Ons wapenen om sepsis aan te pakken

Sepsis, het is en blijft een verraderlijke ‘silent killer’. In tegenstelling tot onze buurlanden beschikt België tot op heden niet over exacte data die het aantal patiënten met sepsis in kaart brengen. Nochtans bleek uit een Pano-reportage eind 2023 dat sepsis een enorme impact heeft, niet alleen op de patiënt en zijn naasten, ook op de maatschappij en het gezondheidszorgsysteem. Door de uitzending kwamen de stille voorbereidingen voor een nationaal sepsisplan in een stroomversnelling. In mei 2024 werd het plan voorgesteld. Sepsisoverlever Ilse Malfait en infectiologe Erika Vlieghe lichten de inhoud ervan toe.

Sepsis is een extreme reactie van het lichaam op een infectie. Bij het te laat reageren op deze infectie beginnen de organen tegelijk te falen wat leidt tot een septische shock. Bewustwording en een snelle, accurate reactie bij de eerste symptomen zijn cruciaal. Daarom is er nu een wetenschappelijk advies voor een nationaal sepsisplan in België. Dat kwam er na een veelbesproken Pano-reportage waarin ook sepsisoverlever Ilse Malfait haar verhaal bracht. “Het begon met borstkanker en een chemotherapiebehandeling”, vertelt Ilse. “Daarna volgde een darmoperatie die resulteerde in sepsis. De arts zei dat ik binnen de week thuis zou zijn, maar uiteindelijk verloor ik beide benen en twee derden van alle vingers. Toen ik een boek schreef over wat er met mij gebeurd was, ontdekte ik dat er sinds 2017 een WHO-richtlijn bestaat die stelt dat elk land een nationaal sepsisplan zou moeten hebben. België had dat niet en daar was ik de dupe van. En met mij vele anderen. Daarop contacteerde ik Pano en zo kwam alles in een stroomversnelling.”

Na haar sepsiservaring richtte Ilse samen met drie andere sepsisoverlevers Sepsibel vzw op, een organisatie die Belgische sepsisoverlevers en familieleden van overleden sepsispatiënten verenigt. Ze werkten ook actief mee aan het advies voor het Belgische nationale sepsisplan.

Het beleid wakker geschud

Ilse is een van de vele duizenden patiënten die jaarlijks sepsis krijgen. Velen van hen zijn vroegtijdig gestorven of dragen nog jarenlang ernstige ziektelasten en beperkingen met zich mee. Eerder riepen verschillende artsen en experten op om een plan te maken en achter de schermen werden de eerste krijttekeningen uitgezet. “Sinds 2021 lagen de eerste voorstellen op tafel, in Vlaanderen althans”, vervolgt Erika Vlieghe, algemeen internist, infectioloog en een van de coördinatoren van het nationale sepsisplan. “Er waren al contacten met diverse partijen en enkele ideeën kregen vorm, maar de Pano-reportage heeft alles in beweging gezet. Dat is maar goed ook, want daardoor schoot ook het beleid in actie.”

Geen pasklaar antwoord

Sepsis is een zeer veelzijdige aandoening die een multidisciplinaire aanpak vereist. Het plan bestaat daarom uit verschillende actiedomeinen om een breed gedragen aanpak te garanderen. Erika: “Tijdens de reportage kreeg ik van de reportagemakers wel eens de vraag ‘Waarom doe je het niet gewoon zus of zo?’ Maar zo eenvoudig is het niet. Je kan niet gewoon een interventie naar voren schuiven waarmee alles opgelost raakt. Het is een complex verhaal van allerlei ins en outs die we erbij moeten betrekken. Aan het verzamelen van Belgische data bijvoorbeeld is een volledig hoofdstuk gewijd, want daar begint het. Weten bij wie, wat, waar en hoe sepsis zich manifesteert.”

Ilse vult aan: “Daar merken we nu al een verschuiving. De Pano-reportage heeft echt de aandacht gevestigd op sepsis. Ondanks de vele slachtoffers werd het woord voorheen nooit gebruikt. Als er nu iemand aan sepsis sterft, wordt het ten minste al correct benoemd.”

Iedereen moet mee

Het nationale sepsisplan beslaat ruim 200 pagina’s. De inhoud ervan kwam tot stand via een expertengroep met betrokkenen uit heel wat disciplines: huisartsen, (thuis)verpleegkundigen, apothekers, spoeddiensten, afdelingen voor intensieve zorg, laboratoria, experts op het vlak van infectie, klinisch psychologen en mensen uit chronische zorgsettings zoals revalidatie- en woonzorgcentra en patiëntenorganisatie Sepsibel. Erika: “Al deze sectoren spelen een rol in het traject om sepsis een halt toe te roepen. Door met de verschillende disciplines rond de tafel te zitten, kwamen we tot een matrix van interventies met een belangrijke impact op de ziektelast en het voorkomen van sepsis. Van urgentiespecialisten tot mensen die met herstel bezig zijn: iedereen moet mee in het verhaal.”

Het plan omvat zeven domeinen om een breed gedragen aanpak en een duurzaam resultaat te bereiken:

1.      Awareness

Het begint met awareness: het brede publiek via verschillende campagnes bewustmaken van sepsis. Hoe herken je het? Wat moet je doen? Wat zijn de gevolgen?

2.      Preventie

Vervolgens focust het plan op preventie, zowel in de thuissituatie, in het ziekenhuis als in de chronische zorg.

3.      Early warning system

Als derde domein wordt het belang van een early warning system benadrukt. Hier moet volgens Erika Vlieghe snel regelgeving rond komen zodat ziekenhuizen er echt mee leren werken. Het mag niet simpelweg het afvinken van hokjes zijn maar moet fungeren als een kwaliteitsinstrument.

4.      Early adequate treatment

In het vierde domein geeft het plan richtlijnen mee om vroegtijdig de adequate behandeling te starten. Hiervoor kijkt men onder andere naar de implementatie van Rapid Response Teams, die proactieve, reactieve en ondersteunende zorg bieden aan algemene afdelingen.

5.      Post-sepsis

Behalve de behandeling op het moment zelf is er in het plan ook aandacht voor de post-sepsisperiode. Hoe ziet het hersteltraject van de patiënt eruit? Welke noden zijn er?

6.      Ethiek

Het plan gaat ook dieper in op de ethische aspecten.

7.      Onderzoek en registratie

Ten slotte wijdt het plan een hoofdstuk aan registratie en onderzoek om op korte termijn tot meer en betere cijfers over sepsis te komen.

