E-portfolio’s ondersteunen levenslange competentiebeoordeling en -ontwikkeling

Context

In de afgelopen jaren won de competentiegerichte leertheorie aan belang. Dit nieuwe paradigma voor onderwijzen en leren heeft als doel dat elke student afstudeert met de competentie om levenslang te leren. Daardoor ontstaat de behoefte aan effectieve instrumenten die uitwisselbare beschrijving van competentiebewijzen mogelijk maken. In deze context is het elektronisch portfolio (e-portfolio) naar voren gekomen als een geschikt instrument dat studenten helpt bij het verzamelen en beheren van meerdere soorten beoordelingsbewijzen.

Probleemstelling

Een aanzienlijk aantal studenten beginnen en eindigen hun onderwijservaringen bij verschillende instellingen. Daarnaast willen zij hun leerdossier meenemen naar de werkplek, of er gebruik van maken voor hun persoonlijke levenservaringen buiten het werk. Zonder standaardmethoden die de integratie van e-portfolio’s met andere informatiesystemen en het exporteren van e-portfoliodata ondersteunen, blijven de mogelijkheden beperkt en voelen de studenten geen motivatie hun portfolio te onderhouden.

Samenvatting van de resultaten

Een overzicht wordt gegeven van bestaande interoperabiliteitsspecificaties die hebben bijgedragen aan het definiëren van de structuur van e-portfolio’s, namelijk de IMS ePortfolio specificatie29 en de JISC Leap2A specificatie30. De onderzoekers concluderen dat het fundamentele probleem van de hierboven gepresenteerde modellen is dat de semantiek van de onderliggende beschrijvingselementen alleen door mensen kan worden begrepen. Beide modellen gebruiken XML-schema’s, maar XML maakt het alleen mogelijk gegevens te structureren en biedt geen informatie over de semantische veronderstellingen die aan deze gegevens ten grondslag liggen.

Conclusie

De onderzoekers presenteren de ontwikkeling van de portfolio-ontologie die een gemeenschappelijke woordenschat biedt voor het beschrijven van portfoliomateriaal. Het model maakt gebruik van Semantic Web-technologieën om formeel en semantisch portfoliodata te beschrijven, waardoor de interoperabiliteit en communicatie van competentie-ervaringen tussen verschillende leersystemen en -instrumenten wordt vergemakkelijkt.

Implicaties voor de praktijk

Portfolio’s ondersteunen competentiegerichte pedagogische benaderingen en bevorderen levenslang leren. De voorgestelde technologie voorziet in een gemeenschappelijke woordenschat voor het beschrijven van portfolio-artefacten en vergemakkelijkt zo de interoperabiliteit en communicatie van competentie-ervaringen tussen verschillende leerapplicaties.


Verpleegkundige aanpak van ECC bij jonge kinderen

Hoewel Early Childhood Caries (ECC) een geheel te voorkomen aandoening is, blijft het wereldwijd één van de meest voorkomende ziektes bij kinderen tussen nul en zes jaar. Tijdens het literatuuronderzoek bleek dat er zowel bij ouders als bij zorgverleners weinig kennis was over preventieve maatregelen. Door een vorming te organiseren, werd al een stap in de goede richting gezet voor het bekomen en behouden van een goede mondhygiëne.

Context

Early Childhood Caries – vroeger gekend als zuigflescariës – is tot op heden nog steeds een veel voorkomende ziekte bij jonge kinderen. Het is een aandoening die zowel in westerse als ontwikkelingslanden voorkomt. Het ontwikkelen van ECC kan onder andere leiden tot pijn, tandbederf, tandextracties, ondervoeding, schade aan het permanente gebit en zelfs hospitalisatie. Ook ontstaan op financieel en sociaal vlak vaak problemen omwille van de hoge kosten en een daling van de levenskwaliteit van het kind. Uit literatuuronderzoek bleek dat op gebied van preventie weinig initiatieven bestaan en dat er een algemeen gebrek aan kennis is van deze ziekte. Het geven van educatie bleek een effectieve preventiemaatregel te zijn om de mondgezondheid te verbeteren.

Methode

Vorig jaar werd een literatuuronderzoek gedaan waarin de beïnvloedende factoren van ECC in kaart werden gebracht. Binnen het praktijkonderzoek van dit jaar lag de focus op het overbrengen van deze kennis aan ouders van jonge kinderen en zorgverleners. Hiervoor werd samengewerkt met Huis van het Kind Aalst om een vorming te organiseren.

Resultaten

Uit de literatuur kwam naar voren dat tweemaal per dag poetsen gedurende twee minuten met fluoridetandpasta, voldoende speekselvloed, gezonde gevarieerde voeding en voldoende vitamine D factoren zijn die het melkgebit beschermen tegen ECC. Tegelijk werd vastgesteld dat er weinig preventieve initiatieven bestaan en dat er gebrek aan kennis is omtrent deze ziekte. Zorgverleners kunnen meer inzicht bieden in een gezonde mondhygiëne, wat kan helpen bij het voorkomen van deze aandoening. Om deze reden werd in samenwerking met Huis van het Kind Aalst een duurzaam project opgestart, waarmee jaarlijks een vorming georganiseerd zal worden voor ouders en andere geïnteresseerden. Hierdoor wordt het belang van een goede mondhygiëne van jongs af aan in de kijker gezet en kan al op vroege leeftijd ingezet worden op een goede mondgezondheid bij kinderen in Vlaanderen.

Conclusie

Verpleegkundigen en andere zorgverleners spelen een belangrijke rol in het sensibiliseren van een gezonde mondhygiëne bij jonge kinderen. Het tijdig observeren en herkennen van symptomen, het geven van educatie op maat van de patiënt en ouders en het doorverwijzen naar de juiste instanties zijn noodzakelijk als preventie van deze aandoening. Ook het informeren van andere zorgverleners is essentieel om tijdig in te grijpen bij een vermoeden van ECC. Met dit initiatief is alvast een startschot gegeven om in Vlaanderen de aandacht te vestigen op dit probleem en preventief te werken.

