De preventieve aanpak van thuisverpleegkundigen bij ouderen met suïcidaliteit
Tijdens de literatuurstudie bleek dat thuisverpleegkundigen dicht bij de patiënt staan, waardoor ze vanuit een vertrouwensrelatie preventief te werk kunnen gaan. Tijdens het praktijkonderzoek stonden de noden centraal die verpleegkundigen ervaren in de communicatie en omgang met patiënten met suïcidale gedachten.
Context
Het suïcidecijfer bij ouderen ligt relatief hoog. Er treedt een stijging op van het suïcidecijfer vanaf de doelgroep 65- tot 69-jarigen. De stap zetten naar een zorgverlener is voor veel ouderen nog zeer groot waardoor detectie door de verpleegkundigen zeer belangrijk is. Communicatie is hierbij een effectieve methode om het probleem in kaart te brengen.
Methode
Via een e-mail is er contact gezocht met verschillende thuiszorgorganisaties. Maar daar kwam weinig respons op. Met drie geïnteresseerde organisaties werd een vergadering georganiseerd ter verduidelijking van het onderwerp van dit onderzoek. Nadien is er besloten om met een organisatie verder te gaan om optimaal op de noden te kunnen inspelen.
Resultaten
Vanuit de overheid wordt ingezet op suïcidepreventie door middel van een gezondheidsdoelstelling, die ook kan toegepast worden op de oudere zorgvrager. De cijfers tonen aan dat het aantal suïcides bij ouderen in 2016 aanzienlijk minder was dan in het jaar 2000. Toch zijn er heel wat ouderen met suïcidale gedachten die niet of nauwelijks worden opgemerkt. Er heerst ook een groot taboe over communicatie bij suïcide, wat het moeilijker maakt om het risico op suïcide in te schatten en hier als hulpverlener preventief op in te gaan. Onderzoek toont dan ook aan dat er nood is aan deskundigheidsbevordering op het vlak van kennis, attitude, zelfvertrouwen en voornamelijk communicatie. Door met thuiszorgorganisaties grondig in gesprek te gaan, is besloten om een nodenanalyse op te maken. Dit werd uitgevoerd aan de hand van een enquête. Bij elke organisatie was er vraag naar verduidelijking over communicatie en doorverwijzing.
Conclusie
Verpleegkundigen zijn een belangrijke factor bij het doorbreken van het suïcidaal proces. Er is gebleken dat communicatie een effectieve methode is om preventief te handelen. Uit de noden die voortgekomen zijn uit de enquête, is er een informatieplatform ontwikkeld op maat van de organisatie. Hier kunnen verpleegkundigen een beroep doen wanneer nodig. Algemeen kan gesteld worden dat dit een zeer relevant en actueel onderwerp is. Gezien de complexiteit en diversiteit van het thema is het noodzakelijk om dit verder bespreekbaar te maken en hier verder onderzoek naar te doen. De coronacrisis maakte dit nog meer duidelijk.
De studenten
Ellen Vandewalle, Ilke Van Branteghem, Lies De Mot en Tahnee Ackermann studeerden in juni 2021 af als bachelor verpleegkundigen aan Odisee Hogeschool Aalst. Gedurende twee jaar werkten ze aan een bachelorproef waaruit blijkt dat suïcide een algemeen volksgezondheidsprobleem is dat alleen maar zal toenemen in de toekomst. Net om die reden kozen de studenten voor dit maatschappelijke onderwerp.
De impact van de zorg op het klimaat: "We zijn geen propere sector"
Het weer liet zich afgelopen zomer niet van zijn beste kant zien: verschillende plaatsen in de wereld kreunden onder extreme hitte of kregen te maken met hoosregen en zware overstromingen, zoals ook in ons land gebeurde. Over de boosdoener heerst weinig twijfel: de klimaatopwarming. En hoewel de zorg hier vooral ‘slachtoffer’ van is, door een stijgend aantal patiënten en toegenomen werkdruk, moeten we het hand ook in eigen boezem durven steken. We zijn geen propere sector, we dragen zelf ook bij aan het probleem. Hoe kan het beter?
Charlotte Scheerens is als onderzoekster al jarenlang bezig met onderzoek naar de impact van het klimaat op de gezondheid, en naar de manier waarop we de zorg weerbaar kunnen maken tegen de effecten van de klimaatopwarming. “Er zijn landen waar de impact al sterk voelbaar is”, weet ze. “Ik denk dan vooral aan Azië en delen van Afrika. Maar dit is een globaal probleem. We krijgen er allemaal mee te maken. Ook België.” Het meest opvallende bij ons zijn de hittegolven, meent ze. “Dat hebben we vorig jaar duidelijk gezien. Hogere temperaturen gaan vaak samen met hoge ozonconcentraties en veel fijnstof in de lucht. Vooral ouderen en pasgeboren baby’s lijden daaronder. Tijdens zo’n golf piekt het aantal klachten van astma-aanvallen, ademhalingsproblemen en uitputtingsverschijnselen. Er is telkens een stijging in de sterftecijfers.” Een ander probleem, dat ook bij ons merkbaar is, is de toename van het aantal pollen. “We zien veel meer allergische reacties en effecten die we aan allergische aandoeningen kunnen koppelen. En wat wellicht nog problematischer is: er zijn indicaties dat, door de opwarming, meer tropische ziektes ingang vinden in ons land.”
Pijnpunten
De oorzaak van het probleem is duidelijk: de klimaatopwarming. Daar draagt ook de zorg aan bij, zo blijkt. “Belgische cijfers zijn nog niet beschikbaar, maar in Nederland is de zorgsector verantwoordelijk voor 7 procent van de totale CO2-uitstoot, en men gaat ervan uit dat de cijfers bij ons ongeveer gelijklopen. Als je weet dat de Vlaamse landbouw vorig jaar verantwoordelijk was voor 6 tot 9 procent van de broeikasgassen, begrijp je dat de impact van de zorg niet te verwaarlozen is. Nu, er zijn verzachtende factoren: tot 50 procent van de werkende bevolking werkt in de zorg. Het is een zeer grote sector met veel energieverbruik. Maar er zitten toch een aantal pijnpunten. Ongeveer 5 procent van het bedrijfsafval in Vlaanderen is afkomstig van de zorg. Het grootste deel daarvan wordt verbrand. Er zitten aanzienlijke resten van medicijnen in het oppervlaktewater. Een ander punt is de mobiliteit. De afstand die de Vlaamse thuiszorg dagelijks aflegt, is gelijk aan twee keer de wereld rond. Dat kan tellen.”
Rol verpleegkundigen
Kant-en-klare oplossingen zijn er niet, maar Charlotte ziet wel mogelijkheden. “Er kan nagedacht worden over groene alternatieven voor het vervoer of voor efficiënter vervoer. Qua energieverbruik zouden we minder gebruik moeten maken van wegwerpmateriaal. En ook over medicijngebruik kan nagedacht worden. Kunnen we anders en/of minder voorschrijven, op welke manier stellen we de medicijnen beschikbaar, kunnen we op een bepaalde manier medicatie die over datum is zelf bij mensen ophalen zodat ze correct gerecycleerd kunnen worden?”
