Educatie over mondzorg gericht op personeel en bewoners van woonzorgcentra.
Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Cochrane Belgium, zie www.cochrane.be
Nursing juni 2017
Tekst Jef Adriaenssens1,2, Trudy Bekkering1, Marleen Corremans1,3, Bart Geurden1,3,4
Context
Het verband tussen de gezondheid van de mond van wzc-bewoners en hun levenskwaliteit, voedingsstatus en kans op luchtweginfecties is inmiddels aangetoond. Educatie die de kennis en vaardigheden van bewoners en zorgverleners op dit gebied vergroot, leidt mogelijk tot een betere mondgezondheid van de bewoners.
Resultaten
Deze Cochrane review5 ging na wat de (gunstige) effecten zijn van educatieve interventies bij personeel en bewoners van wzc’s op de mondgezondheid van bewoners. Na een uitgebreide zoektocht (januari ’16) in meerdere databanken includeerden de review-auteurs negen randomized controlled trials (RCT’s) met in totaal 3.253 proefpersonen. De leeftijd van de overwegend vrouwelijke bewoners varieerde van 78 tot 86 jaar. Van de proefpersonen droeg tussen de 62% en 87% een tandprothese en had 32% tot 90% geen tanden meer. Acht studies vergeleken educatieve interventies voor mondzorg met standaardzorg. De interventies bestonden uit kennisverhoging en vaardigheidstrainingen. Eén studie vergeleek standaardzorg met interventies die alleen kennisverhoging beoogden. Alle studies omvatten opleiding rond mondgezondheid (met een actieve trainingscomponent): vijf studies alleen voor personeel in de ouderenzorg en in vier studies voor zowel personeel als bewoners. De follow-up van de studies varieerde tussen drie maanden en vijf jaar.
Geen enkele geïncludeerde studie evalueerde de primaire uitkomsten ‘mondgezondheid’ of ‘levenskwaliteit’ van de rusthuisbewoner. Ze focusten alle op tand- of gebitsplaque. Metaanalyse van de resultaten toonde geen verschil in de toestand van de mond tussen de bewoners in de mondzorginterventiegroep en deze in de standaardzorggroep, niet op vlak van tandplaque (6 studies, 437 bewoners) noch van gebitsplaque (5 studies, 816 bewoners). Geen enkele studie bracht de eventuele negatieve effecten van deze interventies in kaart.
Opmerking
De kwaliteit van de geïncludeerde studies was laag. Zo was niet duidelijk hoe de respondenten werden geselecteerd, en of de onderzoeksgegevens en rapportage volledig waren. Ook de beschrijving van de inhoud van de interventies was ondermaats en er was geen informatie beschikbaar over de belangrijkste uitkomstmaten.
Conclusie
Educatieve interventies voor mondzorg bij wzc-personeel en/of -bewoners hebben waarschijnlijk geen effect op de gezondheid van de mond van de bewoners. Op basis van deze review is het echter niet mogelijk om sterke conclusies te trekken. Meer onderzoek is nodig, vooral naar de effecten van mondzorginterventies op de kwaliteit van leven en de voedingstoestand van ouderen.
Betekenis voor de praktijk
Op basis van de geïncludeerde studies kunnen educatieve mondzorginterventies bij wzc-personeel en/of -bewoners op dit ogenblik niet worden aanbevolen noch worden afgeraden voor de praktijk.
Noten
- Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
- Platform Wetenschap en Praktijk
- Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen
- Centre of Research and Innovation of Care, Universiteit Antwerpen
-
Albrecht M, Kupfer R, Reissmann DR, et al. Oral health educational interventions for nursing home staff and residents. Cochrane Database of Systematic Reviews 2016, Issue 9. Art. No.: CD010535DOI: 10.1002/14651858.CD010535.pub2
Reanimatie buiten het ziekenhuis. Wat is effectiever?
In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing september 2017
Tekst Bert Avau1,2, Trudy Bekkering1, Bart Geurden1,3, Elizabeth Bosselaers1, Patrik Vankrunkelsven1
Context
Snelle en adequate cardiopulmonaire reanimatie (CPR) kan de schade door een hartstilstand buiten het ziekenhuis beperken. De traditionele reanimatie bestaat uit afwisselend borstcompressie en mondop-mondbeademing, vaak in een verhouding van twee beademingen per dertig compressies. Recente studies suggereren echter dat pauzes de kans op overlijden vergroten en dat continue borstcompressie zonder beademing beter is.4
Resultaten
Deze Cochrane review omvat vier studies, die continue compressie CPR vergelijken met traditionele CPR bij mensen met een hartstilstand zonder verstikking.4 De studies includeren 26.742 deelnemers. In drie studies werd CPR uitgevoerd door ongetrainde omstaanders, tijdens het toedienen van CPR telefonisch begeleid door medewerkers van de spoed. De vierde studie ging over CPR toegediend door professionele hulpverleners.
CPR door leken. Uit de drie studies over CPR door ongetrainde omstaanders (3.031 deelnemers) blijkt dat continue compressie CPR (zonder beademen) de kans op overleven op het tijdstip van ontslag uit het ziekenhuis vergroot. In de groep die continue CPR kreeg, overleefden 141 per 1.000 mensen. In de groep die onderbroken CPR kreeg, waren dit 116 per 1.000. Er werd niet gerapporteerd over de overleving na 1 jaar, kwaliteit van leven, spontaan terugkeren van de circulatie of neveneffecten.
