Probiotica voor acute diarree
Anne-Catherine Vanhovea,b, Koen Huysentruytc, Trudy Bekkeringa, Filip Coolsa,d, Marleen Corremansa,e
Vraag
Wat is het effect van probiotica bij acute infectieuze diarree?
Context
Acute diarree heeft meestal een gunstig beloop, maar kan leiden tot ernstige dehydratie en zelfs overlijden. Probiotica zouden de natuurlijke darmbalans herstellen én de duur en intensiteit van de symptomen verlichten. Tien jaar geleden concludeerde een Cochrane review dat probiotica positieve effecten had bij diarree. Deze review werd geüpdatet met de nieuwste studies.
Selectiecriteria voor studies
Deze review includeerde studies die probiotica vergeleken met placebo of geen probiotica bij mensen met acute (bevestigde of vermoedelijke) infectieuze diarree.
Samenvatting van resultaten
De Cochrane review includeerde 82 studies met 12.127 deelnemers. Er was veel variatie in type probiotica en deelnemers (leeftijd, land waar studie plaatsvond, eerdere behandeling met antibiotica of zink, diarree al dan niet door het rotavirus). De resultaten varieerden sterk, maar dit was niet te verklaren door verschillen in probiotica of kenmerken van deelnemers. Wel lieten kleine studies vaker positieve effecten zien dan grote studies. Dit ligt mogelijk aan het feit dat studies met negatieve of neutrale effecten minder makkelijk worden gepubliceerd. Dit vertekent conclusies van reviews.
Daarom analyseerden de auteurs alleen de studies met de beste methodologie. Dit waren er slechts zeven. Zo bleef er weinig variatie in de onderzochte stammen over. Op basis van twee studies is er bewijs van matige zekerheid dat probiotica weinig of geen effect hebben op het aantal mensen dat tenminste 48 uren diarree heeft. Deze studies onderzochten twee verschillende stammen van L. rhamnosus al dan niet met L. helveticus. Onzeker is of probiotica de duur van diarree kan verkorten (zeer lage zekerheid). Ernstige neveneffecten werden nergens gerapporteerd.
Conclusie
Probiotica (specifiek de L rhamnosus stammen met of zonder L. helveticus) hebben waarschijnlijk weinig of geen effect op het aantal personen dat meer dan 48 uur diarree heeft. We zijn onzeker over het effect op de duur van de diarree.
Implicaties voor de praktijk
Hoewel sommige richtlijnen probiotica voor diarree aanbevelen, suggereert deze review om deze aanbevelingen opnieuw te bekijken omdat het huidige bewijs dit niet ondersteunt.
Referenties
Collinson S, Deans A, Padua-Zamora A, Gregorio GV, Li C, Dans LF, Allen SJ. Probiotics for treating acute infectious diarrhoea. Cochrane Database of Systematic Reviews 2020, Issue 12. Art. No.: CD003048. DOI: 10.1002/14651858.CD003048.pub4.
a Cochrane Belgium, Centrum voor Evidence-Based Medicine (Cebam)
b Centre for Evidence-Based Practice, Belgian Red Cross-Flanders
c Vrije Universiteit Brussel, Universitair Ziekenhuis Brussel, Kindergastroenterologie
d Vrije Universiteit Brussel, Universitair Ziekenhuis Brussel, Neonatologie
e Karel De Grote Hogeschool, Antwerpen
Bekijk de volledige tekst van deze review via de Cebam Digital Library for Health.
Overleg over extra toegang tot patiëntengegevens van start
Wie kan wat zien van een patiëntendossier binnen de zorg? Wie heeft toegang tot welke informatie? En moeten hier aanpassingen gebeuren? Op dat laatste antwoorden zowel verpleegkundigen als het Vlaams Patiëntenplatform volmondig ja. “Er is nu een mogelijkheid om het een ander aan te passen waarbij de focus op de beste zorg voor de patiënt en bewoner bewaard blijft”, zegt Tim Weltens.
De gegevensdeling van patiënten volgt al jarenlang bepaalde wettelijk vastgelegde regels. De FOD Volksgezondheid stelt nu een paradigmashift voor: geef meer controle aan de patiënt. Akkoord, zeggen de verpleegkundigen. Zij zien kansen om het een en ander aan te passen want de verschillen tussen wat een thuisverpleegkundige of een verpleegkundige in een woonzorgcentrum kan zien, in vergelijking met een verpleegkundige in een ziekenhuis, zijn groot.
Tim Weltens, stafmedewerker ICT & Innovatie bij het Wit-Gele Kruis en lid van de werkgroep ICT4care NVKVV: “Binnen ziekenhuizen merken we dat de vertrouwenscirkel groter is en verpleegkundigen daar tot meer gegevens toegang hebben. Al hangt het ook daar af van zorginstelling tot zorginstelling. Hoe dan ook zien we nu een momentum om aanpassingen te vragen. De huidige regels rond gegevensdeling zijn verouderd en niet meer aangepast aan de huidige manier van werken. De samenwerking tussen de eerste- en tweedelijn is veel intensiever, patiënten worden sneller ontslaan uit het ziekenhuis, er is thuishospitalisatie, enzovoort. Deze evoluties vereisen een vlotte gegevensdeling tussen alle zorgactoren. Je moet weten dat de basisdiensten van het E-health platform al vele jaren bestaan en een heel mooi systeem vormen waarbij elke toegang tot gegevens goed gecontroleerd wordt. De basisdiensten werken met deuren die op slot zijn. De zorgvrager moet die deuren openen voor de verpleegkundige of andere zorgverleners.”
Het deurensysteem werkt als volgt: heb je een therapeutische relatie met de zorgvrager, dan gaat deur één open. Deur twee opent wanneer de zorgvrager zijn geïnformeerde toestemming voor digitale gegevensdeling geeft. Wordt deze ingetrokken, dan vervallen ook meteen alle andere toegangen. Achter deur drie zit de identificatie van de zorgvrager. Hij kan zich aanmelden via zijn e-ID of Itsme en zo deur vier – die van het certificaat dat enkel zorgverleners hebben – openen.
Eén of geen
Het verhaal wordt complexer wanneer we er de toegangsmatrix van het eHealth platform bijnemen. Daarin staat per zorgberoep aangegeven wie tot welke patiëntengegevens toegang heeft. Zo zijn administratieve data en contactpersonen voor iedereen zichtbaar en weet je wie er in het zorgteam van de zorgvrager zit. Het verpleegkundige schoentje knelt bij de toegang tot de SUMEHR – beknopte medische dossiers van de huisarts. “Verpleegkundigen mogen vier zaken van de SUMEHR op dit moment niet zien: de wilsverklaring van de patiënt, de behandelingen, de problemen en de sociale risico’s”, vertelt Tim. “Maar de SUMEHR is één document en als de verpleegkundige die vier onderdelen niet mogen zien, kan je ook de andere gegevens niet raadplegen.”
Verpleegkundigen hebben verder wel toegang tot de medicatie- en vaccinatieschema’s, maar niet tot het bloedonderzoek van een patiënt. Ook de resultaten van een wondzorg- of stoelgangstaal of de beelden van een technisch onderzoek krijg je niet te zien. “Het gaat nog wat verder dan dat”, zegt Tim. “Meer en meer huisartspraktijken werken met praktijkassistenten. Dit zijn verpleegkundigen die de praktijk bijstaan in verschillende taken, maar volgens de huidige toegangsmatrix hebben ze amper toegang tot het dossier van de patiënt. Dit maakt goede zorg moeilijk. Tot slot zie je in de toegangsmatrix ook nog de ontslagbrieven. Medische ontslagbrieven zijn voor verpleegkundigen niet zichtbaar, de verpleegkundige ontslagbrieven wel. Nochtans kan die informatie vaak zeer nuttig zijn. Stel: je patiënt wordt geopereerd. De arts schrijft een medische ontslagbrief, maar als thuisverpleegkundige of verpleegkundige in het woonzorgcentrum krijg je enkel een voorschrift met beperkte informatie onder je neus. In bepaalde situaties is het dan moeilijk om kwalitatieve zorg te garanderen.”
