Recappen van naalden: doen of niet?

Opzoeken in JBI EBP bronnen vereist oefening en een goede vraag. In deze JBI Corner beantwoorden we klinische vragen van lezers met behulp van de JBI database. Deze database bevat aanbevelingen gebaseerd op het beste wetenschappelijke bewijs. JBI hanteert standaard categorieën voor aanbevelingen1 (sterk of zwak) en niveaus van evidentie (level 1 tot 5).

Mag je nu eigenlijk recappen of niet?

JBI suggereert niet te recappen om het aantal prikaccidenten te verminderen.

Achtergrond: waar is dit op gebaseerd?

Hoewel deze aanbeveling is opgenomen in een richtlijn, is de onderbouwing beperkt. “A cross-sectional study found that the needle capping was the key modifable risk behavior associated with occupational needle stick and sharps injuries”2 (Level 4) De graad van aanbeveling is ‘zwak’, GRADE B (zie kader).

Onze bemerkingen en suggesties bij deze vraag

De literatuur maakt geen onderscheid tussen recappen bij het optrekken of na een toediening van medicatie.  Het verbieden van recappen leidt tot een daling van het aantal prikaccidenten. In dezelfde evidence summary staat onder meer nog te lezen dat je best ook veiligheidsnaalden, training en procedures voorziet om het aantal prikaccidenten te doen dalen.

Hoe hebben we dit gevonden?

We openden de JBI databank via Ovid. We klikten naar de ‘advanced search’ tab. Onze zoektermen waren ‘needle AND injury’ in het veld ‘keywords’ en dit gaf ons 44 resultaten. We filterden op ‘evidence summaries’ waardoor nog 23 resultaten overbleven. Doorlezen van de titels brengt ons bij twee resultaten, die mogelijk interessant zijn voor onze vraag. 3,4 Het doorlezen van de volledige tekst van deze twee documenten leert ons dat enkel het document van Fong een direct antwoord biedt op onze vraag. Bij het document van Nguyen staat het recappen wel in de tekst maar niet in de aanbevelingen.

Zoek je deze termen in de ‘basic searchtab, dan kun je niet aangeven in welke velden je wilt zoeken. Automatisch zoek je dan in alle velden waardoor je meer dan 1.500 resultaten krijgt.

Als we zoeken op ‘needle’ AND ‘prevention’ krijgen we 70 resultaten. Wanneer we dan niet filteren en de titels doornemen, zien we een systematische review5. Een nazicht van de referentielijst van de twee eerder gevonden evidence summaries wijst erop dat deze systematische review daar niet werd bij gebruikt. Als we deze systematische review in de volle tekst bestuderen, blijkt het om een review protocol te gaan en dus een misleidende titel heeft. Dit verklaart waarom hij niet werd gebruikt in de evidence summaries.

 

Bronnen:

  1. https://ospguides.ovid.com/OSPguides/jbidb.htm. geraadpleegd op 2/07/2021.
  2. Bekele T, Gebremariam A, Kaso M, Ahmed K. Factors associated with occupational needle stick and sharp injuries among hospital healthcare workers in bale zone, southeast Ethiopia. PLoS One. 2015; 10(10):e0140382. doi: 10.1371/journal.prone.0140382. eCollection 2015.
  3. Nguyen, Dieu Huong. SHARP AND NEEDLE STICK INJURIES. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI1538. Geraadpleegd op 12/11/2021.
  1. Fong, Eric. NEEDLE-STICK INJURY: PREVENTION. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI1679. Geraadpleegd op 12/11/2021.
  2. Hiko, Desta, Jemal, Amana, Sudhakar, Morankar, Kerie, Mirkuzie Woldie & Degene, Tariku. Effectiveness of training on standard precautions to prevent needle stick injuries among health professionals: A Systematic Review. (2012). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI6386. Geraadpleegd op 12/11/21.


Van preventie en screening tot meer data en onderzoek: Stichting tegen Kanker stelt eerste Kankerbarometer voor

Er zijn momenteel 365.000 Belgen die leven met of na kanker. Op 4 februari 2022, Wereldkankerdag, stelden Stichting tegen Kanker, Kankercentrum van Sciensano, Stichting Kankerregister en College voor Oncologie de Kankerbarometer voor. Een lijvig rapport waar twee jaar lang aan gewerkt werd en dat een toegankelijk en betrouwbaar overzicht over kanker in België biedt. Welke cijfers zijn beschikbaar? Waar vind je de nodige informatie? Welke instituten bestaan er? Hoe doet België het ten opzichte van andere landen? Wat zijn de prioriteiten voor de komende jaren? Vragen die beantwoordt worden in de Kankerbarometer.

Tot vandaag was er nog geen breed naslagwerk beschikbaar over kankerzorg in België. De informatie bestaat in vele gevallen nochtans wel, maar is versnipperd beschikbaar. Daarnaast ontbreken nog heel wat gegevens. Tijd dus voor een grootschalig onderzoek, vond de Stichting tegen Kanker. Ze namen het initiatief en contacteerden het College voor Oncologie, het Kankercentrum van Sciensano en Stichting Kankerregister om een samenwerking op te starten. Zo werd een beroep gedaan op het sterke netwerk, de onderbouwde interne kennis en de wetenschappelijke focus van deze organisaties. Het resultaat is de eerste Belgische Kankerbarometer, met een uitgesproken ambitie om dit project ook in de toekomst nog te herhalen. “Al zal COVID-19 een belangrijke parameter zijn in de komende edities. Sinds 2019 zijn er 4.000 à 5.000 gemiste of late diagnoses door uitgestelde zorg. En dat baart ons grote zorgen”, zegt Veronique Le Ray, medisch directeur en woordvoerster van Stichting tegen Kanker.

In juli 2020 werd gestart met een zeer omvangrijke literatuurstudie. Daarna volgden focusgroepgesprekken met 79 deelnemers uit 51 verschillende zorginstellingen en een bevraging bij 622 patiënten, nabestaanden en overlevers. “Door de pandemie konden verpleegkundigen niet altijd aanwezig zijn bij de gesprekken en organiseerden we dus extra sessies. Uit alle gesprekken en de literatuur kwamen zeven domeinen naar voor waarop we de komende jaren moeten focussen. In de Kankerbarometer is er telkens een hoofdstuk aan gewijd. We doen ook concrete aanbevelingen om de kankerzorg in België te versterken. Die aanbevelingen mag je gerust als absolute prioriteiten interpreteren.”

