Invloed van sociale media op adolescenten met een eetstoornis

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be.
Nursing april 2020
Femke De Laet (24 jaar)
Afgestudeerd: Juni 2019, Thomas More Mechelen, Bachelor verpleegkunde
Werk: afdeling psychosezorg, ZNA Stuivenberg Antwerpen
Geleerd: ‘Adolescenten groeien op met sociale media en hebben vaak niet door dat dit een invloed heeft op hun welzijn. Ik vind het belangrijk om samen met

de cliënt stil te staan bij het gebruik van sociale media en samen te zoeken naar hulpmiddelen bij herstel.’

Context

Vrouwelijke adolescenten vormen de grootste risicogroep voor het krijgen van een eetpathologie. Ze zijn actief bezig met hun uiterlijk, gewicht en het veranderen van hun lichaam. Sociale media zijn laagdrempelig en kunnen een grote invloed hebben op het ontstaan van en omgaan met een eetpathologie. Tijdens mijn stage merkte ik dat er op de werkvloer een kennistekort bestaat over de invloed van sociale media op eetstoornissen, mede in de hand gewerkt door de generatiekloof tussen hulpverleners en jongeren met eetstoornissen.

Methode

Er werd een literatuurstudie gestart naar de invloed van sociale media op een eetpathologie en de kennistekorten hierover in de hulpverlening. Daarna werd een bijscholing opgesteld over sociale media en eetpathologie. De bijscholing werd uitgetest op een gespecialiseerde afdeling voor eetstoornissen in het psychiatrisch ziekenhuis Alexianen in Tienen.

Resultaten

Uit de bestudeerde onderzoeken blijkt dat sociale media negatieve effecten kunnen hebben op lichaamsbeeld, depressies, sociale vergelijking en gestoord eten.1 Symptomen van eetpathologie kunnen toenemen door sociale media. Adolescenten besteden veel tijd aan het bewerken van foto’s voor sociale media, uit angst om negatieve commentaren te krijgen.2 De ervaren druk kan een impact hebben op het zelfbeeld van de adolescent. Internet brengt adolescenten in contact met verschillende peer-groepen die een invloed kunnen uitoefenen. Pro-herstelwebsites zouden een positief effect kunnen hebben op de pathologie, maar daarover is weinig te vinden in de literatuur. In de hulpverlening is er nood aan modules in het therapieaanbod over de invloed van sociale media op een eetproblematiek. Verpleegkundigen kunnen cliënten bewust maken van de invloed van sociale media en hen helpen zoeken naar nuttige mediabronnen die kunnen helpen bij herstel, zoals websites waar adolescenten op een constructieve manier steun uit kunnen halen. De bijscholing toonde aan dat verpleegkundigen behoefte hebben aan meer kennis over sociale media.

Conclusie

Sociale media kunnen enerzijds bijdragen aan de promotie en het blijvend onderhouden van een eetstoornis, maar anderzijds ook positief aangewend worden voor herstel. Verder onderzoek naar hoe cliënten te begeleiden in hun omgang met sociale media is aangewezen.

Noten

  1. Saffran K, Fitzsimmons-craft EE, Kass EA, Wilfley ED, Taylor BC, & Trockel M. (2016). Facebook usage among those who have received treatment for an eating disorder in a group setting. International journal of eating disorders, 764-777.
  2. Saul SJ & Rodgers FR (2018). Adolescent eating disorder risk and the online world. Child & adolescent psychiatry consulting, 221-228.


Verpleegkundige interventies bij zelfverwonding

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing februari 2020
Nele Geudens (31)
Afgestudeerd: juni 2019 aan Thomas More Mechelen, bachelor Verpleegkunde
Werkt: Op de behandelafdeling Marquee 2 voor adolescenten met psychische problemen in het Multiversum ziekenhuis te Antwerpen.
Geleerd van de proef: ‘Door open over zelfverwonding te praten, voelen jongeren zich begrepen. Het belang om alles samen met de jongere te doen blijft me ook sterk bij; samen interventies plannen, opdrachten uitvoeren, de familie betrekken, samen wonden verzorgen.’

Context

Zelfverwondend gedrag komt vaak voor bij jongeren met psychische problemen. Vanuit de literatuur blijkt dat de houding van verpleegkundigen invloed heeft op het verloop van zelfverwondend gedrag bij de jongere.1,2 Verpleegkundigen zijn sterk betrokken bij de behandeling van deze jongeren en kunnen een verschil maken. Deze bachelorproef onderzoekt hoe je de verpleegkundige benadering van jongeren met zelfverwondend gedrag kunt optimaliseren.

Methode

Door middel van een literatuuronderzoek werden twee onderzoeksvragen uitgewerkt. ‘Op welke wetenschappelijke manier kunnen verpleegkundigen de wondzorg na zelfverwondend gedrag uitvoeren?’ en ‘Welke interventies kan de verpleegkundige aanwenden ter preventie van zelfverwondend gedrag?’

