Hoofdverpleegkundigen behouden: de prangende uitdaging

De rol van hoofdverpleegkundige wordt beschouwd als de meest complexe rol binnen de gezondheidszorg [1]. Aangezien 30,4 procent van de hoofdverpleegkundigen de intentie heeft om hun rol binnen twee jaar na aanstelling te verlaten [2], dringt de vraag zich op hoe we deze beroepsgroep kunnen behouden. Zit het antwoord verscholen in het ‘verouderde’ model van Karasek en Theorell [3]om hen van meer autonomie en steun te voorzien?

Autonomie

Verpleegafdelingen van hoofdverpleegkundigen die meer autonomie ontvangen om het werk zelf te plannen worden gekenmerkt door meer medicatiefouten, nosocomiale infecties en lagere patiënttevredenheid. Bovendien voelen hoofdverpleegkundigen zich minder ondersteund door de organisatie en worden ze als afstandelijker ervaren door het team. Meer autonomie heeft wel een positieve invloed op de flexibiliteit en professionele ontwikkeling4 van de hoofdverpleegkundige.

Steun

Directieleden moeten hoofdverpleegkundigen ondersteunen in het afbakenen en prioriteren[4]. Deze steun stimuleert de werktevredenheid, het algemeen welzijn en de motivatie om in de rol van hoofdverpleegkundige te blijven[5]. Toch ervaren hoofdverpleegkundigen een gebrek aan erkenning en mentorschap, wat kan leiden tot eenzaamheid en burn-out5.

Bekwaamheid en opleiding

Hoofdverpleegkundigen die zich bekwaam voelen en toegang hebben tot opleidingsmogelijkheden zijn gemotiveerder om in hun huidige rol te blijven. Opvallend is dat hoofdverpleegkundigen zich zelden bekwaam genoeg voelen om hun rol op te nemen en een gebrekkige toegang ervaren tot opleidingsmogelijkheden.

Conclusie

Hoofdverpleegkundigen verwaarlozen vaak hun eigen kwetsbaarheid voor stress, wat kan leiden tot lichamelijke en mentale klachten. Dit kan persoonlijke en organisatorische kosten teweegbrengen. Hierdoor is het noodzakelijk om een gepast ondersteunings- en opleidingsprogramma op te zetten.

Lukas Billiau en Simon Malfait zijn beide verpleegkundige. Samen voeren ze onderzoek naar strategisch belangrijke onderwerpen, waarbij Lukas zich binnen zijn doctoraat toespitst op de rol van de hoofdverpleegkundige.

[1] Sveinsdóttir et al. (2017). The content of nurse unit managers’ work: a descriptive study using daily activity diaries. Scandinavian Journal of Caring Science.

[2] Warden et al. (2021). Current turnover intention among nurse managers, directors, and executives. Nursing Outlook.

[3] Karasek & Theorell (1990) Healthy Work: Stress, Productivity, and the Reconstruction of Working Life. Choice Reviews Online.

[4] Clays & Bolliger (2023). Meer autonomie in je job is een tweesnijdend zwaard. UGent@Work.

[5] Boned-Galán et al. (2023). Nurse Manager Span of Control in Hospital Settings: An Integrative Review. Nursing Reports.

6 Keith et al. (2020). Factors That Influence Nurse Manager Job Satisfaction: An integrated Literature Review. Journal of Nursing Management.


Eerste lijn voorbereiden op virus X

Kan onze eerste lijn een nieuwe pandemie de baas? Deze vraag vormde het startpunt voor het FiLi-Vi-X-project, een samenwerking tussen de Universiteit Antwerpen, het UZA, het Instituut voor Tropische Geneeskunde in Antwerpen en Radboudumc in Nijmegen. FiLi-Vi-x staat voor: het voorbereiden van eerstelijnsgezondheidswerkers in de Vlaamse gezondheidszorg op een onbekend virus, zeg maar ‘virus X’. Artsen en verpleegkundigen uit pre-hospitaal en spoedgevallendiensten  spelen hierin een cruciale rol en die paraatheid omvat vele uitdagingen. Uit de eerste resultaten blijkt dat er een grote nood is aan bewustwording en bijkomende opleiding. Met het ontwikkelen van een opleidingspakket willen de onderzoekers de eerste lijn ondersteunen en voorbereiden. Als model voor Virus X, gebruiken zij virale hemorragische koorts. Dit specifiek ziektebeeld behoort tot de high-impact pathogenen en vereist specifieke maatregelen en procedures.

Eerstelijnsgezondheidswerkers, waaronder huisartsen, ambulanciers en het personeel op spoedgevallendiensten, zullen de eersten zijn die met een nieuwe dreiging worden geconfronteerd. Het is essentieel dat zij goed opgeleid zijn en ongewone of hoogrisicosituaties herkennen en correct aanpakken. Want een gemiste diagnose kan snel tot een lokale uitbraak en zelfs verdere verspreiding leiden, ook binnen de zorginstelling. “Sinds 2014 bestaan al specifieke procedures en trainingen voor virale hemorragische koorts (VHK). Die focussen zich voornamelijk op het veilig transporteren van hoogrisicopatiënten en decontaminatie van de opvangruimte, maar dat zijn eigenlijk de laatste stappen in de responsketen”, zegt projectcoördinator van het FiLi-Vi-X-onderzoek dr. Annelies Mondelaers. “De eerste stap is het herkennen van een risicovolle situatie. Wanneer er vermoeden is van een patiënt met een hoogbesmettelijke infectieziekte, is het belangrijk dat hierop adequaat wordt gereageerd door extra informatie in te winnen en alarm te slaan bij de juiste instanties, zodat verdere verspreiding wordt voorkomen. Die vaardigheden willen we met dit project aanreiken aan de eerstelijnsgezondheidswerkers.”

Eerste resultaten

FiLi-Vi-X staat voor het voorbereiden van eerstelijnsgezondheidswerkers in de Vlaamse gezondheidszorg op ‘virus X’. Het project startte in september 2023 en is een samenwerking tussen de Universiteit Antwerpen, het Universitair Ziekenhuis Antwerpen (UZA), het Instituut voor Tropische Geneeskunde Antwerpen (ITG) en de Radboudumc in Nijmegen. “In de eerste fase van het project onderzochten we hoe het momenteel gesteld is met de kennis, houding en ervaring op de werkvloer met betrekking tot de huidige richtlijnen in België rond preventie en aanpak van patiënt met (vermoeden van) virale hemorragische koorts.”, gaat dr. Annelies Mondelaers verder. “Via het uitsturen van een uitgebreide vragenlijst naar de eerstelijnsgezondheidswerkers en de organisatie van focusgroepdiscussies met diverse stakeholders, waaronder de verschillende beroepsverenigingen van artsen, verpleegkundigen en ambulanciers, onderwijsdeskundigen, gezondheidsautoriteiten, defensie, de noodcentrale 112, ITG en Artsen zonder Grenzen, werd een duidelijk beeld verkregen over de belangrijkste leernoden, gewenste leermethoden en praktische drempels bij het volgen van een opleiding rond VHK. De resultaten van de bevraging geven aan dat bijkomende opleiding en informatie noodzakelijk is. Het is tijd voor actie.”