CPR door zorgverleners. De studie over CPR door hulpverleners telde 23.711 deelnemers. Hierbij ontving de ene groep continue borstcompressie met een willekeurige verhouding tussen aantal compressies en beademing. De andere groep ontving onderbroken CPR in een ratio van 30:2. Men vond geen significant verschil in overleving op het moment van ontslag uit het ziekenhuis. In de groep met continue CPR overleefden 90 per 1.000 mensen. Bij de onderbroken CPR waren dit er 97.
Continue compressie leidde echter tot een iets lagere kans om te overleven op het moment van aankomst in het ziekenhuis. In de groep met continue compressie CPR overleefden 246 per 1.000 mensen, vergeleken met 259 per 1.000 mensen in de onderbroken CPR. Er werd niet gerapporteerd over levenskwaliteit of overleving op langere termijn.
Opmerking
Het niveau van bewijs uit deze review is van hoge tot matige kwaliteit. Voornamelijk het beperkt aantal studies vermindert ons vertrouwen, alsook het beperkt aantal voorvallen voor een aantal uitkomsten (overleving tot aankomst in het ziekenhuis, aantal patiënten met neurologische gebreken).
Conclusie
Voor CPR uitgevoerd door leken blijkt dat continue borstcompressie CPR de kans op overleven op het moment van ontslag uit het ziekenhuis verhoogt (niveau van bewijs is hoog). Voor CPR uitgevoerd door hulpverleners blijkt onderbroken CPR een iets hogere kans op overleven te bieden op het tijdstip van aankomst in het ziekenhuis (niveau van bewijs is hoog).
Betekenis voor de praktijk
Leken voeren best onafgebroken borstcompressie uit wanneer ze een persoon met een hartstilstand zonder verstikking reanimeren. Professionele zorgverleners kiezen beter voor een onderbroken CPR (wanneer gelijktijdig ademondersteuning wordt gegeven).
Noten
- Cochrane Belgium, Cebam (Belgisch Centrum voor Evidence-Based Medicine)
- CEBaP (Centre for Evidence-Based Practice) van Rode Kruis-Vlaanderen
- Faculty of Medicine and Health Sciences, Universiteit Antwerpen
- Zhan L, Yang LJ, Huang Y, et al. Continuous chest compression versus interrupted chest compression for cardiopulmonary resuscitation of non-asphyxial out-of-hospital cardiac arrest. Cochrane Database Syst Rev. 2017 Mar 27;3:CD010134.
Vroegtijdige palliatieve zorg bij volwassenen met een gevorderde kanker
In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing november 2017
Tekst Natividad Oorts1, Marleen Corremans1,2,3,4, Trudy Bekkering2
Context
Wanneer een oncologische diagnose pas in een later stadium wordt vastgesteld of een kanker evolueert naar een meer gevorderd stadium ondanks de therapie, kunnen patiënten kiezen voor een behandeling die meestal de nodige nevenwerkingen met zich meebrengt óf voor palliatieve zorg. Deze benadering, die ook wel ‘vroegtijdige palliatieve zorg’ wordt genoemd, begint vanaf het moment dat de patiënt wordt gediagnosticeerd met een gevorderde kanker. Vroegtijdige palliatieve zorg wordt bij deze groep patiënten meestal gecombineerd met chemotherapie of radiotherapie. Het kan verstrekt of begeleid worden door de behandelend oncoloog of gespecialiseerde teams. Het houdt empathische communicatie in omtrent de prognose en tevens vroegtijdige zorgplanning en symptoomassessment en -controle.
Onduidelijk is of patiënten erbij gebaat zijn om die palliatieve zorg in een vroeger stadium, tijdens of kort na de diagnose van gevorderde kanker, te krijgen. Dat was het onderwerp van deze Cochrane review.5
Resultaten
Er werd gezocht naar klinische studies over vroegtijdige palliatieve zorg bij volwassenen met een gevorderde oncologische diagnose. Zeven studies werden geïncludeerd met 1614 patiënten, 20 studies waren nog lopende. In de meeste studies was de populatie gemiddeld ouder dan 65 jaar. Ze hadden verschillende type tumoren en kregen een behandeling in gespecialiseerde centra in Noord-Amerika. De meeste studies vergeleken vroegtijdige palliatieve zorg met de standaard oncologische zorg die voorhanden was.
Patiënten met vroegtijdige palliatieve zorg rapporteerden een iets betere levenskwaliteit dan diegenen met een standaardbehandeling. Ook hadden ze iets minder symptomen, zoals pijn of vermoeidheid. Er werd geen verschil gevonden op overleving en depressie. Eén studie rapporteerde over de groep met vroegtijdige palliatieve zorg nevenwerkingen zoals meer pijn en een verminderde eetlust. De andere zes studies publiceerden geen informatie over nevenwerkingen en na navraag bij de onderzoekers van de studies bleek dat er geen nevenwerkingen waren geobserveerd.