Resultaten

De resultaten werden gebundeld in een interventiekaft en een brochure voor verpleegkundigen. De interventiekaft is een praktische handleiding ter preventie van zelfverwondend gedrag. Zelfverwonding zal afnemen wanneer de verpleegkundige een vertrouwensband met de jongere opbouwt. Een gesprek is een krachtig hulpmiddel om zelfverwonding te doen afnemen. De verpleegkundige praat over de gebeurtenis en maakt een kettinganalyse op. Samen wordt gezocht naar andere manieren om met spanning om te gaan en wordt een signaalplan opgemaakt. Wanneer de verpleegkundige een anamnese afneemt over zelfverwondend gedrag, zal het gedrag zelfs met 40% afnemen.
Daarnaast kan de jongere aan de slag met opdrachten. Hij kan de voor- en nadelen van zelfverwonding neerschrijven en bespreken, of een ‘hope box’ maken, een doos gevuld met persoonlijke spullen, zoals een knuffel of foto’s. Het bekijken van die spullen doet de drang tot zelfverwonding afnemen.
De brochure verduidelijkt op welke manier de wondzorg uitgevoerd moet worden, met aandacht voor de verzorging en acceptatie van littekens. Verpleegkundigen kunnen jongeren leren zelfstandig hun wonden te verzorgen; dit leidt tot een afname van zelfverwondend gedrag. De familie moet ingelicht worden na zelfverwonding, sociale steun doet zelfverwonding afnemen.

Conclusie

De interventiekaft en de brochure worden gebruikt op de adolescentenafdeling van een psychiatrisch ziekenhuis in Antwerpen. Verpleegkundigen geven aan dat ze zich zekerder voelen in hun handelen naar zelfverwondend gedrag toe. Door open te spreken over zelfverwonding voelen jongeren zich begrepen en hebben ze alternatieven voor zelfverwonding. Ze voelen zich meer verbonden met de verpleegkundigen. Jongeren maken de opdrachten graag, ze zijn blij dat ze op een praktische manier kunnen bezig zijn met zelfverwonding. Ze zeggen dat het taboe rond zelfverwonding wordt opgeheven.

Noten

  1. Beckman KM-R (2018). Method of self-harm in adolescents and young adults and risk of subsequent suicide. The journal of child and psychology and psychiatry, 2-9.
  2. Karman P, Kool N, Poslawsky E, & Van Meijel B. (2015). Nurses’ attitudes towards selfharm: a literature review. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 65-75.


Muziek bij slaap problemen

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing januari 2016
Tekst Bart Geurden1, 2, 3, Trudy Bekkering1

Context

Veel volwassenen kampen met slaapproblemen. Zij hebben moeite om in slaap te vallen, blijven heel lang wakker  of hebben een slechte kwaliteit van slaap. Slaapproblemen kunnen leiden tot allerlei stoornissen op het vlak van lichamelijke en mentale gezondheid. Veel mensen proberen hun slaap te verbeteren door te luisteren naar muziek, maar of het echt werkt is onduidelijk.
Deze systematische review omvat RCT’s naar het effect van het luisteren van muziek bij volwassenen met slaapproblemen, met in totaal 314 patiënten. Over een periode van drie dagen tot vijf weken luisterde de behandelgroep dagelijks tussen de 25 en 60 minuten naar vooraf opgenomen muziek. De controlegroepen kregen geen behandeling (vier studies) of evalueerden het effect van muziek als aanvulling op de standaardbehandeling (twee studies).

Resultaten

Vijf studies (264 patiënten) gebruikten de Pittsburg Sleep Quality Index. Dit instrument meet slaapproblemen op een schaal van 0 tot 21; hoe lager, des te minder problemen. Mensen die muziek luisteren, scoorden gemiddeld 2.8 punten lager dan diegenen in de controlegroep. Het betrouwbaarheidsinterval loopt van -3.4 tot -2.2. De grootte van het effect is ongeveer 1 standaarddeviatie, wat wordt beschouwd als een klinisch relevant verschil.
Eén studie (50 patiënten) rapporteerde resultaten over andere aspecten van de slaap zoals hoelang het duurt om in slaap te vallen, de totale duur van de slaap en het aantal slaaponderbrekingen. Deze studie vond geen verschil in effect tussen de muziek luisterende interventiegroep en de controlegroep. Geen van de studies beschreef nadelen van het luisteren naar muziek.

Opmerking

De kwaliteit van het bewijs van RCT’s is standaard hoog. Bij de vijf studies is het niveau verlaagd tot matig vanwege bias in de opzet van de studie. Bij de andere aspecten van de slaap was het niveau van bewijs verder verlaagd tot laag, omdat er maar één studie was die deze uitkomstmaat rapporteerde.