Patiënt aan het roer
In verschillende overlegorganen wordt nu gepleit voor een volledige toegang tot de SUMEHR, toegang tot ontslagbrieven en toegang tot laboresultaten. “Vooral die toegang tot de SUMEHR is nuttig”, benadrukt Tim. “We moeten een nieuwe evidence-based basismatrix vastleggen waarin de zorgvrager nog steeds centraal staat en de toegangen kan beheren. Heb je als verpleegkundige toch toegang tot een bepaald element nodig? Dan kan je die aanvragen. Daarnaast biedt ook logging een oplossing voor de elementen waar we als verpleegkundige geen toegang tot hebben. Raadpleeg je een bepaald document toch, wordt dat geregistreerd en dat impliceert meteen al een bepaalde verantwoordelijkheid.”
“We moeten een nieuwe evidence-based basismatrix vastleggen waarin de zorgvrager nog steeds centraal staat en de toegangen kan beheren.”
Het Vlaams Patiëntenplatform (VPP) is het in grote lijnen eens met de verpleegkundigen, maar waarschuwt. “Toegang vragen aan de patiënt tot bepaalde documenten van het dossier is inderdaad een oplossing, maar dan ga je er automatisch van uit dat de patiënt ook mondig genoeg is wanneer die de verpleegkundige geen toegang wil geven”, zegt Marit Mellaerts van het VPP. “Je spreekt enerzijds over de zorgvrager, anderzijds over de beroepsbeoefenaar en de gezondheidszorg is de verbindende factor. Daarin heeft de zorgvrager acht rechten en in één daarvan staan de rechten in verband met je patiëntendossier beschreven.” Zo moet de patiënt rechtstreeks toegang hebben tot zijn of haar dossier, ook tot het verpleegkundig dossier of het thuiszorgdossier. Uitzonderingen zijn de persoonlijke notities van de zorgverleners en gegevens over een derde persoon, bijvoorbeeld donors. De zorgvrager mag ook een afschrift vragen en rekent erop dat de zorgverlener het dossier zorgvuldig bijhoudt en beveiligt. Als patiënt slaap je ook op beide oren dat enkel zorgverleners waar je een therapeutische relatie mee hebt toegang krijgen tot je dossier.
Informeer en ondersteun
Op basis van deze rechten van de patiënt pleit het VPP dan ook voor een dynamische toegangsmatrix. “Laat de patiënt enerzijds zelf de regie opnemen en deelnemen in het zorgproces. Overleg over de zorgkeuzes en beslissingen, en dus ook over de toegang tot zijn of haar gegevens. Door te praten met de patiënt en hem/haar te informeren, bouw je een vertrouwensband op”, zegt Marit. “Anderzijds is het ook belangrijk dat zorgverleners over de minimale info kunnen beschikken om hun beroep correct en veilig uit te oefenen. Toegang tot de SUMEHR vinden we dus zeker belangrijk, maar laat de zorgvrager ook zelf extra informatie beschikbaar stellen.”
Zowel verpleegkundigen als het VPP zijn het erover eens dat bepaalde basisinformatie beschikbaar moet zijn en dat het informeren van de patiënt cruciaal is. “Naast het wettelijke luik zijn er ook nog praktische bezwaren en een technisch verhaal”, besluit Tim. “De SUMEHR goed invullen vraagt ook van huisartsen een zekere inspanning. En hoe los je de toegang tot de SUMEHR softwarematig op zodat elke verpleegkundige er vlot en makkelijk aan kan, indien alle voorwaarden vervuld zijn?”
De belangrijkste sleutel blijft sowieso te allen tijde bij de zorgvrager. Als die zijn geïnformeerde toestemming voor digitale gegevensdeling niet geeft, kunnen er geen gegevens gedeeld worden. Het is dus erg belangrijk dat er nu een goed systeem uitgewerkt wordt waardoor de kwaliteit van zorg verbetert en de samenwerking tussen de lijnen en binnen de eerstelijnszorg nog vlotter verloopt.
Het NVKVV startte in februari 2021 specifiek voor dit dossier een werkgroep waar over alle werkgroepen heen een gezamenlijke visie is uitgewerkt en waar op regelmatige tijdstippen de evoluties worden afgestemd.
Essentiële principes van het toegangsbeheer
Het Vlaams Patiëntenplatform pleit voor een dynamische toegangsmatrix gebaseerd op volgende principes:
- Betrek de patiënt bij alle beslissingen rond zijn zorg, ook over de inzage van medische gegevens. Dit is de basis voor geïntegreerde en proactieve zorg. Rapporteer niet na de feiten, maar stel zelf de vraag aan de patiënt om toegang te verlenen tot zijn of haar gegevens.
- Informeer de patiënt waarom je toegang wil tot bepaalde informatie. Zo bouw je een vertrouwensband op en zal hij of zij sneller zijn gegevens willen delen.
- Geef de regie in handen van de patiënt. Laat de patiënt zelf een geïnformeerde keuze maken over het toegang verlenen tot extra informatie.
- Ondersteun de patiënt in zijn of haar klachtrecht en maak werk van effectieve procedures, loggings en sancties met een juridische verankering.
Hoofdverpleegkundigen buiten de personeelsnorm
Begin 2021 verschijnt het Koninklijk Besluit dat vastlegt hoe het Zorgpersoneelfonds van 402 miljoen euro, dat eind 2019 in het federale parlement werd goedgekeurd, wordt ingezet. Het werkveld vraagt met aandrang om het budget deels te gebruiken om de hoofdverpleegkundigen buiten de personeelsnorm te zetten. Alleen zo kunnen hoofdverpleegkundigen hun job kwalitatief invullen. Het Zorgpersoneelfonds heeft als doel om de arbeidsomstandigheden van verpleegkundigen te verbeteren, om het beroep aantrekkelijker te maken en om de verpleegkundige equipes uit te breiden. Het geld zal onder meer gebruikt worden om 10% meer verpleegkundigen aan te werven, om mentorprojecten en psychosociale ondersteuning te financieren en om ondersteunend personeel aan te werven dat verpleegkundigen kan ontlasten. In de ministeriële omzendbrief van 14 oktober 2020 was te lezen dat er budget voorzien zou worden om de hoofdverpleegkundige te financieren boven op de personeelsnorm. In het ontwerpadvies van de Federale Raad voor de Ziekenhuisvoorzieningen werd deze voorwaarde ook geopperd. Dit is een belangrijke eis van het werkveld.
Een vraag die al jaren gesteld wordt
“We ijveren al sinds de jaren negentig voor het losmaken van de hoofdverpleegkundige uit de personeelsnorm”, vertelt Servaas Sierens. Hij is lid van de NVKVV Werkgroep Verpleegkundigen Geestelijke Gezondheidszorg, maar trok jarenlang mee aan de kar bij de Vlaamse Werkgroep Functiewaardering Hoofdverpleegkundigen (een overkoepelende werkgroep van hoofdverpleegkundigen in Vlaanderen). “Het gebeurt nog altijd te vaak dat hoofdverpleegkundigen mee diensten draaien en inspringen op de werkvloer. Wanneer zij dagelijks instaan voor directe patiëntenzorg, hebben zij geen tijd voor hun eigenlijke functie, namelijk coaching, vernieuwing en organisatie van de zorg.”