Bronnen:

  • Cammerman, J., Dufour, K., Van den Bossche, J., Van den Eede, S. (2021). Welke factoren hebben een positieve invloed op mondhygiëne bij kinderen tussen nul en zes jaar? (Literatuuronderzoek, Odisee Aalst)
  • Cammerman, J., Van den Bossche, J., Van den Eede, S. (2022). Bevorderen van de mondgezondheid bij kinderen tussen nul en zes jaar: preventieve opbouw en implementatie van een vorming voor ouders (Praktijkonderzoek, Odisee Aalst)

Huis van het Kind (z.d.). Het Huis van het Kind is dé lokale info- en ontmoetingsplaats voor ouders. Geraadpleegd op 29 oktober 2021, van https://www.scribbr.nl/bronnengenerator/apa/new/webpage/

Sarah Van den Eede, Jolien Cammerman en Jeffrey Van den Bossche studeren in juni 2022 af als bachelor verpleegkundigen aan de Odisee Hogeschool Campus Aalst. Voor hun bachelorproef ‘Bevorderen van mondgezondheid bij kinderen van 0 tot 6 jaar: preventieve opbouw en implementatie van een vorming voor ouders’ onderzochten ze welke factoren de mondhygiëne bij kinderen tussen nul en zes jaar beïnvloeden en wat nodig is om een betere mondhygiëne te bevorderen.


Hypertensie, een stille doder

Hypertensie of hoge bloeddruk is een veel voorkomende aandoening, die vaak te lang onder de radar blijft. Naar schatting heeft zo’n twintig procent van de Belgische bevolking er last van, maar is slechts de helft hiervan op de hoogte. Toch houdt een hoge bloeddruk heel wat risico’s in, met mogelijks een fatale afloop als gevolg. Gelukkig is deze aandoening goed behandelbaar.

We spreken van een te hoge bloeddruk wanneer de systolische druk of bovendruk groter is dan of gelijk aan 140 millimeter kwikdruk (mm Hg) en/of de diastolisch druk of onderdruk groter is dan of gelijk aan 90 millimeter kwikdruk. Tot vandaag blijft arteriële hypertensie een van de belangrijkste oorzaken van morbiditeit en mortaliteit, met een jaarlijks gemiddelde van 15.000 sterfgevallen in België. Professor Tine De Backer van het UZ Gent en voorzitter van het Belgisch Hypertensie Comité legt uit: “Hoge bloeddruk is vaak lange tijd asymptomatisch en wordt bijgevolg te weinig gediagnosticeerd en te laat behandeld. Toch kan de diagnose gemakkelijk gesteld worden en bestaan er doeltreffende en toegankelijke behandelingen.” Zonder medische opvolging kan hypertensie leiden tot een hartaanval of een beroerte, of brengt het bepaalde complicaties met zich mee, zoals hartfalen, perifere vaatziekten, nierbeschadiging, dementie, retinale bloedingen en virusstoornissen.

Geen klachten

Mensen die last hebben van een hoge bloeddruk, hebben meestal geen symptomen en als die er wel zijn, zijn het vaak zeer ernstige problemen, zoals een hersen- of hartinfarct. “Daarom zeggen wij: meten is weten”, vertelt professor De Backer. Door regelmatig je bloeddruk te meten, kan je tijdig ingrijpen. Je meet je bloeddruk het best meermaals per dag, want hij varieert doorheen de dag. Zit je rustig in de zetel, of doe je een sportieve activiteit, dan kan dit een effect hebben op je bloeddruk. Om je bloeddruk op te volgen, ga je het best langs bij je huisarts. Die bepaalt wat er moet gebeuren en adviseert je mogelijks de bloeddruk ook thuis te meten om een volledig en correct beeld te krijgen.

Levensstijl en medicatie

Hypertensie kan erfelijk bepaald zijn, maar is evengoed het gevolg van je levensstijl. Hoe gezonder je leeft, hoe beter voor je bloeddruk. Roken, stress, obesitas, te veel zout en te weinig beweging hebben dan weer een negatief effect.

Is je bloeddruk toch te hoog, dan kan de arts bloeddrukverlagende medicatie voorschrijven. Het is belangrijk deze medicatie niet abrupt af te breken. Professor De Backer: “Plots stoppen met de medicatie kan je bloeddruk en je hartpompfunctie ontregelen, met alle gevolgen van dien. Om op lange termijn de bloeddruk effectief onder controle te houden en mogelijke cardiovasculaire problemen te vermijden, is een correcte, stipte inname essentieel.”

Bronnen:

  • Congres Report, Tempo Medical September 2021 – medisquare.be
  • https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2020/10/15/cardioloog-tine-de-backer-te-hoge-bloeddruk-is-een-stille-dode/


Wat te doen bij bloedvergiftiging (sepsis)

Wat is het?

Een bloedvergiftiging of sepsis is het gevolg van een ernstige infectie.

  • Meestal gaat het om infecties met bacteriën.
  • Verschillende soorten infecties kunnen sepsis veroorzaken, bijvoorbeeld:
    • een blaasontsteking;
    • een longontsteking;
    • een hersenvliesontsteking.
  • Wanneer deze oorspronkelijke infecties via je bloedbaan verspreiden, ontwikkel je een bloedvergiftiging. Je lichaam moet dan heftig reageren om de infectie te kunnen afweren.

Een bloedvergiftiging is ernstig en mogelijk levensbedreigend. Omdat je toestand erg snel kan verslechteren, is een intensieve behandeling in het ziekenhuis nodig.

Risicofactoren

Vaak, maar niet altijd, zijn er onderliggende risicofactoren zoals:

  • een verminderde weerstand:
    • door bepaalde medicatie (bijv. cortisone of chemotherapie);
    • bij ziekten (hiv);
    • doordat je milt verwijderd werd;
  • chronische aandoeningen, bijv. diabetes en COPD.

Hoe kan je het herkennen?