Ook wij, verpleegkundigen, kunnen hier een rol in spelen. Charlotte: “Tijdens huisbezoeken bijvoorbeeld, kunnen verpleegkundigen hun patiënten informeren over het recycleren van medicatie, of over preventie in geval van een hittegolf. Als eerstelijnswerker staan ze dicht bij de patiënt, en hebben ze een niet te onderschatten rol in die bewustwording. In bredere zin zie ik een rol voor ziekenhuizen. Er is een mooi project, Global Green and Healthy Hospitals. Ziekenhuizen kunnen daarbij aansluiten en krijgen dan ondersteuning in de transitie naar een groene zorg. Heel interessant.”
Signaal
Blijft natuurlijk de vraag of het ethisch is dat we – kort door de bocht geformuleerd – het klimaat vervuilen om mensen te redden, maar door onze vervuiling tegelijk ook mensen ziek maken. Charlotte: “Het is duidelijk: we moeten en kunnen stappen ondernemen die ervoor zorgen dat we mensen kunnen blijven verzorgen zonder dat de impact op het milieu en dus mettertijd ook op de gezondheid vergroot. En dat moet nu. Er zijn goede initiatieven, zoals de Green Deal Duurzame Zorg. Dat is een initiatief van de overheid om samen met de zorgsector duurzame oplossingen en acties uit te werken. Nederland staat daarin verder: zij hadden in 2015 al een Green Deal en zitten intussen aan de tweede versie. Dat is een signaal. Er kan absoluut winst geboekt worden. Als er vanuit het bestuur en de regering initiatieven worden genomen, zullen de sectoren volgen. Ook de zorg.”
Global Green and Healthy Hospitals
Het Global Green and Healthy Hospitals-project is een globaal project dat via innovatie, vindingrijkheid en investeringen de gezondheidssector wil vernieuwen en een gezonde toekomst voor mens en planeet wil bevorderen. Het project heeft meer dan 1.450 leden in 72 landen. Samen vertegenwoordigen ze de belangen van meer dan 43.000 ziekenhuizen en gezondheidscentra.
Meer info: www.greenhospitals.net
De Green Deal Duurzame Zorg
De Green Deal Duurzame Zorg is een initiatief van de Vlaamse overheid. De bedoeling is om, samen met de zorgsector, een platform op te zetten met duurzame oplossingen en acties. Bijvoorbeeld: welke maatregelen kunnen de aanwezigheid van farmaceutische stoffen in het leefmilieu verminderen?
Meer info: www.departementwvg.be/green-deal-duurzame-zorg
Wat staat in het Klimaatrapport?
Het Klimaatrapport van de Verenigde Naties evalueerde de risico’s van klimaatverandering op onze samenleving. De conclusie van het 4.000 pagina lange document? Het klimaat verandert ontzettend snel en de mens is de grote veroorzaker. “Zonder drastische maatregelen moet de wereld zich opmaken voor fors grotere weersextremen”, staat er te lezen. Door een opwarming van minstens 1,5 graad, zal een hittegolf zich om de vijf jaar voordoen, in plaats van om de vijftig jaar. In België mogen we ons vooral verwachten aan extreme droogtes en extreme neerslag.
Hoe kan je zelf helpen?
– Eet vaker vegetarisch. Bonen en linzen stoten 20 keer minder CO2 uit dan rundsvlees.
– Koop en eet ook zoveel mogelijk seizoensproducten. Zo beperk je een lange transportketen.
– Ook transport is een boosdoener, neem dus wat vaker de fiets of het openbaar vervoer en vermijd vliegtuigreizen.
– Investeer in groene stroom, door voor een groene energieleverancier te kiezen of door je woning goed te isoleren, zonnepanelen of een warmtepomp te installeren.
– Neem een kortere douche en bespaar zo heel wat water.
– Kies voor elektrische apparaten met een A-label.
– Trek de stekker uit van apparaten die je niet gebruikt en doe steeds de lichten uit als je een kamer verlaat.
Het volledige Klimaatrapport lees je hier.
Hoeveel CC mag je in de cuff van een blaassonde spuiten?
Evidence based practice-bronnen opzoeken vereist oefening en een goede vraagstelling. In de JBI Corner beantwoorden we klinische vragen van lezers met behulp van de JBI database. Deze database bevat aanbevelingen gebaseerd op het beste wetenschappelijke bewijs. JBI hanteert standaard categorieën voor aanbevelingen (sterk of zwak) en niveaus van evidentie (level 1 tot 5).
Onderzoeksvraag
Hoeveel CC mag je in de cuff van een blaassonde spuiten?
JBI suggereert goed na te denken over de keuze van katheter om letsel, irritatie en discomfort bij de patiënt tegen te gaan1. Deze keuze dient men goed te documenteren (GRAAD B, zie kader). Evidentie toont aan dat een smallere katheter met een 10ml ballon de kans op letsels in de urethra of residu in de blaas verkleint. (Level 1)2
Waar is dit op gebaseerd?
De algemene aanbeveling is onderbouwd door één praktijkrichtlijn. De graad van aanbeveling is ‘zwak’, GRAAD B (zie kader). De evidentie om smallere katheters te gebruiken is van level 1, in dit geval een nationale op evidentie gebaseerde richtlijn.
Onze bemerkingen en suggesties bij deze vraag
In de evidentie uit de JBI database zijn katheters met een ballon van 10 ml3,4 de standaardkeuze. De gebruikte richtlijn legt uit dat bredere sondes soms gebruikt worden bij patiënten na uitgebreide urologische chirurgie.
Het woord discomfort uit deze raadgeving kan worden geïnterpreteerd als pijn. Indien patiënten pijn ervaren ondanks een juiste locatie, kan het een beetje aflaten op voorwaarde dat er geen lekkage optreedt. Zo kan je wat verlichting bieden. Het documenteren van het type katheter en de inhoud is dan zeker belangrijk, zoals ook in de richtlijn wordt meegegeven.
De huidige vraag geeft geen duidelijkheid over kenmerken van de patiënt, de blaassonde en welke uitkomstmaat belangrijk is. Een algemene vraag leidt tot een algemeen antwoord. Het is aangeraden de vraag zo specifiek mogelijk te stellen. Om welke patiënten gaat het (is leeftijd of geslacht bijvoorbeeld belangrijk)? Gaat het ook om suprapubische sonden? Wat was de uitkomstmaat? Was dit gevaar op infectie of pijn of nog iets anders?
Hoe hebben we dit gevonden?
We zochten in de JBI databank door middel van de ‘advanced search’ tab. Daar vulden we ‘urinary catheter AND bladder AND balloon’ in het veld in waardoor we zes resultaten kregen. Eén daarvan betrof intermittent sonderen en eentje ging over suprapubische sonden. Die twee publicaties bekeken we niet. Bleven over: één recommended practice, één evidence summary en twee systematic reviews. Doorlezen van de overgebleven teksten brengt ons bij de gebruikte recommended practice van Pamaiahgari.1
Wanneer we ‘Bladder AND Balloon’ weg laten, krijgen we 37 resultaten. Ook hier screenen we eerst op titel om niet-relevante publicaties te verwijderen. De twee andere recommended practices blijven nu ook mee over. 2,3
Bronnen:
- Pamaiahgari, Priyanka. URINARY CATHETERIZATION (SHORT-TERM): SAFE AND EFFECTIVE USE. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI14394.