“Na jarenlang ijveren voor het boven de norm zetten van de hoofdverpleegkundige, was ik blij met het voorontwerp van 7 juli 2020 waarin deze voorwaarde is opgenomen. We zien deze voorwaarde liefst verankerd in de wet, zodat we in de toekomst niet steeds meer moeten aandringen op een engagement van werkgevers om hoofdverpleegkundigen boven de norm te plaatsen.”
“Een hoofdverpleegkundige is een manager, een coach, een innovator en een leider.”
De job van hoofdverpleegkundige is sterk veranderd
De noodzaak om hoofdverpleegkundigen buiten de personeelsnorm te plaatsen, heeft alles te maken met de inhoud van de functie. Deze is de laatste decennia fel gewijzigd. “Dertig jaar geleden was de hoofdverpleegkundige een expert die alle verpleegtechnische handelingen goed kon uitvoeren”, vertelt Rita de Laat van de NVKVV Werkgroep Hoofdverpleegkundigen & Middenkader en zorgmanager bij het Heilig Hart Ziekenhuis Leuven. “De hoofdverpleegkundige was vroeger vooral iemand die ervoor zorgde dat correct werd uitgevoerd wat artsen bepaalden en dat de afdeling draaide. Deze ‘manager’-rol is belangrijk en omvat onder andere het opstellen van dienstroosters, het opname-en ontslagbeleid. Maar ondertussen is de functie van hoofdverpleegkunde veel uitgebreider. Een hoofdverpleegkundige is ook een coach, hij of zij begeleidt individuele verpleegkundigen in hun job en draagt zo bij tot meer kwalitatieve zorg. Daarnaast is een hoofdverpleegkundige ook een teamleider. Ze zorgen ervoor dat teams goed functioneren. En dat is belangrijk, want performante teams leveren betere patiëntenzorg. Tenslotte is het een belangrijke taak van hoofdverpleegkundigen om te innoveren. Ze moeten out-of-the-box kunnen denken. Vaak denken ze creatief mee met het beleid.”
Deze nieuwe invulling van de functie Hoofdverpleegkundige valt moeilijk te verzoenen met dagelijks meedraaien op de werkvloer. “Een job als hoofdverpleegkundige, dat vraagt tijd en inzet. Het is geen job die je erbij kan doen, naast het draaien van shiften. Dat hoofdverpleegkundigen inspringen voor directe patiëntenzorg op de werkvloer, moet een uitzondering zijn, geen regel”, vertelt Rita de Laat.
“Dat hoofdverpleegkundigen inspringen voor directe patiëntenzorg op de werkvloer, moet een uitzondering zijn, geen regel.”
Prinsen en prinsessen
Door hoofdverpleegkundigen buiten de norm te plaatsen, kunnen ze hun functie op een kwaliteitsvolle manier uitvoeren. Maar er zijn nog meer factoren die ertoe kunnen bijdragen dat hoofdverpleegkundigen efficiënt worden ingezet. “Het tekort aan verpleegkundigen plaatst onze sector voor uitdagingen”, vertelt Rita de Laat. “Toch denk ik dat sommige opportuniteiten nu niet voldoende benut worden. Zo ben ik van mening dat de rol die facilitaire diensten kunnen spelen, nog te weinig benut wordt. De hoofdverpleegkundige moet nog te veel extra tijd steken in het opvolgen van zaken zoals een pc die niet werkt, een kapotte lamp op een patiëntenkamer, een beloproep die niet werkt,… Of er wordt te gemakkelijk gevraagd aan verpleegkundigen om er iets bij te nemen als er een personeelsprobleem is bij een ondersteunende dienst. Er is een mentaliteit waarbij men denkt ‘verpleegkundigen zijn er altijd, ze kunnen dat er wel bijnemen’. Terwijl ik ervoor pleit dat ondersteunende diensten verpleegkundigen behandelen als prinsen en prinsessen die zo snel mogelijk bediend moeten worden. Op die manier kan de kostbare tijd van verpleegkundigen veel efficiënter benut worden. Daarnaast kan het ook helpen om zorgkundigen en logistieke medewerkers in te schakelen om verpleegkundigen werk uit handen te nemen zoals bijvoorbeeld het rondbrengen van maaltijden. Maar er blijft volgens mij een limiet aanwezig van hoeveel patiënten een verpleegkundige aankan, ook al wordt hij of zij goed ondersteund door zorgkundigen en logistieke medewerkers.”
Een hoofdverpleegkundige heeft een brede impact
Hoofdverpleegkundige is een aantrekkelijke, maar uitdagende job. “Als verpleegkundige sta je in voor de zorg van jouw patiënten, als hoofdverpleegkundige kan je het verschil maken voor alle patiënten op je dienst”, vertelt Pieter Vergaert, voorzitter van de NVKVV Werkgroep Hoofdverpleegkundigen & Middenkader en zorgmanager bij AZ Sint-Elisabeth in Zottegem. “Je hebt een brede impact op de zorgkwaliteit van je dienst en hebt een stem in het beleid.”
Hoofdverpleegkundige zijn is een pittige job die heel wat specifieke kwaliteiten vereist. “Een goede verpleegkundige is niet altijd een goede hoofdverpleegkundige”, vertelt Pieter Vergaert. “Een hoofdverpleegkundige is een manager, een coach, een innovator en een leider. Een hoofdverpleegkundige heeft een sandwichfunctie: ze zitten tussen hun team en de directie. Ze krijgen onder andere te maken met nieuwe richtlijnen die moeten doorgevoerd worden, vragen om shiften te wisselen, ongenoegens van teamleden, accreditaties die behaald dienen te worden. Er komt heel wat op hen af. Daarom is het ook logisch dat je hen buiten de personeelsnorm zet, zo kunnen zij hun takenpakket op een goede manier uitvoeren. Heel wat ziekenhuizen hebben die keuze gelukkig ook al gemaakt. Zo dragen ze bij tot kwaliteitsvolle zorg.”
Opleiding en ondersteuning
Hoofdverpleegkundigen moeten goed opgeleid en ondersteund worden. Vanuit onze werkgroep besteden we hier ruim aandacht aan. We trachten onze kennis zo breed mogelijk te delen en andere hoofdverpleegkundigen te inspireren met nieuwe inzichten door middel van onze congresdag. Binnen de Werkgroep Hoofdverpleegkundigen & Middenkader NVKVV gaan we voornamelijk in dialoog met elkaar: ‘hoe pak jij die zaken aan? Hoe gaan jullie hiermee om?’ We wisselen informatie uit met elkaar: projecten die we uitvoerden op onze dienst, interessante literatuur en nieuwe inzichten. Via het NVKVV krijgen we toegang tot actuele beleidsinformatie, vaak voor we hiervan horen in de pers of in onze organisatie. Onze Werkgroep is divers samengesteld uit hoofdverpleegkundigen en zorgmanagers van verschillende organisaties en diensten. Die kruisbestuiving is nuttig en leerrijk.
Sluit je je graag aan bij de NVKVV Werkgroep Hoofdverpleegkundigen & Middenkader of de NVKVV Werkgroep Verpleegkundigen Geestelijke Gezondheidszorg? Stuur een mailtje naar info@nvkvv.be.