Een bloedvergiftiging is doorgaans het gevolg van een gewone infectie (bijv. urineweg-, luchtweg- of huidinfectie) die slecht evolueertLijkt een infectie, ondanks behandeling (meestal antibiotica), niet goed te genezen? Wees dan alert voor een bloedvergiftiging als je volgende klachten hebt:

  • algemeen onwel voelen, vermoeidheid, zwakheid;
  • koorts (>38°C) of juist heel lage temperatuur (<36°C);
  • koude rillingen;
  • verwardheid;
  • algemene of lokale pijn;
  • misselijkheid of braken;
  • snelle hartslag;
  • snelle ademhaling;
  • lage bloeddruk.

Alarmtekenen zijn:

  • rood-paarse stipjes of vlekjes (puntbloedingen of petechiën) op je huid die je niet kan wegdrukken;
  • blauwe of paarse vlekken.

Hoe kan je arts het herkennen?

Bevraging en lichamelijk onderzoek

Je arts zal aan bloedvergiftiging denken wanneer je je zeer onwel voelt of je klachten ernstig zijn. Om dit in te schatten, vraagt hij:

  • welke klachten je hebt en hoe ze verlopen;
  • of je al antibiotica hebt genomen, en zo ja, hoe je die gebruikte.

Je arts voert ook een grondig lichamelijk onderzoek uit. Heb je alarmtekenen (zie hoger)? Dan verwijst hij je onmiddellijk door naar het ziekenhuis.

Ander onderzoek

Er gebeurt sowieso ook aanvullend onderzoek:

  • een bloedonderzoek;
  • een bloedkweek (om de ziekmakende bacterie op te sporen);
  • beeldvormende onderzoeken (bijv. een longfoto).

Een bloedkweek moet gebeuren voor je met een antibioticum start:

  • Anders is de ziektekiem niet of zeer moeilijk terug te vinden. Dit is een absolute voorwaarde om de behandeling te doen slagen.
  • Het resultaat van de bloedkweek is pas na enkele dagen bekend. Daarom wacht de arts niet, en start hij al een behandeling met antibiotica op.

Wat kan je zelf doen?

  • Verbetert een infectie niet of wordt het slechter, ondanks een behandeling? Contacteer dan je arts.
  • Als je arts antibiotica voorschrijft, volg deze behandeling dan goed op. Sla geen dosissen over en probeer ze niet te vergeten.
    • Doe je dat wel, dan kan je de infectie moeilijker overwinnen.
    • Bovendien geef je de bacteriën de kans om resistent te worden tegen het antibioticum. Dat wil zeggen dat het antibioticum niet meer goed werkt tegen de bacteriën.
  • Heb je plots kleine rood-paarse vlekjes op je huid, die je niet kan wegdrukken? Contacteer dan onmiddellijk je arts.
    • Je kan dit testen door een glas op de vlekjes te drukken.
    • Zulke vlekjes (puntbloedingen) kunnen een teken zijn van een ernstige hersenvliesontsteking. Dit moet je onmiddellijk laten behandelen.

Wat kan je doen?

De behandeling van een bloedvergiftiging gebeurt in het ziekenhuis.

  • Je krijgt vocht en medicijnen toegediend via een infuus.
  • Ze controleren ook steeds of:
    • je bloeddruk niet te laag wordt;
    • je organen (bijv. je nieren) goed blijven werken.
  • Soms gebeurt dit op de dienst intensieve zorgen.

Bronnen

  • https://www.ebpnet.be
  • DynaMed [Internet]. Ipswich (MA): EBSCO Information Services. 1995 – . Record No. T115805, Sepsis in Adults; [updated 2018 Dec 04, cited 11/03/22]. Available from https://www-dynamed-com.gateway2.cdlh.be/topics/dmp~AN~T115805. Registration and login required.


De weg ligt open naar nog meer ontwikkelingsgerichte zorg voor premature pasgeborenen op neonatologie

De zorg voor pasgeborenen is de laatste jaren meer en meer gericht op de ontwikkeling en het welzijn van het kind. De verbinding tussen kind en ouder speelt hierbij een cruciale rol en moet – zeker in de eerste levensdagen – maximaal gefaciliteerd worden. Voor prematuur geboren kinderen vormt dit vaak een uitdaging. Hierdoor ontstonden internationaal verschillende nieuwe zorgmodellen die op de neonatologie-afdeling de hechting tussen ouders en pasgeborenen moeten bevorderen. Ook in België dringt de vraag zich op hoe ziekenhuizen hiermee willen en kunnen omgaan. Een studie van het KCE[1] brengt nu een reeks aanbevelingen om dit te realiseren.

Midden vorige eeuw introduceerde de Britse psychiater John Bowlby het begrip ‘hechting’, dat gedefinieerd wordt als: een diepe en duurzame emotionele band tussen twee mensen, in een (succesvolle) zoektocht naar een gevoel van comfort en veiligheid[2]. De afgelopen dertig jaar is hier veel onderzoek naar verricht, wat zich vertaalde in ‘ontwikkelingsgerichte zorg voor kinderen en hun gezin’ of ‘infant- and family-centered developmental care (IFCDC)’. Een pasgeborene heeft in de eerste levensjaren fysieke nabijheid nodig van een volwassene. Een vroegtijdige scheiding tussen ouder en kind heeft gevolgen voor de ontwikkeling van het kind en kan de lichamelijke en geestelijke gezondheid beïnvloeden. Een hekel punt voor premature pasgeborenen – met een zwangerschapsduur van minder dan 37 weken – die soms maandenlang in een ziekenhuis verblijven. Het rapport ‘Ontwikkelingsgerichte zorg voor prematuur geboren baby’s en hun familie in neonatologie’ van het KCE wil gezondheidsautoriteiten, ziekenhuizen en zorgverleners helpen om prioriteiten te stellen en strategische beslissingen te nemen over de implementatie van IFCDC in de neonatale zorg in België.