- https://ospguides.ovid.com/OSPguides/jbidb.htm. Geraadpleegd op 2/07/2021.
- URINARY CATHETERIZATION: MALE. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI1800.
- URINARY CATHETERIZATION: FEMALE. (2021). Retrieved from http://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=jbi&NEWS=N&AN=JBI1799.
Kinderen met visuele en auditieve beperking dreigen uit de boot te vallen door decreet leersteun
Vanaf 1 september 2022 vervangt het decreet leersteun het huidige M-decreet voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Een goede zaak, vindt de werkgroep Gehandicaptenzorg van het NVKVV, waarin belangrijke centra van zorg en onderwijs vertegenwoordigd zijn. Toch vereist de aanpak van mensen met een visuele en een auditieve beperking extra aandacht. Iets wat vandaag in het decreet ontbreekt.
Jan Lannoy is lid van de werkgroep Gehandicaptenzorg en verpleegkundige bij de vzw Ganspoel. Deze leef- en leeromgeving voor kinderen met een visuele beperking is samen met De Kade en Spermalie een belangrijk expertisecentrum in Vlaanderen. “We begeleiden zowel kinderen in het buitengewoon en gewoon onderwijs, als in hun thuisomgeving”, zegt Jan. “Doorheen de jaren bouwden we heel wat kennis op en die dreigt door het decreet leersteun verloren te gaan.”
Zijn collega en directrice Katrien Strauven treedt hem bij: “Het decreet is een goede zaak om efficiënter te werken en specifieke hulp sneller bij de kinderen te brengen. Het opzet is goed, maar de organisatie werkt niet en de complexiteit komt niet naar voor. Zeker bij kinderen met een visuele beperking, een relatief kleine groep waarvoor historische expertise nodig is. En die bouwden centra zoals Ganspoel gedurende de jaren op. Minister Ben Weyts ziet de doelgroepen met 36 regionale centra te breed waardoor wij vrezen dat kinderen met een visuele beperking uit de boot zullen vallen.”
Expertise samen houden
Het is net de vage omschrijving van wat er met kinderen met een visuele en auditieve beperkingen zal gebeuren, waardoor de werkgroep om een aanpassing vraagt. “Visuele aandoeningen zijn een grote range en sommige daarvan zijn echt zeldzaam”, zegt Sarah Lannoy, algemeen directeur van Ganspoel. “Ook de technologie evolueert constant en niet ieder centrum kan dat blijven opvolgen op investeren in die hulpmiddelen. Er is niet één probleem en één expert. Er begeleiden steeds meerdere mensen. Daarom vinden we het zo belangrijk om die expertise samen te houden.”
“Voor verpleegkundigen is dat niet anders”, zegt Jan. “Ook wij bouwen een knowhow op over het omgaan met een visuele beperking. Dit leer je niet op de schoolbanken, wel in het veld. Hou er ook rekening mee dat veel aandoeningen degeneratief zijn. Visus is een medische diagnose waardoor we voor veel ouders een vertrouwenspersoon zijn. Want ook ouders moeten opgevangen worden wanneer ze de diagnose van hun kind horen. Wij kaderen de medische uitleg van artsen, leggen verslagen en symptomen uit en kunnen eventuele nieuwe technieken introduceren. De werking van centra zoals Ganspoel is zoals dat van een uurwerk. Het zijn allemaal tandjes die in elkaar klikken door de goede samenwerking en de gezamenlijke kennis.”
Daarom pleit de werkgroep en ook de centra voor kinderen met een auditieve en visuele beperking voor een uitzondering voor deze doelgroep. “Maak werk van één aanmeldingspunt en twee scholen. Dat houdt de organisatie simpel en vergroot het werkingsgebied”, zegt Katrien. “Regionaal werken is een logische keuze, maar we mogen de kennis en de middelen niet versnipperen. We moeten inzetten op een professioneel beleid dat de mensen stabiliteit geeft. Door enkel buitengewoon onderwijs overeind te houden, hou je het systeem niet recht. Leersteuncentra zullen zich vergalopperen aan deze doelgroep door het gebrek aan specifiek expertise en ervaring. Laat ons dus bij onze niche blijven, een niche met een aanzienlijke schaalgrootte.”
Patiëntenparticipatie vergt een cultuur- en gedragsverandering
Hoe meer een zorgvrager betrokken is, hoe beter en effectiever chronische complexe zorg wordt. Dat is op zich niet zo verwonderlijk; toch betekent dit in de praktijk een andere aanpak. Binnen het Wit-Gele Kruis werd daarom een focusgroep opgericht om te kijken hoe patiëntenparticipatie geïmplementeerd kan worden. Van daaruit ontstond in het voorjaar een visietekst die het kader schetst voor de thuiszorg.
Patiëntenparticipatie is geen kant-en-klaar eenvoudig begrip. Het streeft naar een gelijkwaardige benadering van alle betrokken partijen: de zorgvrager, de zorgverleners en het sociale netwerk van de zorgvrager. Voor het Wit-Gele Kruis is patiëntenparticipatie geen doel op zich. Een zorgvrager is vrij om te kiezen in hoeverre hij zijn kennis en ervaring inzet om in dialoog te gaan met zijn omgeving – mantelzorger ,familie, zorgverleners – en zo zijn levenskwaliteit te verbeteren. Het is dus altijd tweerichtingsverkeer.
Het Wit-Gele Kruis wil patiëntenparticipatie een duidelijke plaats geven in hun organisatie om tot meer inspraak en overleg binnen de zorgverlening te komen. Het draagt ook bij tot een holistische manier van werken en tot het leveren van kwalitatieve zorg. Het dwingt organisaties, zoals het Wit-Gele Kruis, om een innovatieve cultuur aan te meten, waarbij opvolging en verbetering structureel ingebed zijn in de manier van werken.
Vele facetten van participatie
De participatie binnen het Wit-Gele Kruis wordt op twee niveaus benaderd. Enerzijds richten ze zich op het opstellen en/of verbeteren van zorg- en organisatieprocessen. Anderzijds focust het op de zorg en het welzijn van de individuele zorgvrager. Participeren bevat ook verschillende aspecten: informeren, raadplegen, meebeslissen. Bij het informeren wordt de zorgvrager op de hoogte gebracht, zonder zelf echt inbreng te hebben. Wordt een zorgvrager geraadpleegd, dan kan hij bijvoorbeeld zijn verwachtingen meegeven en feedback geven over de kwaliteit van de zorg. Of eventueel zelfs adviezen geven over mogelijke oplossingen. Laten we de zorgvrager mee beslissen, dan kan zijn beslissing ook andere zorgvragers helpen.