Screeningtesten

Een eerste luik in de Kankerbarometer gaat over gezondheidsbevordering en preventie. Het aantal kankerpatiënten in België is sinds 2017 toegenomen met 10,4 procent. Dat cijfer verrast niet, want ook de bevolking en de vergrijzing stijgen. Daarnaast spelen ook de risicofactoren zoals roken, alcohol, ongezonde voeding, overgewicht, uv-straling, … een rol. Belangrijk hier is in te zetten op preventie, zowel bij individuen als op politiek vlak. Naast preventie is ook screening bijzonder belangrijk. Er bestaan nochtans al heel wat screeningtesten, zoals voor dikkedarmkanker bijvoorbeeld, maar deze worden nog te weinig ingezet. “Ook longkanker zit in stijgende lijn. Hier moet meer screening gebeuren zodat we de eerste symptomen voor zijn”, zegt Veronique Le Ray. “Enerzijds moeten we de bestaande screenings verbeteren of uitbreiden. Anderzijds moeten we nieuwe testen invoeren, zoals voor long-, prostaat- of huidkanker.”

Een derde onderwerp is de diagnose en behandeling van kanker in België. Ons land behoort tot de vijf beste Europese landen op het vlak van kankerbehandeling. Toch zijn er enkele verbeterpunten. Zo zouden patiënten meer betrokken moeten worden bij het zorgpad. “Dat kunnen we doen door de patiëntuitkomsten en -ervaringen (PROM’s en PREM’s) in te zetten om hun noden beter te bestuderen. Het zal toelaten patiënten zelfstandiger te maken tijdens hun behandeling”, licht Veronique toe. “Daarnaast moeten er meer referentiecentra komen. Er wordt al multidisciplinair gewerkt, maar dat kan verbeterd worden. Uit onze cijfers blijkt dat 70 procent van de patiënten tijdens hun behandeling nooit met een psycholoog of diëtist sprak. Door dit alles te centraliseren in netwerken maak je multidisciplinaire zorg toegankelijker.”

Overlevingscijfers en taboes

Ook de overlevingscijfers werden bestudeerd en die kennen een positieve evolutie. Zo is er vandaag in ons land 65 procent kans om kanker te overleven. Zeker de laatste vijf jaar beweegt er veel door meer wetenschappelijk onderzoek en screening. Die hogere overlevingscijfers zijn reden te meer om sterk in te zetten op behandeling, opvolging en nazorg. Oncorevalidatie toont aan dat het een positief effect heeft op de levenskwaliteit van kankerpatiënten enerzijds en op de overlevingskansen anderzijds. Maar niet iedereen krijgt dit aangeboden, net zoals psychologische begeleiding. “Een verklaring daar kan zijn dat er te weinig middelen zijn en dat het voor heel wat patiënten vaak nog taboe is. Nochtans kan iedere zorgverlener en niet alleen een psycholoog mentale steun bieden”, legt Veronique uit. “Nog taboes waar te weinig over gesproken wordt zijn vruchtbaarheid en oncofreezing, net zoals intimiteit en seksualiteit. Ook aan re-integratie op de arbeidsmarkt wordt nog te weinig aandacht besteed. Pas na vijf jaar vindt 69 procent van de overlevers de weg naar een job terug.” De initiatieven om rond deze punten te werken bestaan, maar ze zijn sterk verspreid en zouden volgens Stichting tegen Kanker geïntegreerd moeten worden in het zorgtraject. Zo kan transmuraal worden samengewerkt op basis van de noden van patiënten en overlevers.

Palliatieve zorg is een recht voor iedere patiënt, toch merkt Stichting tegen Kanker dat in 18,4 procent van de gevallen deze zorg te laat wordt opgestart. Vaak zelfs pas in de laatste levensweek. Kanker is nochtans de tweede doodsoorzaak in België. Voor de late opstart van palliatieve zorg zijn enkele verklaringen te vinden, zoals capaciteits- en financiële problemen, maar ook het feit dat palliatieve zorg geen erkend medisch specialisme is. “Algemeen wordt nog te weinig aan zorgplanning gedaan”, zegt Veronique. “Daarom pleiten we voor meer middelen en onderzoek, een vroegere integratie in het zorgtraject en een betere intra- en extramurale samenwerking om de palliatieve zorg te verbeteren. Vanuit Stichting tegen Kanker dragen we ook ons steentje bij en zullen we vanaf dit jaar achttien projecten ondersteunen en subsidiëren.”

Vorming en inzet van zorgprofessionals

Stichting tegen Kanker onderscheidde nog enkele transversale, terugkerende thema’s. Een daarvan is de vorming van zorgprofessionals. Daarom pleit de organisatie voor meer expertise en erkenning. “Maak werk van meer oncologie in de opleiding, meer specialisaties, meer permanente vorming en meer interprofessionele kennis zodat doorverwijzen naar de juiste zorgverlener sneller verloopt”, zegt de medisch directeur nog. “Ontwikkel daarnaast ook e-tools zodat multidisciplinair kan worden samengewerkt. Er bestaat bijvoorbeeld geen gemeenschappelijk platform om gegevens en informatie te delen tussen regionale of lokale verpleegkundigen. Zo wordt de monitoring tussen de eerste- en tweede lijn zeer moeilijk. De verpleegkundige speelt nochtans een essentiële rol in het zorgtraject, zowel in het ziekenhuis als in de thuisomgeving. Zij zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van de zorg. Dat kunnen ze onder meer doen door data te delen, vormingen te volgen en bij te dragen aan onderzoeken. Ook de gespecialiseerde thuiszorg speelt een belangrijke en broodnodige rol. Al kunnen we met enkele prioriteiten dat aanbod aan nazorg nog verbeteren. Denk maar aan een duidelijke omschrijving en nomenclatuur voor de thuisverpleging, maar ook aan een inventaris van het lokale aanbod. Dat kan er toe leiden dat mensen sneller naar huis kunnen gaan en thuis verzorgd kunnen worden. Ook oncologische netwerken voor nazorg maken hier deel van uit.”

Tot slot formuleert de Kankerbarometer nog enkele prioriteiten in de verdere strijd tegen kanker. Zo is er nood aan financiering voor fundamenteel, translationeel en klinisch onderzoek. Ook naar preventie en screening speelt dat extra onderzoek een rol. Deze twee onderwerpen moeten versterkt worden. “Preventie is niet voor niets het meest lijvige hoofdstuk in het rapport”, zegt Veronique. “Er zijn ook meer middelen en extra zorgverleners nodig. Net zoals betere permanente vormingen en specialisaties van zorgprofessionals en de erkenning, financiering en evaluaties van de referentiecentra. Bestudeer ook de behoeften, verwachtingen, overtuigingen en percepties van patiënten en zorgverleners om kankerzorg te verbeteren. Met meer data kunnen we ook meer analyseren en evidence-based werken. ‘Meten is weten’ en blijven evalueren en ervaringen delen laat toe om een goed zicht te krijgen op wat er vandaag in ons land gebeurt en wat er goed loopt op het vlak van kankerzorg. Algemeen roepen we met de onderzoekers op voor een nieuw Nationaal Kankerplan. Ons land doet het goed in vergelijking met andere Europese landen op het vlak van sterftecijfers. Ook nieuwe behandelingen, gespecialiseerde en multidisciplinaire zorg zijn hier verder uitgewerkt dan elders in de EU. Maar we hebben wel een hoog aantal nieuwe gevallen waardoor preventie een absolute prioriteit wordt.”