“In ons land bestaan al verschillende initiatieven en zoeken ziekenhuizen continu hoe ze binnen hun mogelijkheden de hechting tussen de prematuur geboren baby en de ouder(s) kunnen bevorderen”, zegt Mieke Caelen, intensive care neonatologie verpleegkundige in het Máxima Medisch Centrum. “Denk hierbij aan het ‘Baby Friendly Hospital Initiative’ (BFHI) waarmee al dertig Belgische ziekenhuizen gecertificeerd zijn. Of aan de toepassing van het NIDCAP®-concept[3] in het UMC Sint-Pieter, het AZ Sint-Jan Brugge-Oostende en het UZ Leuven, en aan de FINE 1-opleiding[4] in bijna alle ziekenhuizen. Toch zijn afdelingen steeds bezig om aanpassingen te doen en barrières weg te werken.” Dat bevestigt ook Katrin De Winter, opleidingsverantwoordelijke voor het postgraduaat neonatologie aan de Thomas More-hogeschool: “De lijst met aanbevelingen is bijzonder lang. Al zijn vele zaken herkenbaar en is de mindset en wil om hierop verder te werken duidelijk aanwezig in de Belgische neonatologie-afdelingen . Een van de grootste uitdagingen is dat niet elk advies eenvoudig te implementeren is. Denk bijvoorbeeld aan de bestaande architectuur in een ziekenhuis. Als die niet toelaat de afdeling neonatologie anders in te richten, ben je beperkt in je keuzes.” Ook de financiële impact van sommige voorstellen of de beschikbaarheid van voldoende personeel zijn aandachtspunten.

Continue aanwezigheid faciliteren

Verschillende Belgische ziekenhuizen, zoals het UZ Leuven en het UZ Antwerpen, passen het single room-concept toe, waarbij premature pasgeborenen niet meer met zes of acht op een zaal liggen, maar elk een individuele kamer krijgen. Mieke Caelen: “Studies tonen aan dat het kind baat heeft bij een afgezonderde ruimte, omdat je externe prikkels veel beter onder controle kan houden. Zo creëer je een rustigere omgeving voor de baby en de ouder(s), die bijdraagt tot de neuromotorische ontwikkeling van de baby. Al is het geen zwart-wit verhaal.” Door prematuur geboren baby’s niet meer samen op een zaal te verzorgen, is de zorgverlener niet continu bij elk kind. Dat is een aanpassing voor het zorgpersoneel. “Ideaal zou zijn dat ouders effectief bij hun kind kunnen overnachten, het rooming-in-principe, maar dat is voor vele ziekenhuizen door plaatsgebrek en door beperkte financiële middelen niet altijd haalbaar. Daarom denk ik dat het realistischer is om op korte termijn te streven naar 24/7 toegang voor ouders, mits gegarandeerde veiligheid van het kind.”

Heel wat ziekenhuizen reiken vandaag al verschillende opties aan om dichter bij het kind te verblijven. Ofwel in het ziekenhuis zelf, desnoods op een andere afdeling, ofwel door faciliteiten te voorzien voor het ruimere gezin in de buurt van de zorginstelling. Zo biedt bijvoorbeeld het Ronald McDonald Huis een verblijf aan op de campus van het UZ Brussel. Het gezin van het gehospitaliseerde kind krijgt zo een thuis op een boogscheut van het ziekenhuis. Ouders, maar ook broers of zussen, kunnen elke dag naar hun zieke kind gaan en het zo de liefde en aandacht geven die het nodig heeft. In het UZ Gent is er de speel- en leefruimte deLIEving[5] waar kinderen en jongeren tot veertien jaar terecht kunnen terwijl de ouders hun pasgeborene bezoeken.

Ontwikkelingsgerichte houding

Vanuit haar rol bij de Thomas More-hogeschool en als vertegenwoordigster bij het PNAE[6] komt Katrin De Winter vaak in contact met neonatologie-afdelingen over heel Europa. “Voor mij is het rapport vooral een belangrijke stap naar het wegwerken van eventuele barrières om infant- and family-centered developmental care mogelijk te maken. Als opleidingsverantwoordelijke vind ik het een must dat onze studenten verpleeg- en vroedkunde dit concept door en door kennen. Niet alleen in de postgraduaat-opleiding, maar ook in de basisopleiding”, legt ze uit. “Als zorgverlener kom je ook buiten de dienst neonatologie in contact met premature pasgeborenen. Weten wat de ideale omgeving is voor zo’n kind maakt een enorm verschil. Dat gaat van de optimale temperatuur tot het reduceren van prikkels en de neonatologie-verpleegkundige de tijd geven het kindje goed te installeren. Zeker omdat ouders er op die momenten meestal niet bij zijn, zoals bij een CT-scan of in een OK.”

Volgens Katrin is het goed dat dit rapport de nodige structuur brengt in een reeks aanbevelingen. Het rapport werd naar de verschillende betrokken kabinetten gestuurd om aan de slag te gaan met de aanbevelingen voor de overheid. “Er komen heel veel factoren aan bod, van het aanpassen van de architectuur over het veranderen van het vaderschapsverlof tot het transparanter maken van bepaalde kosten. Elke neonatologie-afdeling is anders en dus niet alles is onmiddellijk haalbaar. Ontwikkelingsgerichte zorg vraagt een bepaalde kijk op een situatie. Dat moeten we onze studenten bijbrengen en hen daarin begeleiden zodat ze doordrongen worden van het concept. Meestal ervaren ze dit pas echt op de werkvloer, bijvoorbeeld tijdens hun stage. Een houding aanleren vergt tijd. In ons postgraduaat is de FINE 1-opleiding dan ook inbegrepen. De interactie tussen zorgverleners in de praktijk en de studenten zelf levert altijd bijzonder momenten op. Daar moeten we nog meer op inzetten in de toekomst, zodat ontwikkelingsgerichte zorg een automatisme wordt.”

[1] KCE REPORT VOLAs Ontwikkelingsgerichte zorg voor prematuur geboren baby’s en hun familie in neonatologie.

[2] Bowlby J. Attachment and Loss. New York: Basic Books; 1969.

[3] Newborn Individualized Developmental Care and Assessment Program.

[4] Family and Infant Neurodevelopmental Education 1 is een internationaal programma rond de NIDCAP®-basisprincipes in ontwikkelingsgerichte neonatale zorg.

[5] deLIEving is er voor broers en zussen van patiënten en kinderen van ernstig zieke ouders.