Aan de slag met het plan

Het nationale sepsisplan werd op 30 mei 2024 voorgesteld aan de minister van Volksgezondheid. Nu gaat een riskmanagementgroep verder met het plan aan de slag om het concreet uit te rollen. Erika: “We bekijken hoofdstuk per hoofdstuk wat nodig is. Waarvoor is wetgevend werk vereist? Wat kunnen we aanhaken bij bestaande activiteiten of initiatieven? Waar is extra budget nodig en hoeveel? Wie neemt wat op? Hoe organiseren we ons? Intussen komen de eerste feedback en correcties binnen. Dat is heel goed, want het zijn zaken die we misschien toch nog over het hoofd zagen. Aan de hand daarvan werken we een definitief advies uit dat verspreid zal worden in het werkveld. Het plan is zeker nog niet klaar. Er moet de komende weken en maanden nog vanalles gebeuren en sommige dingen zullen moeten wachten tot er een nieuwe minister is. Maar we gaan de goede richting uit.”

Proactieve houding nodig

Hoewel nog volop verder gewerkt wordt aan het nationale sepsisplan, zijn er alvast duidelijke prioriteiten. “Het werkveld moet zeker niet wachten tot het plan definitief is”, stelt Erika. “Voor een proactieve houding tegenover sepsis is het nooit te laat. In de verpleegkunde-opleidingen zou men de lesmodules over de aandoening al kunnen aanscherpen. Deze materie is voor elke student relevant, niet alleen op intensieve zorg. Iedereen moet sepsis kunnen herkennen, zeker ook zorgkundigen en thuisverpleegkundigen die bij de mensen thuis komen en veel kans hebben om de eerste symptomen te capteren. Daarnaast denk ik aan het belang van advanced care-planning. Ga het gesprek met je patiënt aan. Dit gaat veel breder dan sepsis, maar het is een goede aanleiding om het hierover te hebben.”

“Als patiëntenorganisatie krijgen we veel dankbare berichten van overlevers dat sepsis eindelijk aan bod komt”, vult Ilse aan. “Tot nu toe ging het nog niet echt over de gevolgen van sepsis. Daarom werken we ook aan een informatiebrochure over het leven na sepsis. Het heeft een enorme impact, zowel zichtbaar als minder zichtbaar, fysiek, cognitief en psychisch. Door hier bewustzijn rond te creëren willen we meer begrip en een beter kader om de patiënten en hun naasten hierin op te volgen.”

Ook preventief kan er alvast een tandje bijgestoken worden. Bijvoorbeeld om katheterinfecties en eclampsie, twee belangrijke oorzaken van sepsis, te vermijden, en op het vlak van vaccinatie. Meningokokken, covid, influenza: elke vaccinatie is goed om infecties met mogelijke complicaties te voorkomen. Erika besluit: “Bewustwording over sepsis bij het brede publiek is ons doel, daarmee zullen we levens redden.”

Wat zijn de belangrijkste indicatoren van sepsis?

  • hoge koorts
  • buitensporig veel pijn
  • duizeligheid, sufheid, verwardheid
  • ademhalingsmoeilijkheden
  • snelle hartslag
  • lage bloeddruk
  • patiënt gaat snel achteruit

Er zijn enkele risicogroepen die je in je achterhoofd moet houden:

  • heel jonge (<1) of oudere personen (>60)
  • personen met een verzwakte immuniteit, zoals na kanker, bij diabetes, mensen die steroïden nemen, chronisch zieken
  • patiënten die in de afgelopen zes weken een operatie of invasieve ingreep ondergingen
  • patiënten in de geestelijke gezondheidszorg
  • mensen in sociaal-economisch uitdagende omstandigheden omdat zij vaak langer wachten om zorg te vragen

Wat is Sepsibel vzw

Sepsibel is een patiëntenorganisatie die de belangen van sepsisoverlevers of familieleden van overleden sepsispatiënten behartigt. De organisatie brengt patiënten en lotgenoten samen en streeft door verschillende initiatieven naar meer bewustwording en kennis over de aandoening.

De vereniging was betrokken bij de totstandkoming van het nationale sepsisplan en drukt ook Europees zijn stempel op het beleid. Daarnaast staat Sepsibel in contact met andere organisaties voor risicogroepen zoals Kom Op Tegen Kanker en de Diabetes Liga. Zo dragen zij mee de alertheid over sepsis uit in hun beleid en activiteiten.

Voor meer informatie over Sepsibel kan je terecht op sepsibel.be of neem contact op via info@sepsibel.be.


Hoe ziet de arbeidsmarkt van de toekomst eruit?

Jeroen Franssen is senior labor market expert bij technologiekoepel Agoria. Zijn interesse en aandacht voor de zorgsector groeide organisch. Dat leidde niet alleen tot een visie over hoe de arbeidsmarkt van de toekomst er zal uitzien, maar ook welke plaats de zorg daarin zal innemen.

Arbeidskrapte, hoge werkdruk, besparingen, rode cijfers, … Gaat het eigenlijk wel goed met de economie in ons land? “Onze economie is de afgelopen jaren behoorlijk blijven draaien”, zegt Jeroen Franssen van Agoria. “Dat is opmerkelijk in een periode met verschillende crisissen. Willen we dat onze economie blijft groeien, dan hebben we twee opties: extra mensen tewerkstellen of mensen efficiënter en productiever laten werken. Die logica moeten we combineren met onze bevolking die veroudert. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de zorgnoden. Ook het aantal mensen op beroepsactieve leeftijd tussen 20 en 64 jaar wordt uiteraard beïnvloed door de demografie.”

Voor de arbeidsmarkt ziet Jeroen Franssen twee mogelijkheden. De eerste is de activering van een deel van de 1,6 miljoen niet-actieven in ons land. Waarom zijn zij niet aan het werk? Waarom zoeken ze geen werk? Hoe kunnen we hen versterken? Hoe kunnen we hen de nodige competenties aanreiken? En bovendien: hoe houden we werkende mensen actief en beperken we de uitstroom en uitval? “Een deel van die niet-actieven is student. Een ander deel heeft voldoende leefcomfort waardoor ze niet hoeven te werken. Het grootste deel heeft onvoldoende comfort om aan werken te denken, zoals anderstaligen, mensen in armoede, personen met een beperking of ziekte, mantelzorgers, … Het traject naar werk start voor die mensen door hen op de eerste plaats intensief te begeleiden in hun specifieke problematiek. Vervolgens moeten we inspanningen doen om hun competenties te versterken en meteen daarna moeten we hen projectmatig activeren via stages. Zo overwin je stelselmatig hindernissen en kunnen ze uiteindelijk evolueren naar meer traditionele vormen van tewerkstelling. Momenteel gaat 2,8 procent van ons bruto binnenlands product naar arbeidsmarktgerelateerde investeringen. Daarvan is 1,9 procent bestemd voor personen die niet werken. Denk aan werkloosheidsuitkeringen of landingsbaantrajecten, … Slechts 0,9 procent gaat naar activerende maatregelen. We besteden dus dubbel zoveel aan passiviteit als aan activatie.”

