De veneuze punctie door de praktijkassistent: een update

Context

Uit een studie van de schaarse gepubliceerde literatuur rond de veneuze punctie blijkt dat wanneer er enkel bloedafnames gebeuren bij liggende patiënten er quasi geen risico is op complicaties bij patiënten in de huisartspraktijk. Een recente publicatie in de Journal of Clinical Medicine[1] gaat dieper in op die vraag.

Zo ging de studie na met enkele eenvoudige vragen en bij welke patiënten een veneuze toegangsweg bij een eerste poging gerealiseerd kan worden. Het ging hierbij om het plaatsen van een infuus, wat veel complexer is dan enkel bloed afnemen.

Doelstelling

De resultaten van het onderzoek zijn relevant voor de vraagstelling of de praktijkassistent een veneuze punctie kan uitvoeren. Daarbij wordt rekening gehouden dat praktijkassistenten nooit een infuus zullen plaatsen, maar enkel een bloedafname moeten doen. Dat is een groot verschil: bij het bloed prikken gebruikt men dunnere naalden, eventueel een vleugelnaaldje. Er zijn ook veel meer mogelijke prikplaatsen.

Een mislukte veneuze prik is vervelend voor de patiënt, maar houdt geen gevaar in. Wel moet de bloedafname steeds gebeuren bij een liggende patiënt, zodat een eventuele vasovagale syncope geen letsels met zich meebrengt.

Samenvatting van de resultaten

De auteurs van de studie ontwikkelden een set van vijf eenvoudige vragen, die aan de patiënt worden gesteld voor de bloedafname op basis van de A-DIVA schaal (Adult Difficult Intra Venous Access Scale). Die staat aanvullend mee in voor een vlotte prik. Elk ja-antwoord levert één punt op, een neen-antwoord nul punten.

Op basis van een multicenter onderzoek bij 3.689 patiënten in ziekenhuizen waarbij 90 procent van de prikken door verpleegkundigen werden gedaan en de overige 10 procent door artsen, kwam men tot de vaststelling dat bij de laagrisicogroep (A-DIVA score 0 of 1), bij 96 procent van de patiënten het prikken bij de eerste poging lukte. In deze laag risicogroep bevonden zich 2.619 patiënten of 73 procent van de onderzochte groep. Bij de groep met een gemiddeld risicoprofiel (A-DIVA score 2 of 3), lukte het bij 63 procent van de patiënten bij de eerste poging.

We moeten hierbij benadrukken, dat de resultaten voor een eenvoudige bloedafname wellicht nog veel beter zullen zijn omdat in deze cijfers ook het plaatsen van een infuus is opgenomen, wat een meer ingewikkelde interventie is. Bovendien geldt in de regel dat de veneuze punctie bij patiënten in de huisartspraktijk vlotter verloopt dan bij patiënten in het ziekenhuis omdat patiënten bij de huisarts vaak minder zwaar ziek zijn.

Bij wijze van voorzichtige extrapolatie van de gegevens uit deze studie naar de situatie van de praktijkassistent in de eerste lijn, kan men stellen dat de A-DIVA-schaal een nuttig instrument kan zijn om in te schatten of een veneuze bloedafname vlot zal verlopen.

Conclusie

Meer dan drie vierde van de patiënten zal bij een veneuze bloedafname bij de huisarts een A-DIVA-score van 0 of 1 hebben. Deze patiënten kunnen probleemloos door de praktijkassistent worden geprikt, met 96 procent kans op succes bij de eerste prik. Ook bij een score 2 kan na overleg met de huisarts de praktijkassistent de bloedafname doen. Vanaf een score 3 lijkt het aangewezen de bloedafname aan de huisarts toe te vertrouwen.

De A-DIVA-schaal kan op die manier helpen bij de organisatie van de taakverdeling in de huisartspraktijk. De hier voorgestelde aanpak berust op extrapolatie van gegevens uit de ziekenhuissetting, onderzoek ter zake in de huisartspraktijk wordt gepland.

[1] FHJ van Loon, LWE van Hooff, HD de Boer, et al. The modified A-DIVA Scale as a predictive tool for prospective identification of adult patients at Risk of a difficult intravenous access: a multicenter validation study. J .Clin. Med. 2019,8,144;doi:10.3390/jcm8020144


Hoe zit het RIZIV precies in elkaar?