[6] Paediatric Nursing Associations of Europe

Copyright Marc Faes Pelt

Wie is Katrin De Winter

  • master verpleeg- en vroedkunde (Universiteit Antwerpen)
  • secretaris van de werkgroep Kinderverpleegkunde van het NVKVV
  • Belgische vertegenwoordigster bij en lid van het PNAE (Paediatric Nursing Associations of Europe)
  • opleidingsverantwoordelijke postgraduaat neonatologie aan de Thomas More-hogeschool
  • docent neonatologie in opleiding verpleeg- en vroedkunde

Wie is Mieke Caelen

  • banaba in de pediatrische gezondheidszorg (UCLL)
  • lid van de Federale Raad voor Verpleegkunde: Pediatrie
  • lid van de werkgroep Kinderverpleegkundigen van het NVKVV
  • intensive care neonatologie verpleegkundige in het Máxima Medisch Centrum (Veldhoven)

Kortetermijnaanbevelingen voor neonatale zorgverleners

Onderstaande aanbevelingen richten zich onder andere tot de zorgverleners werkzaam op neonatale diensten en komen integraal uit het rapport ‘Ontwikkelingsgerichte zorg voor prematuur geboren baby’s en hun familie in neonatologie’ van het KCE:

  • Beperk de scheiding tussen ouders en hun baby tijdens de gehele opnameduur (van de bevalling tot het ontslag van de baby uit het ziekenhuis) tot het absolute minimum rekening houdend met de huidige beschikbare middelen en omkadering.
  • Geef ouders 24 uur per dag en 7 dagen per week toegang tot de baby door de barrières voor continue toegang tot het minimum te beperken en accommodatie voor de ouders te voorzien.
  • Versterk de psychosociale ondersteuning voor het gezin. Psychosociale zorgverleners moeten specifiek worden toegewezen aan neonatale diensten en zijn idealiter 24 uur per dag en 7 dagen per week beschikbaar (via wachtdienst of telefonische permanentie). Daartoe dient (aan)gepaste wetgeving uitgevaardigd te worden, gecombineerd met meer ondersteunende (financiële) maatregelen.
  • Verschaf gezinnen een adequate voorbereiding om de overgang naar thuis te vergemakkelijken. Dit kan door verder te blijven inzetten op onder meer ontwikkelingsgerichte opleiding van ouders en participatie in de zorg tijdens de volledige hospitalisatieduur.


Out-of-pocket payments: “Werk financiële barrières weg”

Het KCE voerde samen met verschillende partners een analyse uit van de prestaties van het Belgische gezondheidssysteem voor mensen met een chronische aandoening[1]. Hierin willen ze niet alleen de pijnpunten bloot leggen, maar ook kwaliteit, toegankelijkheid en gelijkheid van zorg benaderen en verbeteren. Een element daarvan zijn de out-of-pocket payments of de bijdragen ten laste van de patiënt. Else Tambuyzer, directeur van het Vlaams Patiëntenplatform, noemt de studie een zeer goede zaak. “Al ligt de focus nog te vaak op de ziektelast voor de maatschappij en niet op de levensdoelen van de patiënt.”

Door de vergrijzing hebben steeds meer mensen chronische zorg nodig. Dit heeft gevolgen voor hun levenskwaliteit en op hun budget voor de gezondheidsuitgaven. De overheid ondersteunt hen zo goed als mogelijk, maar de out-of-pocket payments blijven een heikel punt. Want een belangrijk deel van de uitgaven worden nog steeds gedragen door de patiënt zelf. Zowel de remgelden als de supplementen die niet gedekt worden door deverplichte ziekteverzekering. Dit kan barrières creëren waardoor zorg plots niet meer zo toegankelijk wordt. Zo toont de studie aan dat huishoudens met een chronische ziekte vaker financiële moeilijkheden hebben en stelt het vast dat er ruimte is om de financiële toegankelijkheid van zorg voor chronische patiënten te verbeteren.

Al begint de discussie bij (het gebrek aan) een duidelijke definitie van een chronische ziekte. “Zo’n definitie is moeilijk, want je sluit automatisch bepaalde zaken uit. Ook binnen ziektes en aandoeningen heb je nog een breed spectrum”, zegt Else Tambuyzer. “Vanuit het Vlaams Patiëntenplatform juichen we deze studie toe. Al pleiten we dat er meer naar de PROM’s en PREM’s gekeken wordt. Het is zoeken naar een evenwicht tussen de medische doelen van de zorgverlener en de levensdoelen van de patiënt. Een kinesitherapeut of arts kan bij een knieprobleem bijvoorbeeld willen dat de persoon zijn volledige mobiliteit terugwint, terwijl de patiënt misschien tevreden is als die de kinderen aan het schooltje om de hoek kan ophalen zonder pijn te lijden.”

Meer informatie verspreiden

Naast de remgelden die de patiënt betaalt, zijn er ook nog de out-of-pocket payments. Dit zijn extra supplementen, niet terugbetaalde medicatie, transport, voedingssupplementen, … Die eigen betalingen vormen een financiële barrière en kunnen leiden tot enerzijds het uitstellen van bepaalde zorgen of anderzijds het niet meer vervullen van bepaalde basisbehoeften. Nochtans is financiële toegankelijkheid een basisvoorwaarde voor een goed functionerend gezondheidssysteem, staat in de studie.

Iets waar het Vlaams Patiëntenplatform achter staat. “Chronische patiënten leven vaak van een vervangingsinkomen”, licht Else toe. “Ze zijn ook meer thuis, dus hun energiefactuur ligt hoger en er komen kosten van behandelingen aan huis bij kijken. Er zijn wel maatregelen, maar die info is moeilijk te vinden of te begrijpen. Het is ook niet altijd duidelijk welke maatregel voor die individuele patiënt van toepassing is. Ik zie hier een rol weggelegd voor sociaal verpleegkundigen. Zij zijn een laagdrempelig aanspreekpunt en staan dicht bij de patiënt. Ze kunnen die dan ook informeren, maar enkel als ze de informatie zelf beheersen. Twijfelen ze of een bepaalde maatregel van toepassing is voor een patiënt? Dan kunnen ze altijd doorverwijzen naar de mutualiteit.”