Geld of tijd?

Met alleen extra mensen zal je er volgens Jeroen Franssen niet komen: “Dus treedt economische logica in werking: de productiviteit van mensen verhogen. Dat is meteen de tweede mogelijkheid om de arbeidsmarkt te ondersteunen. Het is een oefening die elke sector voor zich moet maken”, zegt hij. “Vroeger stond dat gelijk aan harder werken. Dat gaat nu niet meer. De rek is uit het elastiek. Je kan mensen wel meer comfort geven waardoor ze efficiënter kunnen werken, onder meer met technologie. Al zijn er nog andere pistes, zoals plaats- en tijdonafhankelijk werken of autonomer werken.”

In de zorgsector komen de ADV- of zogenoemde rimpeldagen in beeld. “De algemene situatie van de Belgische arbeidsmarkt zien we nog sterker weerspiegeld in de gezondheidszorg. Verpleegkundigen willen ADV-dagen om te rusten van een fysiek en mentaal zwaar beroep of om pakweg wat bij te klussen. Als we het effect van de indexering van de lonen bestuderen, zien we net dat veel mensen willen overstappen op een viervijfdestatuut. Na de loonsverhoging verdienen ze omzeggens evenveel om deeltijds te werken, als wanneer ze voltijds aan de slag waren. Ze ruilen cash en tijd dus met elkaar. Tijd en flexibiliteit zijn belangrijk geworden.”

Technologie als ondersteuning

We kunnen er niet onderuit dat er meer werk naar de zorgsector komt. Enerzijds door de vergrijzing, anderzijds door een verhoogde zorgconsumptie. “Waar we vroeger meer zelf aan zorgproductie deden door zelf voor de kinderen of ouderen te zorgen, consumeren we nu veel meer zorg. Die consumptie moet bescheidener”, zegt de arbeidsmarktanalist. Daartegenover staat de patient-nurseratio in ons land, die met 9,4 patiënten per verpleegkundige op acute diensten hoger ligt dan in het OESO-gemiddelde van 8 patiënten per verpleegkundige. Dit toont dat de nood aan zorg toeneemt. “De ziekenhuizen worden gefinancierd per verpleegkundige. Aanlokkelijk dus om hen ook niet-verpleegkundige taken te laten uitvoeren. Daarom ligt die patient-nurse ratio in België volgens mij hoger. We moeten hen absoluut de taken laten uitvoeren waarvoor ze opgeleid zijn. Zorg is de meest menselijke sector van allemaal, dus we blijven op de eerste plaats hulp van extra mensen zoeken. Technologie komt niet op de eerste plaats, maar kan uiteraard wel ondersteunen door repetitieve of gevaarlijke taken uit handen te nemen. Zo creëer je voor verpleegkundigen tijd om opnieuw met het menselijke aspect van zorg bezig te zijn. Dat is fundamenteel. Als patiënt herinner je je niet het werk van een CT-scanner, wel de zorgverlener die je hielp. Tijd met de patiënt zou, samen met het genezen van mensen, de belangrijkste KPI moeten zijn van elk ziekenhuis.”

Puzzel vs. mozaïek

Onze ziekenhuizen hebben veel bedden. Is onze bevolking dan zo ziek of lopen we achter ten opzichte van andere landen? “We betalen per prestatie daar waar andere Europese landen meer investeren in preventie. We financieren per bed, maar zouden beter de lege bedden sponsoren”, zegt Jeroen Franssen. “De zorg is een machine die draait en je moet mee. Het is een complexe machine. Vernieuwing is complex en wordt soms door structuren tegengehouden.”

Dat merken we onder meer ook aan de verschillende statuten die we momenteel in de zorg actief zien. Verpleegkundigen zijn niet langer enkel bedienden. Er zijn ook zelfstandigen, interimverpleegkundigen, projectverpleegkundigen, gepensioneerden die actief blijven, vrijwilligers en misschien binnenkort ook flexi-jobbers. Het lijkt een complexe puzzel om te managen. “Vanuit organisatorisch standpunt is een team met allemaal dezelfde statuten de makkelijkste puzzel om te leggen. Iedereen heeft hetzelfde contract en teams bestaan uit profielen die op elkaar gelijken. Maar niemand wordt daar echt gelukkig van. Door de arbeidsschaarste zijn we werk gaan organiseren in projecten met flexibele rollen. We verbinden mensen en opdrachten op een complementaire en daardoor efficiëntere manier. Maar mensen hebben het stuur ook in handen om individueel te onderhandelen over hun waarderingspakket. Dat zien we in alle sectoren terug, niet alleen in de zorg. Een divers team is zoals een complexe mozaïek. Die is misschien wat moeilijker te leggen door de onderlinge verschillen, maar je vindt in die teams vooral complementariteit. Multidisciplinair samenwerken garandeert productiviteit op lange termijn en werkgeluk. Je hoeft zelf niet alles te kunnen of te doen, je hebt een team om je heen. Al vergt dat wel een ander type management.”

Dat vraagt de nodige flexibiliteit, van de werkgever en van de werknemer. Iedereen zal mee moeten stappen in het verhaal om met die jobveranderingen om te gaan. “Je daar tegen verzetten heeft geen nut. Als slechts tien procent toekomstgericht wil werken in zijn dagelijkse setting, dan zal de rest volgen. Maar koppel daar wel job redesign aan: maak het mogelijk om je werknemers op scharniermomenten in hun leven andere rollen te laten aannemen.”

Technologie to the rescue dan? “Ons land ontwikkelt en beschikt over eersteklastechnologie. Toch hinken we wat de implementatie betreft achterop. Dat is een tweespalt. Maak dus gebruik van de technologie en experimenteer met wat mogelijk is. Evalueer of het je meer comfort en efficiëntie brengt in je job of niet. Kijk daarbij uiteraard ook naar het comfort van de patiënt. Binnen je personeelsbestand heb je verschillende profielen. Je hebt de techneuten, maar ook mensen die door technologie meer inzetten op warmte en menselijk contact. En je hebt personen die daar tussenin zitten. Voor elk profiel is er een plaats, zolang je werkcomfort vooropstelt.”