Opmerking
De kwaliteit van bewijs voor het effect op levenskwaliteit en intensiteit van symptomen was laag. Het bewijs was zeer laag voor het effect op overleving en depressie. Dat kwam onder meer door problemen met het uitvoeren van studies, verschillen tussen studies en het kleine aantal studies.
Conclusie
Vroegtijdige palliatieve zorg kan de levenskwaliteit verbeteren en de symptomenlast verminderen. Er is waarschijnlijk geen effect van vroegtijdige palliatieve zorg op overleving en depressie. Het effect was minimaal, maar kan wel belangrijk zijn voor deze specifieke populatie met een beperkte prognose. Op dit moment lopen er twintig studies. Deze kunnen een duidelijker beeld geven over de effecten van vroegtijdige palliatieve zorg.
Betekenis voor de praktijk
Op dit moment is er geen doorslaggevend bewijs dat vroegtijdige palliatieve zorg een grote verbetering brengt in het huidige standaardtraject van de oncologische patiënt met een gevorderde oncologische diagnose.
Raadpleeg de volledige tekst van deze Cochrane review via de Cebam Digital Library for Health, www.cebam.be/nl/cdlh.
Noten
- Nursing Research Factory (NRF)
- Cochrane Belgium, Cebam (Belgisch Centrum voor Evidence-Based Medicine)
- Karel De Grote Hogeschool (KdG)
- Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence based Practice, a Joanna Briggs center of excellence (BICEP)
- Huan MW, Estel S, Rücker G, et al. Early palliative care for adults with advanced cancer. Cochrane Database of Systematic Reviews 2017, Issue 6. Art. No.: CD011129.
DOI: 10.1002/14651858.CD011129.pub2
Neuropathische pijn
In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing januari 2018
Tekst Nicolaas Martens1,2, Marleen Corremans2,3,4,5, Trudy Bekkering4
Context
Neuropathische pijn ontstaat door beschadiging van het zenuwstelsel en wordt meestal geclassificeerd op basis van de oorzaak van de zenuwbeschadiging. Mogelijke oorzaken zijn diabetes, amputatie of gordelroos. Ook kan neuropathische pijn ontstaan na een operatie of beroerte. Soms is de oorzaak onbekend. Neuropathische pijn veroorzaakt vaak een beperking in functioneren, een verminderde levenskwaliteit en problemen op vlak van werk, gecombineerd met verhoogde gezondheidskosten. Neuropathische pijn wordt vaak behandeld met verschillende soorten analgetica. Ook antidepressiva of anti-epileptische medicatie kunnen effectief zijn in de behandeling van neuropathische pijn. Eén van deze producten is gabapentine, een anti-epilepticum.
Resultaten
Deze Cochrane review6 ging na welke patiënten een substantiële (minstens 50%) of middelmatige (minstens 30%) pijnverlichting ervaarden na behandeling met gabapentine. Er werd gezocht naar klinische studies waarin gabapentine werd gebruikt als behandeling van neuropathische pijn bij volwassenen. Sinds de vorige versie van deze review in 2014 werden gegevens geüpdatet tot januari 2017. Er werden 37 studies gevonden die voldeden aan de vooropgestelde inclusiecriteria, waardoor 5914 participanten gerandomiseerd werden toegewezen aan een behandeling met gabapentine, placebo of een ander product. De geïncludeerde studies omvatten een behandelingsperiode tussen de 4 en 12 weken. De dagdosis gabapentine varieerde tussen de 1800 en 3600mg.
De resultaten handelden meestal over pijn na gordelroos of pijn door zenuwbeschadiging ten gevolge van diabetes. Bij neuropathische pijn door gordelroos werd een substantiële pijnverlichting vastgesteld bij 330 per 1000 participanten behandeld met gabapentine, ten opzichte van 190 per 1000 behandeld met een placebo. Bij pijnklachten ten gevolge van diabetes was sprake van substantiële pijnreducering bij 380 per 1000 participanten na behandeling met gabapentine, ten opzichte van 210 per 1000 participanten na behandeling met placebo. Bij andere oorzaken van neuropathische pijn werd geen duidelijk effect vastgesteld.
Gabapentine veroorzaakte bijwerkingen bij 630 per 1000 participanten ten opzichte van 490 per 1000 participanten bij placebo. Duizeligheid, slaperigheid en vochtretentie waren bijwerkingen die één op 10 personen vertoonden.
Opmerking
De weerhouden en gebruikte evidentie werd beoordeeld aan de hand van de GRADE-criteria. De kwaliteit van bewijs voor de meeste uitkomsten was middelmatig. Dit betekent dat de resultaten van deze review een goede indicatie geven van mogelijke effecten en neveneffecten.
Conclusie
Gabapentine met een dagdosis variërend tussen 1800 en 3600mg lijkt effectief een substantiële pijnverlichting te bewerkstelligen bij neuropathische pijn bij volwassenen. Wel lijkt gabapentine een verhoogd risico op bijwerkingen te geven.
Gabapentine lijkt effectief, maar het is onmogelijk op voorhand in te schatten bij welke personen dit het geval zal zijn. Een korte testbehandeling is de beste manier om dit te achterhalen. Het mogelijks halveren van de pijnintensiteit bij neuropathische pijn wordt geassocieerd met belangrijke gezondheidsvoordelen, zoals verbeterde slaap, minder vermoeidheid, minder depressie en een verbeterde levenskwaliteit.