Raadpleeg de volledige Kankerbarometer per hoofdstuk.


Schatten ouders de ziekte van hun kind goed in?

In het ziekenhuis van Den Haag werden in 2019 op pediatrie en de dienst spoedgevallen 37 ouders van 26 kinderen met koorts geïnterviewd. Onderzoekers wilden te weten komen of ouders de ziekte van hun kind al dan niet goed inschatten. Zo kregen ze een goed zicht op de factoren waar ouders op letten om de ernst van de situatie van hun zieke kind in te schatten.

Kinderen en koorts, het valt vaak voor. Daarom is het belangrijk dat ouders de ernst van die koorts goed kunnen inschatten, zodat meteen de geschikte zorg kan opgestart worden. Ouders zijn in staat hun kind als ziek te identificeren[1] en ze beschikken over een ziekte-instinct om de ernst in te schatten[2]. Hoe ze de ernst van de ziekte beoordelen, is nog niet geweten. Dit kwalitatieve onderzoek in Den Haag geeft inzicht in het perspectief van de ouders.

In totaal namen 37 ouders, waarvan 24 moeders en 13 vaders, deel aan de studie[3]. Hun kinderen waren op het moment van het onderzoek tussen 0 en 5 jaar oud. Ouders moesten inschatten hoe ernstig de toestand van hun kind was en aangeven welke factoren meespeelden in die beoordeling. Welke tekenen en symptomen associëren zij met ernstige ziekte? En ook: welke signalen stellen hen gerust? Zo kunnen zorgverleners hun communicatie naar de ouders toe ook beter afstemmen.

Gedrag en energie

Alle ouders gaven aan dat ziekte meteen herkend wordt omdat hun kind anders doet dan normaal. Hun ouderlijke instinct wijst hen op subtiele verschillen in gedrag, energieniveau of stemming die hen doen aanvoelen dat iets niet klopt. Ouders met meerdere kinderen gaven aan dat deze tekenen verschillen van kind tot kind. Zo is hogere koorts niet meteen een alarmerende factor, terwijl minder eten of drinken en minder bewegen dat wel zijn.

Deze veranderingen kunnen ouders zeer nauwkeurig beschrijven. Ze vonden het moeilijker om specifieke ziektesymptomen te beschrijven, zoals kortademigheid of uitdroging. Ook eerdere ervaringen met een bepaald ziektebeeld beïnvloeden hoe ouders de ziekte inschatten. Zo beschouwen deze ouders extreme zwakte, futloosheid, ijlen, niet goed reageren of het niet wakker kunnen krijgen van hun kind meteen als alarmerend. De geruststelling komt er wanneer het gedrag of het energieniveau van het kind weer zoals normaal is.

Specifieke symptomen

Uit andere studies[4] blijkt dat ouders de ziekte als ernstig beoordelen op basis van gedragsveranderingen, terwijl zorgverleners dat doen vanuit specifieke symptomen en lichamelijk onderzoek. Dit onderzoek ondersteunt dat, gelet op het feit dat ouders die specifieke symptomen moeilijker herkennen. Daarom is het belangrijk om de alarmsignalen van de ouders niet te verwaarlozen in een beoordeling van de ernst van de ziekte door een zorgprofessional. Zij merken die veranderingen in het normale gedrag van een kind namelijk niet op. Specifieke symptomen zouden ook duidelijker uitgelegd moeten worden aan de ouders, bijvoorbeeld met duidelijke ontslaginstructies. Zo kunnen ze deze herkennen en interpreteren.

De onderzoekers concluderen dat ouders de ernst van de ziekte van hun kind vrij goed kunnen inschatten door een combinatie van alarmsignalen en geruststellingen. Ze gebruiken daarvoor het normale gedrag en de lichamelijke kenmerken van hun kind als referentie. Hoe groter het afwijkende gedrag, hoe ernstiger ouders de ziekte inschatten.

 

[1] Williams A, O’Rourke P, Keogh S. Making choices: why parents present to the emergency department for non-urgent care. Arch Dis Child 2009;94:817–20.

[2] Van den Bruel A, Haj-Hassan T, Thompson M, et al. Diagnostic value of clinical features at presentation to identify serious infection in children in developed countries: a systematic review. Lancet 2010;375:834–45.

[3] Kuijpers DL, Peeters D, Boom NC, et al. Parental assessment of disease severity in febrile children under 5 years of age: a qualitative study. BMJ Open 2021;11:e042609. https://bmjopen.bmj.com/content/11/3/e042609

[4] van der Werf ET, Redmond NM, Turnbull S, et al. Parental and clinician agreement of illness severity in children with RTIs: secondary analysis of data from a prospective cohort study. Br J Gen Pract 2019;69:e236–45.


Mensenrechten in woonzorgcentra te weinig opgevolgd tijdens coronacrisis

In maart 2020 bereikte de pandemie ons land, met bijhorende covidmaatregelen. De nationale mensenrechteninstelling Unia onderzocht de impact van die maatregelen in woonzorgcentra, bij bewoners, familie en personeel. Aan de hand van tientallen getuigenissen maakte Unia een onderzoeksrapport op. Het is een kritische reflectie met aanbevelingen en een oproep om na te denken over de plaats die we ouderen en ouderenzorg geven in onze maatschappij. De conclusie: de mensenrechten werden onvoldoende gerespecteerd.

In België woont 8,5% van de 65-plussers in woonzorgcentra, voor een gemiddelde verblijfsduur van iets meer dan twee jaar. “Tijdens de eerste lockdown betaalden zij (woonzorgcentra, nvdr.) een heel zware tol door COVID-19. WZC werden beschouwd als detentiecentra waar leeftijd geassocieerd werd met kwetsbaarheid, isolement en de dood. Deze nooit eerder geziene situatie bleek ook erg pijnlijk voor het personeel dat de bewoners begeleidt”, staat te lezen in het rapport[1]. Unia grijpt dit niet zomaar uit de lucht. Het baseert zich op eerder uitgevoerde onderzoeken[2] en op rapporten van onder meer Amnesty International België[3] en Artsen Zonder Grenzen[4].