Sociale media in de zorg? BeReal

Sociale media blijven innoveren en je vindt ze overal. Volgens Mariek Vanden Abeele, professor digitale cultuur aan de UGent/imec, brengen ze heel wat voordelen met zich mee. “We kunnen makkelijker onze verschillende rollen – vriendin, werknemer, partner, moeder – vervullen. Maar met die grotere vrijheid ervaren we ook controleverlies omdat we altijd en overal bereikbaar zijn. Bovendien leiden die apps ons vaak af.” Wat betekent het gebruik van sociale media tijdens de werkuren?

Tekst: An Ravelingien

Onze smartphones staan vol apps die continu onze aandacht opeisen. Zeker bij gratis platformen zoals Snapchat, Facebook en Instagram is dit het geval. Eigenlijk betalen we daarvoor met onze aandacht en vooral met onze data. “Deze platformen zijn ontwikkeld volgens unieke businessmodellen die ons verleiden tot gebruik”, zegt Mariek Vanden Abeele, professor digitale cultuur aan de UGent/imec. “Dit ‘addictive design’, letterlijk het verslavende ontwerp, brengt risico’s met zich mee. Denk aan de gevaren van smartphonegebruik in het verkeer. Bovendien leidt het constante ‘aan staan’ tot meer stress. Om ons digitale welzijn te waarborgen, moeten we de voor- en nadelen van deze technologie in evenwicht houden.”

Tips voor verpleegkundigen

  1. Maak een onderscheid tussen privé en professioneel: als je werkgever nog geen beleid heeft over het gebruik van sociale media, neem dan zelf het initiatief om je recht op ontkoppeling te waarborgen. Stel jezelf de volgende vragen: wil je je privételefoon op het werk gebruiken? Wil je ook buiten de werktijd beschikbaar zijn voor collega’s?
  2. Weersta de notificaties: heb je toch je privételefoon bij je? Zet je meldingen dan uit.
  3. Toestemming is altijd vereist voor geluids- en beeldopnames: het is simpel, niemand, inclusief jijzelf, mag foto’s, video’s of geluidsopnames delen zonder toestemming van de betrokkenen. Dat geldt dus ook voor patiënten en bezoekers.

Het gevaar van smartphones op het werk

Mariek: “Als verpleegkundige ben je bezig met een precair gegeven: de gezondheid van mensen. Als we privésmartphones op de werkvloer toestaan, moeten we ons afvragen of we willen dat deze bron van afleiding aanwezig is. Bovendien heb je vaak confidentiële informatie die je niet per ongeluk wil delen als digitale content.” Een hype op dit moment is BeReal: tweemaal per dag krijgt de gebruiker twee minuten om een dubbele foto te maken: een selfie met een beeld van de omgeving. Het doel is om volgers te laten zien waar je op dat moment mee bezig bent. “Wanneer een verpleegkundige BeReal tijdens het werk gebruikt, brengt dit met zich dat anderen, zoals patiënten of collega’s, identificeerbaar zijn op de foto zonder dat zij hiervoor toestemming gaven. Soms komt ook andere gevoelige informatie, zoals een patiëntendossier, onbedoeld in beeld. Dat kan leiden tot ongewilde schendingen van de privacy en vertrouwelijkheid op de werkvloer.”

Recht op ontkoppelen

Het recht op ontkoppelen is verankerd in de arbeidswetgeving. Maar het blijft een vaag gegeven. “Wat doe je met een WhatsApp-groep tussen collega’s waarin tijdens de vrije tijd berichten worden uitgewisseld over bijvoorbeeld de geboorte van een kleinkind? Hoewel dit niet werkgerelateerd is, voel je misschien toch de druk om te reageren. Het zou ongepast zijn om die persoon niet te feliciteren. Tegelijk word je ongevraagd opnieuw ‘getransporteerd’ in je werkomgeving”, aldus Mariek. “Vroeger waren de grenzen tussen werk en privé duidelijk afgebakend. Nu we altijd online zijn, vervagen die.”

Zijn individuen zelf verantwoordelijk voor het bewaken van die grens of moeten we een context creëren die hierbij helpt? “Mijn advies is om binnen je organisatie goede afspraken te maken over wat wel en niet acceptabel is, bij voorkeur met input van de werknemers zelf. Daarnaast helpt het om alleen professionele communicatiekanalen zoals Teams te gebruiken voor werkgerelateerde communicatie. Door dit uit elkaar te halen, versterken we de scheiding tussen werk en privé.”


VISUALS-NV-DOORDACHT

In deze rubriek gaan we zoek naar prangende ethische uitdagingen die zich voordoen in de praktijk. Tegelijkertijd ontdekken we welke methodes ons kunnen helpen om deze uitdagingen bespreekbaar en hanteerbaar te maken. We gaan hiervoor te rade bij collega’s in de zorg die dagelijks met ethische vraagstukken worden geconfronteerd.

Henk Maes, diensthoofd patiëntenbegeleiding in het Gentse AZ Sint-Lucas & Volkskliniek, legt zich sinds zes jaar ook toe op ethiekondersteuning. “Ethiek heeft me altijd geboeid”, vertelt hij. “Tegelijk weet ik dat de term bij velen weerstand oproept. Het komt over als wollig, abstract, of niet relevant voor het dagelijkse werk. Nochtans is zorg per definitie ethisch geladen. Ik hoop een brug te slaan tussen de praktische uitvoering van ons werk en de ethische reflectie die het vereist.”

 

DE UITDAGING

Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest? 

“We zijn er ons niet altijd van bewust dat zorg doordenkt is van ethiek”, meent Henk. “Elk tijdperk heeft zijn eigen denkkader om kwaliteit van zorg te evalueren. Momenteel ligt de nadruk op veiligheid. Op zich is daar niks mis mee, veiligheid is belangrijk. Alleen omvat zorg veel meer. Niemand vindt de zorg geweldig omdat ze de naam en geboortedatum systematisch controleerden.”

 

“We zijn ervan overtuigd dat dé patiënt niet bestaat en dat goede zorg afgestemd is op het individu. Tegelijk organiseren we ons wel volgens een standaard. En hoe groter de organisatie en focus op veiligheid, hoe meer processen we creëren om die standaard te bewaken.” Als voorbeeld denkt Henk aan de bezoekregeling in ziekenhuizen. Die zou de veiligheid en rust van patiënten moeten waarborgen, maar doordat we alle bezoekers onder één noemer plaatsen en gelijk behandelen, lopen we het risico om specifieke contexten uit het oog te verliezen. “Recent werd een bezoeker in een tweepersoonskamer vriendelijk verzocht het ziekenhuis te verlaten,” vertelt hij. “Het bezoekuur was namelijk al twintig minuten voorbij. De bezoeker, een mantelzorger die al vijftien jaar de patiënt ondersteunt, wilde graag langer blijven om de televisie op het juiste kanaal te zetten. Hoewel de verpleegkundige netjes de regels volgde, voelde dit voor een aantal collega’s wrang aan. Een grote uitdaging lijkt mij hoe je zorgverleners en organisaties kunt aanmoedigen om kritisch te kijken bepaalde regels of processen in specifieke situaties.”