Noten
- Multiversum Geestelijke Gezondheidszorg, Boechout
- Nursing Research Factory, Antwerpen
- Karel De Grote Hogeschool, Antwerpen
- Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
- Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice: a Joanna Briggs Center of Excellence (BICEP)
- Wiff en PJ, Derry S, Bell RF, et al. Gabapentin for chronic neuropathic pain in adults. Cochrane Database of Systematic Reviews 2017, Issue 6. Art. No.: CD007938. DOI:
10.1002/14651858.CD007938.pub4.
Trage versus snelle inspuiting van subcutane heparine
In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing maart 2018
Tekst Jef Adriaenssens1,2, Trudy Bekkering1, Elizabeth Bosselaers1
Context
Heparine is een antistollingsmiddel dat vaak subcutaan wordt geïnjecteerd. Dit kan leiden tot complicaties, zoals hematomen en pijn ter hoogte van de injectieplaats. Injectiesnelheid is hier mogelijk van invloed op. Onderzoeksresultaten zijn echter niet eensluidend en sluitend, vandaar deze update van een systematische review uit 2009.
Resultaten
Deze Cochrane review3 ging na in welke mate de snelheid van subcutane injectie van low molecular weight heparin (LMWH) in de buikwand
invloed heeft op lokale pijnintensiteit en het optreden van hematomen bij ziekenhuispatiënten. Een uitgebreide zoektocht (maart 2017) in the Specialised Register, the Cochrane Register of Controlled Trials, Iranmedex, the Scientific Information Database en Google Scholar, aangevuld met ongepubliceerde studies, leidde tot inclusie van 4 RCT’s met een totaal van 459 patiënten. Eén studie vermeldde het volume van de injectie (0,4 ml). De snelheid van injectie was 10 of 30 seconden in alle geïncludeerde studies.
Drie studies rapporteerden pijn na elke injectie op verschillende tijdstippen. In twee studies werd deze onmiddellijk na elke injectie beoordeeld. Meta-analyse bij 140 deelnemers toonde geen duidelijk verschil aan in lokale pijnintensiteit onmiddellijk na een langzame versus een snelle injectie. Meta-analyse van twee studies met
59 deelnemers toonde echter aan dat 48 uur na de injectie met heparine, langzame injectie geassocieerd was met minder pijn in vergelijking met snelle injectie. Na een langzame injectie scoorden deelnemers gemiddeld 1,68 punten lager op een VAS-pijnscore van 0 tot 10. Eén onderzoek (40 deelnemers) rapporteerde pijnintensiteit op 60 en 72 uur na injectie en vond geen duidelijk verschil tussen langzame en snelle injectie.
Alle vier de geïncludeerde onderzoeken beoordeelden de bloeduitstorting 48 uur na elke injectie. Meta-analyse bij 459 deelnemers toonde geen verschil in grootte van de blauwe plek na langzame versus snelle injectie. Geen van de geïncludeerde studies beschreef hoe vaak er hematomen optraden.
Opmerking
Het niveau van bewijs is laag, omwille van onnauwkeurigheid (klein aantal patiënten per studie) en inconsistentie (tegenstrijdige resultaten). Ook het gegeven dat de patiënten wisten of ze een snelle of langzame injectie kregen, kan de resultaten hebben beïnvloed.
Conclusie
In deze Cochrane review werd onvoldoende bewijs gevonden voor een verband tussen injectiesnelheid van subcutane LMWH en onmiddellijke pijngewaarwording. Langzame injectie kan de pijnintensiteit na 48 uur ter hoogte van de injectieplaats verminderen. Er lijkt geen verschil te zijn in de grootte van de bloeduitstorting.
Betekenis voor praktijk
Deze resultaten geven geen eensluidend advies over de beste injectiesnelheid. De voorkeur van de patiënt kan bij deze keuze doorslaggevend zijn.
Noten
- Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
- Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE)
-
Mohammady M, Janani L, Akbari Sari A. (2017) Slow versus fast subcutaneous heparin injections for prevention of bruising and site pain intensity. Cochrane Database of Systematic Reviews, Issue 11. Art. No.:CD008077.
Thuiszorg voor borstkankerpatiënten
In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing mei 2018
Tekst Herman Vandevijvere1,2, Marleen Corremans1,2,3,4, Trudy Bekkering3,4
Context
De prognose en overlevingskansen van vrouwen met borstkanker zijn wereldwijd enorm verbeterd. Effectieve multidisciplinaire programma’s om de borstkankerpatiënten thuis te begeleiden worden belangrijker. Zo winnen vrouwen aan levenskwaliteit in de overgang van revalidatieperiode naar het terug opnemen van het actieve leven. Doorheen de jaren werden verschillende RCT’s uitgevoerd naar de effectiviteit van MDTZ.
