bovendien de gezondheidsvaardigheden van patiënten verbeteren en de informatie-asymmetrie tussen zorgverleners en zorgvragers weg te werken. Een recente studie toonde aan dat patiënten met hartfalen en met een lage gezondheidsvaardigheid meer dan een twee keer meer risico op overlijden hebben dan patiënten met voldoende geletterdheid. Slechte gezondheidsvaardigheden werden ook geassocieerd met een hoger gemiddeld aantal ziekenhuisopnames.


Europese samenwerking in medische noodsituaties

Tijdens de COVID-19-crisis werden alle Europese lidstaten geconfronteerd met ongeziene uitdagingen. In zulke noodsituaties treedt het EU-mechanisme voor civiele bescherming in werking. Het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties (ERCC) coördineert de bijstand aan landen die getroffen zijn door rampen.

Vervoer van kritieke patiënten van het ene land naar het andere. Levering van longventilatoren, chirurgische maskers en medisch personeel aan ziekenhuizen in nood. Repatriëring van honderden mensen die in het buitenland gestrand zijn door de plotse sluiting van de grenzen. Het zijn slechts enkele van de grote uitdagingen waarmee veel landen werden geconfronteerd na de uitbraak van de COVID-19-pandemie.

De Europese landen reageerden op deze ongekende crisis door solidair de krachten te bundelen, ondersteund door het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties van de EU (ERCC), dat de bijstand coördineert van de 27 EU-landen en 6 deelnemende landen binnen het Mechanisme voor civiele bescherming van de Europese Unie. Het ERCC, gevestigd in Brussel, zoekt en coördineert hulp aan landen die getroffen worden door medische noodsituaties, natuurrampen en andere crises.

Coördinatie vanuit Brussel

Sien Vanlommel was net aan de slag gegaan bij het ERCC toen haar team een verzoek om bijstand ontving vanuit Slovakije. Overweldigd door een piek in COVID-19-besmettingen had het medisch personeel in Slovaakse ziekenhuizen moeite om de noodsituatie het hoofd te bieden. Drie landen reageerden op de vraag van Slovakije door de diensten van hun medische teams aan te bieden. België stuurde twee teams van vier personen, met een arts, twee verpleegkundigen en een teamleider naar Banská Bystrica. De twee Belgische teams werkten er elk drie weken nauw samen met een ander medisch team uit Denemarken.

Twee teams in Slovakije

Vanessa Debreyne was de leider van het tweede Belgische team dat naar Slovakije vertrok. “We zijn erin geslaagd om twee kleine teams voor medische zorg in te schakelen, omdat de Belgische autoriteiten het erg belangrijk vonden om hun solidariteit en steun aan Slovakije te tonen. De teamleden werden niet uit hun dagelijkse klinische werk gehaald: zij waren in een pauze of werkten op dat moment niet in een klinische context. Doordat Denemarken ook hulp bood, konden we samenwerken.”

Ook in Brussel bleven Sien en haar collega’s van het ERCC de klok rond aan de slag om de teams ter plaatse te ondersteunen. De coördinatie tussen het medisch personeel in Slovakije en de civiele beschermingsexperts van de EU maakte het voor het Belgische team gemakkelijker om vlot te werken, met de kennis dat hun behoeften en problemen snel zouden worden aangepakt wanneer ze die melden. “Deze missie was een succes”, zegt Debreyne. “En ik ben ook persoonlijk zeer trots op deze prestatie als teamleider.”

Bron: civil-protection-humanitarian-aid.ec.europa.eu/resources-campaigns/campaigns/emergency-preparedness_nl

B-FAST (Belgian First Aid and Support Team) is steeds op zoek naar nieuwe vrijwilligers om de pool te vervoegen. Ze zijn op zoek naar alle medische profielen, in het bijzonder verpleegkundigen spoedgevallen en verpleegkundigen intensieve zorgen. Om vrijwilliger te worden, kunnen geïnteresseerden zich aanmelden door een e-mail te sturen naar b.fast@health.fgov.be.