Zichtbaarheid en bewustwording

Wie op korte termijn al concreet met het thema aan de slag wil, kan in augustus een vijfdaagse internationale opleiding volgen. “Na de succesvolle pilooteditie in 2023 organiseren we een tweede editie van de zomercursus Pandemic Preparedness in samenwerking met onze IDEALiTER-partners. We nodigen hiervoor experten uit van over heel Europa en maken gebruik van innovatieve onderwijsmethoden”, aldus dr. Annelies Mondelaers. “De cursus gaat door van 26 tot 30 augustus op de UAntwerpen. We zijn ook aanwezig ook op tal van nationale en internationale congressen om de zichtbaarheid en het netwerk van het project te vergroten en het belang van pandemische paraatheid te benadrukken. De uitrol en verdere valorisatie van het opleidingspakket binnen de context van pandemische paraatheid zien wij niet enkel binnen Vlaanderen/België, maar ook op Europees niveau waar ook een sterke vraag is naar dergelijke trainingen/opleidingen.”

Meer info over de zomercursus Pandemic Preparedness? Klik hier.


De wijsheid van de groep

In deze rubriek gaan we zoek naar prangende ethische uitdagingen die zich voordoen in de praktijk. Tegelijkertijd ontdekken we welke methodes ons kunnen helpen om deze uitdagingen bespreekbaar en hanteerbaar te maken. We gaan hiervoor te rade bij collega’s in de zorg die dagelijks met ethische vraagstukken worden geconfronteerd.

Katrien Ruytjens, ethiekcoördinator bij Emmaüs vzw sinds september 2023, heeft een jarenlange ervaring als docent en procesbegeleider in de zorg- en welzijnssector. Ze beschouwt zichzelf als één van de vele ethiekondersteuners in de zorg. Als theoloog legt ze de nadruk op het bredere perspectief, waarbij ze oog heeft voor maatschappelijke en spirituele ontwikkelingen.

De uitdaging

Welke ethische uitdagingen zie jij binnen jouw domein? Welke boeien jou het meest?

“Ik hecht veel belang aan de vraag wat onze verantwoordelijkheid binnen de zorg is. Verantwoordelijkheid is een kernaspect in het zorgmodel van Joan Tronto, maar op individueel niveau niet altijd makkelijk te identificeren en op te nemen. Zeker wanneer we zelf maar een schakel zijn in de zorg, kan het moeilijk zijn om er vat op te krijgen of er niet door ontmoedigd te worden. Dan kan het helpen om de opdracht kleiner te maken en dichter bij onszelf te brengen.”

“Volgens Tronto is elke vorm van zorg verlenen ingebed – ‘ingenesteld’, zou ze zeggen – in andere zorg. In elk nestje kunnen we verantwoordelijkheid nemen, al was het maar door present en betrokken te zijn bij wat een patiënt op dat moment doormaakt. Wanneer we die verantwoordelijkheid zo kleiner maken, is dat een goed tegengif tegen morele stress.”

“Tegelijkertijd mogen we onze verantwoordelijkheid gerust ook wat groter zien en in een maatschappelijke, politieke context plaatsen. Wat willen we als zorgsector uitdragen? In de huidige context, en met de verkiezingen in zicht, is het belangrijk om dat met elkaar te bespreken. Om het met een feministische slogan te zeggen: ‘het persoonlijke is politiek’. Heel concreet: als je op het einde van een gesprek over een ethische vraag naar buiten zou gaan met een slogan op je t-shirt, welke zou dat zijn? Contact maken met waar je voor staat, versterkt je om bewust bij te dragen aan onze collectieve verantwoordelijkheid.”

De tool: check-in

Welke methode vind je zelf bruikbaar om hiermee om te gaan?

“In dagelijkse zorgsituaties ervaren we vaak tragiek: situaties die niet noodzakelijk ethisch van aard zijn, maar die ons diep raken. Denk bijvoorbeeld aan een patiënt met vroegdementie die door een team met warmte en deskundigheid wordt omringd, maar op een gegeven moment besluit om euthanasie aan te vragen. Zo’n situatie vereist geen oplossingsgericht denken, er valt niks op te lossen. De kern is het verdriet en de onmacht die het met zich meebrengt. Al kunnen we die gevoelens en het gebrek aan controle kleiner maken door ze met elkaar te delen en een plaats te geven.”

Hoe ga je daarbij te werk?

“Vanuit het perspectief van deep democracy heb ik geleerd hoe waardevol het is om tijd te maken om als groep echt in gesprek gaan. Dit is een methode uit de psychotherapie gericht op inclusieve besluitvorming en conflicthantering. Ze stimuleert aandacht en waardering voor diverse opvattingen en gaat ervan uit dat er collectieve wijsheid schuilt in tegenstrijdige en zelfs botsende meningen en ervaringen.”

“Voor mij vormt het een vertrekpunt om elke vergadering of groepsgesprek te beginnen met een ‘check-in’. Dit houdt in dat ik bij elke deelnemer pols naar de vragen, ervaringen en emoties waarmee ze op dat moment aanwezig zijn. De vraagstelling kan heel divers zijn, variërend van ‘hoe voel je je vandaag?’ tot het reageren op een anekdote of krantenartikel.”

“De methode is om twee redenen belangrijk. Ten eerste biedt ze iedereen de mogelijkheid om vanaf het begin een inbreng te doen en gehoord te worden. Elke stem telt. Ten tweede is de werkvorm inhoudelijk sturend: hij brengt ons naar het hier en nu van vragen of kwesties die op dat moment leven. Zo krijgen mensen de ruimte om te delen waar ze mee zitten. Hierdoor geef je eveneens ruimte aan de wijsheid van de groep, ook aan degenen die anders niet het woord nemen en andere ideeën hebben.”

Wie volgt?

Aan wie wil je de vraag naar ethische uitdagingen en bruikbare tools doorgeven?

“Aan Henk Maes, diensthoofd patiëntenbegeleiding bij het AZ Sint-Lucas in Gent. Hij staat dagelijks voor uitdagende situaties en unieke ervaringen. Ik ben benieuwd naar zijn perspectief en wat hij in zijn rol tegenkomt.”


Ben je verzekerd voor schuldig verzuim?

Het aantal zaken dat als schuldig verzuim wordt ingeleid, neemt de laatste jaren toe. Heel wat verzekeringspolissen sluiten dit uit waardoor je als verpleegkundige niet gedekt bent en dus volledig zelf instaat voor de juridische stappen en kosten. Met de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid van NETWERK VERPLEEGKUNDE is dat niet zo, tenminste wanneer het gaat om schuldig verzuim als gevolg van een inschattingsfout. Em. prof. dr. Jan Vande Moortel en juridisch expert Dimitri De Glas lichten dit toe.