We kennen het RIZIV of het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering allemaal, maar weten we ook hoe deze instantie precies functioneert? We leggen je graag uit hoe de structuur van diensten en organen eruitziet.

Het RIZIV telt zes diensten, waarvan vijf operationele diensten en één algemeen ondersteunende dienst. Elke dienst heeft een eigen administratieve structuur. Het gaat dan om de Dienst voor geneeskundige verzorging, Dienst voor uitkeringen, Dienst voor Geneeskundige evaluatie en controle (DGEC), Dienst voor administratieve controle en het Fonds voor Medische Ongevallen (FMO).

Daarnaast heeft het RIZIV ook verschillende beheers- en/of technische organen. Die helpen de diensten bij het beheer van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en de toepassing van de reglementering op de medische ongevallen. Het algemeen beheerscomité is het overkoepelend orgaan van het RIZIV voor alle bevoegdheden.

Voor thuisverpleegkundigen

Het belangrijkste orgaan voor thuisverpleegkundigen is dat van de Dienst Geneeskundige Verzorging. Daar vind je overeenkomstencommissies per beroepsgroep en is ruimte voor overleg tussen onder meer verpleegkundigen en de verzekeringsinstellingen. In die commissie is plaats voor acht vertegenwoordigers van de mutualiteiten en acht vertegenwoordigers uit de thuisverpleegkunde. Er zijn voor beide groepen ook acht plaatsvervangers aangeduid.

Kan je als thuisverpleegkundige dan zomaar aansluiten bij deze commissie? Neen, deze acht mandaten zijn duidelijk onderverdeeld. De eerste vier zijn voorbehouden aan vertegenwoordigers van de diensten voor thuisverpleging. Het gaat vaak om verpleegkundigen waarvan er twee aangeduid worden door de Vlaamse Federatie van Diensten voor Thuisverpleging en twee door de Waalse tegenhanger Confédération des centres de coordination de soins et services à domicile. Daarnaast gaan er nog twee zetels naar de Vlaamse Federatie van Diensten voor Thuisverpleging (VFDT). Eén daarvan is voor het Wit-Gele Kruis, één voor i-mens. In Wallonië gaat het om één zetel voor de Fédération d’Aide & Soins à Domicile (FASD) en één voor de Fédération des Centres de Services à Domicile (FCSD).

Vertegenwoordiging door beroepsorganisaties

De overige vier mandaten zijn voor beroepsorganisaties en organisaties van zelfstandige verpleegkundigen. Zelfstandige thuisverpleegkundigen worden om de vier jaar als het ware verkozen door een telling via de beroepsorganisaties. Zo worden vier werkende en vier plaatsvervangende leden aangeduid. Taal speelt hier geen rol.

Twee zetels gaan naar Expertise Verpleegkundigen Infirmiers Thuis à domicile, ook gekend als e-Vita. NETWERK VERPLEEGKUNDE, VBZV, CTP, ZorgConnect, VP+ en Korian Homecare maken deel uit van dit kartel. Een mandaat gaat naar een lid van het KZTV – Kartel – zelfstandige thuisverpleging, met onder meer i-mens, Care-Support, Onze Zorg en Mederi. Een laatste mandaat gaat naar Onze Thuisverpleging. Er is nog een vierde erkend kartel, namelijk Consortium des infirmières & infirmiers indépendants francophones et germanophones, maar zij hebben niet genoeg effectieve leden voor een zetel in de overeenkomstencommissie.


Toegang tot evidencebased verpleegkunde

Op welke manier onderbouw je als verpleegkundige jouw handelen op een wetenschappelijke manier, rekening houdend met jouw eigen expertise en met de voorkeuren van de patiënt? Evidencebased verpleegkunde start met de toegang tot wetenschappelijke informatie.

Waar vind je evidencebased informatie?

De ruime bibliotheek

De Cebam Digital Library for Health (CDLH) is vergelijkbaar met een grote universiteitsbibliotheek, maar dan gericht op zorgverleners in de praktijk. Deze digitale bibliotheek omvat verschillende types aan databanken zoals point-of-care bronnen (DynaMed, ebpracticenet, Nursing Reference Center Plus), (inter)nationale richtlijnen, systematic reviews (Cochrane, JBI), kritische artikelbesprekingen zoals Minerva, de grote medische tijdschriften, maar ook databanken zoals Nursing@Ovid, Cinahl & Pre-Cinalh, geneesmiddeleninformatie, … CDLH is gratis voor leden van NETWERK VERPLEEGKUNDE.