In deze studie gaat Unia via kwalitatief onderzoek na wat de impact van de coronamaatregelen is op de bewoners, het personeel en het functioneren binnen de WZC. Aan de hand van 80 getuigenissen met medewerkers, gerontologen, geriaters, academici, … bieden ze een sociologisch en juridisch perspectief en een reeks aanbevelingen voor de overheid om mensenrechten in WZC beter te beschermen. Een beter crisisbeheer en het aanpakken van structurele obstakels zijn daarin cruciaal, net zoals participatie en autonomie van de bewoners.

Leeftijdsdiscriminatie

De coronacrisis bracht naast een lockdown ook heel wat maatregelen, richtlijnen en interpretaties met zich mee. Dit leidde tot grote misverstanden bij zorgverleners. Het personeel van WZC vindt dat de overheid de risico’s niet goed inschatte waardoor de maatregelen sociaal, emotioneel en fysiek isolement (bezoekverbod, geen activiteiten meer, maaltijden op de kamer) veroorzaakten, met risico’s op angst, verslechtering van de algemene gezondheidstoestand, agressie en emotionele instabiliteit. Ook depressies en zelfmoordpogingen kwamen voor.

Bewoners van woonzorgcentra werden tijdens de lockdown opgesloten omdat ze extra kwetsbaar zouden zijn. De focus op deze medische kwetsbaarheid deed ons de mens achter de bewoner vergeten. De maatregelen droegen daar nog extra toe bij en werkten ongewild ageïsme of leeftijdsdiscriminatie in de hand. Dat uit zich, vaak onbewust, in het beleid en in onze dagelijkse interacties met ouderen. Actief de vooroordelen tegenover ouderen aanpakken, is dan ook essentieel. Net zoals meer participatie van ouderen in het beleid. Hun stem werd tijdens de pandemie onvoldoende gehoord.

Tot slot bracht de pandemie ook structurele problemen aan het licht, zoals te weinig financiering, een gebrek aan coördinatie en onvoldoende erkenning voor het zorgpersoneel. De ernst van de situatie, de angst voor het virus en het gebrek aan personeel en middelen leidden tot te strenge maatregelen, en daardoor tot schendingen van rechten van de bewoners. Unia pleit dan ook voor maatregelen die de autonomie van ouderen in WZC vergroten, maar ook voor meer ondersteuning van zorgverleners vanaf de opleiding. Een mogelijkheid is om van het WZC een echte leefomgeving te maken en om meer de controleren op de mensenrechten.

 

[1] Unia (2021), De impact van COVID-19-maatregelen op mensenrechten in woonzorgcentra: een kwalitatief onderzoek. Brussel: Unia.

[2] Unia (2020), COVID-19: een test voor de mensenrechten. Brussel: Unia.

[3] Amnesty International België (2020), Woonzorgcentra in de dode hoek. De mensenrechten van ouderen tijdens de COVID-19-pandemie in België. Brussel: Amnesty International.

[4] Artsen Zonder Grenzen (2020), Overgelaten aan hun lot. De ervaring van Artsen Zonder Grenzen in de woonzorgcentra tijdens de COVID-19-epidemie in België. Brussel: Artsen Zonder Grenzen.


Wist je dat: jaarlijks 600.000 Belgen getroffen worden door griep?

Cijfers en informatie via gezondbelgie.be, een initiatief van Sciensano, KCE, RIZIV en de FOD Volksgezondheid.

Context

Gemiddeld worden in België jaarlijks ongeveer 600.000 mensen getroffen door griepachtige aandoeningen. Of ongeveer 5 procent van de totale bevolking. In 50 à 60 procent van de gevallen gaat het ook effectief over de griep. Deze cijfers liggen in lijn met de rest van Europa. Griep is een goedaardige ziekte, maar vraagt in 2 à 3 procent van de gevallen toch een ziekenhuisopname.  Daarvan ontwikkelt 13 procent ernstige complicaties. In 91 procent van de gevallen gaat het om personen met een bestaande comorbiditeit. Van de mensen met complicaties, sterft 6 procent. Meer dan 80 procent van deze overlijdens bevinden zich in de leeftijdscategorie 65+.

Griepaal syndroom

Het griepaal syndroom heeft symptomen zoals koorts, koude rillingen, slapte, droge hoest, geen eetlust, spierpijn en misselijkheid. Het wordt veroorzaakt door influenzavirus, het parainfluenzavirus, adenovirus, RSV of Mycoplasma pneumoniae. De influenza A(H1N1) en A(H3N2) virussen evenals het influenza B-virus zijn de oorzaak van seizoensgriepepidemieën in België. Het is niet makkelijk te onderscheiden van andere luchtweginfecties. De WHO definieert griepaal syndroom als een acute luchtweginfectie met koorts boven de 38°C en met een aanvang binnen de laatste tien dagen.

Sciensano coördineert peilnetwerken van huisartsen en ziekenhuizen om de permanente bewaking van de incidentie van griep/griepaal syndroom en de intensiteit en ernst van griepepidemieën te waarborgen. De epidemische drempel is het minimum aantal huisartsenconsulten voor griepachtige symptomen per 100.000 inwoners per week dat nodig is om officieel van een epidemie te spreken. Dit aantal wordt berekend door het European Centre for Disease prevention and Control (ECDC) en varieerde in de afgelopen vijf jaar tussen 135 en 157 huisartsenbezoeken per 100.000 inwoners.

De griep 2018-2019

De Belgische griepepidemie duurde in 2018-2019 acht weken. Het aantal griepgevallen lag het hoogst van 21 januari tot 27 januari 2019 en van 11 maart tot 17 maart 2019[1]. Gelijkaardig aan voorgaande jaren. Zo’n 506.000 Belgen zouden hun huisarts geraadpleegd hebben met griepachtige symptomen. Indien ze allemaal getest zouden zijn, zouden ongeveer 307.000 effectief besmet geweest zijn. Dit aantal ligt lager dan het griepseizoen 2017-2018.


Bron: Sciensano netwerk van huisartsenpeilpraktijken

Er waren heel wat ziekenhuisopname in 2018-2019 voor ernstige acute luchtweginfecties. Toch was de griepepidemie niet ernstiger dan voorgaande jaren. De gemiddelde verblijfsduur voor een ernstige griepinfectie tijdens dit seizoen was 8,8 dagen, opnieuw vergelijkbaar met de andere seizoenen.

 

[1] Bossuyt N, Bustos Sierra N, Thomas I, Barbezange C. Surveillance of influenza-like illness in season 2018-2019. Brussels: Sciensano; 2020. Available from https://epidemio.wiv-isp.be/ID/diseases/Pages/Influenza.aspx.


Palliatieve cultuur creëren door in te zetten op communicatieve vaardigheden

Probleemstelling

Binnen een woonzorgcentrum (WZC) is een palliatieve cultuur nodig om kwalitatieve palliatieve zorg te verlenen. Het streven naar een gedeelde visie om de zorg voor iedere bewoner te verbeteren, het lijden te voorkomen en te verlichten. Dit van bij aankomst in het WZC tot aan het einde van hun leven. Het aanmoedigen van een open communicatie over dood en sterven ligt aan de basis van deze visie. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen hoe een palliatieve cultuur gecreëerd kan worden in WZC Lemberge.