Conclusie

Het beluisteren van muziek lijkt meer effect te hebben dan geen of een standaardbehandeling op de kwaliteit van de slaap (niveau van bewijs is matig). Geen verschillen werden er gevonden voor andere aspecten van de slaap (niveau van bewijs is laag). De interventie is makkelijk en veilig toepasbaar.

Betekenis voor de praktijk

Het luisteren naar muziek kan de slaap verbeteren en kan aanbevolen worden aan volwassen met slaapproblemen.

Noten en bron

  1. Belgian Center of Evidence-Based Medicine (CEBAM).
  2. Universiteit Antwerpen.
  3. Karel de Grote Hogeschool Antwerpen.
    – Jespersen KV, Koenig J, Jennum P, Vuust
    P. Music for insomnia in adults. Cochrane
    Database of Systematic Reviews, 8 August 2015. DOI: 10.1002/14651858.CD010459.
    pub2


Kauwgum na abdominale operatie

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing april 2016
Tekst Jef Adriaenssens1,4,5, Bart Geurden1,2,3

Context

Na abdominale chirurgie valt de darmwerking vaak stil (ileus). Onderzoek toont verbanden aan tussen ileus en postoperatieve complicaties en een verlengd verblijf in het ziekenhuis. Het optreden van ileus wordt beschouwd als een multifactorieel proces en een brede waaier aan preventieve interventies is al onderzocht. Van kauwgum wordt gedacht dat het via cephalo-vagale stimulatie de heropstart van de darmwerking zou kunnen bevorderen. In dit kader is het interessant om te weten of kauwgum een invloed heeft op de tijd tot eerste flatus (TEF), de tijd tot het opstarten van de darmmotiliteit (TDM), de tijd tot het kunnen vaststellen van darmgeluiden (TDG) en de opnameduur in het ziekenhuis.

Resultaten

De onderzoekers includeerden 81 RCT’s (9072 patiënten) in hun systematic review. Het overgrote deel van de studies focuste zich op colorectale chirurgie en keizersnede. Er werd statistisch bewijs gevonden dat het gebruik van kauwgum de TEF verkort met gemiddeld 10.4 uur (gemiddeld 12.5 uur bij colorectale chirurgie, 7.9 uur bij een keizersnee en 10.6 uur bij andere buikoperaties). Ook voor TDM werd een statistisch significante reductie gevonden, namelijk 12.7 uur gemiddeld voor de ganse groep (18.1 uur voor colorectale chirurgie, 9.1 uur voor een keizersnee en 12.3 uur voor andere vormen van abdominale heelkunde). Voor TDG werd een matige, maar statistisch significante verkorting gevonden van gemiddeld 5 uur. Kauwgum bleek ook nog gerelateerd aan een beperkte afname van de opnameduur, maar het gevonden effect was zwak: gemiddeld 0.7 dagen. Opvallend was dat het effect voor alle uitkomstvariabelen het grootst was voor colorectale chirurgie en het kleinst voor een keizersnede. Er werden geen verschillen gevonden voor mortaliteit, infectierisico en heropname. Sommige studies rapporteerden wel een afname van postoperatieve misselijkheid en braken bij gebruik van kauwgum. De interventie werd in het algemeen trouwens goed getolereerd door de patiënten. En de kostprijs was, zoals verwacht, miniem.
Voor meerdere studies werd een verhoogd of onduidelijk risico op bias vastgesteld, maar bijkomende analyse gaf aan dat dit geen effect had op de gevonden resultaten. De geïncludeerde studies onderzochten eerder kleine populaties en de methodologische kwaliteit van een aantal studies was zwak. Bovendien is ileus een multifactorieel proces, wat de interpretatie bemoeilijkt. Er werden ook slechts vier studies op kinderen gevonden. Al deze methodologische zwaktes maken dat de uiteindelijke aanbeveling van deze studie matig tot zwak is.

Conclusie

Deze systematic review bracht enig bewijs naar voren ten voordele van het postoperatieve gebruik van kauwgum voor herstel van de gastro-intestinale functie na abdominale chirurgie. De resultaten geven aan dat flatulentie en darmwerking sneller terug optreden in de postoperatieve fase bij de groep die kauwgum gebruikte in vergelijking tot de controlegroep. Er was ook enig bewijs voor iets vroegere darmgeluiden bij de kauwgumgroep en de opnameduur bleek ook iets korter. Bovendien werden geen negatieve bijverschijnselen vastgesteld. Gezien de beperkingen en zwaktes in de geïncludeerde studies, is er toch nood aan grotere methodologisch goed opgezette studies om de gevonden resultaten te bevestigen.