Sien Vanlommel

Vanessa Debreyne


Communicatie met personen met afasie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing juli/augustus 2017
Dorien Baeten (26)
Afgestudeerd: januari 2017, Thomas More Mechelen, bachelor verpleegkunde
Werkt: op de afdeling neurochirurgie van een algemeen ziekenhuis
Geleerd van de proef: ‘Uit de focusgroepen leerde ik dat communicatie tussen verschillende disciplines belangrijk is. Verpleegkundigen en logopedisten waardeerden het erg dat dit thema op een open manier onderling kon besproken worden. Het moeilijkste was het vinden van relevante wetenschappelijke literatuur over verpleegkundige begeleiding van PMA. Die is er weinig. Ik heb gelukkig heel wat informatie kunnen halen uit de focusgroepen.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat er in de directe patiëntenzorg communicatieproblemen, frustraties en onbegrip optreden tussen zorgverleners en personen met afasie (PMA). Het verpleegkundig team ondervindt een gebrek aan kennis en ervaring om de communicatie te optimaliseren.2 Het doel van deze bachelorproef was om de knelpunten en noden in kaart te brengen die verpleegkundigen en logopedisten ervaren in hun zorg voor PMA én binnen de onderlinge samenwerking.

Methode

Na een literatuurstudie vonden participerende observatie en twee focusgroepen plaats met (hoofd)verpleegkundigen en logopedisten van de afdelingen neurologie, neurochirurgie en neurorevalidatie van een algemeen ziekenhuis in de provincie Antwerpen.

Resultaten

Zowel verpleegkundigen als logopedisten ervoeren tijdsgebrek om taalstimulering optimaal te integreren in de dagdagelijkse zorgverlening voor PMA na een cva. Verder bleek uit de focusgroepen dat het gebrek aan kennis ook in het werkveld ervaren wordt. Vooral de nieuwere verpleegkundigen voelden zich zowel op theoretisch als op praktisch vlak minder bekwaam en zelfzeker in hun zorg. Daarnaast bleek dat de samenwerking tussen logopedisten en verpleegkundigen niet steeds optimaal verliep. Zo liep de informatieoverdracht tussen logopedisten en verpleegkundigen soms stroef, waardoor informatie verloren ging en er onduidelijkheid heerste over de optimale aanpak.

Aanbevelingen

Theoretische en praktische bijscholing – in de vorm van interdisciplinaire workshops en e-learningprogramma’s – kan kennis en inzicht van verpleegkundigen over de zorg voor PMA na cva vergroten. Dit lessenpakket kan geïntegreerd worden in de bacheloropleiding verpleegkunde. Andere aanbevelingen:
  • optimaliseren van de communicatie tussen verpleegkundigen en logopedisten,
  • transdisciplinair samenwerken,
  • aanstellen van een referentieverpleegkundige cva, en
  • opnemen van alle patiënten met een cva in een cva-zorgpad.

Noten

  1. Deze bachelorproef kadert in een ruimer Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (PWO) dat de opleiding Verpleegkunde (Thomas More Mechelen) en de opleiding Logopedie & Audiologie (Thomas More Antwerpen) momenteel uitvoeren. Contact: els.bryon@ thomasmore.be (verpleegkunde) of dorien.vandenborre@thomasmore.be (Logopedie & Audiologie).
  2. Baeten D. Knelpunten en noden bij de begeleiding van patiënten met afasie na een hersenbloeding. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More Mechelen 2016-2017.


Dementievriendelijk zwemmen

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing oktober 2017
Saskia Soete (39)
Afgestudeerd: 2017, Thomas More Mechelen, bachelor verpleegkunde.
Werkt nu bij: het Wit-Gele Kruis, afdeling Haacht.
Geleerd van de proef: ‘Het belang van een goede samenwerking tussen professionals onderling en met mantelzorgers. Dit zie ik terugkomen in mijn huidige job. Tijdens het zwemmen moet je met veel aspecten rekening houden om het veiligheidsgevoel te beschermen. Sommige mensen met dementie kunnen plots angstig reageren en velen zijn lang niet meer in een zwembad geweest. Ook het vinden van geschikte vrijwilligers was een uitdaging. Zonder hen is het niet mogelijk om de activiteit uit te bouwen.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat zwemmen een gunstig effect heeft op de levenskwaliteit van personen met dementie. Naast fysieke voordelen ervaren zij minder eenzaamheid en krijgen ze opnieuw connectie met hun omgeving. Het organiseren en veilig laten verlopen brengt heel wat praktische aandachtspunten met zich mee. De nood aan een persoonlijke begeleider die op de hoogte is van individuele aandachtspunten wordt onderstreept. Er is een tekort aan onderzoek om deze begeleiders te ondersteunen en op te leiden.
Deze bachelorproef had als doel te bekijken op welke manier verpleegkundigen buddy’s kunnen opleiden, om een één-op-één-begeleiding te garanderen tijdens dementievriendelijk zwemmen.