Van het bedrijfsleven naar de verpleegkunde
Broer Sven en zus Birgitte runden vroeger samen een bedrijf maar volgen nu voltijds de bacheloropleiding verpleegkunde. Ze zijn zogenaamde ‘zij-instromers’.
Eerstejaarsstudenten in hogescholen zijn al lang niet meer enkel 18-jarigen. Via flexibele trajecten worden ook zij-instromers aangetrokken, zoals Birgitte (50) en haar broer Sven (46) die beiden voltijds verpleegkunde studeren aan Thomas More Turnhout.
Bedrijfsleven
In 1994 richtten Sven en Birgitte samen een bedrijf op dat de merchandising voor andere bedrijven verzorgde. De zaak was succesvol en werd overgenomen door een internationaal bedrijf. Birgitte leidde het Belgische filiaal en Sven was verantwoordelijk voor de internationale klantenrelaties.
Maar in 2017 voelden ze zich niet meer thuis in de bedrijfscultuur, doordat de nadruk te veel op cijfers en prestaties lag. Ze besloten uit hun bedrijf te stappen.
Na twee jaar nadenken over hun verdere beroepsleven kwamen ze tot de conclusie dat relaties met mensen en mensen helpen centraal stonden voor hen. De stap naar de bacheloropleiding verpleegkunde was dan ook logisch. Alle verpleegkundigen met wie ze hebben gesproken, vinden het een zware maar ook heel dankbare job.
Drijfveren
In tegenstelling tot andere studenten is een job in de zorg voor Sven zeker geen roeping. Hij had heel andere beweegredenen om de studie tot verpleegkundige aan te vatten. De financiële zekerheid die hij geniet door een traject via de VDAB te volgen, speelde absoluut mee. Tijdens een eerdere cursus Personal Coaching kwam bovendien zijn voorliefde voor anatomie naar boven. En toen zijn moeder zorgbehoevend werd, nam hij met plezier de zorg voor haar op zich.
Het is voor broer en zus niet evident om na 25 jaar weer voltijds op de schoolbanken te zitten. Ze moesten eerst wennen aan het gevoel bekeken te worden door andere studenten, die vaak dachten dat ze docenten waren. Nochtans zijn niet al hun medestudenten 18 jaar. Maar liefst een kwart is ouder dan twintig. Sven en Birgitte zijn wel de oudsten.
Sven had aan het begin van de opleiding zijn twijfels, omdat er heel wat planning bij kwam kijken. De studie beperkt zich uiteraard niet tot de lessen, ook buiten de schoolmuren moet hij ermee bezig blijven. Toch is hij daar wonderwel in geslaagd, en intussen heeft hij een soort van rust gevonden.
Jong en oud
Birgitte vindt de lessen boeiend, vooral omdat jonge mensen en zij-instromers samen voor een leerrijke interactie zorgen. Ze zijn complementair: jonge mensen hebben meer ervaring met wat onder jongeren leeft, terwijl zij-instromers meer levenservaring hebben. Zij klagen minder wanneer ze veel taken krijgen of de lessen moeilijker zijn. Wel hebben ze meer moeite met het studeren zelf. Hun geheugen verwerkt de kennis minder vlot dan bij jonge mensen.
Ook Sven vindt dat jong en oud elkaar goed aanvullen. Zo kreeg hij onlangs nog bijles van een 18-jarige studente. En hij helpt op zijn beurt een handje wanneer er bijvoorbeeld computerwerk te pas komt bij een groepswerk. Net als zijn zus slaagt hij er beter in om het vele studiewerk te relativeren. Tot slot vindt hij het erg leuk om samen met zijn zus in de klas te zitten. Alsof ze nooit van elkaar af zullen raken.
Eerste werkervaring
Sven en Birgitte zijn onder de indruk van de eerste stage die ze net achter de rug hebben. Birgitte deed die op de afdeling heelkunde van een algemeen ziekenhuis. Dankzij haar levenservaring verliep de stage vlotter dan bij de jongere studenten. Toch was het een heftige ervaring. Ze moest veel werken en kreeg heel wat informatie te verwerken. Niet alles ging even snel en routineus als bij de verpleegkundigen, maar de stage bevestigde wel haar keuze voor de studie. Dat verpleegkunde echt iets voor haar was, wist ze zeker toen ze voor het eerst een glimlach kreeg van een patiënte die ze had geholpen.
Sven deed stage op de revalidatieafdeling van een woonzorgcentrum. Ook hij moest hard werken, kreeg heel veel nieuwe indrukken en leerde veel bij.
Andere houding
Hilde Rombauts is voorzitter van de werkgroep Begeleidingsverpleegkundigen van het NVKVV. Zij bevestigt dat zij-instromers met een andere houding aan hun stage beginnen, doordat ze matuurder zijn. Toch hebben ze soms specifieke begeleiding nodig, omdat ze wel levens- en werkervaring hebben maar nog onervaren zijn in het vak verpleegkunde. Tijdens de opleiding wordt daar dan ook de nodige aandacht aan besteed. Meer dan jongere studenten willen zij-instromers vaker weten waarom een bepaalde aanpak gehanteerd wordt. Voor hen is zingeving meestal belangrijker.
Voor Birgitte en Sven is het niet altijd eenvoudig om hun studie te combineren met het gezinsleven. Door de studie blijft er minder tijd over voor hun gezin. Ze moeten alles goed plannen, maar Birgitte raadt de studie absoluut aan. Ze mag dan wel al vijftig zijn, met motivatie kun je zeker een nieuw vak leren, ook al gaat het studeren en verwerken van de leerstof wat trager dan vroeger.
Sven krijgt veel steun van zijn vrouw en kinderen. Soms studeert hij zelfs samen met zijn zonen. Hij heeft dan ook geen spijt van zijn bewuste en doordachte keuze om de studie aan te vatten. Sven is ervan overtuigd dat hij een boeiende nieuwe carrière als verpleegkundige zal kunnen aanvatten.
Hilde Rombauts bevestigt dat het niet evident is om een studie te combineren met een gezin. Daarom schenken mentoren van zij-instromers tijdens de opleiding nadrukkelijk aandacht aan hoe de studenten die combinatie ervaren, welke steun ze krijgen en welke extra hulp ze kunnen inschakelen. Op die manier worden zij-instromers niet overbevraagd.
Een veelzijdig beroep
Hilde Rombauts merkt dat zij-instromers bewust kiezen voor een mensgericht beroep als verpleegkunde. Op hun leeftijd is zingeving belangrijk: ze willen graag mensen helpen en verzorgen. Ze gaan dan ook bewust op zoek naar een betekenisvolle job waarin ze het verschil kunnen maken voor anderen. Maar verpleegkunde is veel meer dan dat. Je moet een brede, wetenschappelijke kennis ontwikkelen, over goede communicatievaardigheden beschikken en interdisciplinair kunnen werken.
Voor zij-instromers is het soms confronterend dat er zo veel bij komt kijken. Daarom is het belangrijk dat dit vanaf het begin voldoende wordt benadrukt.
Zonder toestemming opgenomen in het woonzorgcentrum
Roger* zit dik tegen zijn zin in een woonzorgcentrum en verpleegkundige Bart* vraagt zich af of dat wel goede zorg is. Bart worstelt ermee.
Situatie
Roger heeft last van dementie en is met een smoesje naar het woonzorgcentrum gelokt. Hij wil naar huis en stelt zich vaak agressief op. Verpleegkundige Bart maakt zich grote zorgen. Hij wil goede zorg verlenen, maar hoe kan dat als een bewoner tegen zijn wil is opgenomen?