Noten

1 Belgian Center of Evidence-Based Medicine (CEBAM).
2 Center for Research and Innovation in Care.
Universiteit Antwerpen.
3 Karel de Grote Hogeschool Antwerpen.
4 KCE, Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg.
5 Platform Wetenschap en Praktijk.
– Short V, Herbert G, Perry R, etal. Chewing gum for postoperative recovery of gastrointestinal function. Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, Issue 2. Art.
No.: CD006506. DOI: 10.1002/14651858. CD006506.pub3.
april 2016| nursing


Medicatieverhoging bij hartfalen en verminderde ejectiefractie

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing mei 2016
Tekst Bart Geurden1,2,3, Jef Adriaenssens1,4

Context

Hartfalen wordt gekenmerkt door een hoge mortaliteit en frequente heropnames. Het gebruik van ACE-remmers, bètablokkers en angiotensinereceptorblokkers leidt tot betere overleving en vermindering van het aantal heropnames. Ze zijn daarom eerste-keuzetherapie in de behandeling van hartfalen. Onderzoek heeft ook aangetoond dat er een relatie bestaat tussen de dosering van deze medicamenten en het eindresultaat voor individuele patiënten. Ondanks dit bewijs blijven huisartsen terughoudend in het geleidelijk opdrijven van de dosis tot een individueel aangepaste maximale dosis. Er is daarom nood aan nieuwe strategieën die dit mogelijk maken, bijvoorbeeld door dit verpleegkundigen te laten doen, onder toezicht van een verpleegkundig specialist of arts.

Resultaten

Deze systematic review omvat 1684 patiënten verspreid over zeven RCT’s. Eén studie betrof patiënten uit een residentiële instelling. De zes overige studies omvatten uitsluitend patiënten uit de eerstelijnsgezondheidszorg en poliklinieken. Vier studies (556 patiënten) rapporteren over ziekenhuisopnamen. In de groep waar verpleegkundigen de leiding hadden over de dosisaanpassingen daalde de kans op hospitalisatie met een factor 0.80 en voor hospitalisaties vanwege hartfalengerelateerde problemen met een factor 0.51 in vergelijking met de groep die de gebruikelijke zorg kreeg (controlegroep).
In zes studies (902 patiënten) werd de mortaliteit onderzocht. Als verpleegkundigen de leiding hadden, daalde de kans op een overlijden met een factor 0.66 in vergelijking met de gebruikelijke zorg. Per 1000 patiënten bij wie verpleegkundigen de leiding hadden, konden ongeveer 27 overlijdens vermeden worden.
Slechts drie studies (370 patiënten) rapporteerden zowel over hartfalen- als over niet-hartfalengerelateerde incidenten. In de groep met verpleegkundige leiding, was de kans dat patiënten incidentvrij bleven groter dan in de controlegroep.
Vijf studies (966 patiënten) rapporteerden over het aantal patiënten bij wie de aangewezen dosis bètablokkers bereikt werd. Dit aantal lag hoger in de groep met verpleegkundige leiding dan in de groep met gebruikelijke zorg. In vergelijking met deze controlegroep bereikten verpleegkundigen de optimale dosis bètablokkers in de helft van de tijd. Ten slotte waren er twee studies die rapporteerden over onbedoelde effecten: één studie vond geen onbedoelde effecten, terwijl de andere studie gewag maakte van één onbedoeld effect, zonder dit verder te specificeren.

Opmerking

De kwaliteit van het bewijs van RCT’s is standaard hoog. Maar bij de vijf studies over het bereiken van de aangewezen dosis bètablokkers is het niveau van bewijs verlaagd omdat er twijfel was over de volledigheid van de uitkomsten. Verder stond niet vermeld wat de ongewilde effecten van de behandeling waren, en was het onmogelijk om de behandelaars en patiënten te blinderen.

Conclusie

Als verpleegkundigen, onder medische supervisie, de leiding hebben over geleidelijke dosisverhoging van ACEremmers, bètablokkers en angiotensinereceptorblokkers bij patiënten met hartfalen en verminderde ejectiefractie, lijkt dit positieve effecten te hebben op heropnames in het ziekenhuis, incidentvrij herstel en mortaliteit. De optimale dosis bètablokkers wordt sneller bereikt onder leiding van verpleegkundigen, maar het bewijs hiervoor is zwak.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence-Based Medicine (CEBAM). 2 Center for Research and Innovation in Care, Universiteit Antwerpen.
  2. Karel de Grote Hogeschool Antwerpen.
  3. KCE, Federaal Kenniscentrum voor de gezondheidszorg.
    – Driscoll A, Currey J, Tonkin A, et al. Nurse-led titration of angiotensin converting enzyme inhibitors, bèta-adrenergic blocking agents, and angiotensin receptor blockers for people with heart failure with reduced ejection fraction. Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, Issue 12. Art. No.: CD009889.
    DOI: 10.1002/14651858.CD009889.pub2.