Supplementen gestegen

Het totale kostenaandeel voor patiënten is stabiel gebleven. Van 17,8 procent in 2008 tot 17,9 procent in 2016. Al is de verdeling wel veranderd. Zo is het aandeel van de remgelden gedaald van 15,3 naar 13,5 procent en steeg het aandeel van de supplementen van 2,5 naar 4,3 procent. Die supplementen zijn dan erelonen, materiaal- en kamersupplementen. In 2018 bedroeg het aandeel van de eigen betaling voor ziekenhuiszorg 19 procent, waarvan 6,2 procent remgelden en 12,8 procent supplementen.

“De prijslijst bij een ziekenhuisopname moet dan ook veel duidelijker”, zegt Else. “Welke kosten zijn voor welke patiënten van toepassing? Wat wordt terugbetaald en wat niet? Welke artsen zijn geconventioneerd en wat zijn de gevolgen voor de factuur? We doen graag nog enkele algemene voorstellen om de betaalbaarheid van zorg te verbeteren. De afschaffing van het verbod op de derdebetalersregeling is een stap in de goede richting. Maar deze regeling is niet verplicht. De patiënt moet er naar vragen, als de zorgverlener geen initiatief neemt. We pleiten voor een verplichte toepassing van de derdebetalersregeling naar alle zorgverleners zodat zorg niet langer uitgesteld wordt. Voor de maximumfactuur werd het plafond voor de laagste inkomens recent verlaagd tot 250 euro. Toch is hier nog ruimte voor verbetering. Bepaalde medicatie zoals pijnstillers of laxativa die voor chronisch zieken belangrijk is, is niet inbegrepen. Hetzelfde geldt voor vervoerskosten. Het duurt ook lang eer deze maximumfactuur in werking treedt. Een periode van drie à vier maanden financieel overbruggen kan voor velen een probleem zijn. We moeten erover waken dat zorg niet langer om financiële redenen uitgesteld wordt.”

[1] Maertens de Noordhout C, Devos C, Adriaenssens J, Bouckaert N, Ricour C, Gerkens S.. Evaluatie van de performantie van het gezondheidssysteem: zorg voor mensen met een chronische aandoening – Synthese. Health Services Research (HSR). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022. KCE Reports VOLAs.


Zie jongdementie niet over het hoofd

Elke vier seconden krijgt iemand ter wereld dementie en volgens de Wereldgezondheidsorganisatie is de aandoening prioriteit nummer één. Ook op jonge leeftijd kan je te maken krijgen met een vorm van dementie, al laat de diagnose nog vaak te lang op zich wachten.

Dementie is de verzamelnaam voor onomkeerbare hersenaandoeningen die zich uiten in een achteruitgang in cognitie. Er ontstaan problemen met leren, onthouden, concentreren, oriënteren, voor jezelf zorgen, … De bekende aandoeningen zijn de ziekte van Alzheimer, vasculaire dementie, frontotemporale dementie (FTD) en Lewy-Body-dementie. De oorzaken van de hersenaandoeningen zijn over het algemeen een foutieve opbouw en afbraak van eiwitten in de hersencellen. Daardoor sterven de hersencellen af en breidt de aandoening zich uit. De gevolgen op het vlak van zelfstandig functioneren zijn groot en kunnen het dagelijkse leven sterk verstoren.

Belgische cijfers

In Vlaanderen (Vlaams Gewest en Brussels Gewest) hadden in 2020, volgens een schatting op basis van het risicomodel van Alzheimer Europe (2019), 141.246 mensen dementie. Voor heel België bedraagt het aantal 202.402. Het aantal mensen met dementie op jonge leeftijd wordt in Vlaanderen geschat op 8.374, waarvan er maar zo’n 1.800 een formele diagnose kregen.

‘Ouderdomsziekte’

Dementie wordt algemeen beschouwd als een ouderdomsziekte. Het klopt dat leeftijd een belangrijkste risicofactor voor dementie is. De kans op dementie neemt sterk toe met de leeftijd: ruim 10 procent van de mensen boven de 65 jaar heeft dementie, tegenover 20 procent van de mensen boven de 80 jaar en zelfs 40 procent van de mensen boven de 90 jaar.

In de praktijk blijkt dat de diagnose bij jongere mensen vaak in een later stadium wordt gesteld dan bij ouderen. Concentratiestoornissen, vergeetachtigheid of subtiele gedragsveranderingen worden op jonge leeftijd vaak geweten aan drukte op het werk, stress, depressie of relatieproblematiek. Naar verloop van tijd leiden de symptomen tot steeds meer problemen en frustraties. De juiste diagnose is dan van uiterst belang om te leren omgaan met de veranderende situatie.

Wanneer spreken we van jongdementie?

Er is sprake van dementie op jonge leeftijd of jongdementie als die begint voor de leeftijd van 65 jaar. In de huidige maatschappij is dit namelijk een omslagpunt in de levensfasen. Personen op deze leeftijd hebben vaak nog een job en een actieve rol in de maatschappij. Het begin betreft niet het moment van de diagnosestelling, maar het optreden van de eerste verschijnselen. Wordt de diagnose maar gesteld op een leeftijd van 68 jaar, maar deden de eerste symptomen zich voor op 63-jarige leeftijd, spreekt men nog steeds over ‘jongdementie’.

Een goede informatiebron is Dementie Op Jonge Leeftijd van Annemie Janssens.

Herkennen van de eerste verschijnselen

  • Geheugendefecten
    Afspraken vergeten of meerdere keren hetzelfde vragen
  • Gedrag- en karakterveranderingen
    Verlies van empathisch vermogen, verlies van sociaal inzicht, decorumverlies, ontremd gedrag, starheid in denken en handelen, verminderde zelfzorg, apathie en desinteresse
  • Andere cognitieve symptomen
  • Versimpeling van het taalgebruik en woordvindproblemen, moeite met het gebruik van apparatuur en gereedschap, verandering in het handschrift of verdwalen in een bekende omgeving

In Vlaanderen kan je steeds terecht bij de negen regionale Expertisecentra Dementie en één overkoepelend centrum, het Expertisecentrum Dementie Vlaanderen. Surf naar www.dementie.be voor meer info.