Ebpracticenet als point-of-care bron

Ebpnet.be is het gratis referentieplatform, gefinancierd vanuit het RIZIV om aan het bed te gebruiken. Het centraliseert alle (inter)nationale richtlijnen en evidencebased informatie:

  • gevalideerd door Cebam (het Centrum voor Evidence-Based Medicine)
  • in een kort en bondig formaat
  • in het Nederlands/Frans
  • aangepast naar de Belgische zorgcontext
  • gericht op elf eerstelijnszorgberoepen, waaronder verpleegkundigen

Kwaliteit garanderen

Binnen België is Evikey het ondersteunende netwerk dat expertisecentra, EBP-actoren en gezondheidsactoren samenbrengt. Binnen dit netwerk is het Federaal Kenniscentrum KCE verantwoordelijk om de prioriteiten vast te leggen. De Werkgroep Richtlijnontwikkeling Eerste lijn (WOREL) en Minerva staan in voor de productie. Het Cebam doet de kwaliteitscontrole van evidencebased informatie, alsook de evaluatie binnen het netwerk. Ebpracticenet heeft de implementatie-opdracht om evidence beter te toe te passen in de praktijk.

Betrouwbare informatie voor de patiënt

Ook aan de patiënt wordt gedacht. Deze vindt patiëntenrichtlijnen, gefactcheckte gezondheidsinformatie uit de actualiteit, podcasts en veel meer via Gezondheid & Wetenschap of via de app Zoek Gezond.

Meer weten? Schrijf je in voor het webinar op 14 november 2023 van 12 tot 13:30 uur via de website van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Ook Cebam biedt verdiepende opleidingen aan. Die kalender raadpleeg je op cebam.be.

 


CHATGPT: Wat moeten we er als verpleegkundige mee?

Simon Malfait, departement verpleging UZ Gent; Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde, Universiteit Gent

 

Sinds de populariteit van ChatGPT stijgt in de maatschappij, wint het programma ook aan aandacht binnen de gezondheidszorg. Volgens het programma zelf biedt de chatbot beter aangepaste patiënteninformatie, betere verspreiding van informatie, continue beschikbaarheid, optimalere planning en organisatie, beter medicatiebeheer en symptoominschatting voor verpleegkundigen[i]. Momenteel wordt het vooral door studenten gebruikt om snel een paper in elkaar te steken. Maar hoe verstandig is dit allemaal?

 

Artificiële intelligentie (AI)

ChatGPT is een chatbot die zijn informatie haalt via verschillende algoritmes die grote hoeveelheden informatie verwerken. Deze informatie is door mensen gecreëerd. Met andere woorden, ChatGPT geeft ons snel, en mooier verwoord, wat we er zelf (historisch) hebben ingestoken. Onze grootste inzichten, maar ook onze domste fouten[ii]. Niet alles wat ChatGPT produceert is dus ook betrouwbaar.

 

Bias

Meer nog, niet enkel onze directe fouten neemt het systeem op, maar ook vooroordelen, stereotypen en verouderde ‘waarheden’. Net zoals Wikipedia[iii], zijn gender en ras niet gelijk verdeeld onder de schrijvers van bronnen waaruit geput wordt. Hierdoor krijgen we vaak stereotiepe beelden voorgeschoteld door AI,  zoals een verpleegkundige die vrouwelijk en wit is, en nog steeds een kapje en een rok draagt[iv].

 

De uitdaging(en)

We moeten ons van deze twee grote beperkingen bewust zijn, zonder het concept van AI overboord te smijten. Want zelfs de grootste tegenstander ziet de voordelen van zo’n chatbot, om bijvoorbeeld en onder andere de administratieve last van verpleegkundigen te verlichten, zeker in. Hoe dan ook is de geest uit de fles en moeten we er mee leren omgaan. De twee beperkingen bieden tegelijk opportuniteiten en uitdagingen voor verpleegkundigen en het verpleegkundig onderwijs[v].

 

Kritisch en klinisch redeneren

Gezien ChatGPT teksten snel kan produceren, hebben we meer tijd om onze studenten verpleegkunde een kritische blik aan te leren. Geen eindeloos gezucht en gezweet meer om teksten te produceren die pas nadien kritisch onderzocht worden. We kunnen hierdoor sneller starten met meer focus op klinisch redeneren, wat het onderwijs en de transitie naar het werkveld alleen maar kan bevorderen.