Coldspray om pijn te verminderen

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing juli/augustus 2016
Tekst Marleen Corremans1, 2, Jef Adriaenssens1, 3, 4, Bart Geurden1,2,5

Context

Het plaatsen van een intraveneuze katheter voor bloedafname of voor medicamenteuze behandeling is een pijnlijke procedure. Net voor het inbrengen van de naald worden coldsprays (ook vapocoolants genoemd) op de huid aangebracht om de pijn te verlichten. Het gebruik van deze coldsprays zou voordelen bieden ten opzichte van andere pijnstillende interventies. Bijvoorbeeld dat het effect snel optreedt (binnen enkele seconden).

Resultaten

Deze systematic review (SR) bekijkt de effectiviteit van coldsprays in het verminderen van pijn bij het inbrengen van een intraveneuze katheter. Negen RCT’s met 1070 deelnemers werden geïncludeerd voor kwalitatieve analyse. Twee van die negen gebruikten data uit eenzelfde onderzoek. Acht studies (848 patiënten) werden betrokken in de metaanalyse voor de primaire outcome ‘pijn tijdens het inbrengen van de katheter’. Ook de succesratio bij het inbrengen van de katheter, de ongemakken en bijwerkingen bij gebruik van de spray, en de tevredenheid van de patiënt werden meegenomen.
In al de RCT’s, zowel bij kinderen als volwassenen, werd telkens het gebruik van een coldspray (interventiegroep) vergeleken met het gebruik van een placebospray of geen spray (controlegroep). De pijnscores werden gemeten met de visueel analoge schaal (VAS100). Zes studies vonden plaats op spoedafdelingen, de anderen bij kleine ingrepen onder lokale verdoving. De verschillende onderzoeken gebruikten verschillende maten van intraveneuze katheters, variërend van 24 tot 16 Gauge.
De meta-analyse toonde aan dat het gebruik van coldsprays een significant hogere afname van de pijn geeft tijdens het plaatsen van de intraveneuze katheter dan een placebo of andere interventies. Op een visuele analoge pijnschaal (VAS 100) van 0 (pijnloos) en 100 (ergst mogelijke pijn) namen de gemiddelde pijnscores 12,5 punt af bij gebruik van een coldspray. Er waren te weinig data beschikbaar om uitspraken te doen over de tevredenheid van de patiënt. Wel werden een paar minieme negatieve bijwerkingen vastgesteld. Zo waren er vier meldingen van een koudegevoel, drie meldingen van een tijdelijke roodheid op de plaats van het aanbrengen van de coldspray, en één melding van een brandend gevoel. In het algemeen zorgt het gebruik van de coldspray voor een beetje pijn of (niet nader omschreven) discomfort bij het aanbrengen.

Opmerking

De kwaliteit van het bewijs was eerder gematigd dan hoog. Een aantal studies had slechts een kleine groep proefpersonen. Het uitsluiten van minder kwaliteitsvolle studies had echter geen invloed op de resultaten.

Conclusie

Het gebruik van coldsprays vlak voor het inbrengen van een intraveneuze katheter verlaagt de pijn tijdens de procedure, geeft een beetje discomfort tijdens het aanbrengen en heeft geen effect op het succes van aanprikken, of op het optreden van complicaties. De kwaliteit van de studies was echter matig en meer onderzoek is nodig om de resultaten te bevestigen.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
  2. Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen
  3. KCE, Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg
  4. Platform Wetenschap en Praktijk
  5. Center of Research and Innovation in Care, Universiteit Antwerpen
    – Griffi  th RJ, Jordan V, Herd D, et al (2016). Vapocoolants (cold spray) for pain treatment during intravenous cannulation.
    Cochrane Database of Systematic Reviews, Issue 4. Art. No.: CD009484.


Voorbereiding op chirurgische ingreep mits psychologische voorbereiding

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing oktober 2016
Tekst Marleen Corremans1,2, Jef Adriaenssens1,3,4, Bart Geurden1,2,5, Trudy Bekkering1

Context

De manier waarop mensen denken en zich voelen voor een operatie kan invloed hebben op hun gevoelens en gedrag erna. Zo kunnen preoperatief angstige mensen achteraf meer pijn ondervinden. Uit een systematic review uit 1993 bleek dat psychologische voorbereidingstechnieken de pijn na een chirurgische ingreep reduceerden en dat patiënten hun activiteiten sneller terug opnamen. De opnameduur nam af en negatieve emoties zoals angst of depressie, verminderden.