Methode

Na literatuurstudie werd een samenwerking opgezet tussen een Vlaamse gemeente, een openbaar zwembad en vijf nabij gelegen woonzorgcentra. Zowel mantelzorgers als andere vrijwilligers kwamen in aanmerking voor de rol van buddy. Naast het oplijsten van aandachtspunten, voorziet deze proef in een leidraad voor anderen die een dergelijke activiteit willen opstarten.

Resultaten

Bij aanvang van het project had elke deelnemer een vertrouwde begeleider die zich engageerde voor de zwemactiviteit. Na verloop van tijd werden ook onbekende vrijwilligers aangetrokken en gekoppeld aan een deelnemer. Er was een ‘doelgroepenzwembad’ beschikbaar, met een verstelbare bodem en een lift. De ervaringen van de wekelijkse zwemsessies werden gebundeld in een informatiebrochure voor buddy’s. Deze brochure vormt, samen met mondelinge educatie door verpleegkundigen, een basis voor een kwaliteitsvolle begeleiding. Door een combinatie van één-opéénbegeleiding en groepsactiviteiten kan elke deelnemer zoveel mogelijk positieve effecten ervaren, ongeacht de vorm van dementie. Een goede voorbereiding is noodzakelijk, samen met aanwezigheid van een verpleegkundige die ieders gezondheidstoestand kent en kan ingrijpen indien nodig.

Conclusie

Na verloop van tijd ontwikkelde zich vanuit een heterogene groep deelnemers een homogene groep ‘zwemmers’. Er was een duidelijke verbondenheid tussen deelnemers en buddy’s, en tegelijk ontwikkelde zich een groepsgevoel. Op termijn zal bekeken worden of er naast deze onmiddellijke positieve gevolgen ook langdurige voordelen zijn, zoals het langer behouden van ADL-vaardigheden.

Vervolg

De opleiding verpleegkunde van Thomas More Mechelen wil op de bevindingen van deze proef verder bouwen door studenten verpleegkunde mee op te leiden en in te zetten als buddy’s voor het begeleiden van deze zwemactiviteit.

Noot

  1. Soete S. Dementievriendelijk zwemmen. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More Mechelen 2016-2017.


Morele stress bij studenten

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing december 2017
Kiona Calus (21)
Afgestudeerd: juni 2017, Howest
Brugge, bachelor verpleegkunde Volgt: postgraduaat in de spoedgevallen en intensieve zorgen, Howest Brugge
Geleerd van de proef: ‘Mijn kritische blik is dankzij deze proef sterk verbeterd. Wel vond ik het opzetten en uitvoeren van een eigen onderzoek pittig. Wat betreft morele stress wil ik later rekening houden met de mening van studenten en mezelf openstellen. Studenten moeten het vertrouwen vinden om met hun problemen of bedenkingen aan te kloppen bij de verpleegkundigen. Ook van studenten kunnen we bijleren.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat morele stress frequent voorkomt in de gezondheidszorg. Ook studenten krijgen hiermee te maken. Het doel van deze bachelorproef was aantonen in welke mate studenten verpleegkunde tijdens de opleiding morele stress ervaren.

Methode

De proef bestond uit een literatuur- en praktijkdeel. Het praktijkdeel was een kwantitatief onderzoek. Aan de hand van een vragenlijst werden studenten verpleegkunde van vier HBO5- en bacheloropleidingen uit de regio Brugge bevraagd. Er werden ook vragenlijsten voorzien op de personeelsdienst van AZ Sint-Lucas in Brugge. Dat leverde 27 deelnemers op.

Resultaten

Morele stress komt in het algemeen niet zorgwekkend veel voor bij studenten. Maar studenten ervaren wel een gebrek aan empathie van mentoren en lectoren. Wanneer studenten het gevoel krijgen dat ze zich niet in een veilige situatie bevinden, zullen ze minder moreel moedig en veerkrachtig zijn. nursing | december 2017
Studenten zullen hierdoor eigen gevoelens en bevindingen onderdrukken. Verder blijkt dat studenten een grote kloof ervaren tussen theorie en praktijk. Als technieken en handelingen in de praktijk niet overeenstemmen met de theorie weten studenten niet wat ze moeten doen.