Hoe kunnen we een palliatieve cultuur creëren door in te zetten op de communicatieve vaardigheden van zorgverleners om zo de barrières te doorbreken om met een bewoner over het levenseinde in gesprek te treden, rekening houdend met de waarden en normen van iedere bewoner?

FutureProef van Lieselotte De Witte, Jolien De Witte, Yasmine De Vos, Cato Denayer Coetsier, Sarah De Vriendt, Héloïse Callens, studenten verpleegkunde aan de Arteveldehogeschool.

Methode

Om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag is er eerste instantie een literatuurstudie uitgevoerd. Communicatie en palliatieve zorgen zijn de inclusiecriteria voor deze studie. Hierin werden een aantal exclusiecriteria opgesteld, zoals een publicatiedatum die niet ouder is dan vijf jaar en er werd enkel op wetenschappelijke databanken gezocht.  Bij het zoeken naar kwaliteitsvolle wetenschappelijke artikelen werd rekening gehouden met de criteria waaraan zo’n artikel moet voldoen. Ook werd gekeken naar de relevantie voor de studie. Deze artikelen werden beoordeeld aan de hand van een checklist die de kwaliteit van wetenschappelijke artikelen nagaat.

Na het lezen van de artikelen uit de literatuurstudie was het merkbaar dat er verscheidene barrières zijn in de communicatie over het levenseinde tussen de patiënt en het verpleeg- en zorgpersoneel. Op basis van deze informatie werd een bevraging afgenomen bij de verpleeg- en zorgkundigen van het WZC Lemberge en de verpleeg-en zorgkundigen van het revalidatiecentrum Lemberge. Er werd op zoek gegaan naar de noden en behoeften van WZC en revalidatiecentrum Lemberge zodat er specifiek voor hen een oplossing gezocht kan worden.

Resultaten

Uit literatuur is gebleken dat gesprekken over het levenseinde zelden worden aangehaald door zorgverleners. Een tekort aan zelfeffectiviteit, kennis, terughoudendheid en tijdsdruk zijn enkele oorzaken.

Uit de bevraging wordt geconcludeerd dat 90 procent van het personeel al geconfronteerd werd met  gesprekken rond het levenseinde. Zo’n 67 procent vindt van zichzelf dat ze te weinig communicatieve kennis bezitten rond dit thema en 87 procent vindt dat er te weinig aandacht wordt besteed aan palliatieve zorg op het werk.

Effectievere programma’s voor training in communicatieve vaardigheden beïnvloeden de zelfeffectiviteit en communicatie van hulpverleners positief in een palliatieve setting. Het belang van continue opleiding wordt bewezen. Zorggesprekken worden het best gevoerd met verpleeg- en zorgpersoneel waarmee de bewoner het meest vertrouwd is. Alsook moet er rekening gehouden worden met de migratieachtergrond van de bewoner. Uit onderzoek blijkt dat zij vaak een andere kijk hebben op palliatieve zorgen en dat een slechte prognose minder openlijk besproken wordt. Er wordt op verschillende barrières gestoten tijdens een levenseinde gesprek. Voorbeelden zijn: terughoudendheid en angst bij verpleegkundigen om iets fout te zeggen. Uit de literatuur kan geconcludeerd worden dat er nog te weinig kwalitatieve gesprekken omtrent het levenseinde plaatsvinden.

Conclusie

Uit literatuur is gebleken dat effectieve programma’s voor training in communicatieve vaardigheden de zelfeffectiviteit en communicatie van hulpverleners in een palliatieve setting positief beïnvloedt.  Alsook blijkt uit de bevraging die afgenomen werd in het WZC Lemberge dat 67 procent van verpleeg- en zorgkundigen vinden dat ze te weinig communicatieve kennis bezitten rond het thema levenseinde en communicatie over de dood. Daaruit werd besloten om een prototype te creëren met als doel de communicatie van verpleeg- en zorgkundigen te verbeteren.


Interventies door borstkankerverpleegkundigen

Zijn individuele interventies door gespecialiseerde borstkankerverpleegkundigen (SBCN) effectief om vrouwen te ondersteunen in de impact van borstkanker op hun levenskwaliteit?

in samenwerking met CEBAM, Cochrane Belgium

Context

Borstkanker is wereldwijd de meest voorkomende ziekte bij vrouwen. Deze aandoening heeft inmiddels een goede kans op overleving, maar leidt tot specifieke mentale, emotionele en sociale noden. SBCN leren de patiënten kennen van bij de diagnose en begeleiden hen doorheen hun proces. Ze voorzien informatie, bieden emotionele ondersteuning afgestemd op de individuele noden en zorgen voor continuïteit.

Selectiecriteria voor studies

De review includeerde experimentele studies (tot juni 2020) over psychosociale interventies door SBCN bij vrouwen met borstkanker. Belangrijkste uitkomstmaten waren levenskwaliteit, angst, depressie en tevredenheid.

Samenvatting resultaten

Deze Cochrane review3 is gebaseerd op veertien studies met 2.905 vrouwelijke borstkankerpatiënten. Hun leeftijd varieerde tussen 48 en 64 jaar. Acht studies vergeleken individuele zorg door SBCN met standaardzorg. Na individuele zorg was zowel de algemene als de kankerspecifieke levenskwaliteit tussen 9 weken en 18 maanden gelijk aan of iets beter. Angst en depressie namen licht af. Tevredenheid met de zorg, gemeten in twee studies, was hoog in één studie en even hoog als de controlegroep in de tweede (alle uitkomsten lage zekerheid).

Vijf studies vergeleken de gespecialiseerde zorg met een andere vorm van ondersteuning. Dit bewijs heeft een zeer lage zekerheid en dus weten we niet of interventies door SBCN alleen beter zijn dan een combinatie met ondersteuning door derden (vrijwilligers, psychologen).

Twaalf studies bestudeerden het effect van telefonische opvolging door SBCN. Er is waarschijnlijk geen verschil tegenover de standaardzorg in levenskwaliteit, psychologische afwijkingen, gevoelens van controle, emotioneel functioneren of angst (matige zekerheid). De tevredenheid met deze telefonische opvolging na 1 tot 5 jaren was even hoog of hoger dan met standaard zorg.

Conclusie

Individuele interventies door gespecialiseerde borstkankerverpleegkundigen kunnen leiden tot vergelijkbare of misschien betere psychosociale ondersteuning van vrouwen met borstkanker, maar de zekerheid van bewijs is laag.