Resultaten

In de Cochrane review die op deze plek wordt besproken6, werden de gunstige (en schadelijke) effecten van psychologische voorbereiding nog een keer bekeken bij mensen die chirurgie onder totale narcose ondergaan. De psychologische voorbereiding moest voor de chirurgische procedure plaatsvinden. Uiteindelijk werden 105 RCT’s (randomized controlled trials) opgenomen met een totaal van 10.302 proefpersonen.
Zeven psychologische voorbereidingstechnieken werden bekeken: procedurespecifieke informatie (welke operatie, wanneer en hoe, 48 studies), zintuiglijke informatie (hoe de procedure zal aanvoelen en welke zintuiglijke ervaringen hiermee gepaard zullen gaan, zoals smaak of geur, 37 studies), gedragsinstructies (wat de patiënten best zouden doen, 59 studies), cognitieve interventies (technieken met als doel de gedachtengang van de patiënt te veranderen, 20 studies), relaxatietechnieken (31 studies), hypnose (3 studies) en emotiegerichte interventies (technieken die mensen helpen met hun gevoelens om te gaan, 10 studies). 61 studies hadden pijn als outcome, 14 het herstelgedrag, 59 opnameduur en 49 negatieve emoties.
Psychologische voorbereiding van chirurgische patiënten verminderde postoperatieve pijn en negatieve emoties in vergelijking met de controlegroep. De verblijfsduur daalde met een halve dag. Gedragsinstructies zouden het herstelgedrag kunnen bevorderen. Om de resultaten hiervoor te kunnen vergelijken is echter eerst meer overeenstemming nodig over de te gebruiken meetinstrumenten.
Procedurespecifieke informatie verminderde de pijn niet, maar deed wel de verblijfsduur afnemen en verminderde de negatieve emoties. Cognitieve informatie deed de pijn niet afnemen en had geen significant effect op de verblijfsduur of op de negatieve emoties. Relaxatietechnieken deden postoperatieve pijn afnemen en negatieve emoties verminderen op voorwaarde dat deze techniek werd gecombineerd met andere technieken. De verblijfsduur nam, in vergelijking met de controlegroep, af met bijna een dag. Emotiegerichte technieken deden pijn afnemen in combinatie met andere technieken; de verblijfsduur of negatieve emoties namen niet significant af.

Opmerking

Vele studies gaven slechts zeer beperkte methodologische informatie waardoor het onduidelijk is of de resultaten betrouwbaar zijn. Door de verschillende gebruikte technieken, soorten chirurgie en meetmethoden moet de graad van evidentie ‘laag’ gescoord worden voor de outcomes pijn, negatieve emotie en verblijfsduur. Voor de outcome herstelgedrag wordt de graad van evidentie ‘zeer laag’ gescoord door de moeilijkheden bij het meten en rapporteren.

Conclusie

Psychologische voorbereiding kan postoperatieve outcomes zoals pijn, emoties en verblijfsduur verbeteren (niveau van bewijs is laag) en lijkt dit te doen voor het herstelgedrag (niveau van bewijs is zeer laag). Omdat het bewijs vrij mager is, kan het niet volledig worden aanbevolen voor de praktijk. Daarvoor is beter uitgevoerd onderzoek nodig.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
  2. Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen
  3. KCE, Federaal Kenniscentrum Gezondheidszorg
  4. Platform Wetenschap en Praktijk
  5. Center of Research and Innovation in Care, Universiteit Antwerpen
  6. Powell R, Scott NW, Manyande A, et al. (2016). Psychological preparation and postoperative outcomes for adults undergoing surgery under general anaesthesia. The Cochrane Library. Art no CD008646.


Wisselen katheter

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing december 2016
Tekst Trudy Bekkering1, Jef Adriaenssens1,2

Context

Meestal zijn urinekatheters bedoeld als tijdelijk hulpmiddel, bijvoorbeeld na een operatie. Soms zijn ze echter voor langere termijn nodig, bijvoorbeeld bij aandoeningen als MS, omdat deze de blaasfunctie aantasten. Er bestaan verschillende manieren om een langdurige urinekatheter te verzorgen en onderhouden, zoals de katheter na een maximale tijd vervangen, antibiotica toedienen of schoonmaak- of smeermiddelen (zoals Instillagel®) gebruiken tijdens het vervangen.

Resultaten

De Cochrane systematic review die we hier bespreken4 includeerde drie RCT’s (n=107) over de doeltreffendheid van verschillende manieren om langdurige katheters te wisselen. De studies onderzochten:
– het effect van verschillende tijdsintervallen (ten minste maandelijks of indien klinisch aangewezen) voor de vervanging van de katheter,
– het gebruik van antibiotica om infecties te voorkomen,
– het gebruik van schoonmaakoplossingen zoals steriel water of chloorhexidineoplossing.
De eerste studie (n=17) vond dat mensen bij wie de katheter maandelijks (of wanneer klinisch nodig) werd vervangen, een lager risico hadden op symptomatische urineweginfectie dan mensen bij wie de katheter alleen werd vervangen wanneer klinisch nodig.
De tweede studie (n=70) laat zien dat het preventief geven van antibiotica voor het inbrengen van de katheter geen effect had op positieve urinetesten na zeven dagen, infecties of het risico te overlijden.
De derde studie (n=20) onderzocht het effect van steriel water of chloorhexidineoplossing voor het periurethraal reinigen voor vervanging van de katheter. Er was na zeven dagen geen verschil in het opkomen van asymptomatische ontstekingen. Geen van de deelnemers ontwikkelde een kathetergerelateerde symptomatische urineweginfectie.
De volgende uitkomstmaten vinden de auteurs van de review zeer belangrijk om een besluit te kunnen nemen over deze interventies: tevredenheid van de patiënt, kwaliteit van leven, schade aan de urinewegen en een afweging van kosten en baten. Deze waren echter niet meegenomen in de drie RCTs. Ook gaven de studies geen informatie over klinisch relevante vergelijkingen zoals: het vervangen van de katheter versus ander beleid zoals spoeling, thuis versus in klinische omgeving vervangen, schone versus een aseptische techniek, smeermiddel A versus B, met of zonder glijmiddel inbrengen, en tot slot de persoon die de vervanging uitvoert: de gebruiker, de verzorger of een zorgverlener.