Het Belgische strafwetboek maakt een onderscheid tussen onopzettelijke doodslag of slagen en verwondingen, opzettelijke doodslag of slagen en verwondingen, en schuldig verzuim. Net als de meeste verzekeringen, dekt de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid van NETWERK VERPLEEGKUNDE in geen geval enige vorm van opzettelijke doodslag of slagen en verwondingen. Waarin de BA-verzekering van NETWERK VERPLEEGKUNDE verschilt van andere polissen, is dat die wel schuldig verzuim als gevolg van een inschattingsfout dekt. Em. prof. dr. Jan Vande Moortel legt uit: “Het parket kan schuldig verzuim op twee manieren interpreteren. Er bestaat schuldig verzuim als gevolg van een inschattingsfout en opzettelijk schuldig verzuim, waarbij de persoon doelbewust weigert iemand te helpen. In de meeste gevallen gaat het bij schuldig verzuim om het verkeerd inschatten van een situatie. Bijvoorbeeld, je oordeelt als verpleegkundige dat de toestand van de patiënt geen ziekenhuisopname vergt, terwijl dit wel nodig was. Denk aan iemand die in een woonzorgcentrum op zijn hoofd valt na het gebruik van een tillift. De persoon lijkt oké maar bezwijkt alsnog ten gevolge van een hersenbloeding. Wanneer er sprake is van schuldig verzuim door een inschattingsfout ben je met NETWERK VERPLEEGKUNDE wel verzekerd.”

Evolutie in interpretatie

De laatste jaren zien we een verschuiving in de manier waarop het parket naar bepaalde situaties kijkt. “Het parket oordeelt nu vaker dat iemand geen adequate hulp bood, waardoor het aantal zaken die worden ingeleid als schuldig verzuim, toeneemt”, vult Dimitri De Glas aan. Als verpleegkundige is hij onder meer werkzaam op de dienst spoedgevallen in het AZ Sint-Jan in Brugge en ondersteunt er ook de juridische dienst. “Vanuit NETWERK VERPLEEGKUNDE zijn we ermee vertrouwd dat gerechtelijke experts in de verpleegkunde worden aangesteld. Bij een juridisch conflict wordt vaak een comité van deskundigen samengesteld, met onder meer een arts maar zonder verpleegkundige. Bij NETWERK VERPLEEGKUNDE betrekken we altijd een verpleegkundig expert, wat een verschil maakt voor de cliënt.”

Een voorbeeld hiervan is een casus waarbij een verpleegkundige verantwoordelijk werd gehouden voor het niet opbellen van een neurochirurg in het weekend om mee te delen dat de toestand van een patiënt verslechterde. Er was nood aan een dringende operatie. De verpleegkundige had wel de arts-assistent van wacht geïnformeerd. De aangestelde arts-deskundige die de zaak analyseerde, besloot dat de verpleegkundige de neurochirurg had moeten opbellen en dus in de fout was gegaan. Als juridisch expert in deze casus ging Dimitri na wat de normale manier van werken was in die specifieke zorginstelling: “De zorginstelling had een goed wachtsysteem uitgebouwd. Volgens die procedure had de verpleegkundige de arts-assistent van wacht moeten opbellen, wat ook gebeurd is. Het was de taak van de arts-assistent van wacht om de neurochirurg in te lichten. Wanneer je in zo’n geval geen verpleegkundig expert in het comité van deskundigen hebt, worden zulke elementen vaak over het hoofd gezien. Heel wat verzekeraars, advocaten en zelfs artsen zijn hier niet van op de hoogte. Met de BA-verzekering van NETWERK VERPLEEGKUNDE ben je dus beter beschermd.” Een bijkomend voordeel van de verzekering van NETWERK VERPLEEGKUNDE is dat je al een tussenkomst van een advocaat mag vragen voorafgaand aan een procedure, zodat een bemiddeling kan worden opgestart. Bij andere verzekeraars moet er een rechtszaak of proces-verbaal zijn voor je een advocaat kan inschakelen. “Een bemiddeling kan tot resultaat hebben dat de verzekeringsmaatschappij een schadevergoeding uitbetaalt, zodat geen procedure door de patiënt en/of familie moet opgestart worden. Het kan dus een goed alternatief zijn dat minder lang duurt en minder ingrijpend is voor de betrokken verpleegkundige.”


“Met een sterke opleiding kan je als verpleegkundige alle richtingen uit”

In gesprek met Sabine Stordeur, directrice-generaal van het directoraat-generaal Gezondheidszorg

Toen ze op de schoolbanken zat tijdens haar opleiding verpleegkunde, keek Sabine Stordeur met groot ontzag naar verpleegkundigen die zetelden in de Technische Commissie en de Federale Raad Verpleegkunde. Vandaag staat ze, na een rijk gevulde onderzoekscarrière aan onder meer de UCLouvain en bij het Federaal Kenniscentrum (KCE), aan het hoofd van het directoraat-generaal (DG) Gezondheidszorg van de FOD Volksgezondheid. Netwerk Verpleegkunde ging met haar in gesprek over haar visie op de gezondheidszorg en op verpleegkunde.

Er komen veel veranderingen op ons af. Toch is niet iedereen even enthousiast over de doorgevoerde, maar broodnodige hervormingen. Hoe kijkt u hiernaar?

Sabine Stordeur: “De ministers maken de plannen, wij voeren uit en implementeren het beleid. We merken een veelheid aan beslissingen die op korte termijn werden genomen. Dat leidt onvermijdelijk tot tegenreacties in het werkveld, zoals we die op vandaag ervaren. Het gaat voor velen allemaal te snel en tegelijk gaat het zo traag omdat we nu eenmaal klaar moeten zijn voor de stijgende zorgvraag die op korte termijn op ons afkomt.”

Zo is het statuut van de basisverpleegkundige eindelijk een feit. Hoe ziet men dit binnen de ziekenhuisnormering?

“Daar moet absoluut over nagedacht worden. De opsplitsing die gemaakt is tussen de basisverpleegkundige en de verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ) is namelijk nog niet doorgevoerd in de ziekenhuiswetgeving. Dat is werk voor de komende jaren: wat verstaat men precies onder ‘verpleegkundige’, zowel qua erkenning als qua financiering.”

Is er onderzoek verricht naar de veiligheid en kwaliteit van zorg binnen de gestructureerde zorgteams?

“Het gestructureerde zorgteam is nieuw en momenteel is het nog een vraagteken hoe men zich op het terrein zal organiseren. We zijn het allemaal eens dat we bepaalde methoden van werken moeten doorbreken, maar er is minder eensgezindheid over de manier waarop we dat moeten doen. In de realiteit zien we dat handelingen al vaak gedelegeerd worden. Met het gestructureerde zorgteam hebben we dit juridisch verankerd. Ik denk dus niet dat de veiligheid en kwaliteit van zorg in het gedrang komen, zolang toezicht en opleiding te allen tijde door verpleegkundigen gegarandeerd blijven. Binnen het gestructureerde zorgteam is dit dan meer bepaald de verpleegkundige verantwoordelijk algemene zorg.”

Verpleegkundigen sleutelden de voorbije jaren zelf aan de wetgeving, onder meer onder impuls van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Nu is een verdere aanpak door de bevoegde ministers, het RIZIV en de FOD nodig. We zijn van mening dat wanneer prestatiefinanciering en het onvoldoende afgestemd medische zorgaanbod niet worden aangepakt verpleegkundigen het slachtoffer blijven van verhoogde werkdruk. Wat denkt u?