Implicaties voor de praktijk

De functie van deze gespecialiseerde verpleegkundigen is volop in ontwikkeling. Het is daarom nuttig om de rol van deze verpleegkundige en hun aandeel in elk team helder te omschrijven. Dit kan helpen om hun ervaring efficiënt in de praktijk om te zetten, en bovendien op die manier bijdragen aan het onderbouwen van bijkomend onderzoek.

 

Referenties

1 Center for Evidence-Based Medicine (CEBAM), Cochrane Belgium, Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice (BICEP): a Joanna Briggs affiliated Center

2 Karel De Grote Hogeschool Antwerpen

Brown  T, Cruickshank  S, Noblet  M. Specialist breast care nurses for support of women with breast cancer. Cochrane Database of Systematic Reviews 2021, Issue 2. Art. No.: CD005634. DOI: 10.1002/14651858.CD005634.pub3. Accessed 23 June 2021.

 

Raadpleeg de volledige tekst van deze Cochrane review via de Cebam Digital Library for Health (www.cebam.be/nl/cdlh of www.cebam.be/fr/cdlh).


Samen de lat van zorgkwaliteit hoger leggen

Flanders Quality Model, gekend als FlaQuM[1], het nieuwe Vlaamse kwaliteitsmodel voor zorgorganisaties, is een werk van lange adem en van een breed expertiseteam. Het is een eerste, grote stap naar een duurzaam kwaliteitsbeleid in de Vlaamse ziekenhuizen. Was er dan een nieuw model nodig? Waren we niet goed bezig? “Absoluut wel, maar we moeten ons blijven afvragen waar we mee bezig zijn en verder groeien”, zegt prof. Dr. Kris Vanhaecht

Zorgkwaliteit is niet iets dat je oplegt vanuit een bestuur en dat vervolgens maar gerealiseerd moet worden aan de hand van regels en protocollen. Het is wel samenwerken aan een slingerbeweging tussen technische kwaliteit en doen wat goed is voor de zorgvrager. “Vlaamse ziekenhuizen investeerden fors in kwaliteit en patiëntveiligheid, met accreditaties, kwaliteitsindicatoren, inspecties en verbeterprojecten. Toch zagen we dat de laatste jaren het technische aspect wat de bovenhand kreeg. Een evaluatie was dus nodig”, vertelt professor Kris Vanhaecht. Hij doceert kwaliteit en patiëntveiligheid aan de KU Leuven en begeleidt samen met professor Dirk De Ridder het volledige onderzoek met doctoraatsstudenten en internationale experts vanuit de leerstoel Future of Hospital Quality aan het LIGB, toegekend door Zorgnet-Icuro en de leerstoel Duurzaam kwaliteitsbeleid van het Sint-Trudo Ziekenhuis in Sint-Truiden. “Onze drie doctoraatsstudenten komen uit een ander vakgebied en bestuderen elk een ander onderdeel, dat bijdraagt tot een duurzaam kwaliteitsmodel voor de Vlaamse ziekenhuizen. Jonas Brouwers is arts en voert onderzoek naar concrete aanbevelingen voor het beleid. Astrid Van Wilder is apotheker en bekijkt de kwaliteitsevolutie aan de hand van 18 miljoen MZG’s uit de voorbije tien jaar. Fien Claessens is verpleegkundige en zij werkte een gedetailleerde roadmap uit waar we vandaag mee aan de slag gaan voor duurzame kwaliteit.”

Photo by Dries Renglé

Die roadmap kwam tot stand na een intensieve literatuurstudie en diepte-interviews met verschillende stakeholders uit de sector. “Je hebt zes basisdimensies die behoren tot het multidimensionaal FlaQuM visiemodel: veiligheid, efficiënt, effectief, tijdig en toegankelijk, gelijk en duurzaam. Waar veiligheid de laatste tien jaar dominant was, mogen we die andere dimensies niet uit het oog verliezen”, vertelt professor Vanhaecht. “Die zes onderdelen omkaderen de vier basiswaarden voor goede zorg: empathisch en vriendelijk, waardig en respectvol, holistische en partnerschap. Twintig jaar geleden werden de zes basisdimensies van kwaliteit opgesteld: veilig, effectief, efficiënt, tijdig, billijk en patiënt centraal. Deze zes basisdimensies zijn nog steeds actueel, maar ook de ecologische voetafdruk speelt een grotere rol, de plaats van zorg voor patiënten en medewerkers is gewijzigd, er is meer nood aan transparantie, aandacht voor veerkracht alsook leiderschap en zorg op zich is gewoon veel complexer geworden. Je zit met externe klanten – de zorgvragers, en met interne klanten – je medewerkers. Daarom is goede zorg vandaag ook de persoon centraal zetten. Enerzijds is dat aandacht hebben voor de zorgvrager, anderzijds voor de zorgverlener. Wat hebben zorgverleners nodig om zich goed te voelen in hun vel en in hun team? Ook zelfzorg komt hier aan te pas. Door daar rekening mee te houden verhoog je de veerkracht van onze zorgverleners.”

Kwaliteit is van iedereen

Vanuit het visiemodel werkte het team het managementmodel of co-creatiemodel uit. Het zijn bouwstenen die iedere persoon of afdeling binnen een ziekenhuis kan helpen om duurzame en kwalitatieve zorg te realiseren. De zes pijlers of drivers van het model klikken als tandwielen in elkaar. Zo wordt de kwaliteitsmotor draaiende gehouden. Centraal in die motor zijn kwaliteitsverbetering, kwaliteitsontwerp en -planning en kwaliteitsopvolging. “Om die drie drivers te laten werken, is een sterke kwaliteitscultuur op de werkvloer nodig”, licht Fien Claessens toe. “Daar komt leiderschap in zicht, maar daar beperkt het zich niet toe. Van de verpleegkundig directeur tot de verpleegkundige aan het bed: iedereen moet nadenken over kwaliteit en hoe ze dit willen uitdragen. Een kwaliteitscultuur verandert pas als iedereen zich aanpast. Kwaliteit is van iedereen en uit zich in de kleinste zaken die iets voor een andere persoon kunnen betekenen. Je kan voor jezelf kijken wat je belangrijk vindt, maar je kan dit ook met je afdeling bespreken. Hoe debriefen we? Hoe spreken we de zorgvrager aan? Hoe melden we fouten en hoe gaan we er mee om?”

Dan hebben we het nog niet over kwaliteitscontext gehad? “De context van de organisatie heeft invloed op alle andere pijlers en  je hebt zowel interne als externe factoren”, zegt professor Vanhaecht. “De coronacrisis is zo’n externe factor, maar de financiële middelen van een organisatie, een hoog ziekteverzuim, een onveilige psychologische cultuur of incompetente stadmedewerkers, dat is interne keuken. De context beïnvloedt de andere pijlers en daarmee dient rekening gehouden te worden in onze doelstellingen alsook in de verbetermogelijkheden.”