Bart bespreekt het geval volgens de methode van het socratische gesprek.
Context
Roger verblijft sinds een maand in het woonzorgcentrum. Daarvoor woonde hij in bij zijn dochter, maar omdat die een café hield, was hij vaak alleen thuis. Zijn gezondheid ging achteruit, waardoor de situatie thuis niet langer houdbaar was.
Onder het mom van een dagbezoek werd Roger opgenomen in het woonzorgcentrum. Hij is in de war en gefrustreerd. Constant vraagt hij wanneer hij terug naar huis mag.
In het woonzorgcentrum probeert het team hem een zinvolle dagbesteding te geven. Zolang die individueel zijn, loopt alles goed. Maar in groepsactiviteiten of als er geen activiteiten zijn, gedraagt hij zich vaak agressief. Zijn gedrag staat bovendien een opname in het dagverzorgingscentrum in de weg.
Bart werkt nog maar pas in het centrum. Hij begrijpt dat Roger gefrustreerd is door de gedwongen opname. Elke namiddag rond 16 uur bereiken de frustraties van Roger een hoogtepunt. Hij probeert dan weg te raken uit het woonzorgcentrum. Bart stelt zich de vraag hoe hij de situatie voor Roger draaglijker kan maken en voor deze man kan zorgen. Heeft het zin om met de dochter in gesprek te gaan, om haar meer inzicht te geven in het ziektebeeld van haar vader?
Welke dilemma’s?
Het morele dilemma in dit geval wordt gevonden via de socratische vraagstelling. Daarbij stelt de gespreksleider verdiepende vragen om een helder beeld van het probleem te krijgen.
Bart komt tot de volgende vraag: “Is het goed om als zorgverlener de familie inzicht te geven in dementie?”
De andere gespreksleden stellen vragen om dieper op de kwestie in te gaan, zoals “Welk verschil maakt het voor jou als de familie meer weet?”, “Hoe is de relatie tussen vader en dochter?”, “Is de opnamedienst goed op de hoogte van de patiëntenrechten?” en “In welke mate is de huisarts betrokken bij de opname van de man in het centrum en is het ziektebeeld met die huisarts besproken?”
Na deze verdiepende vragen wordt de morele vraag opnieuw geformuleerd: “Is het goede zorg om een persoon op te nemen in een woonzorgcentrum zonder dat hij weet dat hij wordt opgenomen?”
Oplossingen
Dat Bart een behoorlijk ethisch probleem heeft, daar zijn alle gespreksdeelnemers het over eens. Hij ligt in conflict met waarden als autonomie, eerlijkheid, waardigheid, respect, empowerment en participatie.
Deze keer stelt de gespreksleider verdiepende vragen om tot oplossingen te komen. Uit het daaropvolgende gesprek komen deze mogelijke oplossingen naar voren:
- Er moet een open gesprek komen met de huisarts, Roger zelf en zijn dochter. Tijdens dat gesprek moet aan Fred worden uitgelegd waarom hij niet terug naar huis kan. Het is belangrijk dat er aandacht en erkenning is voor de machteloosheid die Roger voelt.Omdat de opname zelf niet goed liep, behoort een soort ‘reset’ tot de mogelijkheden. Zo krijgt Roger het gevoel dat hij zelf de beslissing mag nemen. Omdat Roger door zijn ziekte snel achteruitgaat, moet dit gesprek dringend worden gevoerd.
- Expertise is van groot belang bij dit probleem. Daarom is het cruciaal dat het opnamebeleid op basis van de ingewonnen expertise wordt aangepast. Het moet ook juridisch in orde zijn en de patiëntenrechten naleven. Om dergelijke situaties in de toekomst te vermijden, is een duidelijk protocol onontbeerlijk.
- Een werkgroep Ethiek kan worden opgericht om het team ethische problemen te leren oplossen.
Evaluatie
Na het overleg met de werkgroep Ethiek heeft Bart een veel ruimer zicht op het probleem. Hij begrijpt nu de juridische en ethische fouten bij de opname van Roger. Hij licht zijn team in over de mogelijke oplossingen en plant meteen een gesprek met Roger, zijn dochter en de huisarts in.
Wanneer Roger hoort en begrijpt dat hij niet meer naar huis kan, reageert hij emotioneel, met veel frustratie, verdriet en woede. Maar na enkele weken begint Roger zich thuis te voelen in het woonzorgcentrum. Hij is veel minder vaak agressief.
Daarnaast bekijkt het team het opnamebeleid en worden plannen gemaakt om een werkgroep Ethiek op te richten.
* Alle vermelde namen zijn fictief
Woonzorgcentrum: veiligheid versus vrijheid
Hoe vind je een middenweg tussen veiligheid en vrijheid? Wat als een bewoner van een woonzorgcentrum met het syndroom van Korsakov buiten de afdeling een ijsje wil gaan eten, maar je vreest dat hij zou kunnen verdwalen?
Context
Wiske* (75) verbleef vroeger in een psychiatrisch centrum maar kon daar niet langer blijven en woont nu in een woonzorgcentrum. Ze lijdt aan het syndroom van Korsakov en mag bijgevolg geen alcohol drinken. Ze heeft problemen met haar kortetermijngeheugen en is gedesoriënteerd. Ze heeft wel een vertrouwenspersoon maar geen familie.
Wiske is een van de jongere bewoners van het woonzorgcentrum en werd aangemeld voor de gesloten afdeling. Daar is momenteel echter geen plaats, waardoor ze op de open afdeling verblijft.
Dit geval wordt besproken volgens de Incidentmethode, een methodiek die ethische reflectie stimuleert en doet nadenken over het eigen handelen.
Probleemsituatie
Verpleegkundige Els* vertelt dat Wiske enkele dagen eerder op haar afdeling werd opgenomen. Ze wilde de afdeling verlaten om een ijsje te gaan eten, maar Els vreesde dat ze door haar desoriëntatie de weg naar de afdeling niet meer zou terugvinden. Op de open afdeling mag elke patiënt vrij binnen en buiten wandelen, maar Els hield Wiske op de afdeling met een smoesje.
Vragenronde 1: verduidelijking
De andere deelnemers aan de bespreking stellen nu vragen ter verduidelijking. Bijvoorbeeld: “Kan Wiske een ijsje krijgen op de afdeling zelf?”, “Kan ze een ijsje gaan eten in het cafetaria van het woonzorgcentrum?” en “Wat is de kans dat ze verloren loopt?”.
Vragenronde 2: hoe op ethisch verantwoorde wijze tussenkomen?
In deze ronde blijkt dat er een ethisch dilemma is tussen de veiligheid en vrijheid van Wiske. Ze heeft het recht om de afdeling te verlaten om een ijsje te gaan eten. Een verpleegkundige mag dus niet zomaar een maatregel nemen om dit te verbieden. Als Wiske naar buiten wil, dan mag ze naar buiten.
Een verpleegkundige is wel verantwoordelijk voor de veiligheid van de bewoners. Het zou kunnen dat Wiske zichzelf in gevaar brengt omdat ze de weg terug nog niet kent. En Katrien weet niet of Wiske buiten alcohol zal drinken.
Tijdens deze ronde geven de deelnemers suggesties om in dit geval ethisch verantwoord te handelen:
- Els kan Wiske uitleggen dat ze haar nog niet goed kent, aangezien ze nog maar pas in het woonzorgcentrum verblijft. Ze wil haar vraag dus eerst met het team bespreken en ondertussen kan Wiske wel een ijsje krijgen op de afdeling of in het cafetaria.