Een continue proces
Een zorgvrager laten participeren op het organisatorisch niveau vraagt een zekere ervaringsdeskundigheid. Dat is niet hetzelfde als ervaring hebben, al wordt deskundigheid opgebouwd vanuit de eigen persoonlijke zorgervaring. Daar doet de zorgvrager namelijk individuele ervaringskennis op. Een volgende stap is het verdiepen en verbreden van die kennis. Dit gebeurt door eigen ervaring te delen met anderen en te luisteren naar hun ervaringen. Zo bouwt die persoon collectieve ervaringskennis op. Je spreekt van ervaringsdeskundigheid als die persoon dan de juiste competenties heeft om die collectieve ervaringskennis te delen met lotgenoten, zorgverleners, … En dit over onder andere de ziekte, de impact op het leven, de soorten medicatie, de sociale omstandigheden, de zorgsystemen en -processen.
Om patiëntenparticipatie succesvol te implementeren is een wijziging in gedrag en cultuur nodig, zowel bij de zorgverlener als de zorgvrager. Op alle niveaus in een organisatie. Sensibilisering en het opleiden van zorgverleners zijn dus noodzakelijk. Niet alle zorgvragers staan open voor participatie. Dit moet mee in rekening gebracht worden. Bovendien moet de participatie zijn afgestemd op de doelgroep. In de context van thuiszorg zijn de mantelzorgers, familieleden of naasten van de zorgvrager een niet onbelangrijke doelgroep. Een andere uitdaging is dat participatie niet ten koste mag gaan van de beschikbare tijd om zorgen uit te voeren. Het is zaak een goede balans te vinden tussen de verbetering van levenskwaliteit en het correct uitvoeren van de zorg. Er is dus geen uniek model dat in elke organisatie kan worden toegepast. Al bestaat er geen twijfel dat patiëntenparticipatie de kwaliteit van zorg en levenskwaliteit van de zorgvrager maar indirect ook van de zorgverlener verbetert.
Medicatie zelfmanagement bij volwassen gehospitaliseerde schizofrene of bipolaire patiënten
De bereidwilligheid en attitude van zorgverleners ten aanzien van medicatie zelfmanagement bij volwassen gehospitaliseerde schizofrene of bipolaire patiënten
In deze masterproef werd onderzoek gedaan naar de bereidwilligheid en attitude van psychiaters en psychiatrische verpleegkundigen rond medicatie zelfmanagement (MZM) bij gehospitaliseerde schizofrene of bipolaire patiënten. Medicatie zelfmanagement omvat de zelfzorg, zelfhulp en zelfregie van eigen medicatie eerder dan dat zorgverleners of anderen deze rol op zich nemen. Bij het toepassen van MZM in de dagelijkse praktijk binnen een psychiatrische instelling zijn verschillende zorgverleners betrokken. Hierdoor is het van belang om inzicht te krijgen in de bereidwilligheid en attitude van deze zorgverleners. Als ze niet bereid zijn om te participeren en zich te engageren, is het toepassen van MZM onmogelijk. Momenteel is het onduidelijk of zorgmedewerkers in de psychiatrie wel bereidwillig zijn en welke factoren MZM bevorderen of bemoeilijken. Hierdoor was verder onderzoek noodzakelijk.
Sarah Hadouchi (34 jaar)
Zal afstuderen in: september 2021, master in de verpleegkunde – Universiteit Antwerpen
Geleerd: Ik heb geleerd dat het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek zeer complex, maar enorm boeiend kan zijn. Wanneer het dan later mee geïmplementeerd wordt in een doctoraatsstudie geeft dit enorm veel voldoening.
Context
Medicatie zelfmanagement (MZM) is een essentieel onderdeel van herstel en welzijn voor psychiatrische patiënten. De toepassing ervan kan verschillende voordelen bieden zoals een toegenomen patiënten tevredenheid, de bevordering van zelfzorg competenties, therapietrouw ten opzichte van de medicatie en een verbeterde veiligheid. In tijden van kortere ziekenhuisverblijven, toenemende administratieve druk en verhoogde werklast, krijgt het misschien niet de prominente plaats die het verdient bij het helpen van patiënten om hun medicatieregime in hun levensstijl te integreren. Zorgverleners spelen daarom een prominente rol bij het beïnvloeden van de houding van de patiënt.
Methode
Deze masterproef maakt deel uit van een doctoraatsonderzoek naar MZM in de psychiatrie en betreft een kwantitatief observationeel cross-sectioneel onderzoek. Zorgverleners werden bevraagd aan de hand van een zelf ontwikkelde gestructureerde digitale vragenlijst. Alle beschikbare psychiaters en psychiatrische verpleegkundigen die tewerkgesteld waren op een psychiatrische afdeling, waar gehospitaliseerde patiënten met schizofrenie of een bipolaire stoornissen verbleven, werden geïncludeerd in deze studie. In totaal hebben vier verschillende Vlaamse psychiatrische ziekenhuizen en één universitair psychiatrisch ziekenhuis deelgenomen aan dit onderzoek. Daarnaast hebben er ook verschillende psychiatrische verpleegkundigen digitaal deelgenomen aan dit onderzoek.
Resultaten
In totaal hebben 190 zorgverleners deelgenomen aan dit onderzoek en is 86% bereid MZM toe te staan tijdens de hospitalisatie, waarvan 86% verpleegkundigen en 85% artsen. Verder bleek 5% van de zorgverleners niet bereid te zijn. De meerderheid van de zorgverleners (77%) vindt dat MZM toegelaten moet worden tijdens de hospitalisatie indien de patiënt hiertoe in staat is en het zelf wil. Vervolgens vindt 94% dat het regelmatig evalueren van de patiënt zijn competenties omtrent MZM tijdens de hospitalisatie een belangrijke voorwaarde moet zijn en 92% is van mening dat de patiënt gemotiveerd moet zijn om zijn medicatie correct in te nemen. Zo’n 64% van de zorgverleners vindt het een belangrijke voorwaarde dat de patiënt eerst aantoont zich aan de gemaakte afspraken te kunnen houden en 63% hecht belang aan extra ondersteuning of begeleiding vooraleer er met MZM gestart wordt. De belangrijkste voordelen van MZM volgens de zorgverleners zijn dat de patiënt zich meer autonoom en onafhankelijk zou voelen (94%) en dat de patiënt zijn capaciteiten tot MZM beter zouden worden ingeschat tijdens de hospitalisatie (90%).
Conclusie
Zorgverleners zijn bereid om patiënten zelf hun medicatie te laten toedienen tijdens de hospitalisatie. Om MZM tijdens de hospitalisatie te vergemakkelijken, worden niettemin belangrijke voorwaarden en competenties gedefinieerd. Beleidsmatig geeft dit onderzoek waardevolle inzichten over hoe zorgverleners tegenover MZM staan om aanstaande implementatiestrategieën uit te werken. Toekomstig onderzoek zal zich richten op het ontwikkelen van een evidence-based procedure om MZM in de psychiatrie tijdens de hospitalisatie te vergemakkelijken en om na te gaan welke gevolgen dit heeft voor de dagelijkse praktijk.