Opvolgen en herhalen

Het co-creatiemodel bestaat niet uit regeltjes die opgelegd worden. Het is een soort gezamenlijke intuïtie die aangeleerd moet worden. De slogan van FlaQuM is niet voor niets samen de lat hoger leggen. “Je houdt rekening met het team en met je interne organisatie”, zegt professor Vanhaecht. “Vandaag gaan we zelfs verder. We merken dat FlaQuM ziekenhuizen samen gaan zitten om kennis te delen en samen te leren. En dat is goed, want die lat hoger leggen is nodig omdat we naar meer kijken dan enkel de veiligheid, zoals we de afgelopen 10 jaar voornamelijk deden.”

In dit nieuwe kwaliteitsmodel is het ook gedaan met de cultuur van “meten om te meten”. Opvolging en monitoring wordt doelgerichter aangepakt. Ook daar is in het co-creatiemodel aan gedacht. “Die zes drivers kregen negentien bouwstenen en 104 actievelden die je helpen om kwaliteit duurzaam te integreren of verbeteren in je team”, vertelt Fien Claessens nog. “Je vertrekt vanuit kwaliteitsontwerp- en planning en werkt zo naar de kwaliteitscultuur toe. Daar zitten steeds belangrijke aandachtspunten bij, zoals rekening houden met de betrokkenheid van al je stakeholders. Ook reflectie mag je niet verwaarlozen: waarom doen we dit, waarom voeren we een nieuw protocol in, past een bepaalde maatregel wel binnen ons team? Die maatregelen en protocollen moet je dan nog communiceren en – belangrijker nog – die communicatie herhalen op verschillende manier. Je boodschap naar verpleegkundigen is niet dezelfde boodschap naar een logistiek medewerker of zorgvrager.” Wanneer je aankomt bij het niveau van de kwaliteitscultuur mag je niet vergeten dat er voortdurend moet bijgeleerd en geïnnoveerd worden. Zo werk je aan een duurzame kwaliteit, met een motor die draait en iedereen die meewerkt op een correcte en empathische manier.

Basis van zorg

Betekent het co-creatiemodel dan geen extra werk voor de verpleegkundige? “Neen, ik denk het niet, het vraagt wel anders denken dan vroeger, minder in regeltjes en vinkjes zetten. Je gaat terug naar de reden waarom je verpleegkundige geworden bent. Terug naar de basis van goede zorg. Want je werd verpleegkundige om voor mensen te zorgen, niet om veiligheidsstandaarden na te leven. Door ook aandacht te hebben voor het welzijn van iedere persoon binnen de organisatie en in te spelen op hun problemen, verhoogt dat ook de veerkracht waardoor je net meer energie en motivatie uit je werk put. Dat is dan ook de reden waarom ook verpleegkundigen nauw betrokken moeten worden bij de uitwerking van FlaQuM binnen je organisatie. Een oproep aan de verpleegkundigen is dan ook om hun ervaring, expertise en leiderschap te tonen en nog meer dan vroeger mee te bouwen aan het toekomstig kwaliteitsbeleid.”

Fien Claessens was voor de start van haar doctoraatsstudie actief als verpleegkundige in het Sint-Trudoziekenhuis. In haar doctoraatstudie volgt ze alles nauw op en dankzij de Sint Trudo leerstoel aan het LIGB doet het ziekenhuis dienst als een soort van superlabo om de theorie meteen aan de praktijk te toetsen. Daar kan ze rekenen op de steun van het bestuur, de directie, de stafdienst alsook het medisch en het verpleegkundig departement; Maar het doctoraatsonderzoek wordt veel breder uitgewerkt dan enkel binnen Sint Trudo. Alle modellen werden ontwikkeld op basis van gedegen wetenschappelijk onderzoek. “De 104 actievelden hebben we niet zomaar ergens geplukt. Elk actieveld wordt ondersteund door minimum drie internationale studies”, zegt professor Vanhaecht. “Een intensieve studie die Fien onderbouwde met de hulp van internationale experts door de middelen uit de beide leerstoelen. We zijn hen dan ook zeer dankbaar hiervoor. Nu gaan we nog een stap verder en starten met proeftuinen in een twintigtal Vlaamse ziekenhuizen. Over een periode van één tot drie jaar leiden we hen op om te leren werken met het model. We kijken ook naar samenwerkingen met andere studies, zoals het Magnet4Europe-project onder leiding van Walter Sermeus, dat belangrijk is voor de verpleegkundige directie in vele deelnemende ziekenhuizen. Daarin zitten Europese en Amerikaanse ziekenhuizen samen over het verpleegkundig beleid. De sterke punten die uit dat onderzoek naar voor komen, kunnen zeker in het algemene model van FlaQuM geïntegreerd worden. Ook dat is een manier van samenwerken, van co-creëren en van elkaar versterken.”

 

Voor meer informatie over FlaQuM, zie www.FlaQuM.org of contacteer de projectmanager Charlotte.Vanderauwera@kuleuven.be

 

[1] Vanhaecht, K., Claessens, F., Van Wilder, A., Brouwers, J., De Ridder D. (2021). Vlaams kwaliteitsmodel FlaQuM. Duurzaam werken aan kwaliteit in de algemene ziekenhuizen. Cahier Zorgnet-Icuro,.


Cruciale rol van de verpleegkundige in het GGZ-aanbod

Het nijpend tekort in de GGZ is niemand onbekend. De in juli aangekondigde extra investeringen door de Vlaamse regering komen dan ook niets te vroeg. Om de juiste zorg aan te bieden op het juiste moment en afgestemd op de zorgvrager is de rol van de psychiatrisch verpleegkundige van onschatbare waarde. Al is daar momenteel geen financiële erkenning voor. De volledige werkgroep GGZ van het NVKVV werkte een voorstel uit om die rol duidelijker te kaderen, vooral voor mensen met psychisch lijden in de eerstelijn. Hanne Vandewiele, Verpleegkundig Specialist Psychiatrie in UZ Gent en lid van de werkgroep legt uit.

Eind 2020 diende Kamerlid Els Van Hoof een wetsvoorstel in om van psychologisch consulent een erkend geestelijk gezondheidszorgberoep te maken. Het doel: het ambulant GGZ-aanbod toegankelijker en efficiënter organiseren. De werkgroep GGZ van het NVKVV sluit zich hier bij aan en pleit voor een billijke vergoeding voor de prestaties van autonome psychiatrisch verpleegkundigen, hetzij via nomenclatuur, hetzij via financiering. Ook bijkomende financiering om dit via ziekenhuizen te stimuleren, is een mogelijkheid. “Onze werkgroep stelde in juni een uitbreiding op het wetsvoorstel voor. Een psychiatrische verpleegkundige is uitstekend geplaatst om zorgvragers in het dagelijkse leven te ondersteunen. En zo de hiaten in het huidige aanbod op te vangen. We zien dit als een complementair verhaal op het bestaande GGZ-aanbod. Alleen is dit nu niet voorzien in de nomenclatuur”, legt Hanne uit.