- Ze kan Wiske ook zeggen dat ze zich er niet comfortabel bij voelt om Wiske naar buiten te laten gaan. Ze is immers vaak gedesoriënteerd en vindt dan de weg niet terug.
- Els kan Wiske voorstellen om met een vrijwilliger of zorgverlener naar buiten te gaan die haar de weg kan tonen, zodat Els gerust is dat ze ook weer veilig terugkeert.
Besluit
Els beschikt nu over een heleboel mogelijke antwoorden waarmee ze aan de slag kan. De volgende keer zal ze de patiënt niet tegenhouden maar een van de aangereikte oplossingen toepassen.
* Alle vermelde namen zijn fictief
Bedside briefing, samen met de patiënt
De ‘bedside briefing’, of de overdracht van informatie aan het bed van de patiënt, is inmiddels geen onbekende meer in algemene ziekenhuizen. Maar hoe doe je zo’n briefing op een psychiatrische afdeling? De PAAZ van het AZ Nikolaas in Sint-Niklaas creëerde een primeur in Vlaanderen.
Waarom?
Lawrence Sutherland, afdelingshoofd van de PAAZ van het AZ Nikolaas, vertelt dat tijdens patiëntenraden vaak naar boven kwam dat de patiënten zich te weinig betrokken voelden bij hun behandeling. Daarnaast waren er ook klachten en misverstanden rond communicatie. Zo werden afspraken bij de dokter niet altijd doorgegeven. Om die klachten aan te pakken, kwam hij op het idee om de ‘bedside briefing’ in te voeren. Het AZ Nikolaas is niet het eerste ziekenhuis dat dit doet, maar het gaat wel om de eerste psychiatrische instelling. Volgens Lawrence zijn er op zich niet veel verschillen met de ‘bedside briefing’ in een algemeen ziekenhuis.
Hoe?
Sarah De Smet, verpleegkundige op de PAAZ van het AZ Nikolaas, legt uit dat de briefing vroeger achter gesloten deuren gebeurde. Intussen vindt er één briefing per dag plaats aan het bed van de patiënten, met vooraf een korte ‘safety briefing’ binnen het team om nieuwe opnames of algemene zaken te bespreken. Voor de ‘bedside briefings’ bezoekt het personeel van de late shift samen met de collega’s van de vroege shift de patiënten op hun kamer.
Tijdens de briefing vertellen de verpleegkundigen de patiënt wat ze hebben waargenomen. Als hij vragen heeft, dan kunnen ze alles meteen in het elektronische patiëntendossier op de laptop opzoeken. Daarnaast controleren ze of de patiënt zijn identificatiebandje draagt, of de kamer netjes is, … De briefing duurt een tweetal minuten, niet langer dan een gewone briefing, maar kan langer duren als dat voor de patiënt nodig is of hij vragen heeft. Elke dag beginnen ze de briefing bij een andere patiënt, zodat de volgorde telkens anders is.
Voordelen
Volgens Sarah kunnen patiënten de waarnemingen altijd bijsturen waar die niet helemaal accuraat blijken te zijn. Voor de verpleegkundigen is zo’n briefing efficiënter, omdat ze leren om de hoofd- en bijzaken te scheiden en alleen objectieve waarnemingen mee te delen. Er gaat ook minder informatie verloren. De patiënten kunnen vragen stellen aan de verpleegpost of – met een lagere drempel – de individuele begeleider en zijn zo beter op de hoogte van hun behandeling. Bovendien maakt het personeel meteen kennis met nieuwe patiënten en weten die op hun beurt wie er die namiddag op de dienst werkt.
Dankzij alle informatie van de briefing zijn de patiënten perfect op de hoogte van de planning van hun behandeling, ook voor het weekend. Daardoor komen ze minder vragen stellen aan het verpleegbureau.
Nadelen
Er is maar één noemenswaardig nadeel: vroeger konden de verpleegkundigen hun dag rustig beginnen, nu moeten ze er meteen invliegen met de briefing.
Specifieke aandachtspunten
Op een psychiatrische afdeling moet je erop letten dat een briefing niet meer wordt dan dat. Het is niet de bedoeling om een lang gesprek aan te gaan met de patiënt. Daarvoor kan de patiënt te rade bij iemand van de late dienst. Wel kan er tijdens de briefing alvast een afspraak worden vastgelegd.
Als de patiënt een crisis doormaakt, dan vindt de – korte – briefing met maar één of twee verpleegkundigen plaats. Zo krijgt de patiënt zo weinig mogelijk prikkels.
In het AZ Nikolaas worden de briefings nooit overgeslagen, zodat de patiënt altijd weet wie de late shift heeft. Er wordt ook altijd een bezoek gebracht aan de comfortroom.
Privacyproblemen?
Privacyproblemen zijn er niet echt, omdat de meeste patiënten alleen verblijven op een kamer. Zijn ze toch met twee, dan wordt de ander verzocht om de kamer even te verlaten. Dat verloopt vlot aangezien de patiënten mobiel zijn.
Ook de medicatie wordt voortaan tijdens de ‘bedside briefing’ besproken in plaats van aan de verpleegpost, wat de privacy ten goede komt.
Invoering
Sarah vertelt dat de aanpassing aan het systeem van de ‘bedside briefing’ probleemloos verlopen is, al was de eerste keer wel spannend. Het was voor de verpleegkundigen ook wennen om hun objectieve waarnemingen onverbloemd mee te delen aan de patiënt.
In het team van de PAAZ in het AZ Nikolaas stond niemand weigerachtig tegenover de ‘bedside briefing’, maar andere hulpverleners in de gezondheidszorg staan er minder voor te springen. Ze zijn vooral bang dat patiënten de informatie niet aankunnen. Maar dat blijkt op de PAAZ van het AZ Nikolaas alvast niet het geval. Daar worden de patiënten actieve partners in hun behandeling, omdat de briefing hen gelijkwaardiger maakt.
Reacties
Patiënten schrikken de eerste keer wel van de vele mensen die plots in hun kamer staan. Het aantal kan soms oplopen tot vier, zeker wanneer er studenten stage lopen. Hoewel de briefing niet verplicht is, blijft maar liefst 85% van de patiënten op hun kamer om de briefing niet te missen. Ze zijn blij dat ze op de hoogte zijn van hun behandeling, schema en afspraken. De patiënten zelf reageren dus heel positief.
Ondertussen maken ook andere PAAZ-afdelingen, zoals in het ziekenhuis van Zottegem, gebruik van de ‘bedside briefing’.
Partner dwingt palliatieve patiënte tot behandeling zonder pijnbestrijding
Wat als een palliatieve patiënt onder druk van de partner pijnbestrijding weigert? Hoe ga je daar als team mee om zonder dat de kwaliteit van de zorgverlening in het gedrang komt?
Samira (45) heeft darmkanker en is terminaal. Ze is opgenomen op de palliatieve afdeling maar spreekt geen Nederlands. Ze is van Senegalese afkomst en heeft twee kinderen. Ze krijgt Dafalgan via een PEG-sonde en ook morfine, maar haar man heeft het daar moeilijk mee. Hij vindt dat zijn vrouw met morfine wordt ‘doodgespoten’.
Het team bespreekt dit geval via de methode ‘Ethisch stappenplan’.
Context
De aan Samira toegewezen verpleegkundige stelt vast dat Samira pijn heeft. Dat blijkt duidelijk uit de non-verbale signalen. Samira gaat ermee akkoord om morfine te krijgen tegen de pijn. Maar haar echtgenoot is het daar niet mee eens en stelt dat ze helemaal geen pijn heeft. Ze is gewoon verward. De verpleegkundige is een andere mening toegedaan, maar besluit toch geen morfine te geven. Wanneer haar man niet aanwezig is, vraagt Samira er echter opnieuw naar.