Duidelijkheid over bewaring van dossiers en voorschriften nodig

Er heerst heel wat onduidelijkheid in het werkveld over het bewaren van dossiers voor collega’s en zorgverstrekkers die met pensioen gaan of die door omstandigheden stoppen met hun professionele activiteiten. Ook het centraal bewaren van voorschriften voor alle zorgverstrekkers roept de nodige vraagtekens op. In een brief aan het Beheerscomité van eHealth vraagt dokter Marc Moens, voorzitter van Recip-e vzw, om duidelijkheid.

De verwarring die vandaag heerst komt er door een passage in de kwaliteitswet, die in voege trad op 1 januari 2022. Daarin staat dat voorschriften van alle zorgverstrekkers dertig tot vijftig jaar bewaard moeten worden. Ook de overdracht van patiëntendossiers door zorgverstrekkers die hun activiteiten stoppen, is nog niet helemaal duidelijk. Tijd om dit grondig uit te klaren dus. De kwaliteitswet voorziet wel een kader, maar niet de concrete invulling van de bewaring of de specifieke bewaartijd.

Overdracht patiëntendossiers

Artikel 35 van de kwaliteitswet zegt dat de zorgverlener de patiëntendossiers minimum dertig jaar en maximum vijftig jaar moet bewaren, na het laatste patiëntencontact. Dat is een lange duurtijd die vanuit een praktisch standpunt goed benaderd moet worden. Enerzijds is het belangrijk dat deze patiëntendossiers volledig overgedragen kunnen worden aan een collega-zorgverstrekker. Anderzijds moeten ze ook bewaard en ingekeken kunnen worden.

De oudere delen van deze patiëntendossiers bevatten vandaag vaak nog papieren documenten. Een eerste stap zou zijn om dit te digitaliseren. Al komt dan de vraag vanuit de praktijk waar dat op een centrale, onafhankelijke en vooral veilige plaats kan gebeuren. Ook de toestemming van de patiënt om het dossier over te dragen aan een collega die het dan verder opvolgt en/of bewaart mag niet over het hoofd gezien worden.

Centraal bewaren van voorschriften

Datzelfde artikel van de kwaliteitswet bepaalt ook hoelang voorschriften bewaard moeten worden. Geneesmiddelen moeten sinds 2020 verplicht elektronisch voorgeschreven worden. Ook andere voorschriften, zoals verwijsvoorschriften, worden meer en meer elektronisch aangemaakt. Iedere individuele zorgverlener moet deze voorschriften bewaren. Er wordt de nodige zorg, tijd en energie gestopt in het ontwikkelen van een eigen bewaarsysteem. Al dan niet digitaal.

In plaats van iedere zorgverlener een eigen methode te laten ontwikkelen, zou het handiger zijn een onafhankelijke speler aan te spreken die de informatie op een veilige manier centraal kan aanbieden. Daar kan iedere zorgverlener de informatie ook raadplegen en kunnen voorschriften ook blijvend toegankelijk gemaakt worden. Zeker met het oog op het langer bewaren van deze voorschriften biedt de digitalisering hier kansen. Ook wanneer nieuwere technieken hun intrede doen. Een onafhankelijke partner kan de documenten dan steeds overzetten naar meer recente technologie, want in dertig tot vijftig jaar kan die technologische evolutie heel wat vormen aannemen. Tot slot biedt zo’n centraal systeem het voordeel dat de zorgverlener op iedere plek en op ieder tijdstip toegang heeft tot de voorschriften.

Het eHealth Beheerscomité laat weten dat het de vraag naar verduidelijking aandachtig bekijkt en agendeert tijdens volgende bijeenkomsten.


Mama’s van niet-Belgische origine geven vaker borstvoeding

Vrouwen die bevallen zijn geven weer meer borstvoeding. Die evolutie is al een tijdje aan de gang. Het Federaal Borstvoedingscomité, waar ook het NVKVV lid van is, beschikt over nieuwe cijfers die dit aantonen. Deze zijn afkomstig uit de presentatie van Opgroeien/Kind en Gezin, gebaseerd op de geboortes in de periode 2019-2020. Hieruit blijkt dat de cijfers van borstvoeding verschillen naar zwangerschapsduur, origine en kansarmoede.

Uit cijfers blijkt dat het aantal kinderen dat borstvoeding krijgt op dag 6 is toegenomen. Enerzijds neemt het aantal boorlingen met moeders van niet-Belgische origine toe, anderzijds is er ook een toename van borstvoeding bij moeders van Belgische origine. Zo’n 89,9 procent van alle kinderen met allochtone mama’s krijgen borstvoeding. Er is nauwelijks een verschil te constateren of ze al dan niet in kansarmoede leven, terwijl dat bij autochtone moeders wel duidelijk verschilt: 72,5 procent bij moeders die niet in kansarmoede leven ten opzichte van 47,7 procent bij moeders die in kansarmoede leven.

Uit de cijfers van Opgroeien/Kind en Gezin blijkt ook dat het aantal prematuren met uitsluitend borstvoeding op dag 6 aanzienlijk lager ligt dan bij niet-prematuren. Het aantal prematuren dat uitsluitend borstvoeding krijgt ligt veel lager dan bij niet-prematuren.

Zoeken naar oorzaken en oplossingen

De Waalse partij CDH diende in 2021 een wetsvoorstel in om mensen die borstvoeding in de openbare ruimte verhinderen of verbieden een boete zouden ontvangen van 26 tot 500 euro. De laatste jaren wordt dan ook vaak vastgesteld dat moeders die hun baby in het openbaar proberen te voeden beledigd, vernederd of agressief benaderd werden. Nochtans wordt in de materniteiten in ons land ingezet op het geven van borstvoeding. Zo zijn er dertig materniteiten in ons land met het BFHI-label, het Baby Friendly Hospital Initiative dat in 1991 door de Wereldgezondheidsorganisatie en Unicef in het leven geroepen werd. Deze materniteiten zijn referentieplekken voor een goede start en ondersteuning van borstvoeding.