 

DE TOOL: DE GEVOELENSKAART

Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?

Volgens Henk zie je in organisaties dat ethiek vooral in een klinische context – als ‘medische ethiek’ – aan bod komt, en dat er minder aandacht is voor organisatie-ethiek. “Nochtans zijn de keuzes die we binnen een organisatie maken, en de mate waarin we die ter discussie kunnen stellen, bepalend voor de kwaliteit van de zorg. Er bestaan veel tools die ons helpen om dat op een methodische manier te doen. Persoonlijk geef ik de voorkeur aan het overlegmodel van Axel Liégeois: ‘Waarden in dialoog’. Ook het zorg-ethisch stappenmodel van Joan Tronto is een dankbare tool. Maar om het nog toegankelijker te maken, kunnen we beginnen met het verkennen van de morele intuïties en de bijbehorende gevoelens die mensen meenemen in hun dagelijkse zorgverlening. Ik gebruik daarvoor een gevoelenskaart.”

 

Hoe ga je daarbij te werk?

De gevoelenskaart is een eenvoudig rooster waarop verschillende gevoelens genoteerd zijn. Het nodigt de groep uit om stil te staan bij wat ze bij een bepaalde situatie voelen, als startpunt om te reflecteren over de gedachten, motivaties en waarden die achter dat gevoel schuilen. “Vooral wanneer een groep te maken heeft met tegenstrijdige gevoelens, kan deze oefening veel inzicht bieden en het perspectief op de situatie verbreden,” legt Henk uit.

 

“Denk bijvoorbeeld aan de mantelzorger die we naar huis stuurden. Wat speelde er in het team? De verpleegkundige die de regels volgde was bezorgd om de rust van de medepatiënt; de anderen hadden oog voor de behoefte aan nabijheid en participatie van de mantelzorger. Door deze contrastervaringen bloot te leggen, ontstond een boeiende discussie over hoe je intenties kunt samenbrengen. Zijn er mogelijkheden om persoonsgerichter te werken en tegelijkertijd de nodige rust en veiligheid te bewaken? Zo niet, waar liggen onze prioriteiten als we nadenken over goede zorg? Wanneer je die visie kunt verwoorden en verantwoorden, heb je een belangrijk argument om van bepaalde regels af te wijken. In ons geval was het een drijfveer om te evolueren naar een mantelzorgvriendelijk ziekenhuis.”

 

WIE VOLGT?

Aan wie wil je de vraag naar ethische uitdagingen en bruikbare tools doorgeven?

“Pauline Boeckxstaens is huisarts in een wijkgezondheidscentrum in Ledeberg en doet fantastisch onderzoek rond ‘doelgerichte zorg’. Ik zou graag horen hoe ze dat concept inzet in de praktijk.”


Ontwikkeling van een competentieraamwerk voor verpleegkundig specialisten: een co-design proces

Van Hecke A. et al. – Journal of Advanced Nursing

Doelstelling

Het doel van de studie was om een uitgebreid competentiekader te ontwikkelen voor verpleegkundig specialisten in België.

Methoden:

Deze studie bestond uit twee opeenvolgende fasen (november 2020- december 2021): (1) het ontwikkelen van een competentieraamwerk voor verpleegkundig specialisten in België door het onderzoeksteam, gebaseerd op literatuur en (2) groepsdiscussies of interviews met en schriftelijke feedback van belangrijke stakeholders. Er werden elf groepsdiscussies en zeven individuele interviews gehouden met verschillende groepen belanghebbenden met in totaal 117 deelnemers.

Resultaten:

Er werd een uitgebreid competentieraamwerk met 31 sleutelcompetenties en 120 faciliterende competenties ontwikkeld op basis van het Canadian Medical Education Directions for Specialists Competency Framework. Deze competenties werden gegroepeerd in zeven rollen: klinisch expert en therapeut, organisator van kwaliteitszorg en leider in innovatie, professioneel en klinisch leider, samenwerker, onderzoeker, communicator en gezondheidsbevorderaar.

Conclusie:

Het ontwikkelde competentieraamwerk heeft overeenkomsten met andere internationale raamwerken. Dit raamwerk benadrukt de autonome rol van de verpleegkundig specialisten en biedt houvast in een duidelijke taakverdeling en -verschuiving naar andere professionals. Het kan een solide basis vormen voor het leveren van hoogwaardige, patiëntgerichte zorg door verpleegkundig specialisten in de komende jaren.

Implicaties voor het beroep:

Dit competentieraamwerk kan richting geven aan de verdere ontwikkeling van het onderwijs voor verpleegkundig specialisten in België en vormt een startpunt voor toekomstige evaluatie van de haalbaarheid en bruikbaarheid in onderwijs en klinische praktijk. Verpleegkundig specialisten en managers in de gezondheidszorg kunnen het kader ook gebruiken als instrument voor persoonlijke en professionele ontwikkeling, prestatiebeoordeling en verdere afstemming van deze functieprofielen in de klinische praktijk. Tot slot kan dit kader beleidsmakers informeren en begeleiden in de richting van wettelijke erkenning van verpleegkundig specialisten in België en inspireren tot de ontwikkeling van geavanceerde verpleegkundige profielen in landen waar deze profielen nog in de kinderschoenen staan.

Bron: Van Hecke, A., Decoene, E., Embo, M., Beeckman, D., Bergs, J., Courtens, A., Dancot, J., Dobbels, F., Goossens, G. A., Jacobs, N., Van Achterberg, T., Van Bogaert, P., Van Durme, T., Verhaeghe, S., Vlaeyen, E., & Goossens, E. (2024). Development of a competency framework for advanced practice nurses: A co-design process. Journal of Advanced Nursing, 00, 1–13. https://doi. org/10.1111/jan.16174


Casus: zo ga je als thuisverpleegkundige om met de recente wetswijzigingen

Recent veranderde er heel wat in de wetgeving voor verpleegkundigen met het koninklijke besluit (KB) over de bekwame helper. Hoe passen we deze veranderingen toe in de thuiszorg? Aan de hand van een concrete casus zoomen we hierop in.