 

Zorggelijkheid

Ook, omdat we ons nu bewust zijn van bias en ongelijkheid in de gezondheidszorg, kunnen we de algoritmes zo bijsturen dat al onze patiënten gelijkwaardige zorg ontvangen. Immers, (on)bewust zorgongelijkheid bestaat. Dit kunnen we doen door kritisch naar ons eigen werk en redeneringen te kijken en bijsturing te produceren. Telkens we dit doen, zal de tekstmassa bijgestuurd worden.

 

Conclusie

AI, en in het bijzonder ChatGPT, zijn een nieuwe ontwikkeling die we moeten omarmen. Op termijn zullen de voordelen voor onze beroepsgroep namelijk groot zijn, gezien we gedrukt gaan onder een hoge administratieve last Maar omdat het systeem fouten vertoont waarvan wij de oorzaak zijn, is het ook aan ons om dit door kritisch en klinisch te redeneren bij te sturen. Als we voldoende input blijven geven, zal AI ons werk verlichten ten goede van ons beroep en de patiënten waarvoor we zorgen.

[i] (ChatGPT, persoonlijke communicatie, 19 augustus, 2023)

[ii] Williams, D.P. (2023). Bias Optimizers, American Scientist, volume 111, 204-207.

[iii] Koerner, J. (2020). 21 Wikipedia Has a Bias Problem. :: Wikipedia@ 20.

[iv] Walker R, Dillard-Wright J, Iradukunda F (2023). Algorithmic bias in artificial intelligence is a problem-And the root issue is power. Nursing Outlook, 12, 71(5), Epub ahead of print.

[v] Allen, C., & Woodnutt, S. (2023). Guest editorial: Can ChatGPT pass a nursing exam? International Journal of Nursing Studies, 104522.


Agressie tegen zorgverleners en hulpdiensten

De Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) is een politiedatabank waarin feiten geregistreerd worden op basis van pv’s. Dit laat toe tellingen uit te voeren en statistieken op te stellen, onder meer over het geweld op zorgverleners: een feit dat vandaag nog te vaak onderbelicht blijft. Nochtans ervaren heel wat hulpdiensten en mensen in de zorg fysieke of verbale agressie met werkverlet of (ernstige) schade tot gevolg.

Uit cijfers die vrijgegeven zijn door minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden als antwoord op de parlementaire vraag van volksvertegenwoordiger Yngvild Ingels blijkt dat geweld tegen hulpdiensten de afgelopen jaren toegenomen is. Van 189 meldingen van ‘slagen aan een medisch beroep’ in Brussel en Vlaanderen in 2019 naar 215 incidenten in 2021. Voor het eerste semester van 2022 werden 152 voorvallen opgetekend. Het gaat dan om door politiediensten geregistreerde feiten in de ANG.

Ondanks deze hoge cijfers merken we op de werkvloer een nog te lage meldingsbereidheid van agressie of geweld tegen de verschillende hulpdiensten. Er is een betere en meer consequente aanpak nodig die melden en erover praten stimuleert. Dit zowel intern bij de eigen werkgever, als extern om klacht in te dienen bij de politie. Alleen zo kunnen de juiste procedures opgestart worden en kan dit maatschappelijk aangepakt worden.


Alivia krijgt vorm: zo werkt de nieuwe digitale zorg- en ondersteuningstool

Het Departement Zorg werkt sinds april aan de nieuwe digitale zorg- en ondersteuningstool Alivia. Het is een online platform waarmee Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Hilde Crevits een belangrijke stap wil zetten richting geïntegreerde zorg. De tool zal er zijn voor iedereen met een zorg- en ondersteuningsnood, mantelzorgers, zorgverleners en welzijnswerkers. De pilootprojecten starten in 2024 in Antwerpen en West-Vlaanderen. Daarna wordt Alivia over heel Vlaanderen uitgerold.