Deze Cochrane review5 evalueert de effecten van MDTZ-programma’s voor borstkankerpatiënten op hun levenskwaliteit. De auteurs identificeerden hiervoor 22 RCT’s en vier quasi-RCT’s6, met in totaal 2.272 patiënten met borstkanker in stage 0 tot 3 die maximaal tien jaar geleden hun behandeling (chirurgie en/of adjuvante therapie) beëindigd hadden. Om als multidisciplinaire aanpak in aanmerking te komen, moesten in de interventie tenminste twee van de volgende aspecten aan bod komen: educatie, fysieke training of psychologische begeleiding. De meeste studies vergeleken dit met basis nazorg.
Resultaten
MDTZ-programma’s kunnen de levenskwaliteit direct na de interventie licht verbeteren (gemeten met FACT-B schaal, zeven studies en EORTC, zes studies, beide matige kwaliteit). Op twee andere schalen werden echter geen verschillen gevonden (QoL-Breast Cancer, twee studies en SF-36 subschaal fysiek functioneren, studies, lage en zeer lage kwaliteit). Eenzelfde patroon werd vastgesteld een en drie maanden na de interventie in drie studies bij 233 patiënten. Na vier tot zes maanden en een jaar later waren de verschillen tussen de MDTZ- en controlegroepen niet meer significant (vijf studies bij 482 deelnemers).
Vrouwen met MDTZ gaven direct na hun behandeling aan iets minder angstig te zijn dan vrouwen in de controlegroepen (vijf studies, zeer lage kwaliteit. Dit effect verdween na vier tot zes maanden. MDTZ kan zowel vermoeidheid als slapeloosheid verminderen, blijkt uit zes studies bij 312 patiënten (lage kwaliteit). Bij vier studies met 213 deelnemers werd er geen verschil gevonden tussen groepen op gevoelens van depressie, onmiddellijk na MDTZ of bij follow up. Geen enkele studie onderzocht de kosten van MDTZ. Het is daarom niet mogelijk om een uitspraak te doen over effectiviteit en kosten van deze programma’s. Omdat de studies verschillende methodes gebruiken om therapietrouw te onderzoeken, is het niet mogelijk geweest om deze in een Metaanalyse te combineren. De cijfers voor therapietrouw liggen in de verschillende studies tussen 58% en 100%.
Opmerking
Het bewijsniveau van deze review is matig tot zeer laag. Dit heeft te maken met de kleine aantallen patiënten. Bovendien waren de studies niet geblindeerd. Het feit dat de deelnemers wisten of ze MDTZ of de controlebehandeling kregen kan de resultaten hebben beïnvloed.
Conclusie
MDTZ lijkt de kwaliteit van leven direct na de interventie licht te verbeteren (niveau van bewijs is matig), maar dit effect kan verdwijnen bij langere follow-up (niveau van bewijs is laag). MDTZ kan op korte termijn positieve effecten hebben op angstgevoelens, vermoeidheid en slapeloosheid (niveau van bewijs is laag), maar niet op depressie (niveau van bewijs is laag).
Betekenis praktijk
MDTZ kan de kwaliteit van leven van vrouwen met borstkanker verbeteren, hoewel de effecten klein lijken en vooral de korte termijn betreffen.
Noten
- Nursing Research Factory
- Karel De Grote Hogeschool
- Cochrane Belgium; Belgian Center of Evidence Based Medicine (Cebam)
- Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice: a Joanna Briggs Center of Excellence (BICEP)
- Cheng KKF, Lim YTE, Koh ZM, et al. Homebased multidimensional survivorship programmes for breast cancer survivors. Cochrane Database of Systematic Reviews 2017, Issue 8. Art. No.: CD011152. DOI: 10.1002/14651858.CD011152.pub2
-
Een quasi RCT is niet goed gerandomiseerd. Dan wordt de patiënt niet lukraak in de experimentele of de controlegroep geplaatst, bijvoorbeeld ‘op woensdag worden alle patiënten in de controlegroep geplaatst’.Dat kan het resultaat beïnvloeden.
Reminiscentietherapie bij dementie
In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing juli/augustus 2018
Tekst: Herman Vandevijvere1,2, Jef Adriaenssens3,4, Bart Geurden2,3,4, Trudy Bekkering3, Marleen Corremans1,2,3,4
Context
Bij reminiscentietherapie praten mensen over gebeurtenissen en ervaringen uit het verleden. Het idee is dat het oproepen van herinneringen de mentale activiteit stimuleert en het welzijn verbetert. Foto’s en muziek doen denken aan gebeurtenissen en ervaringen uit het verleden en brengen een gesprek op gang. RT wordt breed ingezet in verschillende settings, individueel of in een groep. Vaak resulteert de therapie in de samenstelling van een levensboek. RT heeft zijn nut reeds bewezen in de behandeling van ouderen met depressie. De therapie zou ook patiënten met dementie kunnen helpen, omdat deze vaak een depressie doormaken en zij zich beter gebeurtenissen uit een ver verleden herinneren dan recentere.
Deze Cochrane-review includeerde gerandomiseerde studies naar het effect van RT bij patiënten met dementie. De minimale behandelduur was vier weken (of zes sessies) en de controlegroep kreeg geen behandeling. Er werden 22 studies, met 1972 mensen met dementie geïncludeerd. Alle deelnemers hadden een milde of matige vorm van dementie en woonden thuis of in een verzorgingshuis. De uitkomstvariabelen waren kwaliteit van leven, cognitie, communicatie, functioneel gedrag/dagelijkse activiteiten, stemming en effect op mantelzorgers.