Arnaud is basisverpleegkundige en gaat iedere dag tweemaal langs bij Antoon voor een subcutane inspuiting. Eenmaal per dag bij Antoon thuis en één keer bij Antoon op school. Antoon vraagt Arnaud of zijn leerkracht Jan, die instemt, deze inspuiting niet mag geven op school en of zijn zus Mieke deze thuis mag geven. Zo wordt Antoon op school minder geconfronteerd met zijn ziekte en ervaart hij thuis meer vrijheid. Voor Arnaud als verpleegkundige doet deze vorm van delegatie een beroep op zijn competenties om mensen verpleegkundige handelingen aan te leren, zorg te coördineren en op die manier de autonomie van zijn patiënt te versterken.

Volgens de oude wetgeving

Jan, die in het kader van zijn beroep als leerkracht handelt, pleegt een strafbaar feit. Arnaud, die Jan leert inspuiten, is aansprakelijk. Mieke valt onder de regelgeving van de mantelzorger waardoor zich hier geen probleem stelt.

Sinds de nieuwe wetgeving

Het nieuwe KB bekwame helper maakt het mogelijk dat Arnaud bepaalde verpleegkundige handelingen delegeert mits de nodige opleiding, toezicht en evaluatie. Arnaud gaat aan de slag met zowel het opleiden van Jan als van Mieke. Alles wordt zorgvuldig genoteerd in het patiëntendossier, alsook de toestemming van Antoon. De VVAZ van het thuiszorgteam volgt zo mee op.

Arnaud komt hierna nog één keer langs per maand zowel op school als thuis en is steeds bereikbaar bij vragen of problemen. Arnaud volgt op deze manier de gezondheid van Antoon nauw op.

Op dit moment is er nog geen nomenclatuur voorzien voor de handelingen die Arnaud als thuisverpleegkundige stelt. Hier wordt koortsachtig aan gewerkt binnen de muren van het RIZIV.

Bekwame helper

  • Buiten een zorginstelling, in het dagelijkse leven in tijdelijke en/of uitzonderlijke omstandigheden voor één welbepaalde patiënt.
  • Met toestemming van de zorgvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
  • Met opleiding en instructie door arts of verpleegkundige: welke verstrekking, de duur, welke patiënt, uitschrijver, waarschuwingscriteria en regeling voor overleg en (her)evaluatie.
  • Regelmatige herevaluatie van de situatie en de gezondheidstoestand van de patiënt.
  • Voor bepaalde handelingen:
    • parameters opnemen
    • hygiënische zorgen
    • functionele houding met technische hulpmiddelen
    • voedsel- en vochttoediening
    • meting glycemie
    • aspireren
    • subcutane medicatietoediening
    • O2-toediening
    • decubituspreventiemaatregelen
    • condoomkatheter
    • urinezak
    • TED-kousen
    • maatregelen om lichamelijke letsels te voorkomen (valpreventie)
    • urinaire autosondage
    • enterale vocht- en voedseltoediening
    • gecontroleerde en geassisteerde niet-invasieve beademing


Zit tinnitus vooral tussen je twee oren of toch niet?

Wie zelf last heeft van oorsuizen, is vast niet verbaasd over hoe vaak mensen met tinnitus te horen krijgen dat ze moeten doen alsof het er niet is. Een stelling die tot veel frustraties leidt wanneer de fluittoon je belemmert in je dagelijkse leven. Enige nuance is dus op zijn plaats. “Begrijpen wat het is en wat het met je doet, is de start van elke tinnitustherapie”, zegt Annick Gilles, hoofd van de tinnituskliniek in het UZ Antwerpen.

Laten we een eerste misverstand uit de wereld helpen: tinnitus komt heus niet alleen bij jongeren voor die na een te luid concert geteisterd worden door een blijvende fluittoon. “De meeste mensen met tinnitus zijn vijftig jaar of ouder”, vertelt Annick Gilles, hoofd van de tinnituskliniek in het UZ Antwerpen. “Vanaf de leeftijd van veertig jaar treedt natuurlijke slijtage aan het gehoor op. Dat uit zich bijvoorbeeld in anderen minder goed verstaan in rumoerige omgevingen, zoals een restaurant. Onze hersenen krijgen minder signalen binnen, hoewel ze dit verwachten en hierop geprogrammeerd zijn. Het resultaat? Ze produceren zelf een fluittoon, ruis of ander geluid om dat verlies te compenseren.” Naast natuurlijke gehoorachteruitgang is onnatuurlijke gehoorschade door lawaaiblootstelling de tweede voornaamste oorzaak van tinnitus. “Zet dus het volume van je smartphone op een matig niveau en bescherm je oren tijdens een concert, fuif, … Voldoende sensibilisering over de impact van geluid blijft noodzakelijk.“

1 op de 5 volwassenen heeft oorsuizen

Vandaag heeft één op de vijf volwassenen tinnitus. “We worden ouder en dat vertaalt zich in een toenemend aantal gevallen van oorsuizen”, gaat Annick verder. “Al moeten we dit nuanceren: van die twintig procent ervaart niet iedereen de symptomen als even belemmerend. Bij ongeveer de helft van die personen beïnvloedt tinnitus de kwaliteit van hun dagelijkse leven. Zij hebben last van concentratiemoeilijkheden, slecht slapen, aandachtstoornissen, angst of neerslachtigheid. Deze patiënten kloppen bij ons aan.”

Knowhow en counseling

Een pasklare oplossing voor elke patiënt is er niet, al is de basis voor iedereen dezelfde. “Als patiënt moet je eerst goed begrijpen wat tinnitus is en leren wat het met je doet. De hersenen maken een fluittoon aan omdat het signaal dat ze verwachten, er niet komt. Dit onderstreept het belang van een correcte ondersteuning van het gehoor. Minder geluidsprikkels verhogen dus de kans op oorsuizen. Een gehoortoestel kan hierop een antwoord bieden voor sommige patiënten. Daarnaast weten we dat tinnitus niet alleen gekoppeld is aan het geluidsgebied in de hersenen, maar ook aan dat van aandacht en emoties. Ben je als patiënt heel erg bezig met de fluittoon, dan creëert dat een negatief leereffect. Je hersenen denken dat het belangrijk is en blijven het signaal aanmaken. De stelling ‘doe maar alsof het er niet is’ bevat dus een bron van waarheid. Voor sommige patiënten is dat advies dan ook voldoende.”