“Als bepaalde problemen niet aangepakt worden, zullen niet alleen verpleegkundigen, maar de hele samenleving daar het slachtoffer van zijn omdat de publieke middelen niet efficiënt worden ingezet. Dat is een algemene consensus. We zijn gestart met de hervorming van de nomenclatuur en de ziekenhuisfinanciering, want de juiste financiële prikkels vormen een belangrijke hefboom. In die financiering ligt de nadruk vandaag nog te veel op productiviteit. De focus moet kwaliteit zijn. Al heb je daarvoor voldoende personeel nodig, dat goed opgeleid en gemotiveerd is.”

Welke rol speelt opleiding daarin?

“Je hebt hoe dan ook een sterke opleiding nodig. Als student liep ik stage in algemene ziekenhuizen. Na mijn studies kwam ik in een universitair ziekenhuis terecht op de afdeling cardiologie. Het vroeg zes maanden om me in te werken en de cultuur van de afdeling te leren kennen. Dat is het voordeel van een goede opleiding: als jonge verpleegkundige kan je alles doen door stapsgewijs ervaring op te bouwen. De opleiding geeft je een noodzakelijke basis, maar maakt van jou geen ervaren verpleegkundige. Je moet ook leren samenwerken, inspelen op veranderingen, … Dat is in elke zorginstelling en op elke afdeling anders, ongeacht hoelang je al actief bent in het beroep. In die zin biedt het gestructureerde zorgteam ondersteuning. Al moeten de procedures voor die onderlinge samenwerking wel duidelijk zijn.”

Hoe ziet u dit?

“Het is een kwestie van taakverdeling. Mijn moeder was ook verpleegkundige. Zij stond er tijdens nachtdiensten alleen voor op twee afdelingen. Vroeger deed de verpleegkundige alles, ook de bedden opmaken of de kamer poetsen. Ik weet nog dat tijdens mijn actieve jaren in het ziekenhuis het heel wat aanpassing vroeg toen we als verpleegkundige niet langer de hele gang moesten afwerken, maar dat de gang opgesplitst werd. Zullen verpleegkundigen zelf verandering pushen? Niet meteen, maar ze moeten wel nadenken hoe ze hun werkcontext kunnen verbeteren in functie van de ervaring, expertise en samenstelling van het team. De structuur van de afdeling en de noden van de patiënt zijn daarbij centrale factoren.”

Er zijn recent verschillende lijsten met handelingen gepubliceerd (basisverpleegkundige, bekwame helper, ADL, …). Er wordt dus duidelijk niet afgestapt van lijsten voor verpleegkundige handelingen?

“Als verpleegkundige mag je een handeling nooit zomaar uitvoeren. Je hebt vandaag veel technische hulpmiddelen. Zo kan je een kamer binnenwandelen en een specifieke handeling uitvoeren met behulp van technologie. Toch mag je hierbij nooit de holistische visie vergeten. De hygiënische zorgen van een patiënt zijn ook het moment om met die persoon te praten en hem of haar te observeren. De geschikte tijd voor een handeling is de juiste tijd. Dat kan soms twee minuten, maar – voor dezelfde handeling – soms ook twintig minuten zijn, afhankelijk van je patiënt. Daarom pleit ik ervoor verpleegkundigen in te zetten volgens de zorgsituatie. Een zorgkundige die rapporteert aan een verpleegkundige na een hygiënische zorg is veel nuttiger dan een verpleegkundige die het snel zelf doet.”

In uw doctoraat bestudeerde u het leiderschap door hoofdverpleegkundigen en CNO. Vandaag komt de rol van de verpleegkundige binnen deze functie onder druk te staan. Hoe kijkt u hiernaar vanuit uw expertise?

“Een verpleegkundig directeur moet zich positioneren. Gebruik je niveau niet als excuus en zeg nooit ‘ik ben maar een verpleegkundige’. Met voldoende motivatie en je basisdiploma kan je veel bereiken, zolang je maar wil werken. Iedereen kan leiderschap tonen en ook vanuit de schaduw kan je invloed uitoefenen. In mijn doctoraat ontdekte ik hoe hoofdverpleegkundigen hun team kunnen motiveren. Velen van hen toonden krachtig, transformationeel leiderschap, terwijl hun oversten dat niet deden. De hoofdverpleegkundige zoekt naar optimalisaties en creëert harmonie tussen alle medewerkers van het team. Iedereen in dat team moet zijn weg vinden.”

Verwachten we niet te veel van verpleegkundigen?

“Op het vlak van verandering is de ene instelling wat archaïscher dan de andere. Maar als we alle ziekenhuizen en afdelingen open willen houden, zullen we mee moeten in de veranderingen en onze comfortzones verlaten door elkaar te motiveren en te versterken. Heb vertrouwen in je team, in je directie en in de zorgkwaliteit. Zo bied je samen patiënten de juiste zorg. Dat is de vertrouwensband die je als verpleegkundige creëert.”

Werkt de FOD Volksgezondheid aan een verdere afbouw van het aantal ziekenhuisbedden?

”Wij volgen de plannen van de minister. Momenteel is er geen verplichting om het aantal bedden te verminderen, al tonen studies wel aan dat er in ons land ruimte is voor verbetering. Enerzijds kunnen we met een lager aantal chirurgische bedden plaats maken voor bedden in de geestelijke gezondheidszorg, revalidatie of palliatieve zorg. Anderzijds moeten we de eerstelijnszorg blijven uitbouwen om ziekenhuisopnames te vermijden of te verkorten.”

Toch lezen we berichten over de rode cijfers van ziekenhuizen en de ontoereikende financiering. Daar tegenover staat dat de afdrachten van artsen aan ziekenhuizen niet volledig gekend zijn. Zal dit gemaximaliseerd worden in de wetgeving?

“De oorzaken van de rode cijfers zijn divers, zoals de hoge energieprijzen en de activiteiten die na covid nog niet volledig hervat zijn. Als overheid hebben we geen bevoegdheid over de afdrachten van artsen. Dit wordt vrij onderhandeld tussen ziekenhuis en arts. Hier is vooral transparantie nodig.”

Moeten alle ziekenhuizen volgens u open blijven?

“Het is niet aan mij om daar uitspraken over te doen. We moeten streven naar een correct aanbod. Wat correct is, hangt af van verschillende factoren. Zo moeten we ons als samenleving afvragen hoe belangrijk de nabijheid van ziekenhuiszorg is. Het is geen kwaliteitsparameter, maar veel mensen vinden het wel belangrijk dat ze een ziekenhuis in de buurt hebben. Ook de verdere uitbouw van de eerste lijn komt hier terug: we kunnen maar nadenken over afbouw van hospitalisatiecapaciteit als er voldoende alternatieven zijn. Ik ben zelf voorstander van de nabijheid van hoogwaardige, minder complexe zorg. Voor complexe en zeldzame zorg zijn er referentieziekenhuizen, waar gespecialiseerd personeel en geavanceerde apparatuur beschikbaar zijn. Dit biedt de beste kans op genezing. Bovendien zal ons land de komende jaren veel moeten besparen. Daarom zijn we verplicht in te zetten op efficiëntie en doelmatigheid. We zullen harde keuzes moeten maken en misschien wel schrappen in het overbodige aanbod. Die keuzes kunnen op een intelligente manier gemaakt worden of we kunnen de economie zijn gang laten gaan. Daarnaast zijn er op het vlak van aanbod belangrijke stappen gezet, zoals de concentratie van complexe kankerchirurgie. Toch is er ook veel weerstand tegen verandering. Denk maar aan het KCE-rapport over de materniteiten uit 2020[1]. De kranten stonden gevuld met begrijpelijke emotionele en verontwaardigde reacties, terwijl het KCE enkel een denkkader bood. Wanneer er wetenschappelijk bewijs is om zorg anders te organiseren met betere resultaten, moeten we dit laten primeren boven individuele belangen.”