Alivia is er voor alle actoren in de zorg- en welzijnssector, en verbetert de samenwerking tussen de verschillende zorgverleners, welzijnswerkers, mantelzorgers en zorgvragers. Alle communicatie, afspraken en coördinatie kunnen vlotter en veiliger verlopen via het platform. Zo wil Vlaanderen nog meer toewerken naar geïntegreerde zorg en de continuïteit van zorg voor mensen met complexe of langdurige zorgvragen beter ondersteunen. “Alivia is meer dan een manier om gegevens uit te wisselen. Bij Alivia gaat het erom dat personen met een zorg- en ondersteuningsnood samen met hun mantelzorgers, zorgverleners en welzijnsondersteuners een gezamenlijk zorgplan kunnen opstellen”, zegt Vlaams minister Hilde Crevits. “Belangrijk daarbij is dat zo’n zorgplan vertrekt vanuit de doelstellingen en wensen die de zorgbehoevende persoon zelf aangeeft. Alivia is dus een samenwerkingsinstrument voor de persoon met een zorg- en ondersteuningsnood, de mantelzorgers en de professionele zorgaanbieders. In een multidisciplinair zorgplan stellen ze zorg- en ondersteuningsdoelen op en wijzen taken toe die gedeeld worden met het volledige zorgteam. Zo weten zorgteamleden wie waarmee bezig is, wordt er transparanter gecommuniceerd en worden taken niet dubbel opgenomen. Deze vorm van interdisciplinaire samenwerking wordt vandaag nog door geen enkel digitaal instrument zoals het patiëntendossier, zorgdossier, bewonersdossier, Vitalink, BelRAI, portalen van ziekenhuizen, thuiszorgorganisaties, … mogelijk gemaakt.”

Niet alleen voor chronische zorgvragers

Het platform zal beschikbaar zijn in een webversie en als app. Zo is Alivia altijd makkelijk raadpleegbaar. Voor zorgverleners en -aanbieders om een zorgplan op te stellen, taken te verdelen en informatie uit te wisselen. Voor zorgvragers om een beter overzicht te krijgen van hun totale zorg- en ondersteuningsplan. Bovendien heeft de zorgvrager ook toegang tot alle informatie en een luidere stem in de zorgkeuzes die gemaakt moeten worden. Zo stimuleert Alivia ook patient empowerment.

“Iedere burger kan Alivia gebruiken om een zorgplan te maken, maar dat is geen verplichting”, licht minister Crevits toe. “We denken dat het in de eerste plaats een meerwaarde is voor mensen die in langdurige en complexe zorgsituaties zitten. Complex in de zin dat ze door verschillende formele en informele zorgaanbieders geholpen worden. Denk bijvoorbeeld aan iemand die thuisverpleegkundigen en paramedici over de vloer krijgt, regelmatig naar het ziekenhuis moet voor een behandeling en bijvoorbeeld ook nog psychologische hulp krijgt of frequent de hulp van een mantelzorger nodig heeft. Elk van die zorgaanbieders heeft een deeltje van de zorgpuzzel in handen, in Alivia leggen ze die puzzelstukken bij elkaar. Hoe meer puzzelstukken, hoe nuttiger het wordt om Alivia in te zetten. De burger zal zelf zorgteamleden kunnen toevoegen en ook opnieuw verwijderen in de tool. De burger bepaalt dus wie zijn zorgplan ziet. Ook verdere afscherming van gegevens wordt bekeken op het niveau van de burger. Kortom, de burger kan via Alivia bepalen welke zorgaanbieder mee aan boord stapt om zorg op maat aan te bieden.”

Is Alivia er dan enkel voor chronische patiënten? Of begrijpen we dit verkeerd? “Personen in een chronische zorgsituatie komen inderdaad eerder als doelgroep naar boven bij Alivia. Bij hen zijn er namelijk vaak situaties waarbij de organisatie van zorg complex is, met verschillende aanbieders van zorg wiens dienstverlening op elkaar moet aansluiten en die elk vanuit hun eigen discipline en specialiteit naar de zorgvrager kijken. Een zorgplan in Alivia laat die afstemming vlotter verlopen en geeft de zorgvrager een beter overzicht over al deze specialisaties heen. De wensen van de zorgbehoevende persoon zijn steeds de leidraad. Het gaat er dus niet over of een persoon chronisch ziek is of niet, maar of het opstellen van een zorgplan een meerwaarde biedt voor die persoon en zijn/haar zorgteam. Hoe meer personen een rol spelen in dat zorgteam, hoe waarschijnlijker dat zo’n zorgplan een meerwaarde is. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij mensen met meerdere aandoeningen die verschillende zorgaanbieders zien, mensen in kwetsbare situaties, alleen of in gezinsverband, personen met een handicap, ouderen met ouderdomskwalen en thuisondersteuning, mensen met palliatieve zorgnoden, mensen met langdurige mentale problemen, al dan niet gecombineerd met fysieke gezondheidsklachten, …”