Voor elke patiënt is knowhow en een vorm van psycho-educatieve counseling aangewezen. Wie last heeft van symptomen als angst of paniek, heeft baat bij verdere ondersteuning. “Vaak zetten we bij hen in op cognitieve gedragstherapie waarbij we doemdenken en paniekgevoelens omzetten naar constructieve gedachten. We leren hun technieken aan om ermee om te gaan. Tinnitus is vaak een barometer van hoe het met je mentale toestand gesteld is. Zo ervaren veel patiënten meer last als ze moe zijn, stress of een mindere weerstand hebben. Heb je als verpleegkundige een patiënt die klaagt over tinnitus, dan raad ik aan uit te leggen wat het precies is en hoe het werkt. Daarna verwijs je de persoon het best door naar een NKO-arts. Die sluit uit of er pathologische oorzaken zijn, zoals een tumor, nek- of kaakklachten. Vanuit ons expertisecentrum kijken we steeds naar het grotere plaatje. We maken de som van de gehoor- en emotionele status, want tinnitus is altijd een en-enverhaal.”

Wie is Annick Gilles?

Annick Gilles is hoofd van de TINTRA (Tinnitus Treatment & Research centre Antwerp) tinnituskliniek en van de Audiologische dienst van het UZ Antwerpen. Daarnaast coördineert ze wetenschappelijk onderzoek en heeft ze een aanstelling als professor aan de Faculteit Geneeskunde van de Universiteit Antwerpen en als lector aan de Hogeschool Gent. In juni 2022 bracht ze het boek ‘(h)OREN(dol)?! Alle antwoorden op je vragen over tinnitus’ uit. Hierin biedt ze correcte en begrijpelijke antwoorden op de vele vragen waarmee tinnituspatiënten worstelen. Ook voor zorgverleners is het een handig instrument om hun patiënten beter te ondersteunen.


Tarieven afficheren verplicht voor zelfstandige thuisverpleegkundigen

Wanneer een patiënt zorg krijgt, is het uiteraard belangrijk dat hij in de eerste plaats weet wat hij moet betalen en daarmee een geïnformeerde beslissing kan nemen over de behandeling. Daarom is het ook als zelfstandige thuisverpleegkundige in sommige gevallen verplicht om je tarieven te afficheren of vooraf kenbaar te maken aan je patiënten. Hoe dit precies in zijn werk gaat, lichten we hieronder toe.

Met de wet van 27 oktober 2021 werd voorzien in een verplichting voor zorgverleners om de tarieven van hun meest gangbare vergoedbare verstrekkingen te afficheren. Ook zelfstandige thuisverpleegkundigen die zorgen verlenen in een praktijkruimte vallen onder deze wet. Het RIZIV ontwikkelde, in samenwerking met de sector, affiches om patiënten gemakkelijk te informeren over de prijs van de meest gebruikelijke verstrekkingen.

Welke thuisverpleegkundigen moeten afficheren?

Voor zelfstandige thuisverpleegkundigen is het afficheren van hun tarieven enkel verplicht als ze zorgen verstrekken in een praktijkruimte. De affiche die door het RIZIV ter beschikking wordt gesteld en die sinds 1 maart 2024 in het Belgisch Staatsblad werd gepubliceerd, bevat namelijk enkel de tarieven voor in de praktijkruimte.

Waar moet je afficheren?

Heb je een eigen praktijkruimte? Dan komt de affiche daar. Werk je op ambulante basis in een ziekenhuis of in een kabinet? Dan moet in elke praktijkruimte waar handelingen gesteld worden door een zelfstandige verpleegkundige een affiche opgehangen worden. Je kan er wel voor kiezen de affiche elektronisch weer te geven, zoals op een tv-scherm. Ook op je website moet je de affiche weergeven, of een link ernaartoe.

Welke informatie moet op de affiche staan?

De affiches bevatten informatie die je duidelijk en voorafgaand aan een verstrekking aan patiënten moet geven over de meest voorkomende verstrekkingen binnen je opdracht.

De bedragen per verstrekking van:

  • de tussenkomst van de verplichte ziekteverzekering;
  • het remgeld;
  • het maximumsupplement (indien van toepassing);
  • het totaal van deze bedragen.

Je moet zelf ook de volgende gegevens invullen:

  • conventiestatus (volledig of niet geconventioneerd);
  • voor zorgverleners die in medische huizen werken: de kosten van zorg die wordt verstrekt als onderdeel van het forfaitaire bedrag.

Zelf zaken toevoegen op de affiche mag, maar maak het niet te ingewikkeld.

Waar vind je deze affiches?

Verschillende affiches voor al dan niet geconventioneerde verpleegkundigen vind je op de website van het RIZIV, alsook een lijst met veelgestelde vragen en antwoorden.


Zuster Jules-Marie Heymans, pionier van de verpleegkunde in België

Op 25 mei wordt in Leuven een biografie over zuster Jules-Marie Heymans voorgesteld, maar de auteur ervan – voorzitter van de werkgroep Netwerk Geschiedenis Verpleegkunde en onderzoeker aan de KU Leuven Luc De Munck – dompelt je nu al onder in het leven en werk van deze pionier van de Belgische verpleegkunde.

Maria Bertha Augusta Heymans werd geboren in Gent op 3 juli 1897. Van jongs af was het haar wens om in de verpleegkunde terecht te komen. Na haar middelbare studies in Eeklo volgde Maria daarom een eenjarige cursus bij de Zusters van Liefde in Gent, als voorbereiding op het diploma van ziekenverpleegster dat ze in 1917 met grote onderscheiding behaalde. Aansluitend stimuleerde vader Heymans, hoogleraar aan de Gentse universiteit, zijn dochter om aan die universiteit geneeskunde te studeren. Ze slaagde eerst in de kandidaturen natuurwetenschappen en nadien in de kandidaturen geneeskunde.

Eerste vrouwelijke en religieuze arts

Ondertussen was Maria begin 1922 ingetreden bij de congregatie van de Zusters van Liefde in Gent. Na zijn initiële verzet gaf haar vader toe op voorwaarde dat ze verder mocht studeren. Ook voor de congregatie was die opleiding essentieel, want zo kon Maria – ondertussen zuster Jules-Marie – later ingezet worden voor leidinggevende onderwijs- en beheerstaken.

Zuster Jules-Marie zette haar studies geneeskunde voort aan de Katholieke Universiteit van Leuven. In 1926 studeerde ze er af als een van de eerste drie vrouwelijke artsen en als eerste religieuze. Al werkte ze daarna nooit als arts of verpleegkundige. In die tijd werd zusters niet naar hun voorkeur gevraagd, maar kregen ze van de congregatie een taak opgelegd. Zuster Jules-Marie werd aangesteld als directeur van het Sint-Vincentiusziekenhuis en de daaraan verbonden verpleegstersschool van de congregatie in Gent.