Opmerking

Alle drie de studies waren klein, en er waren weinig patiënten met bepaalde uitkomsten (events), hierdoor hebben de studies te weinig bewijskracht (power). De rapportering van de studies was onvoldoende. De kwaliteit van het bewijs komt hierdoor uit op zeer laag.

Conclusie

Er is op basis van deze systematische review onvoldoende bewijs voor het beoordelen van de doeltreffendheid van de verschillende manieren van vervanging van langdurige urinekatheters. Voor een aantal belangrijke uitkomsten (zoals patiënttevredenheid, kwaliteit van leven, schade aan de urinewegen en een afweging van kosten en baten) zijn helemaal geen gegevens.

Betekenis voor de praktijk

Op basis van deze systematische review kunnen geen aanbevelingen worden gegeven voor de meest doelmatige methode om langdurige urinekatheters te vervangen.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM).
  2. KCE, Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg.
  3. Platform Wetenschap en Praktijk.
  4. Cooper FPM, Alexander CE, Sinha S, et al. Policies for replacing long-term indwelling urinary catheters in adults. Cochrane Database of Systematic Reviews 2016, Issue 7.
    Art. No.: CD011115. DOI: 10.1002/14651858. CD011115.pub2.


Voeding bij ouderen

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing februari 2017
Tekst Trudy Bekkering1, Marleen Corremans1, Bart Geurden1,2,3

Context

Deze Cochrane review bestudeerde de effecten van allerlei interventies rond voeding bij mensen ouder dan 65 jaar die herstellen van een heupfractuur.4 De interventie diende binnen een maand na de fractuur opgestart te zijn. In totaal werden 41 studies met 3881 ouderen verzameld. Ouderen met een heupfractuur zijn vaak slecht gevoed op het moment dat de fractuur zich voordoet. Velen eten vervolgens ook slecht tijdens hun opname in het ziekenhuis. Ondervoeding kan het herstel van een heupfractuur belemmeren.

Resultaten

Achttien studies onderzochten het gebruik van extra energierijke orale voeding uit andere bronnen dan proteïnen, uit proteïnen en uit enkele vitaminen en mineralen. Deze multinutriënten hebben waarschijnlijk geen effect op het risico om te overlijden. Wel kunnen ze het aantal complicaties, zoals drukletsels, infectie, veneuze trombose, longembolie en verwardheid, verlagen.
Vier studies onderzochten de neus-maagsonde. Hierbij loopt vloeibare voeding met eiwitarme energie, eiwitten, vitaminen en mineralen, via een sonde in de neus tot in de maag. Een neus-maagsonde lijkt geen effect te hebben op het risico te overlijden of het risico op complicaties, alhoewel bewijs uit gecontroleerde studies ontbreekt. De sondevoeding werd slecht verdragen.
De inname van meer proteïnen via orale voeding werd onderzocht in vier studies. Deze proteïnen hebben waarschijnlijk geen effect op het risico te overlijden of het risico op complicaties. Wel lijken deze voedingsinterventies negatieve uitkomsten te verminderen, alhoewel bewijs uit gecontroleerde studies ontbreekt.
De volgende interventies leken geen duidelijk effect te hebben op het risico te overlijden of op complicaties: het intraveneus toevoegen van vitamine B1 en wateroplosbare vitaminen, verschillende vormen en dosissen vitamine D, intraveneus of oraal ijzer, ornithine alpha-ketoglutaraat versus een isonitrogeen peptide supplement, taurine versus placebo, een supplement met vitaminen, mineralen en aminozuren.
Een laatste studie evalueerde het effect van assistent-diëtisten die helpen bij het eten geven. De inzet van assistentdiëtisten kan het risico op overlijden verminderen, maar heeft waarschijnlijk geen effect op het aantal personen met complicaties.

Opmerking

Hoewel er veel studies zijn gevonden over voedingsinterventies is de kwaliteit van het bewijs laag tot zeer laag. Dit komt vooral door fouten in de studieopzet, waardoor er een hoog risico is op vertekende resultaten (bias).