Er is meer en meer vraag naar een ziekenhuisfinanciering op netwerkniveau om zo het medische aanbod beter af te stemmen en de kwaliteit van zorg te optimaliseren. Het KCE-rapport borstkankerbehandeling toont een verschil in mortaliteit van veertig procent. Ook dit heeft impact op het emotionele welzijn van verpleegkundigen. Hoe kijkt u hiernaar?

“Dit is zeker wenselijk, maar stuit op weerstand omdat het niet eenvoudig is de synergiën van samenwerking tussen ziekenhuizen te verdelen. Idealiter zijn ziekenhuisnetwerken ook per regio georganiseerd, maar vaak zien we dat ze over het hele land verspreid zitten. Dat is uiteraard niet de bedoeling. In Frankrijk heb je een soort label voor referentie- en expertisecentra. Duitsland koppelt de hospitalisatieverzekering en de terugbetaling zelfs aan deze referentiecentra. Misschien moeten we over zo’n systeem nadenken?”

De ligdagduur vermindert waardoor complexere zorg in de eerste lijn terechtkomt. Sommige ziekenhuizen starten met een eigen tweedelijnsthuisverpleging. Mag dit wettelijk?

“De ziekenhuiswet biedt hier geen obstakels, ook niet voor andere medisch-sociale voorzieningen. Toch is het cruciaal dat alle zorgprofessionals, waar ze ook werken, over de nodige vaardigheden beschikken om patiënten te behandelen. Een hoog niveau van de basisopleiding en een gevarieerde, rijke stage-ervaring bieden de garanties dat onze zorgverleners bekwaam zijn om complexe zorg te verlenen in gelijk welke zorgsetting.”

We zien ook dat thuisverpleegkundigen meer en meer actief zijn binnen de gehandicaptenzorg en woonzorgcentra. Dit maakt dat binnen deze zorginstellingen verpleegkundigen met verschillende statuten actief zijn. Hoe zit dat in de ziekenhuizen?

“Ik zie het in de ziekenhuiswereld zo’n vaart niet lopen, onder meer omdat de normering bepaalt dat het zorgpersoneel aan het ziekenhuis moet verbonden zijn. Uiteraard moeten we waakzaam blijven voor bepaalde evoluties, zoals interimverpleegkundigen. Flexibel inspelen op bepaalde situaties is nodig, maar het mag niet de norm zijn. Een duurzame verankering en integratie in het ziekenhuis voor elk lid van de zorgequipe is een belangrijke vereiste, want een sterk verloop door tijdelijke contracten lijkt me nefast voor een veilige en kwaliteitsvolle zorgverlening.”

Hoe kijkt u naar de deconventionering van verpleegkundigen?

“Dubbele financiering is verboden, laat me daar duidelijk over zijn. Iedereen aan de slag laten gaan als zelfstandige in de zorg is gevaarlijk en zal het systeem onbetaalbaar maken. We moeten iedereen in onze samenleving kunnen verzorgen.”

[1] Lefèvre Mélanie, Bouckaert Nicolas, Camberlin Cécile, Devriese Stephan, Pincé Hilde, de Meester Christophe, Fricheteau Benoît, Van de Voorde Carine. De organisatie van materniteiten in België. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2019. KCE Reports 323. DOI: 10.57598/R323AS.

Wat is het directoraat-generaal Gezondheidszorg?

De Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (FOD Gezondheid) wil de gezondheid van burgers beschermen en verbeteren. Aan de leiding van de FOD staat het Directiecomité, dat toekijkt op een correcte uitvoering van de beleidsplannen van de bevoegde ministers. De voorzitter van het Directiecomité van de FOD Gezondheid is Dirk Ramaekers. Binnen het Directiecomité zijn er vier directoraten-generaal (DG): Gezondheidszorg, Dier, plant en voeding, Leefmilieu, Gezondheid en werk. Aan het hoofd daarvan staat de directeur-generaal. Voor de DG Gezondheidszorg is dat Sabine Stordeur.


Kwetsbaarheid bij thuiswonende ouderen

Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel; Department of Public Health and Primary Care, KU Leuven.

Context

Ouder worden gaat gepaard met een achteruitgang in ons functioneren, bijvoorbeeld een verlies van zicht, gehoor of mobiliteit. Bij de helft van de ouderen resulteert deze achteruitgang in een kwetsbaarheid. Dit verwijst naar een hoger risico om te vallen of om opgenomen te worden in het ziekenhuis bij bijvoorbeeld een pneumonie. Personen die kwetsbaar zijn hebben ook een groter risico om vroegtijdig opgenomen te worden in een woon zorgcentrum. Klinische studies tonen aan dat lichamelijke beweging een belangrijk element is om je te beschermen tegen kwetsbaarheid. Voldoende lichamelijke beweging kan zowel het moment tot kwetsbaarheid verlengen, alsook de weerbaarheid van een kwetsbaar persoon versterken. Daarnaast wijzen klinisch studies ook uit dat voeding een cruciale rol speelt. Een lichaam kan niet sterker worden zonder de essentiële bouwstenen, zoals eiwitten voor de opbouw van spiermassa. Er is momenteel een grote onzekerheid hoe deze resultaten uit klinische studies ook in de praktijk gerealiseerd kunnen worden

Doelstelling

Deze studie onderzocht wat het effect is van drie programma’s bij thuiswonende ouderen. Het ene programma focuste op het aanbieden van kooklessen in groep. Het tweede programma draaide rond een lichamelijk oefenprogramma in groep van één uur per week. Het derde programma bood sociale ondersteuning aan door ontmoetingen in groep te organiseren eenmaal per week. De drie programma’s duurden elk tien weken. Daarna stopten de interventies.

Samenvatting van de resultaten van de studie

De experimentele studie had 468 deelnemers, met een gemiddelde leeftijd van tachtig jaar. Alle drie de programma’s toonden op korte termijn een verbetering in de kwetsbaarheid van de deelnemers. De programma’s met de focus op voeding en lichamelijke beweging vertoonden een gelijkaardig en sterker effect dan het programma met sociale ondersteuning. Toch was op langere termijn – tot twee jaar na het stoppen van de interventie – geen enkel effect meer zichtbaar.

Conclusie

Een programma van tien weken met de focus op voeding, lichamelijke beweging of sociale ondersteuning heeft op lange termijn geen impact op de kwetsbaarheid van oudere personen.