Zet je graag jouw bachelorproef of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@nvkvv.be.
Montelukast, medicijn tegen astma, is oorzaak van ernstige psychiatrische nevenwerkingen
in samenwerking met Gezondheid en Wetenschap.
In het nieuws
Jaarlijks gaan in België 180 miljoen doosjes montelukast (merknaam Singulair®) naar patiënten met astmaklachten, een vierde daarvan naar kinderen jonger dan 18 jaar. Ondanks waarschuwingen van de overheid, weten weinig artsen dat montelukast slaapstoornissen, agressie, nachtmerries, depressiviteit tot zelfs zelfmoordgedachten kan veroorzaken.
Waar komt dit nieuws vandaan?
Montelukast, ook verkocht onder de merknaam Singulair®, werd in 1997 gelanceerd als middel tegen astma. Het is de enige molecule uit de klasse leukotrieenreceptorantagonisten die in België op de markt is. Deze molecule ontspant spiercelletjes in de wand van de luchtwegen, waardoor de luchtwegen ontspannen en verwijden. Dat kan interessant zijn voor mensen met astma bij wie de luchtwegen tijdens een aanval sterk kunnen vernauwen. Montelukast wordt veel voorgeschreven als onderhoudsbehandeling bij astma.
Dat kinderen montelukast zo vaak krijgen voorgeschreven, heeft onder andere te maken met de toedieningsvorm: het middel bestaat in pilvorm, zelfs in kauwtabletjes. Dat maakt het heel wat eenvoudiger in gebruik dan de zogenaamde inhalatiemedicijnen, die je moet inademen. Toen het product op de markt kwam, had men nog geen idee dat montelukast psychiatrische nevenwerkingen kon uitlokken, zoals gedragsveranderingen, slaapstoornissen, agressie, stemmingswisselingen, depressie en zelfs zelfdoding. Dat werd pas duidelijk door gevalsbesprekingen in het eerste decennium van deze eeuw.
Aangepaste bijsluiter in Verenigde Staten
In 2008 vroeg de Amerikaanse geneesmiddelenautoriteit (FDA) alle studieresultaten op van montelukast en bevestigde men het verband met deze psychiatrische nevenwerkingen. De bijsluiter werd meteen aangepast. Naarmate er meer aandacht kwam, werd duidelijk dat deze ongewenste effecten veel vaker voorkomen dan eerst gedacht. Zo werden in de Verenigde Staten al een 80-tal zelfdodingen in verband gebracht met montelukast.
De Belgische geneesmiddelenautoriteit (FAGG) stuurde in 2020 een omzendbrief naar alle artsen met de vraag om patiënten steeds te informeren over deze nevenwerkingen wanneer ze montelukast voorschrijven. Cebam, het Belgisch Centrum voor Evidence-Based Medicine, en Gezondheid en Wetenschap stelden vast dat weinig patiënten die dit middel gebruiken hiervan op de hoogte zijn, en brachten het nieuws in de media (1).
Bron
(1) M.Finoulst, P.Vankrunkelsven. Psychiatrische bijwerkingen van montelukast frequenter dan gedacht. Tijdchrift voor Geneeskunde en Gezondheidszorg, 2021, vol 7 (1/7/2021). DOI: 10.47671/TVG.77.21.121
Hoe moet je dit nieuws interpreteren?
Montelukast is helemaal geen eerstekeuzepreparaat voor de onderhoudsbehandeling van allergische astma. Dat blijkt uit verschillende Cochrane-reviews. Voor kinderen gaat de voorkeur naar lage doses inhalatiecorticoïden. Als die onvoldoende werken, zijn er nog andere medicijnen (langwerkende bèta-agonisten), maar geen montelukast. Voor een infectie van de kleine luchtwegen (bronchiolitis), hooikoorts en een piepende ademhaling wordt het zelfs afgeraden. De meeste overzichtsstudies maken duidelijk dat de werking van dit geneesmiddel beperkt is.
Uit een recente Turkse studie (december 2020), waarbij 128 kinderen gevolgd werden die montelukast kregen voorgeschreven, bleek dat 64% binnen de eerste weken psychiatrische symptomen ontwikkelde en een verminderde levenskwaliteit had. De symptomen verdwenen gelukkig snel nadat ze de behandeling stopzetten.
Verschillende bijsluiters
De Europese bijsluiters van montelukast en Singulair® maken melding van alle psychiatrische nevenwerkingen. De Amerikaanse bijsluiter is daarin veel duidelijker, door bovenaan een opvallende ‘black box warning’ (zie afbeelding) toe te voegen die meteen in het oog springt.
Tot slot: niet elke persoon die montelukast inneemt, krijgt deze nevenwerkingen, maar iedereen moet wel op de hoogte zijn van het bestaan ervan. Bij fenomenen als nachtmerries of prikkelbaarheid ga je immers niet spontaan het verband leggen met een medicijn dat je inneemt tegen astma.
Conclusie
Te weinig mensen met allergische astma die behandeld worden met montelukast (Singulair®) zijn op de hoogte van de mogelijke psychiatrische nevenwerkingen, die vrij ernstig kunnen zijn. Deze nevenwerkingen, die wel in de bijsluiter staan, komen volgens nieuw onderzoek veel vaker voor dan gedacht, althans bij kinderen en jongeren. Artsen die het middel voorschrijven, moeten hun patiënt hierover duidelijk informeren. Als patiënt zal je niet het verband leggen tussen je sombere stemming, prikkelbaarheid of nachtmerries enerzijds en je medicijn tegen astma anderzijds.
Referenties
- Montelukast: risico op optreden van neuropsychiatrische bijwerkingen, versterking van de waarschuwingen. Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, mei 2020.dhpc_montelukast_nl_-_website.pdf (fagg.be)
- Montelukast: rappel van het risico van neuropsychiatrische ongewenste effecten. FOLIA PHARMACOTHERAPEUTICA DECEMBER 2019
- De Boeck K, Bodart E, De Baets F et al. Montelukast voor de behandeling van kinderen met astma. Tijdschrift voor Geneeskunde 60, nr.11, 2004
- Chauhan BF, Ben Salah R, Ducharme FM. Addition of anti‐leukotriene agents to inhaled corticosteroids in children with persistent asthma. Cochrane Database of Systematic Reviews 2013, Issue 10. Art. No.: CD009585. DOI: 10.1002/14651858.CD009585.pub2
- Brodlie M, Gupta A, Rodriguez‐Martinez CE, Castro‐Rodriguez JA, Ducharme FM, McKean MC. Leukotriene receptor antagonists as maintenance and intermittent therapy for episodic viral wheeze in children. Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, Issue 10. Art. No.: CD008202. DOI: 10.1002/14651858.CD008202.pub2.
- Liu F, Ouyang J, Sharma AN, Liu S, Yang B, Xiong W, Xu R. Leukotriene inhibitors for bronchiolitis in infants and young children. Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, Issue 3. Art. No.: CD010636. DOI: 10.1002/14651858.CD010636.pub2.