Aanbevelingen

Ook al hebben studenten niet uitgesproken veel last van morele stress, toch is het belangrijk dat studenten tijdens de stage hun mening durven uiten. Daarnaast dienen zorgverleners morele moed – durven opkomen voor de kwaliteit van zorg – te appreciëren. Soms kunnen verpleegkundigen het niet waarderen als studenten kritisch ingesteld zijn. Dit zal het zelfvertrouwen van de studenten doen dalen en kan zoveel indruk maken dat de kans bestaat dat ze morele stress ontwikkelen of zelfs stoppen met de opleiding. Organisaties die morele stress bij studenten willen voorkomen, kunnen onder meer:
  • werken aan de coping-skills van studenten omtrent morele moed en veerkracht;
  • stagebegeleiders en docenten bijscholen over de risico’s van morele stress bij studenten;
  • een milieu proberen te creëren waarin morele moed en veerkracht voldoende aandacht krijgen.

Noten

  1. Deze bachelorproef kadert in een wetenschappelijk onderzoek naar morele stress van Howest Verpleegkunde. Zie voor meer info www.morelestress.be.
  2. Calus K. Morele stress bij studenten verpleegkunde tijdens de opleiding. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Howest Brugge 2016-2017.


Prehospitaal rekruteren van type II-orgaandonoren

In deze rubriek prestenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing februari 2018

Jo De Decker (41)
Afgestudeerd: september 2017, Universiteit van Antwerpen, master in de verpleegkunde en vroedkunde
Werkt: als verpleegkundig afdelingshoofd Spoedgevallen en
MUG, ZNA campus Stuivenberg, Antwerpen
Geleerd van de proef: ‘Hoe belangrijk de samenwerking tussen artsen en verpleegkundigen is in mobiele urgentieteams. De bereidheid om over te gaan tot het rekruteren van orgaandonoren is er. Ik hoop dat de nodige ondersteuning en sensibilisering er ook komen, zodat we dit project kunnen uitrollen in samenwerking met alle
Antwerpse ziekenhuizen.’

Context

Het aanbod van orgaandonoren in België is kleiner dan de vraag, wat resulteert in lange wachtlijsten voor patiënten. Door dit tekort groeit de interesse in orgaandonoren na een plotse hartstilstand (zogenaamde ‘type IIdonoren’), maar in België worden deze donoren amper gerekruteerd.1 MUGteams kunnen een cruciale rol spelen in de identificatie en rekrutering van potentiële donoren tijdens reanimaties buiten het ziekenhuis. Dit onderzoek ging na wat de houding en de bereidheid is van artsen en verpleegkundigen van MUG-teams in de provincie Antwerpen tegenover het rekruteren van type II-orgaandonoren na een niet-geslaagde prehospitale  reanimatie.

Methode

De proef bestond uit een kwalitatief onderzoek, waarbij de discussies van vijf focusgroepen thematisch werden geanalyseerd. Er deden tien artsen en zestien verpleegkundigen van MUGteams uit elf ziekenhuizen in de provincie Antwerpen mee. Er was een goede mix van deelnemers in elke focusgroep, zowel op vlak van verpleegkundigen en artsen, leeftijd, ervaring, en tewerkstelling in de verschillende ziekenhuizen.

Resultaten

MUG-teams ervaren dat ze te weinig kennis hebben over type II-orgaandonatie. Bovendien ontbreekt het vandaag aan specifieke procedures. De MUG-teams zijn terughoudend om het gesprek met de familie ter plaatse aan te knopen. Er is om ethische redenen weerstand om over te gaan van reanimatie naar orgaandonatie. Vooral het beslissen vanaf wanneer iemand overleden is, vinden MUG-teams moeilijk. Ze willen beschikken over automatische hulpmiddelen om al reanimerend naar een gespecialiseerd centrum te rijden, waar ze steeds correct opgevangen worden.

Conclusie

De MUG-teams in de provincie Antwerpen zijn bereid om prehospitaal over te gaan tot het rekruteren van type II-orgaandonoren, mits wordt voorzien in vorming en goed sluitende procedures. Een mogelijke oplossing voor de vraag wanneer te stoppen met reanimatie en over te gaan op orgaandonatie, is het laten samengaan van de beslissing tot type II-orgaandonatie met de huidige ECLS-procedure2 en zo de beslissing en het gesprek met de familie te verplaatsen naar het ziekenhuis dat de procedure uitvoert.

Noten

  1. Reed MJ, Lua SB. Uncontrolled organ donation after circulatory death: potential donors in the emergency department. Emerg Med J. 2014;31(9):741-4.
  2. Extra Corporeal Life Support: het gebruik van een machine die de functie van het hart en/of de longen tijdelijk kan overnemen bij patiënten die in levensgevaar zijn.