Gevolgen voor de praktijk

Kwetsbaarheid is een van de primaire drivers voor de grote belasting van een oudere samenleving op ons gezondheidszorgsysteem. Het voorkomen of terugdraaien van kwetsbaarheid wordt internationaal erkend als een van de grote prioriteiten voor onze zorg. Zonder oplossingen zal de belasting op thuiszorg en residentiele zorg alleen maar toenemen. Het vertalen van resultaten uit klinische studies naar programma’s die ook een impact hebben in de praktijk lijkt momenteel niet te lukken. Oplossingen zijn nodig die ouderen langer dan tien weken ondersteunen en zo een effect op lange termijn bekomen. Het gebrek aan ondersteuning van innovatieve programma’s voor de praktijk door wetenschappelijke fondsen en de overheid blijft hier een groot struikelblok.

Bron: Teh et al. Effectiveness of a complex intervention of group-based nutrition and physical activity to prevent frailty in pre-frail older adults (SUPER): a randomised controlled trial. Lancet Healthy Longevity 2022. 3(8):e519-e530.


Grensoverschrijdend gedrag: hoe pak je het aan?

door An Ravelingien

 

Lydia is een ervaren thuisverpleegkundige. Voor het eerst in twintig jaar overweegt ze om haar job te stoppen[1]. Ze voelt zich emotioneel uitgeput. Al weken verzorgt ze dagelijks een ernstig behoeftige patiënte. De patiënte stelt geen problemen, maar haar partner wel. Die man, die als mantelzorger heel liefdevol en nauwgezet voor zijn vrouw zorgt, stelt zich verbaal agressief op tegen Lydia. Op alles wat ze doet, heeft hij kritiek. Bij het minste haalt hij naar haar uit. Van bij het begin gaf Lydia haar grenzen aan en uitte de wens om met respect behandeld te worden. Ondanks zijn belofte om eraan te werken, verandert de situatie niet. Bij elk huisbezoek voelt ze de angst en stress toenemen, en merkt ze dat ze zo niet verder kan. Wat kan ze doen?

  1. Stel je grenzen

Grensoverschrijdend gedrag gaat over gedrag van een ander dat jou (on)bewust materiële, fysieke, mentale of emotionele schade toebrengt of dreigt toe te brengen. Wat als grensoverschrijdend ervaren wordt, is hoogstpersoonlijk en hangt af van je eigen waarden en normen. Lydia heeft alvast een eerste belangrijke stap genomen door aan te geven waar voor haar de grens ligt.

  1. Zoek steun

Wanneer je grensoverschrijdend gedrag ervaart, is het belangrijk dat je snel steun vindt in je organisatie of bij je collega’s. In dit verhaal lijkt Lydia er alleen voor te staan. Nochtans heeft de leidinggevende een essentiële rol, meent Petra Brabant. Zij is stafmedewerker patiëntveiligheid in AZ Delta en werkte er mee aan een beleid rond grensoverschrijdend gedrag. “Die eerste emotionele en praktische opvang is cruciaal voor het herstelproces en gebeurt het best zo snel mogelijk na het incident. In een veilige context gehoor geven aan wat het slachtoffer meemaakt en begrip tonen, zijn belangrijke vormen van erkenning en duidelijke signalen dat je je verantwoordelijkheid opneemt. Het kan overigens helpen om traumatische klachten te voorkomen. Tijdens die opvang kan ook gekeken worden of er eventuele verdere stappen moeten genomen worden. Wie neemt contact op met de dader? Welke nazorg heeft het slachtoffer nodig? Elke casus is anders. Wat voor de ene persoon als steun aanvoelt, is mogelijks niet zo voor de andere. Bovendien is de ene vorm van grensoverschrijdend gedrag is de andere niet. Ernstige incidenten – met een grote impact op het slachtoffer – moeten niet alleen gekend zijn binnen de organisatie, maar vergen mogelijks ook juridische opvolging.”

  1. Ga in dialoog

“Het is daarnaast ontzettend belangrijk om in dialoog te gaan met de persoon die grensoverschrijdend gedrag stelt over het waarom van zijn gedrag”,  vindt Jan Vande Moortel, juridisch adviseur van onder meer NETWERK VERPLEEGKUNDE. “Zijn agressie is er niet zomaar, er zitten heel wat behoeftes en frustraties onder[2]. Je kan je voorstellen dat zijn rol als mantelzorger hier voor iets tussen zit. Kan het gesprek ook gaan over welke ondersteuning hij zelf nodig heeft? Er bestaan heel wat gesprekstechnieken die kunnen helpen om te de-escaleren en het gesprek om te buigen naar iets constructiefs. We moeten voor ogen houden dat zijn reacties signalen zijn dat er iets onderliggend scheelt.”

De rol van de leidinggevende is ook hierin belangrijk, vindt Heidi Diet, juridisch en strategisch coördinator in AZ Delta. “Er moet duidelijk gemaakt worden dat een grens overschreden is. De man moet beseffen wat het effect van dat gedrag is op de zorgverlener, en in dit geval ook op de patiënt. Zijn gedrag is niet alleen belastend voor Lydia, ook zijn vrouw is slachtoffer. Het verhindert namelijk goede zorgverlening. Is die man zich daarvan bewust? En weet hij dat er grenzen zijn aan wat we tolereren? Als de leidinggevende van Lydia die grens duidelijk communiceert, is dat een belangrijke vorm van steun.”

  1. Maak duidelijke afspraken

Tijdens het gesprek kan je ook afspraken maken over het verdere verloop van de zorgverlening en  welke stappen er eventueel volgen bij een nieuw incident. “Het is goed om dingen op papier te zetten”, meent Heidi. “Zo kan je er op een later moment naar verwijzen. Idealiter heb je ook afspraken binnen de organisatie waarnaar je kan teruggrijpen. Evengoed zijn er situaties waarbij de patiënt zelf grensoverschrijdend gedrag stelt en zijn eigen zorg onmogelijk maakt. Ook daar is het belangrijk om afspraken te maken over wat wel en niet getolereerd wordt. Een patiënt heeft rechten, maar ook plichten. Dat laatste wordt soms te weinig belicht.”

Afhankelijk van de ernst van het gedrag kunnen mogelijks de politie en het parket ingeschakeld worden. “Een belangrijke bedenking bij deze casus is namelijk dat de man misschien evenzeer agressief is  tegenover de patiënt”, zegt Heidi nog. “In hoeverre kan de patiënt zich hiertegen verdedigen? Is ze zelf ook slachtoffer? Dat zou in verder onderzoek aan bod komen.”

Meer weten?

Icoba. Tijd voor agressiebeleid. Werkboek voor medewerkers en beleidsmakers. 2023, Icoba – VSPF vzw.

Rosenberg MB. Geweldloze communicatie: ontwapenend, doeltreffend en verbindend. 2011, Leminiscaat BV.

 

[1] Om de privacy van de persoon te waarborgen, gebruiken we een pseudoniem.

[2] Roose J. Moeilijke mensen bestaan niet. Iedereen fantastig. (Eigen beheer)


Minder ziekteverzuim en meer werkplezier door gezondheidspromotie van medewerkers

Met een Gezondheidshuis voor het eigen personeel realiseert het UZ Brussel een primeur in ons land. Het neemt namelijk een eerste stap naar meer preventieve geneeskunde door de gezondheidsscore van medewerkers in kaart te brengen en op te volgen. Het doel? Inzetten op gedragsveranderingen die een gezonde levensstijl promoten. Het Brusselse ziekenhuis zet hiermee de traditionele zorgbenadering op zijn kop.