- Chang AB, Winter D, Acworth JP. Leukotriene receptor antagonist for prolonged non‐specific cough in children. Cochrane Database of Systematic Reviews 2006, Issue 2. Art. No.: CD005602. DOI: 10.1002/14651858.CD005602.pub2.
- Pike KC, Akhbari M, Kneale D, Harris KM. Interventions for autumn exacerbations of asthma in children. Cochrane Database of Systematic Reviews 2018, Issue 3. Art. No.: CD012393. DOI: 10.1002/14651858.CD012393.pub2.
- Chauhan BF, Ducharme FM. Addition to inhaled corticosteroids of long‐acting beta2‐agonists versus anti‐leukotrienes for chronic asthma. Cochrane Database of Systematic Reviews 2014, Issue 1. Art. No.: CD003137. DOI: 10.1002/14651858.CD003137.pub5.
- Bijl D. Montelukast en psychiatrische aandoeningen. Geneesmiddelen Bulletin 2009(49);nr.3, pag 32
- Bayer A? Turktas I, Karagol H et al. Neuropsychiatric adverse drug reactions induced by montelukast impair the quality of life in children with astma. Journal of Asthma dec 2020. https://doi.org/10.1080/02770903.2020.1861626
Hoe kan een palliatieve zorghouding therapeutische hardnekkigheid verminderen?
“Palliatieve zorg biedt winst in levenskwaliteit en in de kosten”
Een groot deel van de kankermedicijnen en -behandelingen wordt terugbetaald door de Belgische ziekteverzekering zonder dat de echte voordelen voor de patiënt bewezen zijn, zo meldt een onderzoek van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). Dat kost de overheid handenvol geld, terwijl er een beter alternatief is. “Het vroeger inzetten van palliatieve zorgen verhoogt de levenskwaliteit van de patiënt en levert een enorme besparing op.”
Joachim Cohen is onderzoeker bij de End-of-life Care Onderzoeksgroep van de VUB/UGent. Hij bestudeerde meerdere onderzoeken rond gepaste zorg rond het levenseinde, en kwam tot een overduidelijke conclusie. Professor Cohen: “Er wordt enerzijds veel ingezet op innovatieve geneesmiddelen die onder andere worden gebruikt bij kankerpatiënten, maar die hebben nauwelijks impact op hun overlevingskans. Anderzijds: uit een Amerikaans onderzoek[1] dat in 2010 werd gepubliceerd, weten we dat het vroeg inzetten van palliatieve zorgen niet alleen de levenskwaliteit van de patiënt laat stijgen, wat logisch is, maar ook de survival. Anders gezegd: waar een deel van de zeer dure medicatie het leven van de patiënt niet verlengd, doen palliatieve zorgen dat wel.”
Ongepaste zorg
De studie waarnaar professor Cohen verwijst verklaart ook hoe het kan, dat palliatieve zorgen meer invloed hebben op de survival dan medicatie. “Een cruciaal punt is het vroeger inzetten. Palliatieve zorgen draaien rond communicatie. Er wordt meer besproken. Patiënten reflecteren over wat ze nodig hebben en hoe ze zich voelen. Ze gaan vaker in dialoog met de artsen, wat ertoe leidt dat in sommige gevallen chemo en andere agressieve interventies worden stopgezet. Dat leidt tot een betere kwaliteit van het leven, maar dus ook tot een betere survival, want, en dat staat ook in het rapport van het KCE, dergelijke zware behandelingen impliceren altijd een groot risico op neveneffecten, waarvan sterfte er één is. Kort gezegd: palliatieve zorgen verminderen het inzetten van mogelijks ongepaste zorg met allerlei risico’s.”
De term ‘therapeutische hardnekkigheid’ gebruikt de professor bewust niet: “Omdat die stigmatiserend is. ‘Mogelijks ongepaste zorg’ is neutraler. Wij definiëren die als ‘alle zorg waarbij de risisco’s op nadelen groter zijn dan de mogelijke voordelen voor de patiënt’.”
Enorme besparing
Rijst uiteraard de volgende vraag: wat met de kosten? “Ook dat werd onderzocht in de Amerikaanse studie”, zegt professor Cohen. “Het vroeger inzetten van palliatieve zorgen doet op bepaalde gebieden de uitgaven stijgen, denk aan de kosten voor thuiszorg en de huisarts. Dat mag, want kwaliteitswinst mag wat kosten. In Engeland zeggen ze bijvoorbeeld dat elk gewonnen kwaliteitsvol levensjaar 20.000 tot 30.000 pond mag kosten. Maar: in dit geval worden die extra kosten ruimschoots gecompenseerd door de besparing op ziekenhuiskosten en dure behandelingen. Om het in cijfers te gieten: de Amerikaanse studie noteerde een besparing van 2.500 dollar per persoon in de laatste dertig dagen bij de groep die sneller palliatieve zorgen kreeg toegediend. Onderzoek in België[2] (2) toont gelijkaardige resultaten: daarin werd een besparing vastgesteld van 1.600 euro tijdens de laatste 14 dagen.
Conclusie: we moeten inzetten op meer palliatieve zorg en op het vermijden van mogelijks ongepaste zorg. Als we een aantal streefdoelen vooropstellen, bijvoorbeeld: een voldoende laag aantal patiënten die nog chemotherapie krijgen tijdens de laatste twee weken, en als we die toepassen op ons hele gezondheidszorgsysteem, zou het ongeveer 1 miljoen euro per jaar extra kosten om meer terminale kankerpatiënten toegang te geven tot palliatieve zorg. Maar, er zou 4 miljoen bespaard worden op ziekenhuisopnames. Het sneller toedienen van palliatieve zorgen aan kankerpatiënten zorgt dus voor een winst in kwaliteit en voor winst in de kosten.”
Onevenwicht
Veerle Coupez sluit zich aan bij het standpunt van de professor. Ze is palliatief verpleegkundige en voorzitter van de werkgroep Palliatieve Zorgen van het NVKVV. “Dit onderzoek is belangrijk omdat het kwantificeert”, zegt ze. “Wij, verpleegkundigen palliatieve zorgen, hebben al langer het gevoel dat we daadwerkelijk een effect hebben op de levenskwaliteit van patiënten, en dat palliatieve zorgen in geval van bijvoorbeeld kankerpatiënten kostenbesparend kunnen zijn tegenover oncologische zorg. Dat gevoel is nu ook bewezen. Dat is een belangrijk signaal, vooral naar de overheid toe. Er wordt enorm geïnvesteerd in oncologische zorg en chemotherapie, en weinig in palliatieve zorgen. Dit onderzoek toont aan dat het onevenwicht niet terecht is.”
Ook een behandeling
De praktijk, dan. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat meer palliatieve zorgen tot bij de patiënt komen? “Er is een attitudeverandering nodig”, meent Veerle. “If all else fails hebben we nog palliatieve zorgen om mensen tevreden te houden. Van die mentaliteit moeten we af. Palliatieve zorg is geen aanhangsel. In het ideale geval maakt het deel uit van de behandeling van bij de diagnose van een oncologische aandoening. Ook als mensen pakweg 90 procent overlevingskansen krijgen. Sowieso zal die 10 procent hen bezighouden, en palliatieve zorg kan er in die fase bijvoorbeeld al voor zorgen dat de angst bespreekbaar wordt.”