Resultaten
De effecten van RT lopen sterk uiteen. RT lijkt de levenskwaliteit direct na de behandeling niet in belangrijke mate te verbeteren (matige kwaliteit). Er is mogelijk wel een beperkt effect van RT in verzorgingshuizen, maar niet in de eerstelijnszorg. Vlak na de RT scoorden mensen iets beter dan de controlegroep op cognitietesten (hoge kwaliteit), maar dit effect verdween na enkele weken. Het was niet duidelijk of het effect groot genoeg was om klinisch relevant te zijn. Er was mogelijk een beperkt effect van individuele RT en RT in verzorgingshuizen, maar dat gold niet voor RT in de eerstelijn of groepsgewijs.
RT kan een positief effect hebben op communicatie en interactie van dementiepatiënten (lage kwaliteit), maar het effect verschilde tussen studies. RT in groep lijkt effectief op communicatie en interactie onmiddellijk na de behandeling, en mogelijk ook weken en maanden later, ook al is dat effect klein (matige kwaliteit). Ook RT in de eerstelijnszorg lijkt effectief op deze uitkomsten. Het effect van individuele RT en RT in verzorgingshuizen op deze uitkomstmaten was onzeker. Er waren geen duidelijke effecten op de andere uitkomstmaten, ook geen negatieve gevolgen ten gevolge van RT bij patiënten met dementie.
Opmerking
Het bewijsniveau van deze review varieert van hoog tot zeer laag. Hoewel er al veel goede studies zijn gedaan (16 van de 22 studies hadden een laag risico op bias) is er veel variatie tussen studies, bijvoorbeeld in de behandelsetting en de wijze van RT. Hierdoor zijn studies niet goed met elkaar te vergelijken. De resultaten uit deze systematische review geven een zwakke aanbeveling voor de praktijk.
Conclusie
De effecten van RT zijn inconsistent, eerder beperkt in omvang en verschillen naar gelang setting en vorm. RT lijkt positieve effecten te hebben op de domeinen kwaliteit van leven, cognitie, communicatie en stemming. RT in verzorgingshuizen laat de grootste effecten zien, op de domeinen levenskwaliteit, cognitie en communicatie (tijdens follow-up). Individuele RT kan mogelijk cognitie en stemming verbeteren. RT in groep en in de eerstelijnszorg lijkt de communicatie te verbeteren.
Betekenis praktijk
Vooral individuele RT zou een positief effect kunnen hebben voor patiënten met dementie. De effecten zijn echter klein en slechts van korte duur. De levenskwaliteit wordt het meest beïnvloed bij RT in verzorgingshuizen, functioneel gedrag wordt het meest beïnvloed bij individuele RT.
Noten
- Nursing Research Factory
- Karel De Grote Hogeschool
- Cochrane Belgium; Belgian Center of Evidence Based Medicine (Cebam)
- Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice: a Joanna Briggs Center of Excellence (BICEP)
- Woods B, O’Philbin L, Farrell EM, et al. Reminiscence therapy for dementia. Cochrane Database of Systematic Reviews 2018, Issue 3. Art. No.: CD001120. DOI: 10.1002/14651858. CD001120.pub3.
Muziek bij verworven hersenschade
In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing oktober 2018
Tekst Lina Fierens1, Bart Geurden2, Trudy Bekkering3
Context
Hersenschade kan bij volwassenen ontstaan door trauma, ziekten, cerebrovasculaire incidenten of na chirurgie. Deze hersenschade kan leiden tot een achteruitgang in mobiliteit, taal of cognitie, maar ook tot veranderingen in sensoriek, geheugen of emotie. Elk van deze gevolgen heeft een invloed op de kwaliteit van leven. Biomedische theorieën suggereren dat muziek verschillende neurofysiologische processen kan stimuleren. De tot op heden uitgevoerde onderzoeken zijn echter zeer verschillend in steekproefgrootte en design, wat het moeilijk maakt om de accuraatheid van muzikale interventies te beoordelen.
Resultaten
Deze Cochrane review gaat na welk effect muzikale interventies hebben op het functioneel herstel bij volwassenen met niet-degeneratieve hersenschade. Een systematische zoektocht in meerdere databases, aangevuld met niet-gepubliceerde onderzoeken leidde tot de inclusie van 29 studies met een totaal van 775 deelnemers. Bij 90 procent van deze patiënten was de hersenschade te wijten aan een cva. De intensiteit van de therapie en de therapie zelf verschilden binnen de onderzoeken en de therapie kon aangeboden worden door muziektherapeuten of andere professionele zorgverleners. Therapie kon ritmisch zingen, muziek beluisteren, een instrument bespelen en bewegen op ritmische auditieve prikkels omvatten.