Dat het UZ Brussel niet om innovatie verlegen zit, is al langer bekend. Het universitaire ziekenhuis trekt wel vaker de kar als het om nieuwe technieken en methodieken gaat. Zo ook met zijn Gezondheidshuis. Dit huis wil namelijk de gezondheid van eigen medewerkers in kaart brengen via een gezondheidsscore en hen begeleiden naar een meer gezonde levensstijl. “Vandaag is veel te doen om gezond leven, maar dit wordt meestal niet holistisch en vanuit de wetenschap benaderd”, legt innovatiemanager Sonia Van Dooren uit. “Veel initiatieven zijn medisch gericht en omvatten niet alle domeinen waar wij op willen inzetten. Het psychosociale luik valt bijvoorbeeld vaak uit de boot. Nochtans is dat een heel belangrijk aspect, want we willen een gedragsverandering bereiken bij mensen die hun eigen gezondheid willen bevorderen. Met medisch advies alleen kom je er niet.”

Nood aan paradigmashift

Het UZ Brussel streeft ernaar zoveel mogelijk van de ruim 4.200 medewerkers te betrekken in het Gezondheidshuis. “Daarom kiezen we voor een digitale intake via een online vragenlijst, in combinatie met een bloedanalyse”, aldus Van Dooren. “Hoe meer mensen in het pilootproject stappen, hoe meer data we kunnen verzamelen. Zo is de selectiebias kleiner en verwerven we betere inzichten.” Met artificiële intelligentie zal het ziekenhuis die data analyseren en per medewerker een gezondheidsscore opstellen. Van daaruit zal dan, na een multidisciplinaire interpretatie en overleg tussen de onderzoekende zorgverleners, een specifiek traject per persoon aangeboden worden.

Hoewel het Gezondheidshuis niet het enige initiatief is in België – verschillende bedrijven zetten ook in op gezondheidsverbetering bij hun medewerkers – is het wel het enige dat zo’n brede, alomvattende aanpak vooropstelt. CEO Marc Noppen: “We weten dat de gezondheid van werknemers een invloed heeft op ziekteverzuim, werkplezier en motivatie. Er is dus een noodzaak om ons denkkader te veranderen en meer in te zetten op gezondheidspromotie en ziektepreventie. Als je weet dat in de zorgsector meer dan tien procent van de werknemers ziek thuis zit en je zou erin slagen dat cijfer te halveren, dan los je ineens een groot deel van de personeelstekorten op. Ons gezondheidssysteem is momenteel voor 98 procent geënt op het behandelen van mensen en slechts voor twee procent op gezondheidsbevordering en preventie. Deze laatste omvat dan nog vooral vaccinatie en neonatale screening. Nochtans zit er een businesscase in gezondheidspromotie en preventie.”

Veranderingen in levensstijl

In het pilootproject is het Gezondheidshuis niet noodzakelijk op zoek naar ziektepatronen die er eventueel al zouden zijn bij de deelnemers. Wel mikt het op de gemiddelde mens die van zichzelf denkt dat hij gezond is. “Bij die personen willen we op zaken letten waarvan we nu al weten dat ze een heel belangrijke impact hebben op hun latere gezondheidsparcours”, gaat Noppen verder. “Deze elementen zijn voeding, beweging, al dan niet roken, alcoholgebruik, lichaamsgewicht en lichaamssamenstelling. Ze vallen feitelijk buiten de geneeskunde en hebben quasi volledig te maken met gedrag. Vandaar dat we zo hameren op het psychosociale aspect in het onderzoek om mensen te begeleiden naar blijvende veranderingen in hun leefgewoontes.”

De kwaliteit van het medisch apparaat in België is dan wel behoorlijk, de gezondheidsparameters van onze bevolking zijn een ander verhaal. “We scoren het slechtst in Europa als het op beweging aankomt. Zo’n 55 procent van de Belgen kampt met overgewicht en 46 procent van onze calorieën bestaat uit ultrabewerkte voeding. De combinatie van die factoren maakt dat de gezonde levensverwachting van de Belg 60 jaar is, maar we worden gemiddeld wel 84 jaar oud. Ter vergelijking, de gezonde levensverwachting van de Zweed is 70 jaar. Dat stemt tot nadenken”, zegt Noppen.

Bredere ondersteuning nodig

Gezondheidspromotie is in België niet gereglementeerd en er bestaat geen RIZIV-terugbetaling voor. Van Dooren: “Het gevolg is dat zowat iedereen zich gezondheidscoach mag noemen. Dat is niet zonder risico, vandaar dat wij het onderzoek wetenschappelijk, kwalitatief en holistisch benaderen.” Om structureel iets te veranderen, is een bredere ondersteuning nodig, ook vanuit de politiek. Minder beschavingsziekten en langer gezond ouder worden betekenen minder druk op de ziekenhuizen en op de lange termijn lagere kosten voor de gezondheidszorg. Volgens Noppen is gezondheid niet alleen de bevoegdheid van volksgezondheid, maar tevens van bijna alle andere beleidsdomeinen (Health in All Policies): “We moeten vermijden in toestanden zoals het Verenigd Koninkrijk te belanden, waar het NHS (National Health Service) de immense wachtrijen niet meer weggewerkt krijgt. Daar spenderen ze intussen zes procent van het BBP aan gezondheidspromotie. Bij ons is dat slechts twee procent.”

Daarnaast is er op het vlak van opleidingen nog werk aan de winkel. Gezond leven, inclusief een gezonde voeding, maakt te weinig deel uit van het curriculum binnen de medische opleidingen. “Alles is gericht op diagnose en behandeling. Daarom wensen we in dit project niet alleen samen te werken met bedrijven om ons te ondersteunen, maar eveneens met de VUB en de Erasmushogeschool Brussel om dat leertraject aan te pakken. We hopen met het Gezondheidshuis een proof of concept uit te werken dat aantoont dat er een duidelijke businesscase is om aan ziektepreventie te doen.”

Foto: ©Peter De Schryver


Patiënten ondersteunen bij medicatiezelfmanagement

Patiënten ondervinden vaak moeilijkheden bij hun medicatiezelfmanagement, wat een invloed heeft op de therapietrouw en het veilig medicatiegebruik. Hoewel zorgverleners het belang van ondersteuning van patiënten bij medicatiezelfmanagement erkennen, blijkt dit in de praktijk moeilijk te zijn. Hulpmiddelen voor zorgverleners om patiënten te begeleiden in geval van problemen met medicatiezelfmanagement ontbreken. Daarom ontwikkelden we aanbevelingen voor zorgverleners.