Samira handelt dus duidelijk anders naargelang haar man al dan niet bij haar is. Waarschijnlijk is ze bang van hem of wil ze hem niet tegenspreken. Volgens het team is haar man behoorlijk bazig. Dit frustreert de verpleegkundigen. Ze kunnen immers niet de beste zorg toedienen en hebben het lastig met de ondergeschikte rol van Samira.
Ook de kinderen zijn een bron van bezorgdheid. Hun vader zegt hen dat hun moeder wel zal genezen. Het ene kind heeft intussen een eetstoornis ontwikkeld en het andere schrikt telkens als het zijn moeder ziet. Haar echtgenoot weigert elke psychologische ondersteuning voor zichzelf en de kinderen. Bovendien wil hij een tweede advies voor het curatieve traject waarin zijn vrouw nog zit. Hij vreest dat zijn vrouw verslaafd zal raken aan morfine en er verward door zal worden.
Waarden, normen en knelpunten
In dit geval spelen er enkele waarden mee: Samira is trouw aan haar man, de man komt op voor het rollenpatroon binnen zijn gezin, de kinderen zien hun ouders graag en de verpleegkundigen willen hun patiënte comfort bieden.
De normen liggen anders: Samira wil geen pijnbestrijding maar wel wanneer haar man er niet is, de man beslist over haar behandeling en die van de kinderen en weigert morfine, de kinderen willen hun moeder bezoeken en de verpleegkundigen willen palliatieve zorg aanbieden.
Samira heeft dan ook voortdurend pijn wanneer haar echtgenoot aanwezig is, wat in strijd is met de wens van het team om haar zo pijnvrij mogelijk te houden.
Er zijn dus enkele knelpunten:
- Hoe kan de pijnbestrijding van Samira worden verzoend met de vraag van haar man?
- Hoe kan de zorg voor de kinderen worden verzoend met de wensen van de vader?
Ethisch zorgplan
Elke patiënt heeft recht op pijnbestrijding en kan die weigeren of ermee instemmen. Maar hij of zij heeft ook het recht om de mening van de partner te volgen, zoals Samira doet.
Om het gesprek met Samira aan te gaan, wordt een interculturele bemiddelaar ingeschakeld die haar moedertaal spreekt. Zo hebben ze het met haar over haar positie en over het feit dat de verpleegkundigen niet de gewenste zorg kunnen verlenen.
Het resultaat van het gesprek is ofwel dat de huidige situatie onveranderd blijft, namelijk dat ze de wens van haar man volgt wanneer die aanwezig is, ofwel dat ze tegen zijn wil in toch medicatie neemt. In dit tweede geval moet er met haar echtgenoot worden bemiddeld om conflicten in deze laatste levensfase te vermijden.
De verpleegkundigen willen ook weten of ze de ouders van Samira in het buitenland op de hoogte moeten brengen. Want als ze niet goed voorbereid zijn op een afscheid, wordt het rouwproces moeilijk. Daarnaast willen ze betere opvang en begeleiding voor de kinderen en willen ze de pijnbestrijding bespreken voor het geval dat Samira niet meer wilsbekwaam is en haar man bij onhoudbare pijn toch nog morfine zou weigeren. Daar kunnen mondelinge afspraken over worden gemaakt die ook juridisch geldig zijn. In het uiterste geval kunnen de verpleegkundigen dan tegen de wens van de echtgenoot ingaan. Maar voor een serene laatste levensfase moet een conflict wel te allen tijde worden vermeden.
Gezien de religieuze achtergrond van het gezin en de beslissing van de man wordt er een imam met dezelfde geloofsstrekking bij gehaald. Hij kan de situatie bespreekbaar helpen maken.
Evaluatie
Dankzij de interculturele bemiddelaar kunnen de verpleegkundigen een gesprek voeren met Samira. Ze wenst alleen morfine te nemen als haar echtgenoot er niet bij is, maar ze zal het aangeven als ze dit wil veranderen. De man begint stilaan te aanvaarden dat zijn vrouw terminaal is en hij gaat met de imam en de bemiddelaar akkoord dat de kinderen begeleiding krijgen.
De verpleegkundigen hebben uit dit geval heel veel geleerd. Door een methodiek toe te passen, kunnen dergelijke situaties in de toekomst correct worden aangepakt. Beide partijen hebben daar alleen maar baat bij: de patiënt geniet meer comfort, terwijl de verpleegkundigen niet zo gefrustreerd raken.
Meer thuiszorg: zorgdruk en zorginfecties
Zorgverlening gebeurt steeds vaker thuis dan in een ziekenhuisomgeving. Het gevolg daarvan is dat thuiszorgpatiënten alsmaar complexere verzorging nodig hebben. Volgens een recente pilootstudie werkt dat niet alleen de zorgdruk maar ook het aantal zorginfecties in de hand.
Door de vergrijzing van de bevolking en de besparingen in de gezondheidszorg worden sinds enkele jaren steeds meer mensen thuis verzorgd in plaats van in een ziekenhuis.
Aan ziekenhuizen wordt ook vaker gevraagd om patiënten minder lang in het ziekenhuis te houden en ze sneller aan de thuiszorg toe te vertrouwen. De patiënten verkiezen overigens zelf om autonoom en onafhankelijk in de comfortabele omgeving van hun huis te worden verzorgd.
Maar met het stijgende aantal thuiswonende patiënten stijgt ook het aantal complexe zorgvragen en zijn er soms invasieve technieken nodig.
Infecties in de thuiszorg
We weten niet hoe talrijk de zorginfecties in de thuiszorg zijn: op Vlaams en nationaal niveau zijn er helemaal geen gegevens beschikbaar en op internationaal niveau zijn ze beperkt of gedateerd.
Daarom zorgde het NVKVV voor een nieuw initiatief: de werkgroep ‘Infectiebeheersing in de thuiszorg’. Die voerde een pilootstudie uit over de zorgdruk en levensstandaard van patiënten en de prevalentie (ofwel het voorkomen) van zorginfecties in de thuisomgeving. De drijvende krachten achter de studie waren de artsen en onderzoekers Karel Maelegheer en Katelijne Floré.
Onderzoek
Het onderzoek liep van mei tot juni 2018 bij 200 verpleegkundigen voor 711 patiënten. De vragenlijsten gingen over zorgdruk en de prevalentie van zorginfecties. 82% ervan werd beantwoord door verpleegkundigen in dienstverband, 18% door zelfstandige verpleegkundigen.
Bijna 1 op 5 thuiszorgpatiënten is gedesoriënteerd in tijd en/of ruimte.
Resultaten
Na het onderzoek beschikten de onderzoekers over meer informatie over de levensstandaard van patiënten in de thuiszorg. Zowat alle zorgbehoevenden (99%) beschikten thuis over leidingwater en een binnentoilet. Bij een kwart waren huisdieren welkom in de ruimte waar de patiënt werd verzorgd.
De studie leverde ook interessante cijfers over de zorgdruk. Zo bleek 18% van de patiënten gedesoriënteerd in tijd en/of ruimte. En de helft van alle patiënten leed aan twee of meer aandoeningen of stoornissen (comorbiditeit). Het ging daarbij voornamelijk om diabetes mellitus (16%), veneuze insufficiëntie of hartfalen (15%), reumatische aandoeningen (8%), kanker (7%) en dementie (6%). Bij 15% van de patiënten werd een niet nader gespecificeerde comorbiditeit vastgesteld.