Dat de term ‘palliatief’ mensen kan ontmoedigen, gelooft Veerle niet. “Er zijn zorgverstrekkers die vrezen dat een gesprek over palliatieve zorg de patiënt bang zal maken. Uit studies wereldwijd blijkt dat dit niet zo is. Sterker nog: het bespreekbaar maken geeft patiënten en hun omgeving net meer perspectief. Ook aan de verpleegkundigen: het is bekend dat zij morele stress voelen als ze behandelingen moeten uitvoeren waarvan ze weten dat het de patiënt niet zal helpen.”
Professor Cohen: “Palliatieve zorg is geen transitie van genezing of levensverlenging naar niet meer behandelen. Het is ook een behandeling, alleen verschuift de focus van genezen naar levenskwaliteit. Dat is een belangrijke tip voor verpleegkundigen: blijf spreken over behandelen. Dan worden palliatieve zorgen vanzelf niet meer gezien als een transitie, maar als een andere vorm van zorgen. Zo wordt palliatieve zorg hopelijk mettertijd opengetrokken naar gewoon ‘goede’ zorg. Want goede zorg is ook het nadenken over een gepaste vorm van behandeling en, indien nodig, het beperken van behandelingen.”
[1] Early Palliative Care for Patients with Metastatic Non–Small-Cell Lung Cancer, Temel et al.
[2] De impact van het gebruik van palliatieve thuiszorgondersteuning op de kwaliteit en de kosten van levenseindezorg: een gematchte cohortstudie op populatieniveau, A. Maetens, K. Beernaert, R. De Schreye, K. Faes, L. Annemans, K. Pardon, L. Deliens, J. Cohen
Zijn trainingen voor zorgverleners gericht op het herkennen en reageren op partnergeweld tegen vrouwen effectief?
Cochrane Corner
In samenwerking met CEBAM, Cochrane Belgium |
Trudy Bekkering1, Marleen Corremans1,2
Vraag
Zijn trainingen voor zorgverleners gericht op het herkennen en reageren op partnergeweld tegen vrouwen effectief?
Context
Partnergeweld omvat alle geweld (lichamelijk, emotioneel en seksueel) gepleegd door een huidige of ex-partner. Partnergeweld kan leiden tot lichamelijke en emotionele gezondheidsproblemen zoals bijvoorbeeld verwondingen, angst, depressie, traumatische stress disorder of ongewenste zwangerschappen. Vrouwen zijn vaker geneigd om zorgverleners te vertrouwen. Zorgverleners bevinden zich daarom in een goede positie om deze vrouwen te herkennen en steun te bieden.
Selectiecriteria voor studies
De review includeerde experimentele studies (tot juni 2020) die het effect van trainingen of educatie programma’s voor zorgverleners vergeleek met geen specifieke training.
Samenvatting resultaten
Deze Cochrane review3 is gebaseerd op 19 studies met 1662 zorgverleners of studenten. De studies varieerden sterk wat betreft de training, achterliggende pedagogische theorieën en follow-up tijd. De zekerheid van bewijs was laag tot zeer laag en de meeste uitkomstmaten waren zelf-rapportages. Bovendien bekeken de studies wel het effect op de zorgverlener maar niet het effect op de vrouwen zelf.
Trainingen verbeteren, na twaalf maanden, mogelijk de attitude van zorgverleners naar deze vrouwen (lage zekerheid). Trainingen kunnen ook een groot effect hebben op de kennis en op de bereidheid om te reageren, maar het bewijs is onzeker. Er is beperkt bewijs dat door bepaalde typen van trainingen hulpverleners partnergeweld iets beter herkennen en documenteren en de veiligheid van vrouwen evalueren, maar de bevindingen zijn inconsistent. Men vond geen of weinig effect op doorverwijzingen, maar het bewijs is onzeker. Het effect op de mentale gezondheid van de vrouwen is niet geëvalueerd en geen van de studies beschreef eventuele neveneffecten.
Conclusie
De bevindingen suggereren dat trainingen de attitude van zorgverleners tegenover partnergeweld kunnen verbeteren. Ook kunnen ze de kennis en de bereidheid tot reageren verbeteren, maar we zijn onzeker over dit bewijs.
Implicaties voor de praktijk
Hoewel er op dit moment beperkt bewijs is voor het effect van deze trainingen, is het waarschijnlijk dat ze in de praktijk meer positieve dan negatieve effecten opleveren. Dit komt overeen met de richtlijnen van de WHO over hoe zorgverleners best reageren op geweld tegen vrouwen.4
Noten
1 Center for Evidence-Based Medicine (CEBAM), Cochrane Belgium, Belgian Interuniversity Collaboration for Evidence-based Practice (BICEP): a Joanna Briggs affiliated Center
2 Karel De Grote Hogeschool Antwerpen
3 Kalra N, Hooker L, Reisenhofer S et al. Training healthcare providers to respond to intimate partner violence against women. Cochrane Database of Systematic Reviews 2021, Issue 5. Art. No.: CD012423. DOI: 10.1002/14651858.CD012423.pub2.
4 WHO. Caring for women subjected to violence: a WHO curriculum for training health-care providers; 2019. Available at www.who.int/reproductivehealth/publications/caring-for-women-subject-to-violence/en/.
Raadpleeg de volledige tekst van deze Cochrane review via de Cebam Digital Library for Health (www.cebam.be/nl/cdlh of www.cebam.be/fr/cdlh).
“Open disclosure is ook de verpleegkundige empoweren”
Raamwerk rond gesprekken over patiëntveiligheidsincidenten
Recente studies tonen aan dat 1 op 10 patiënten te maken krijgt met een patiëntveiligheidsincident (PVI). Dit gaat van ziekenhuisinfecties en medicatiefouten tot valincidenten, diagnostische of procedurele fouten. Na zo’n incident ga je als zorgverlener met de patiënt een open gesprek aan. “Al ontbreekt het de zorgverlener vaak kennis over hoe hij dit moet aanpakken”, zegt Ilse Weeghmans, directeur van het Vlaams Patiëntenplatform. “Met dit nieuwe raamwerk rond open disclosure[1] reiken we handvaten aan.”
Als verpleegkundige zet je je iedere dag volledig in voor je patiënten. Toch kan het soms fout lopen. “Veel zorgverleners willen op dat moment in gesprek gaan met de patiënt, maar het ontbreekt hen aan een leidraad over hoe ze dit kunnen aanpakken”, duidt Ilse Weeghmans. “Het LIGB van de KU Leuven was al bezig met zo’n raamwerk te onderzoeken. We bundelen onze krachten en betrokken nog andere stakeholders om dit gezamenlijk te verwezenlijken en uit te dragen.” Zo werkten onder meer het NVKVV, Zorgnet-Icuro, de Orde der artsen, het VVH, Assuralia en VVOVAZ mee. Het raamwerk is geen verplichting. Het is eerder een leidraad over wat wel of niet kan en waarin enkele belangrijke definities meegegeven worden (zie kader). “Als verpleegkundige sta je enorm dicht bij de patiënt. Je hebt een open lijn van communicatie en bent dus in staat om de patiënt mee te empoweren en zo kleine incidenten te voorkomen.”