Koppelingen en antwoorden

Alivia is een tool voor zowel de persoon met een zorg- en ondersteuningsnood, als de informele en professionele zorgaanbieders. Het hele zorgteam werkt samen aan een zorgplan met zorg- en ondersteuningsdoelen. Zo zal de zorg het meest optimaal worden afgestemd en opgevolgd. “BelRAI heeft als inschalingsinstrument voor zorgnoden en -situaties een ander vertrekpunt en doel, maar levert inzichten en resultaten op die uiteraard zeer waardevol zijn voor een zorgplan. De ambitie van Alivia is dan ook om optimaal de probleemgebieden of inzichten die met BelRAI in kaart worden gebracht, op te nemen in het zorgplan in Alivia en zo af te stemmen met het volledige zorgteam”, zegt Crevits. “In de eerste versie van Alivia zal het mogelijk zijn om inschalingen voor de specifieke persoon meteen te raadplegen en zo te gebruiken in het zorgplan. Denk aan het formuleren van een zorgdoel dat antwoord geeft op de vaststellingen uit BelRAI.”

Een van de moeilijkheden in de huidige multidisciplinaire zorg is afstemming rond medicatie. Hiervoor bestaat het Vitalink-medicatieschema – maar dat lijkt nog niet altijd te werken of up-to-date te zijn. “Het medicatieschema kan weergegeven worden in Alivia, maar is geen vervanging van de huidige softwarepakketten. Alivia is een zorgplanningstool waar zorg en welzijn samen in terechtkomen, dit gaat veel breder dan louter de medicatie van een bepaalde persoon. Alivia gebruikt de toegangsmechanismen van het eHealth-platform. Dus elke zorgaanbieder kan met toestemming van de patiënt de gegevens in Alivia raadplegen. Burgers kunnen elke zorgaanbieder lid maken het zorgteam. In die zin werkt Alivia ook over de gemeenschapsgrenzen heen. Er worden geen restricties opgelegd. Informatie zoals een zorgplan, zorgtaken, …  kan dan doorstromen naar gelijkaardige platformen in de andere regio’s, wanneer de Vlaamse burger effectief zou verhuizen en er in de betreffende regio een overheidsplatform is voor geïntegreerde zorg. Dit laatste is nog niet het geval, maar we volgen dit in goede samenwerking met de andere regio’s op.”

Voor elke zorgaanbieder

Verpleegkundigen in ziekenhuizen en in thuissettings zullen het platform kunnen gebruiken en deel uitmaken van het zorgteam van een persoon. Crevits: “We gaan uit van persoonsgerichte zorg met de burger centraal. Door verpleegkundigen toegang te geven kunnen ze vlot informatie met andere zorgteamleden uitwisselen, hebben ze helder de doelen van de burger ter beschikking, hebben ze zelf ook overzicht wie wat doet in het zorgplan en wie voor wat gecontacteerd kan worden. Ze kunnen dus meer kwaliteitsvolle en efficiënte zorg afleveren aan de burger. Om de eerste concepten van Alivia snel op rails te krijgen, is gewerkt met veel actoren uit de eerste lijn. Het projectteam probeert iedereen over de verschillende sectoren heen zo goed mogelijk te informeren over het ontwikkelingsproces. Naarmate de ontwikkeling verder doorgaat, worden meer en meer belanghebbenden bij deze cocreatie betrokken.” Doordat een burger zelf zijn zorgteam kan samenstellen, kan een zorgteamlid zowel uit de thuiszorg, ziekenhuis of een woonzorgcentrum komen. Dit zal niet op organisatieniveau zijn, maar concrete taken en doelen kunnen wel vlot gedeeld worden op het niveau van het individu.