De verpleegkundigen waren het meest bekommerd om hygiënische problemen (69%) en de verzorging van wonden (44%). Urinaire kathetherzorg en intraveneuze katheterzorg kwamen met respectievelijk 5% en 4% betrekkelijk weinig voor.
In de maand vóór het onderzoek had 6% van de patiënten een positieve MDRO-screening. Bij 30 van de patiënten (4%) stelde een arts een urineweginfectie vast. 79% van hen onderging daarvoor een antibiotische behandeling. De rest (23) kreeg een plaatselijke behandeling zoals een blaasspoeling en bij slechts 9 van hen werd een urineweginfectie vastgesteld.
Lokale of systematische symptomen van een huid- of zachte-weefselinfectie kwamen bij 127 patiënten voor. Bij 9% van de thuiszorgbehoevenden stelde een arts een huid- of zachte-weefselinfectie vast.
Er kwamen ook huidinfecties voor: chronische ulcera (bij 16 patiënten), postoperatieve wonden (12) en geïnfecteerde diabetische voeten (9). Een staal voor bacteriële cultuur werd bij 50 patiënten afgenomen.
Conclusie en aanbevelingen
Thuisverpleegkundigen hebben het vaak niet onder de markt door de omstandigheden in de thuiszorg. Dat patiënten nagenoeg allemaal toegang hebben tot leidingwater is positief, maar hygiënisch correcte zorg verloopt moeilijker bij het kwart van de zorgbehoevenden waar een huisdier in de zorgruimte komt.
Niet zelden is de werkomgeving vuil en rommelig, en beschikken de thuisverpleegkundigen niet over de basisvoorzieningen voor een minimale hygiënische zorg. Denk maar aan de mogelijkheid tot het wassen van de handen, een schone ruimte voor de opslag van medisch materiaal en een al even schoon werkblad voor het materiaal. Het risico op zorginfecties is dan ook reëel.
Daarnaast is de persoonlijke hygiëne van de patiënt een mogelijke oorzaak van zorginfecties. 9% van de patiënten weigert verpleegkundige zorg, die vooral hygiënisch van aard is.
Dat een gestandaardiseerde procedure voor infectiepreventie en -controle bij medische hulpmiddelen en intraveneuze therapie thuis nodig is, blijkt uit het feit dat 25% van de patiënten medische hulpmiddelen gebruikt en dat 6% in de thuissituatie intraveneuze therapie volgt.
De zorg van thuisverpleegkundigen en de comorbiditeit van hun patiënten blijkt bijzonder divers. Daarom is het niet evident om standaardrichtlijnen op te stellen. Bovendien zijn dit pas de eerste gegevens over de Vlaamse thuiszorg. Om goede richtlijnen voor infectiepreventie en -controle op te stellen zijn meer gegevens nodig.
Focus GGZ: Nood aan betere samenwerkingen in GGZ
200 miljoen euro, zoveel extra budget wordt er voorzien voor de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De werkgroep verpleegkundigen geestelijke gezondheidszorg en de werkgroep thuisverpleegkundigen (zelfstandigen en in dienstverband) van het NVKVV deden hierover enkele aanbevelingen aan minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Frank Vandenbroucke.
“In het huidige zorglandschap zien we een verschuiving van zorg in instellingen naar zorg in de thuissetting. Voor psychisch kwetsbare personen is dat minder ontwrichtend”, zegt Hanne Vandewiele, verpleegkundig specialist psychiatrie in het UZ Gent. “Een goede omkadering is evenwel essentieel.” Vandaag gaan de budgetten vooral naar zorginstellingen voor geestelijke gezondheid. Mobiele teams zijn er ter ondersteuning van de thuisverpleging en eerstelijnszorg, maar de eerste lijn is vaak ook de wachtruimte voor toegang tot de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg (GGZ). En net daar ontbreken de financiële middelen.
“De rol van thuisverpleegkundigen is nochtans niet min”, benadrukt Bert Rayen, domeincoördinator GGZ bij het Wit-Gele Kruis Limburg. “Vanuit de somatische zorg bouwt hij of zij een vertrouwensband op met de patiënt en zijn omgeving. Dat laat de thuisverpleegkundige toe om de zorg te coördineren op basis van de zorgnoden.” De thuisverpleegkundige kan ook structuur brengen, therapietrouw stimuleren en een zorgplan opstellen samen met de patiënt en andere zorgverleners. Maar hier staat geen financiering tegenover voor de thuisverpleegkundige. Hij of zij krijgt een financiering op basis van de lichamelijke afhankelijkheid van de zorgvrager. Dit is de reden dat heel wat zorgen in de thuissituatie bij de psychisch kwetsbare personen gedaan worden zonder vergoeding. Een referentieverpleegkundige GGZ kan de wijkverpleegkundige ondersteunen en de patiënt mee opvolgen.
“Psychisch kwetsbare patiënten blijven lang in hun thuissituatie wachten op gespecialiseerde hulp en begeleiding.”
Veel onduidelijkheid
De werkgroepen geestelijke gezondheidszorg en thuisverpleegkundigen van het NVKVV staken de koppen bij elkaar en zagen vooral de nood aan een betere samenwerking tussen de geestelijke gezondheidszorg, eerstelijnszorg en thuisverpleging. “Goede GGZ binnen de eigen thuisomgeving kan enkel met goede GGZ partners in de eerste lijn. Toch is die bereikbaarheid en beschikbaarheid van de partners nog steeds een issue”, zegt Bert. “Daarnaast merken we ook de nood aan een duidelijk kader voor een doorverwijzing naar GGZ. Patiënten blijven lang in hun thuissituatie zonder extra begeleiding of met een plaats op de wachtlijst. Vaak passen ze ook niet binnen de inclusiecriteria van mobiele teams en dan duurt het wachten op gespecialiseerde hulp zeer lang.”
Enkele mogelijke oplossingen
De werkgroepen doen enkele concrete voorstellen om GGZ laagdrempeliger en meer toegankelijk te maken. Een eerste suggestie is een samenwerking tussen huisartsen en thuisverpleegkundigen gespecialiseerd in GGZ. “Zorg op locatie is voor veel patiënten een moeilijke stap. Zorg in hun thuissituatie maakt GGZ toegankelijker zodat meer mensen die de zorg nodig hebben ook effectief krijgen”, licht Hanne toe. Dan is er wel nood aan verbindende figuren tussen GGZ-organisaties en eerstelijnszorg. Gespecialiseerde verpleegkundigen in de GGZ met de nodige kwalificaties en ervaring kunnen die rol van adviseren, bruggen bouwen en doorverwijzen op zich nemen.
Daarnaast moet eerstelijnshulp GGZ sterker verankerd worden in de maatschappij. Zoals in Scandinavië waar verpleegposten, welzijnscentra of ontmoetingshuizen worden opgericht voor GGZ. “Hier kunnen verpleegkundige poliklinische consultaties georganiseerd worden die de eerste lijn huisartsen en thuisverpleegkundigen bijstaan”, zegt Hanne nog. “De gespecialiseerde verpleegkundige kan bijvoorbeeld aan screening en testing doen, maar werkt ook preventief en behandelt mee door het klinisch toestandsbeeld en eventuele psychofarmaca op te volgen. Ook periodieke inspuitingen gebeuren met het nodige toezicht achteraf.”
Lees het volledige advies aan minister Vandenbroucke op de website van de werkgroepen van NVKVV.