In België zijn er geen cijfers of studies beschikbaar over hoeveel PVI’s jaarlijks plaatsvinden. We kunnen uit buitenlandse onderzoeken en beschikbare cijfers van de mutualiteiten en het Fonds voor de Medische Ongevallen wel afleiden hoe de situatie in ons land is. Zo weten we dat slechts over een minderheid van de schadelijke PVI’s gecommuniceerd wordt. Mogelijke barrières voor een gesprek zijn het gevoel niet ondersteund te worden door de organisatie, schuldgevoelens, onzekerheid of onvoldoende ervaring. “Het is ook niet mogelijk om het proces rond open disclosure in vaste regels en procedures te geven. Iedere zorgverlener en iedere patiënt is anders. Wel kunnen we een stappenplan aanreiken waarin iedere partij beslist hoeveel inspanningen iedere fase in een specifieke context vraagt”, licht Ilse Weeghmans toe.
Enkele definities
Wat is een patiëntveiligheidsincident (PVI)?
Een patiëntveiligheidsincident is een onbedoelde gebeurtenis tijdens het zorgproces die tot schade aan de patiënt heeft geleid of kon leiden.
Wat is open disclosure?
Open disclosure is een proces, dat je niet kan herleiden tot één enkel open en eerlijk gesprek. Het is een open, consistente aanpak om te communiceren met patiënten wanneer dingen anders verlopen dan gepland in de zorgverstrekking. Het proces omvat een uitdrukking van spijt voor het resultaat van deze zorg, de patiënt geïnformeerd houden, gepast reageren op zijn bezorgdheden, noden en verwachtingen, en feedback geven over onderzoeken en over de genomen stappen om herhaling van het nadelige patiëntveiligheidsincident te vermijden.
Een proces en een wisselwerking
Een open disclosure-proces start je altijd op wanneer er een incident met schade zich voordoet. Wanneer het gaat om een incident zonder schade of om een fout die net op tijd voorkomen werd (near miss), hou dan rekening met de situatie van de patiënt. Hoe sterk is je vertrouwensband? Is er twijfel of mogelijke psychische schade? Is er een sterke veiligheidscultuur binnen de zorginstelling? “Juridisch is zo’n gesprek verplicht’”, zegt de directeur van het Vlaams Patiëntenplatform. “De patiënt heeft recht op informatie. Maar wat je zegt en hoe je het aanpakt, maakt vaak geen onderdeel uit van je opleiding. Daarom is het belangrijk om open disclosure bespreekbaar te maken binnen iedere zorginstelling en ieder team. Ook studenten moeten dit meekrijgen in hun opleiding.”
Wat kan je als zorgverlener dan doen? Sorry zeggen is een belangrijke start, dat opent de deur voor vooruitgang. Van daaruit kan je de patiënt informeren over wat er gebeurd is en wat de mogelijke gevolgen zijn. Geef de patiënt ook de kans om zijn ervaring te delen en hou hem op de hoogte over het onderzoek naar het incident en over de stappen die ondernomen worden om een dergelijke fout in de toekomst te voorkomen. Het hele proces is dus geen eenrichtingsverkeer. Het gaat om twee partijen die communiceren op verschillende momenten.
Dat proces bevat tien stappen, die zo snel mogelijk opgestart moeten worden, na kort intern overleg en voor de patiënt zelf het initiatief neemt. De behandelende zorgverlener neemt best deze rol op zich. Je kan je laten bijstaan door een tweede persoon, die ervaring heeft met dit soort gesprekken zodat alle informatie op een juiste manier gebracht wordt. Benader de patiënt dan ook op een gelijkwaardige manier. Hij kan zich laten bijstaan door een familielid en als zorgverlener vorm je ook een multidisciplinair team rond de patiënt. Zo delen de hoofdarts en de verpleegkundig directeur de verantwoordelijkheid om toe te zien op de kwaliteit van de zorg en zo PVI’s te vermijden.
Verpleegkundige als copiloot
Ilse Weeghmans onderstreept het belang van de verpleegkunde in dit proces: “Net zoals we de patiënt empoweren, moeten we ook de verpleegkundige empoweren. Verpleegkundigen horen en zien veel. Ze hebben een cruciale signaalfunctie. Ik begrijp dat er soms angst is om tegen, bijvoorbeeld, een arts in te gaan. Maar ze kunnen dit ook signaleren aan de hoofdverpleegkundige of aan het diensthoofd. Zo laat je dat signaal rondgaan. Een goed kwaliteitsbeleid en een veiligheidscultuur in een zorginstelling is van onschatbare waarde. Ik vergelijk het vaak met de rol van de copiloot in een vliegtuig. Die is ook opgeleid om constructief te reageren wanneer de piloot een fout maakt. Je moet samenwerken en die signaalfunctie durven opnemen in het belang van je patiënt.”
Je moet ook samenwerken met andere diensten, zoals de juridische dienst of de verzekeringsmaatschappij, en eventuele kosten bekijken. Daarin ligt als zorgverlener, maar zeker ook als zorginstelling een belangrijke verantwoordelijkheid. Onderzoek naar de specifieke oorzaak van het PVI mag nooit ontbreken. Naast het recht op informatie van de patiënt, is er ook het recht op verdediging van de zorgverleners. Eventuele fouten toegeven is belangrijk, net zoals de feiten en aansprakelijkheid erkennen. Daarnaast is het zo dat je bij een PVI onder de strafwet en onder onvrijwillige slagen en verwondingen valt. Daarom ijvert de juridische adviesgroep van het NVKVV ervoor om zorgverleners uit dit strafrecht te halen. Doet men dit niet, dan is een open houding tegenover PVI weinig waarschijnlijk.
Tot slot wil Ilse Weeghmans nog een belangrijke nuance toevoegen: “Dit raamwerk is opgesteld binnen een ziekenhuiscontext. Voor andere zorgdomeinen zal een vertaalslag gebeuren, al verwacht ik niet dat daar grote veranderingen zullen zijn. De grote pijlers over wie, waar en op welk moment blijven zeker overeind. Patiëntveiligheidsincidenten komen dagelijks voor. Het belangrijkste is dat we dit raamwerk allemaal samen uitdragen. Zo staan we sterker. Ons doel is bereikt als het stappenplan binnen een jaar op iedere afdeling geplastificeerd aan de muur hangt en er over gepraat wordt. Zo kan veel leed voorkomen worden.”
[1] Referentie: S. Lierman, W. Marchand, J. Brouwers, I. Weeghmans, K. Vanhaecht, Raamwerk open disclosure, 2021, www.ligb.be en http://www.vlaamspatientenplatform.be
Hier raadpleeg en download je het volledige raamwerk en het flowchart.