Verdere stappen

Concrete informatie rond financiering voor zorgverleners die Alivia gebruiken, is er momenteel nog niet. Het project zit in een testfase en tegen eind 2023 zal, na de noodzakelijke testperiode, een eerste versie van Alivia starten met vijf concrete modules: levensdoelen, zorg- en ondersteuningsdoelen, zorgtaken, zorgteam en communicatie. Dit is de basis die nodig is om het digitaal zorg- en ondersteuningsplan op te maken. “Deze eerste versie zal in het voorjaar 2024 klaar voor gebruik zijn. Dan starten twee pilootprojecten, waarvan één in Antwerpen en één in West-Vlaanderen. Voor elke regio is 185.000 euro budget vrijgemaakt en goedgekeurd. Alivia wordt er uitgetest in de praktijk met twintig patiënten en hun zorgteam. De piloot duurt ongeveer zes maanden. Alle functionaliteiten worden uitvoerig in de praktijk getest: de wensen en verlangens van de patiënt helder formuleren, zorg- en ondersteuningsdoelen opstellen, zorgtaken verdelen onder de leden van het zorgteam, berichten uitwisselen, de technische werking en de gebruiksvriendelijkheid van Alivia evalueren, de impact van Alivia op de geleverde zorg en de samenwerking, … De resultaten van die twee pilootprojecten bepalen wanneer en hoe de verdere uitrol volgt.”

Alle recente informatie over Alivia is raadpleegbaar via alivia.be. Schrijf je in op de nieuwsbrief voor recente updates.

Jouw praktische vragen beantwoord

Alivia wordt ontwikkeld in nauw contact met zorgvragers en -verleners uit de verschillende beroepsgroepen en sectororganisaties uit de eerste lijn. Ook patiëntvertegenwoordigers, mantelzorgers, het VAPH en werkgeversorganisaties zitten mee aan tafel. Via de Werkgroep ICT4care van NETWERK VERPLEEGKUNDE legden we Bert Taelman, projectleider van Alivia enkele praktische vragen voor.

Wordt er ingezet op het realiseren van het only-onceprincipe? Met andere woorden hoe worden data maximaal hergebruikt zonder ze opnieuw te moeten invoeren?

“Dit principe wordt steeds bewaakt en geïmplementeerd waar mogelijk. Aangezien in Alivia nieuwe data worden gegeneerd in de vorm van een zorgplan door het zorgteam, zal een minimaal dubbele ingave mogelijks gebeuren, maar we streven hier naar een optimalisatie.”

Is er een link tussen Alivia en BelRAI? Hoe verloopt die integratie?

“In de basisversie Alivia zal het met één klik op de BelRAI-knop mogelijk zijn om inschalingen voor de specifieke persoon te raadplegen en gebruiken voor het opstellen van een zorgplan. Nadien wordt bekeken hoe gestructureerde data uit BelRAI als suggestie kunnen dienen voor zorgdoelen en -taken rechtstreeks in Alivia.”

Is een integratie voorzien voor pakketten in de thuisverpleging, apotheek, huisartsen, ziekenhuizen, … Of zal er een software-update moeten gebeuren?

“Via de webapplicatie en bijhorende mobiele applicatie zal Alivia onmiddellijk te gebruiken zijn. Software-integraties worden momenteel in beeld gebracht en staan zeker verder op de agenda.”

Zijn er al stappen gezet om bestaande elektronische dossiers te laten communiceren met Alivia?

“Momenteel is dit nog te vroeg, maar in de toekomst is dit absoluut onze ambitie.”

Kunnen alle disciplines, dus niet enkel mensen met een RIZIV-nummer, zich registreren in dit dossier, of blijft deze multidisciplinaire samenwerking tot een beperkt aantal beroepsgroepen beperkt?

“Met Alivia mikken we op een toegang voor alle disciplines in zorg en welzijn, en voor mantelzorgers. Hieraan wordt hard gewerkt momenteel.”

Hoe verlopen de proefprojecten?

“Alivia zit volop in de technische ontwikkelingsfase. Begin 2024 starten de pilootprojecten . Het gaat telkens om zorgverleners die personen in een palliatieve zorgsituatie en personen met een chronische zorg- en ondersteuningsnood in een thuissituatie ondersteunen. In elke regio is een Alivia-coach aangesteld die de proefprojecten coördineert.”

Start de samenstelling van het zorgteam van nul of kunnen eventuele therapeutische relaties al getoond en geselecteerd worden?

“In de pilootfase start dit van nul, achteraf bekijken we waar eventuele vereenvoudigingen mogelijk zijn.”

Hoe wordt bepaald wie de coördinatie van zorg op zich neemt?