Naar de concrete oorzaak van die grote verschillen is het zoeken. Al zijn er wel enkele indicatoren. Mama’s in kansarmoede staan voor zeer uitdagende omstandigheden. Een factor die kan meespelen is dat we bij deze moeders van Belgische origine vaker een middelenverslaving vaststellen, meer dan bij allochtone moeders. Maar er moet ook de vraag gesteld worden of we in België misschien in een borstvoedingsonvriendelijk land leven? Een positieve mindset creëren rond borstvoeding start al zeer vroeg, in de kleuterschool. Daarnaast moeten we ook aan de slag met andere vraagstukken. Bereiken we onze kansarme moeders wel voldoende? Kunnen we sensibiliseringsacties opzetten, eventueel in samenwerking met Kind en Gezin? Hoe kan het Federaal Borstvoedingscomité hier een rol in spelen? Werk op de plank, dus.

De impact van borstvoeding op het klimaat

Unicef biedt enkele studies aan die de impact van borstvoeding en babyvoeding op het klimaat bestuderen[1]. Zo zou een hoger borstvoedingspercentage in een land in direct verband staan met een betere gezondheid van baby’s en volwassenen, bijdragen tot het terugdringen van broeikasgassen en de milieu-impact van voedselalternatieven verminderen. De alternatieven voor moedermelk verbruiken namelijk veel water en hebben daardoor een grotere ecologische voetafdruk. Borstvoeding zou op die manier dus niet enkel goed zijn voor mama en kind, ook voor het klimaat.

Je raadpleegt de studies via de website van Unicef.

[1] Binns. C. et al. 2021. Climate Change, Food Supply and Dietary Guidelines. Vol. 42:233-255. https:doi.org/101146/annurev-publhealth-012420-105044


Zorg met Zorg: voor meer flexibiliteit

Flexibiliteit is een belangrijke vaardigheid in onze huidige maatschappij en werklandschap. Helaas is het niet altijd zo eenvoudig om pieken op te vangen, vervanging te zoeken, van dienst te wisselen, … zonder daarbij de persoonlijke situaties en ambities niet uit het oog te verliezen. Flexibel zijn voelt dan al gauw aan als niet flexibel genoeg. Net daar wil Zorg met Zorg, een nieuw coöperatief businessmodel, verandering in brengen.

Een van de bezielers van het project Zorg met Zorg is Jan Vande Moortel, juridisch adviseur van het NVKVV en 35 jaar lang advocaat in familie- en gezondheidsrecht. Daarnaast doceert hij ook nationale en internationale beleidsontwikkelingen in de gezondheidszorg aan verpleegkundigen en vroedkundigen. En die functie levert hem veel input op van studenten: mensen die dagelijks in het werkveld staan en heel goed weten waar de problemen zich situeren. “Uit die gesprekken blijkt vaak hoe moeilijk het is om de werk- en thuissituatie op elkaar af te stemmen”, zegt Jan. “Denk maar aan gescheiden gezinnen met co-ouderschap. De week dat je je kinderen niet ziet, voel je je niet top. Als je dan wat meer kan werken, biedt dat de nodige afleiding. Kan je het in de week dat de kinderen bij jou zijn het op werkvlak wat rustiger aan doen, dan geeft dat voldoening en ademruimte. Alleen laat ons huidige systeem het niet toe dit praktisch te organiseren.”

Weg van de 38-urenweek

Tijd dus voor iets nieuws, voor een systeem dat beter aangepast is aan hoe de maatschappij er vandaag uitziet en functioneert. Zorg met Zorg is dan ook niet zomaar een concept, wel een beweging waar een coöperatieve vennootschap aan verbonden is. “Dat wil zoveel zeggen als dat we geen winst willen maken, wel een nieuwe sociale insteek bieden om aan de vragen van onze coöperanten te beantwoorden. Dat gaat dan over meer flexibele samenwerkingsverbanden tussen zorginstellingen zoals ziekenhuizen en woonzorgcentra, maar ook over zorgverleners vrijgesteld van btw zoals verpleegkundigen”, licht Jan toe. “Halen we toch ergens winst uit, dan wordt dat geïnvesteerd in nieuwe initatieven.”

Voor verpleegkundigen wil Zorg met Zorg vooral een volledige sociale bescherming bieden, zoals met de BA uitbating, maar ook door het overhoop gooien van de 38-urenweek. “Daarnaast willen we ook de arbeidsomstandigheden optimaliseren en blijven overleggen met vakbonden”, zegt Jan. “We werken met een applicatie die vraag en aanbod automatisch aan elkaar linkt. Die app kan je op alle toestellen installeren. Verpleegkundigen loggen in, geven hun beschikbaarheden aan, welke dienst ze kunnen doen, in welke regio en in welke instelling. Op voorhand ondertekenden ze al een intern reglement en gaven ze hun kwalificaties op.”

Ook zorginstellingen loggen in op de app en geven aan dat ze iemand nodig hebben. Die opdracht vertrekt op zijn beurt in rondes dan naar de beschikbare verpleegkundigen. Als je iemand nodig hebt van 10 tot 18 uur, maar niemand beschikbaar is voor de volledige periode, dan kan je dit opsplitsen in twee personen die elk een deel van tijd voor hun rekening nemen. “Ook de administratie verloopt automatisch”, zegt Jan nog. “Aanvaardt een verpleegkundige een opdracht, dan wordt een contract aangemaakt. De instelling moet enkel een feedback geven, met een cijfer van een tot vier. Verpleegkundigen mogen ook voorstellen doen om de samenwerking te verbeteren. Deze twee gecombineerd leveren een hogere kwaliteit op.”

Op die manier wil Zorg met Zorg meerwaarde bieden aan zorginstellingen. Ze zullen gespecialiseerde verpleegkundigen makkelijker in zusterziekenhuizen kunnen inzetten, bijvoorbeeld. Maar ook tekorten kunnen snel en efficiënt ingevuld worden. Ook voor thuisverplegingsorganisaties biedt het concept heel wat mogelijkheden.