CONTEXT

Het ontwikkelen van deze aanbevelingen vormt onderdeel van het SelfMADiP-project, een doctoraatsproject naar medicatie in eigen beheer. Het project zet in op enerzijds het ontwikkelen van hulpmiddelen om patiënten te ondersteunen bij medicatiezelfmanagement en anderzijds het evalueren van medicatiezelfmanagement tijdens een ziekenhuis­opname als strategie om de zelfmanagementcompetenties en therapietrouw van patiënten na ontslag te verbeteren. Zelfmanagement wordt namelijk steeds belangrijker, zeker gezien het groeiend aantal personen met chronische ziekten. Het trainen en ondersteunen van patiënten in medicatiezelfmanagement is als partner in de zorg dan ook noodzakelijk om uitdagingen en problemen aan te pakken en patiënten in staat te stellen zelfzorgactiviteiten uit te voeren.

METHODE

De ontwikkeling van aanbevelingen voor zorgverleners ter ondersteuning van patiënten bij problemen met medicatiezelfmanagement verliep in drie opeenvolgende fasen. Als eerste identificeerden we, gebaseerd op eerder onderzoek, veelvoorkomende medicatiezelfmanagementproblemen. Ten tweede werd een literatuuronderzoek (scoping review) uitgevoerd om een overzicht te creëren van relevante interventies voor elk medicatiezelfmanagementprobleem dat werd geïdentificeerd in de eerste fase. Ten derde beoordeelde een expertpanel de relevantie en duidelijkheid van de aanbevolen interventies (Delphi-studie). Een consensusgrens van 80 procent overeenstemming onder de experts werd gehanteerd. Het expertpanel bestond uit 23 zorgverleners, waaronder verpleegkundigen, artsen en apothekers, allen met specifieke expertise op het gebied van medicatiemanagement. Bijkomend evalueerde een panel van acht patiënten het nut van de interventies vanuit hun perspectief. De inzichten van het patiëntenpanel werden gedeeld met het panel van zorgverleners zodat zij hiermee rekening konden houden bij hun beoordeling van de aanbevelingen.

RESULTATEN

In totaal identificeerden we twintig mogelijke medicatiezelfmanagementproblemen. Deze werden opgedeeld volgens de zes fasen van het medicatiezelfmanagementmodel van Bailey[1], namelijk problemen met: (1) ophalen van geneesmiddelen bij de apotheek; (2) kennis en begrip van geneesmiddelen; (3) praktisch organiseren van geneesmiddeleninname; (4) geneesmiddelen­inname; (5) monitoren van effecten en (6) behoud van veilig medicatiegebruik doorheen de tijd.

Op basis van het literatuuronderzoek werd een lijst met 66 aanbevelingen opgesteld, bedoeld voor gebruik door zorgverleners in de ondersteuning van patiënten bij medicatiezelfmanagement. Na drie vragenrondes bereikte het expertpanel overeenstemming over de relevantie en duidelijkheid van 92 procent van de aanbevelingen. Deze aanbevelingen werden opgenomen in een leidraad voor zorgverleners. De volledige leidraad kan geraadpleegd worden via nuphac.eu/selfmadip.

CONCLUSIE

De aanbevelingen uit dit onderzoek zijn een hulpmiddel voor zorgverleners bij het ondersteunen van patiënten die problemen ondervinden met medicatiezelfmanagement. Het is belangrijk om de aanbevelingen te gebruiken in een interdisciplinaire context. Met andere woorden, verschillende zorgverleners kunnen bijdragen aan het verbeteren van medicatiezelfmanagement door de aanbevelingen toe te passen binnen hun expertisedomein en bij voorkeur na afstemming tussen de leden van het team.

Op de hoogte blijven van de resultaten van het SelfMADiP-project kan via nuphac.eu/selfmadip2.

[1] Bailey S.C., Oramasionwu C.U., Wolf M.S. Rethinking adherence: A health literacy-informed model of medication self-management. J. Health Commun. 2013;18:20–30. doi: 10.1080/10810730.2013.825672.

Laura Mortelmans is doctoraatsonderzoeker bij de onderzoeksgroep Centre for Research and Innovation in Care aan de Universiteit Antwerpen, met steun van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek. Tijdens het CARE4-congres won zij de prijs voor beste mondelinge presentatie in het domein gezondheid en educatie, uitgereikt door NETWERK VERPLEEGKUNDE.


Geactualiseerde groeicurves bij Kind en Gezin

Een kind maakt in de eerste twee levensjaren zijn snelste lichaamsgroei door. In het eerste jaar na zijn geboorte groeit het gemiddeld 25 centimeter en verdrievoudigt zijn gewicht. De eerste twee jaren zijn ook de periode waarin groei het meest gevoelig is aan storing. Verloopt de groei niet binnen de verwachting, dan kan een kind daar de rest van zijn leven gevolgen van dragen. De actuele groeicurves helpen om een atypisch groeipatroon tijdig op te merken en indien nodig bij te sturen.

Beeld: Opgroeien

Optimale groei

Vanaf begin januari 2024 hanteert Kind en Gezin nieuwe groeicurves om de ontwikkeling van jonge kinderen op te volgen. De nieuwe curves zijn ontwikkeld door een onderzoeksgroep van de VUB en het UZ Brussel en geven – net als de curves van de WHO – de optimale groei van jonge kinderen weer. De dataset waarop ze zich baseren, bestaat uit eenlingen uit een vaginale bevalling die tot de leeftijd van zes maanden uitsluitend borstvoeding kregen. Dit in tegenstelling tot de vorige groeicurves die dateerden uit 2004 waarbij de kinderen overwegend kunstvoeding dronken.

Lactatiekundige Christel Geebelen legt uit: “Door de groei van een kind op te volgen op een curve die de optimale groei weergeeft, detecteer je sneller een atypische groei en kan je op zoek gaan naar de beïnvloedende of verklarende factoren. Natuurlijk is elk kind uniek en volgt elk kind zijn eigen groeipatroon. Wanneer er bezorgdheid is over de groei, verwijzen we door voor advies naar de behandelende arts.”

Ook al zijn de kinderen die in de eerste zes maanden kunstvoeding krijgen niet meegenomen in de dataset, hun groei kan perfect opgevolgd worden met de nieuwe curves. “Ook bij kunstvoeding streven we naar een optimale groei. De samenstelling van de huidige kunstvoedingen benadert die van moedermelk op nutritioneel vlak. Daarnaast wordt het principe ‘voeden op vraag’ ook bij kinderen die kunstvoeding krijgen sterk geadviseerd door Kind en Gezin.”

Borst- of kunstvoeding

Borst- of flesvoeding? Kind en Gezin geeft wetenschappelijk onderbouwde informatie zodat ouders een geïnformeerde keuze kunnen maken. Christel: “We informeren over het belang van borstvoeding, maar weten ook dat dit niet voor iedereen lukt. Mama’s voelen zich soms eenzaam en gefaald wanneer dit gebeurt. Het is belangrijk om hen goed te ondersteunen en te stimuleren om hulp te durven vragen. Aan zorgprofessionals die jonge ouders omringen raad ik aan om altijd je waardering uit te spreken tegenover hen. Een gemeend compliment doet altijd deugd, zeker tijdens zo’n heftige periode.”

Heb je vragen over de nieuwe groeicurves of de keuze tussen borst- en kunstvoeding? Kind en Gezin staat voor elke ouder en aanstaande ouder klaar met wetenschappelijk onderbouwde informatie. Meer weten? Ga naar www.opgroeien.be.