De school van zuster Jules-Marie

In 1939 voelden de Belgische bisschoppen nood aan een aanvullende hogere opleiding voor katholieke verpleegsters. Lesgevers kregen toen geen pedagogische scholing en ook het kaderpersoneel in ziekenhuizen miste de nodige vorming. Daarom werd een opleiding ingericht die hieraan tegemoetkwam. Zuster Jules-Marie werd, door haar ervaring in de verpleegstersschool van Gent, naar voren geschoven als directrice.

De Universitaire Normaalschool voor Verpleegsters-Monitrices opende in oktober 1939 de deuren in Leuven. Het was de eerste voortgezette opleiding voor verpleegsters in België. De school groeide uit tot het levenswerk van zuster Jules-Marie. Niet voor niets werd gesproken over ‘de school van zuster Jules-Marie’. Het programma van de opleiding bevatte niet alleen cursussen over het beroep van verpleegster, maar ook algemene, wetenschappelijke en pedagogische vakken. Zuster Jules-Marie gaf zelf meerdere cursussen en begeleidde ook de didactische oefeningen. In het vijfentwintigjarig bestaan van de school volgden 376 studenten de opleiding.

 

Daarna werd de school geïntegreerd in het Centrum voor Ziekenhuiswetenschappen, dat voortaan licentiaatsdiploma’s in medisch-sociale wetenschappen en ziekenhuisbeleid kon uitreiken aan A1-gediplomeerde verpleegsters. Vanaf 1964 werd zuster Jules-Marie, ondertussen een van de eerste vrouwelijke lectoren aan de Leuvense universiteit, directrice van het voorbereidend jaar tot die nieuwe licentie.

Inzet voor het NVKVV

Na haar emeritaat in 1967 kreeg zuster Jules-Marie van haar congregatie toestemming om vrijwilligerswerk te doen op het secretariaat van het NVKVV, het huidige NETWERK VERPLEEGKUNDE, de beroepsorganisatie waarvan ze jarenlang technisch-pedagogisch raadgeefster was. Zo kon ze zich verder inzetten voor verpleegkundigen en contact houden met het werkveld. Ze bleef vrijwilligster tot 1985 en overleed op 31 maart 1986.

Lees een uitgebreider artikel van Luc De Munck over het leven en werk van zuster Jules-Marie op netwerkverpleegkunde.be. Hij schreef ook het boek ‘Altijd de eerste. Zuster Jules-Marie Heymans (1897-1986). Pionier van de verpleegkunde in België’, dat je via de website kan bestellen.

 

Foto: bron Erfgoedhuis Zusters van Liefde


Bepalen van de interne lengte van de nasogastrische sonde

De neus-oorlel-xiphoïd (NEX) afstand is de meest gebruikte methode voor het bepalen van de interne lengte van de nasogastrische (NG) sonde, maar is inadequaat en wordt niet ondersteund door evidentie[1]. In een recente gerandomiseerde, gecontroleerde studie werd een alternatief voorgesteld, de gecorrigeerde neus-oorlel-xiphoïd afstandsformule (coNEX-methode): (neus-oorlel-xiphoid afstand × 0.38696) + 30.37 + 6 cm (Torsy et al., 2020), die al getest werd in een observationele efficacy studie. De toepasbaarheid van de coNEX-methode in de klinische praktijk is echter onzeker.

Doelstelling

Deze studie had tot doel de klinische effectiviteit van de coNEX-methode in het bepalen van de interne lengte van de NG-sonde bij volwassen patiënten, opgenomen op hospitalisatie en intensieve zorgen afdelingen, te beoordelen.

Methode

Tussen oktober 2020 en november 2022 werden 358 volwassen patiënten die een NG-sonde nodig hadden in een algemeen ziekenhuis in België geïncludeerd. De primaire uitkomstmaat bestond uit de tippositie, bepaald door de verpleegkundig specialist (VS) nutritie, aan de hand van een RX-thorax. De secundaire uitkomstmaten, verkregen uit een gerandomiseerde substeekproef van honderd participanten, waren de helderheid van rapporteren en de tippositie bepaald door de beoordelend radiologen.

Resultaten

De tip van de NG-sonde, beoordeeld door de VS nutritie, was in alle gevallen correct gepositioneerd (> 3 centimeter onder de onderste slokdarmsfincter). In de gerandomiseerde substeekproef van honderd patiënten werd 37,0 procent van de NG-sondes niet of dubbelzinnig gerapporteerd door de beoordelend radioloog. De radiologen hanteerden daarenboven negen verschillende omschrijvingen voor de definiëring van de goede positie van de NG-sonde.

Conclusie

De tip van de NG-sonde, beoordeeld door de VS nutritie, was in deze klinische effectiviteitsstudie in alle gevallen correct gepositioneerd. Dit ligt in lijn met de eerder uitgevoerde prospectieve observationele efficacy studie van Torsy et al. (2020). De coNEX-methode heeft bijgevolg het potentieel om zich te ontpoppen tot een veiliger alternatief voor het bepalen van de inwendige lengte van NG-sondes in vergelijking met bestaande methoden. Uit de gerandomiseerde, gecontroleerde studie van Torsy et al. (2018), waarin de NEX-methode vergeleken werd met de Hanson-formule, bleek namelijk dat beide methoden bij meer dan twintig procent van de patiënten de vereiste in te brengen lengte voor een correcte plaatsing onderschatten (< 3 cm onder de onderste slokdarmsfincter).

Ook het hoge percentage niet of dubbelzinnige rapportage door de beoordelend radiologen en de grote variatie in definiëring van de goede positie van de NG-sonde pleiten voor een meer gestructureerde verslaggeving over de positie van de NG-sonde op een RX door radiologen, bijvoorbeeld aan de hand van een checklist.

[1] Chen et al., 2014; Santos et al., 2016; Torsy et al., 2018.

In 2021 behaalde Eva De Lange haar bachelordiploma verpleegkunde. In 2023 voegde ze daar een masterdiploma verpleegkunde, met afstudeerrichting verpleegkundig specialist, aan toe. Als onderwerp voor haar masterproef koos ze voor de correcte plaatsing van een nasogastrische sonde. Een vaak toegepaste, maar niet-risicovrije verpleegtechnische verstrekking. Met deze masterproef sleepte ze zowel de prijs Alumni Verpleegkunde en Vroedkunde als de prijs van de Vereniging van Vrienden van de Biomedische Bibliotheek aan Universiteit Gent in de wacht.