Unieke gepersonaliseerde aanpak

Ambulante consultaties bij een psychiatrisch verpleegkundige worden vandaag niet terugbetaald. Deze extra kost wordt meestal doorgerekend naar de zorgvrager, die het vaak financieel niet zo breed heeft. “En net deze mensen kunnen de extra zorg goed gebruiken”, zegt Hanne. “Bovendien is de verpleegkundige de ideale verbinding tussen therapie en het leven van alledag. Ze zijn nauwer betrokken bij de persoon, kennen daarom de persoonlijke problematiek zeer goed en kunnen sneller en vroeger signalen opvangen.” De psychiatrisch verpleegkundige biedt met andere woorden de houvast die een zorgvrager nodig heeft om zaken die in de therapie naar boven komen om te zetten in de praktijk en vast te houden door een nauwere opvolging . “In vaktermen noemen we dit de skilled companion. Iemand die een helikopterzicht heeft over de leefcontext, die het brede netwerk rond de zorgvrager kent en kan inschakelen. En die over verschillende levensdomeinen informatie of vaardigheden bijbrengt, volledig afgestemd op de unieke situatie van de zorgvrager.”

Complementair verhaal

Psychiatrische verpleegkundigen dragen ertoe bij dat de stap naar het echte leven vlotter verloopt na bijvoorbeeld een opname. “Nu is er een lacune op dat vlak. Door bredere ondersteuning te bieden aan de zorgvrager verkleinen we bovendien de kans op heropname”, vertelt Hanne. Een ander aspect is dat van preventie en vroegsignalering. “Omdat de verpleegkundige dichter bij de zorgvrager staat en het contact in vele gevallen laagdrempeliger is voor de zorgvrager en zijn entourage, kan de verpleegkundige ook beter aan preventie doen. Of tijdig signalen opvangen zodat de persoon sneller de stap zet naar de geestelijke gezondheidszorg die hij nodig heeft. Zo kunnen we ernstigere problemen voorkomen of net zorgen dat mensen met ernstige chronische klachten (EPA’s) niet afhaken of ontmoedigd geraken.” Het is met andere woorden een aansluiting op het bestaande GGZ-aanbod, maar in een toegankelijke context die de juiste hulp(verlener) dicht bij de juiste zorgvrager brengt.

Inzetten op preventie en gebruik maken van een bredere groep werkkrachten zal ook de problematiek van de lange wachtrijen ten goede komen. “We moeten onze GGZ efficiënter en effectiever benutten in al zijn facetten, dus zowel in de ambulante zorg als in de zorginstellingen. De psychiatrisch verpleegkundige vormt hierbij een mooie link tussen de verschillende betrokken disciplines. En dit draagt bij tot de kwaliteit van de zorg en dus tot het welzijn van de zorgvrager. De volgende stap is nu dat onze werkgroep GGZ samenzit met Kamerlid Van Hoof om dit verder uit te diepen.”


Duurzaam streven naar kwalitatieve, persoonsgerichte zorg

Accreditaties zijn een manier om de kwaliteit van zorginstellingen en -organisaties aan te tonen en te waarborgen. Het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen gaat momenteel voor een derde accreditatie en werkt daarvoor volgens de normen van Qualicor Europe. “Accreditatie is nooit ons doel, wel een middel om de kwaliteit van onze zorg te waarborgen”, zegt Katalien Dendooven, algemeen directeur van het Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen.

Een accreditatie is een label voor kwaliteitsvolle en veilige zorg, toegekend door een externe organisatie en op basis van een aantal normen. Thuisverplegingsorganisatie Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen beschikt al over twee accreditaties, die ze behaalden via Accreditation Canada. “Voor externen lijkt dit misschien een vreemde keuze”, geeft Katalien Dendooven toe. “Maar toen we in 2014 aan ons accreditatieproces begonnen, stonden zij op het vlak van thuisverpleegkunde al veel verder dan NIAZ, dat zich toen vooral op ziekenhuizen focuste. We behaalden onze accreditaties uiteindelijk in 2016 en in 2019. Nu gaan we dus voor een derde, samen met Qualicor Europe, de nieuwe naam van NIAZ.”

De kwaliteit hoog houden is voor het Wit-Gele Kruis een prioriteit. Zowel binnen de organisatie als naar de zorgvragers en de partners toe. Ook de andere provincies van het Wit-Gele Kruis behaalden verschillende accreditaties of zitten volop in het accreditatieproces. “Onze samenwerking met Qualicor Europe was snel beslist”, vertelt Katalien. “Het gaat om dezelfde normen als bij Accreditation Canada, maar het hele proces verloopt in het Nederlands. Zij kennen de context en regelgeving in de Vlaamse en Nederlandse zorgsector zeer goed. Zo zal alles een pak efficiënter gaan.”

Blijven groeien

Toch worstelde Wit-Gele Kruis West-Vlaanderen met de vraag hoeveel accreditaties ze nog wilden halen en welke groeimarge daar nog op zat. Vragen die beantwoord werden door Qualicor Europe. Zij bieden verschillende sequentiële audits aan gedurende vijf jaar en dit op verschillende niveaus van de organisatie, uiteraard binnen zorg, maar ook wat betreft andere processen zoals HR of governance. “En dat sluit helemaal aan bij onze ambities om voortdurend onze vinger aan de pols te houden en te blijven werken aan kwaliteitsvolle zorg in al zijn aspecten. Zo’n accreditatie bestaat uit meerdere sequentiële audits en houdt een organisatie scherp. Het is een middel om langdurige kwaliteitsprocessen te implementeren waar zowel zorgverleners als zorgvragers beter van worden. Als je enkel de kwaliteit hoog zet om een kwaliteitslabel te behalen en daarna alles in elkaar laat vallen, dan hou je het niet vol. En je medewerkers ook niet.”

Investeren in een kwaliteitslabel rendeert volgens Katalien zeker. “Zo’n proces is intens. Je moet de normen kennen, checken of je de juiste procedures hebt, interne audits en opleidingen organiseren, … Eind 2022 is onze eerste sequentiële audit met Qualicor Europe. We zijn volop bezig aan de voorbereiding daarvan. Ook onze nieuwe mensen die nog geen accreditatietraject hebben meegemaakt, willen we helemaal meekrijgen in dat kwaliteitsverhaal. Met een accreditatie bied je hen duidelijke richtlijnen voor veiligheid en kwaliteit. En daar worden alle partijen in het verhaal beter van.”