Wanneer de zorgverleners binnen de therapie gebruik maakten van ritmische muziek, hadden de patiënten gemiddeld een grotere stapsnelheid en grotere paslengte dan de deelnemers in de controlegroepen. Wanneer muzikale interventies werden aangeboden voor de motoriek van de bovenste ledematen, werd een positief effect opgemerkt in de bewegingssnelheid van de armen. Voor de functionaliteit van handen en armen zelf werd echter geen significant verschil gevonden tussen de interventie- en controlegroep. Muzikale interventies aangeboden aan patiënten met afasie na een cva hadden een positief effect op het kunnen benoemen en herhalen van woorden. In geen van de geïncludeerde studies werd voldoende bewijs gevonden dat dit soort therapie invloed heeft op geheugen en aandacht.
Opmerking
Het niveau van bewijs is matig voor de stapsnelheid en de paslengte. Voor de andere uitkomstmaten is het niveau van bewijs laag tot zeer laag, omwille van kleine steekproeven, verschillende onderzoeksmethoden en een hoog risico op bias.
Conclusie
Het gebruik van ritmische muzikale interventies lijkt een gunstig effect te hebben op motoriek van de onderste ledematen bij patiënten na een cva, wat van invloed is op de kwaliteit van leven. Voor de vlotheid van mobiliteit van de bovenste extremiteiten en communicatie kan het toepassen van muzikale interventies een meerwaarde hebben. Neveneffecten van muziektherapie werden in geen enkel onderzoek gerapporteerd.
Betekenis voor de praktijk
De effecten van muzikale interventies op het functieherstel van patiënten met verworven hersenschade zijn voornamelijk positief. Omdat schadelijke gevolgen in geen enkele studie vermeld werden, lijkt muziektherapie het proberen waard in de praktijk.
Noten
-
Universitair Ziekenhuis Antwerpen
-
Karel De Grote Hogeschool, Antwerpen; Cochrane Belgium, Belgian Center of Evidence Based Medicine (Cebam); Belgian Interuniversity Collaboration for Evidencebased Practice: a Joanna Briggs Center of Excellence (BICEP)
-
Belgium Cochrane, Belgian Center of Evidence Based Medicine (Cebam) – Magee WL, Clark I, Tamplin J, et al. Music interventions for acquired brain injury (Review). The Cochrane Library. First published: January 2017. DOI: 10.1002/14651858. CD006787.pub3
Ontslagplan voor kinderen met longziekte
Cochrane Corner komt tot stand in samenwerking met CEBAM, Cochrane Belgium, zie http://belgium.cochrane.org
Nursing februari 2019
Tekst Trudy Bekkering1, Marleen Corremans2
Context
Exacerbaties van chronische longaandoeningen bij kinderen leiden tot veel gebruik van zorgvoorzieningen en een verminderde levenskwaliteit voor kind en familie. Extra ondersteuning tijdens een ziekenhuisopname voor zo’n opflakkering kan de levenskwaliteit verhogen en het aantal bezoeken aan huisarts of de spoed in de toekomst verminderen. Een trajectbegeleider is een persoonlijke hulpverlener, toegewezen aan een kind gedurende de ziekenhuisopname. Deze hulpverlener geeft individuele informatie, stelt een ontslagplan op en biedt langdurige ondersteuning, ook na ontslag van het kind.
Deze Cochrane-review3 bekeek het effect van geïndividualiseerde trajectbegeleiding bij kinderen gedurende een ziekenhuisopname. Die opname is nodig ter preventie van een exacerbatie, maar ook als ondersteuning erna.
Resultaten
Deze Cochrane-review omvat vier RCT’s, met 773 kinderen in de leeftijd van veertien maanden tot zestien jaar. Alle kinderen hadden astma. De inhoud van het ontslagplan verschilde van studie tot studie. In elke studie werd dit plan geleid door een opgeleide astma-voorlichter of astma-verpleegkundige. De opvolgtijd was twee tot veertien maanden na ontslag. De meta-analyse is gebaseerd op twee studies; de andere studies includeerden ook kinderen die niet in het ziekenhuis waren opgenomen en de data konden niet worden opgesplitst.
Wanneer kinderen begeleid werden door een persoonlijke trajectbegeleider met een gestructureerd ontslagplan, verminderde het aantal heropnames in het ziekenhuis voor acute astma. Het aantal heropnames van kinderen met een trajectbegeleider was gemiddeld 114 op 1.000, vergeleken met 303 per 1.000 in de groep kinderen met een algemeen ontslagplan. Men vond geen verschil in het aantal bezoeken aan de spoeddienst of huisarts. De studies gaven geen informatie over de kosteneffectiviteit, opnameduur van toekomstige ziekenhuisopnames of therapietrouw aan de ontslagmedicatie. Ook werden de neveneffecten niet nagegaan. Eén studie bekeek de levenskwaliteit in beide groepen kinderen en vond geen verschil.
Opmerking
De kwaliteit van het bewijs is matig vanwege een gebrek aan blindering in de studies, en laag voor de uitkomsten ‘bezoeken aan spoed en aan de huisarts’. De interventies in deze review waren vooral interventies waarbij getrainde professionals astma-voorlichting geven in het ziekenhuis. Interventies tijdens de follow-up waren in alle studies eerder beperkt. Het bewijs betreft daarom vooral interventies in het ziekenhuis.