Conclusie

Voedingsinterventies in de vorm van (orale) supplementen, al dan niet verrijkt met energie uit eiwitten, vitaminen en mineralen, kunnen het risico op complicaties na een heupfractuur bij ouderen verminderen. Ze lijken echter geen invloed te hebben op het risico om te overlijden. Het niveau van bewijs is laag tot zeer laag en dus is er onzekerheid over deze resultaten.
Betekenis voor de praktijk
Voedingsinterventies voor ouderen met een heupfractuur zouden toegepast kunnen worden om complicaties te verminderen. Deze review geeft geen duidelijkheid over welke voedingsinterventie de meest doelmatige is.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM).
  2. Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen.
  3. Center of Research and Innovation in Care, Universiteit Antwerpen.
  4. Avenell A, Smith TO, Curtain JP, et al. Nutritional supplementation for hip fracture aftercare in older people. Cochrane Database of Systematic Reviews 2016, Issue 11. Art. No.: CD001880. DOI:10.1002/14651858.CD001880.pub6.


Dermatitis bij incontinentie

Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Belgian Branch of the Dutch Cochrane Collaboration, zie www.cebam.be
Nursing april 2017
Tekst Marleen Corremans1,2, Trudy Bekkering1

Context

Incontinentie-geassocieerde dermatitis (IAD) is een ontsteking van de huid door contact met urine of stoelgang. Niet wegdrukbare roodheid van de huid is het meest voorkomende symptoom, maar ook blaren, huidlaesies en huidinfecties kunnen voorkomen. 10 tot 45 procent van de incontinente volwassenen heeft IAD en drukgerelateerde huidaandoeningen. Om IAD te voorkomen en te behandelen worden tal van producten aanbevolen om de huid te reinigen of verzorgen. De huidverzorgingsproducten omvatten reinigingsmiddelen, vochtinbrengers en beschermers of een combinatie van deze. In de praktijk worden producten en procedures ter preventie of behandeling door elkaar gebruikt. Deze Cochrane review evalueerde het effect van huidverzorgingsproducten, de methoden om de producten te gebruiken, procedures en gebruiksfrequenties bij volwassenen.

Resultaten

De review vond 13 RCT’s met 1.295 deelnemers. Zij waren allen incontinent voor urine, stoelgang of beide. Ze woonden in een woonzorgcentrum of waren gehospitaliseerd. Door de variatie  in producten en procedures konden de resultaten van deze studies niet samengenomen worden.
Negen trials vergeleken verschillende huidverzorgingsproducten zoals zeep, zinkoxidecrème of -olie, Cavilon™ film, Sudocrem, Cavilon™ huidreiniger, en ook een combinatie van producten. Twee studies testten een gestructureerde huidverzorgingsprocedure, te weten washandjes met reinigende, bevochtigende en beschermende eigenschappen of geïmpregneerd met lotion. Eén studie onderzocht de toepassing van een filmvormend huidverzorgingsproduct, elke 24, 48 of 72 uren. Eén studie bekeek of een huidreiniger met aloë vera gevolgd door een huidverzorgende crème beter om de 6 of om de 12 uren wordt aangebracht.
Twee onderzoeken toonden aan dat water en zeep weinig bijdragen in de preventie en behandeling van IAD. Het eerste onderzoek vond dat een huidreiniger (Clinisan™) effectiever zou kunnen zijn dan water en zeep. In het tweede onderzoek leek een standaard wasprocedure met een washandje met reinigende, bevochtigende en beschermende eigenschappen nuttiger dan het gebruik van water en zeep.
De andere studies suggereerden dat het effectiever is om een huidverzorgingsproduct te gebruiken dan om dat niet te doen. Er werd geen bewijs gevonden dat het ene huidverzorgingsproduct beter zou zijn dan het andere.
Geen van de studies onderzocht schadelijke neveneffecten van de producten.

Opmerking

De kwaliteit van het bewijs was laag. 11 studies hadden slechts een kleine groep proefpersonen en waren van korte duur. Algemeen was er een hoog risico op bias. Dit komt vooral door fouten in de studieopzet, waardoor er een hoog risico is op vertekende resultaten.

Conclusie

Er bestaat weinig bewijs voor lokale huidzorg om IAD te behandelen of te voorkomen. Water en zeep lijken niet effectief. Het lijkt beter om huidreinigers te gebruiken dan om deze niet te gebruiken.

Betekenis voor de praktijk

IAD lijkt het best te voorkomen en te behandelen door het gebruik van een huidverzorgingsproduct en het vermijden van zeep. Het is onduidelijk welk huidverzorgingsproduct het beste is.

Noten

  1. Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM).
  2. Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen.
  3. Beeckman D, Van Damme N, Schoonhoven
    L, et al. Interventions for preventing and treating incontinence-associated dermatitis in adults. Cochrane Database of Systematic Reviews 2016, Issue 11. Art. No.: CD011627.
    DOI: 10.1002/14651858.CD011627.pub2.