Conclusie
Een individueel ontslagplan opgesteld door een trajectbegeleider kan bij kinderen heropnames in het ziekenhuis voor astma-exacerbatie voorkomen. Er is waarschijnlijk geen effect op het aantal bezoeken aan de spoeddienst en de huisarts. Andere uitkomsten zoals kosteneffectiviteit, opnameduur en therapietrouw aan medicatie meegegeven bij het ontslag, zijn nog niet geëvalueerd.
Implicaties praktijk
Het lijkt nuttig om een persoonlijke trajectbegeleider toe te wijzen aan een kind dat opgenomen is in het ziekenhuis voor een exacerbatie van een chronische longaandoening.
Noten
-
Belgium Cochrane, Belgian Center of Evidence Based Medicine (Cebam).
-
Karel de Grote Hogeschool, Antwerpen; Universiteit Antwerpen; Cochrane Belgium; Belgian Center of Evidence Based Medicine (Cebam); Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice: a Joanna Briggs Center of Excellence (BICEP).
-
Hall KK, Petsky HL, Chang AB, O’Grady KF. Caseworker-assigned discharge plans to prevent hospital readmission for acute exacerbations in children with chronic respiratory illness. Cochrane Database of Systematic Reviews 2018, Issue 11. Art. No.: CD012315. DOI: 10.1002/14651858.CD012315. pub2.
Olanzapine tegen misselijkheid en braken bij chemotherapie
In samenwerking met Cebam, Cochrane Belgium (http://belgium.cochrane.org)
Nursing april 2019
tekst Marleen Corremans1234, Trudy Bekkering34
Context
Veel kankerpatiënten hebben last van misselijkheid en braken. Dit overkomt hen voor, tijdens of na hun behandeling met chemo- of radiotherapie, tot zelfs in de palliatieve fase. Recent onderzoek heeft zich geconcentreerd op de preventie en behandeling van misselijkheid en braken door chemotherapie. Olanzapine is een antipsychoticum dat ook wordt gebruikt als anti-emeticum.
Deze review5 bekijkt het effect en de veiligheid van olanzapine in de preventie van misselijkheid en braken bij volwassen kankerpatiënten. Volgens de Cochrane methodologie werden veertien randomised controlled trials samen onderzocht. Deze onderzoeken bevatten 1917 patiënten met 24 verschillende soorten kanker. De olanzapine werd oraal toegediend. Twaalf studies bekeken de behandeling met enkel chemotherapie. De chemotherapie werd dan onderverdeeld in hoog, gematigd en weinig braken-inducerende (emetogene) chemotherapie. Olanzapine werd alleen gegeven bij hoog en gematigd braken-inducerende chemotherapie. Eén studie betrof een behandeling met radiochemotherapie en een andere ging over een strikt palliatieve setting. Negen van de veertien studies bekeken het gebruik van olanzapine tegenover een placebo of geen behandeling. De andere studies vergeleken het gebruik van olanzapine met een ander anti-emeticum.
Resultaten
Patiënten die olanzapine kregen hadden tweemaal zoveel kans om niet misselijk te zijn of te braken tijdens chemotherapie (van 25% naar 50% kans), in vergelijking met geen behandeling of met een placebo. Het risico op neveneffecten verschilde niet duidelijk, maar patiënten hebben meer kans op slapeloosheid en vermoeidheid (van 5 tot 13%). Vier studies vergeleken olanzapine met elk een ander anti-emeticum. In drie hiervan hadden patiënten met olanzapine minder kans op misselijkheid en braken dan patiënten met het vergelijkingsproduct.
Opmerking
De kwaliteit van het bewijs in deze review werd beoordeeld met het GRADEinstrument. De kwaliteit van het bewijs voor de vraag of olanzapine effectief is in de preventie en behandeling van misselijkheid en braken bij chemotherapie is middelmatig. Dat betekent dat de resultaten van deze review een goede indicatie geven van mogelijke effecten. De kwaliteit van bewijs voor het effect van olanzapine op neveneffecten én vergeleken met andere producten is laag.
Conclusie
Het toevoegen van olanzapine aan de standaard chemotherapiebehandeling lijkt misselijkheid en braken te verminderen bij kankerpatiënten. Het effect op belangrijke neveneffecten is onduidelijk, maar slapeloosheid en vermoeidheid lijken in sommige gevallen toe te nemen. Het is niet duidelijk of een dagdosis van 5 of 10 mg gehanteerd moet worden. Ook is er onvoldoende bewijs om te concluderen of olanzapine beter, slechter of even effectief is als andere producten.
Implicaties voor de praktijk
Olanzapine lijkt effectief, maar het is niet duidelijk welke dosis hierbij gehanteerd moet worden. Of het bij een individuele patiënt slapeloosheid en vermoeidheid doet toenemen, wordt best opgevolgd. Het aangetoonde effect betreft enkel de oraal toegediende vorm.
Noten
- www.nursingresearchfactory.com
- Karel De Grote Hogeschool
- Belgian Center of Evidence Based Medicine (CEBAM)
- Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice: a Joanna Briggs Center of Excellence (BICEP)
- Sutherland A, Naessens K, Plugge E, et al. Olanzapine for the prevention and treatment of cancer-related nausea and vomiting in adults. Cochrane Database of Systematic Reviews 2018, Issue 9. Art. No.: CD012555. DOI: 10.1002/14651858.CD012555.pub2.