“De zorgcoördinator is standaard de persoon met een zorg- of ondersteuningsnood, maar kan dit doorgeven aan iedereen binnen het zorgteam. De patiënt zal alle zorg- en ondersteuningsdoelen blijven zien, maar hoeft deze niet goed te keuren. Iedereen in het zorgteam ziet alles in het zorgplan en iedereen kan aan iedereen een taak toewijzen. Dat kan aan individuen, enkele personen of het volledige zorgteam zijn. Daar zit momenteel geen restrictie op. Je zal taken ook kunnen archiveren, maar niet verwijderen.”

Wat als de mantelzorger een eigen zorgplan en eigen zorg- en ondersteuningsnoden heeft?

“Hij of zij zal zich via eHealth moeten aanmelden als burger of als mantelzorger. Zo blijft het onderscheid duidelijk.”

Hoe ga je om met het toevoegen van mantelzorgers of niet-professionele zorgverleners? Moet die persoon eerst zijn akkoord geven vooraleer hij/zij zichtbaar wordt voor de andere zorgverleners?

“Wanneer een lid aan het zorgteam wordt toegevoegd, zal dit meteen zichtbaar zijn. Een aanvraag tot toegang zal door het zorgteam bevestigd moeten worden. In de pilootfase hoeft dat nog niet, maar we nemen de optie wel al mee.”


Effect van een reanimatieplank op in-hospitale CPR

CPR is meest kwalitatief op een harde ondergrond[1]. Toch spelen in-hospitale arresten zich veelal af op een matras in bed. De borstcompressiekwaliteit in deze context is vaak suboptimaal[2]. Wetenschappelijke evidentie over de effectiviteit van een reanimatieplank is schaars en tegenstrijdig. Deze oefenpopstudie evalueerde het effect van een reanimatieplank op compressiediepte, -frequentie en thorax terugvering. Geslacht, BMI, leeftijd en dienst werden beschouwd als potentiële predictoren.

Methode

Via een CPR zelfleerstation op de vloer werden bij de start van de studie verpleegkundigen bijgeschoold om een minimale gecombineerde compressiescore te behalen. Deze gecombineerde score bestond uit ≥ 70 procent compressies met een diepte van 50-60 mm, ≥ 70 procent compressies met volledige loslating van de thorax (≤ 5 mm) en een gemiddelde compressiefrequentie van 100-120 bpm. Participanten werden vervolgens at random en zonder medeweten toegewezen aan een groep met en zonder reanimatieplank en voerden twee minuten een CPR-test uit in bed. De primaire uitkomstmaat betrof het verschil in percentage deelnemers met een gecombineerde compressiescore van ≥ 70 procent tussen beide groepen.

Wie zijn wij?

Zara Cuvelier (26) is verpleegkundige Spoed in het UZ Gent. Ruben Houthoofdt (28) is verpleegkundige IZ in het AZ Damiaan Oostende. Ze studeerden beide respectievelijk af aan de UGent in 2020 en 2021. Trots kijken ze terug op dit slotwerk van hun studies, dat hun beide een internationale publicatie[1] opleverde. Onderzoek met een beduidende praktijkrelevantie triggert verpleegkundigen om een kritische blik te werpen op de huidige zorgstandaard, vinden Zara en Ruben.

 

 

 

[1] Cuvelier, Z., Houthoofdt, R., Serraes, B., Haentjens, C., Blot, S., & Mpotos, N. (2022). Effect of a backboard on chest compression quality during in-hospital adult cardiopulmonary resuscitation: a randomised, single-blind, controlled trial using a manikin model. Intensive and Critical Care Nursing, 69, 103164. doi: 10.1016/j.iccn.2021.103164.

Resultaten

In totaal werden 120 verpleegkundigen nagenoeg evenredig toegewezen aan een interventiegroep en controlegroep met gelijke demografische kenmerken. Het percentage deelnemers met een gecombineerde compressiescore van ≥ 70 procent was niet significant verschillend en suboptimaal in beide groepen: 47,5 procent (reanimatieplank) versus 41 procent (controle). Kortom, ondanks recente CPR-training (max. 14 weken geleden) haalde meer dan de helft in beide groepen de gewenste compressiekwaliteit niet. Kwaliteitsvolle compressies bij CPR-training op de vloer garandeerden geen kwaliteitsvolle compressies tijdens CPR op een matras in bed. Onderzoek toont aan dat CPR-skills al vervallen binnen enkele maanden na training[3].

De leeftijdscategorie ≥ 51 jaar was geassocieerd met een lagere kans op het behalen van de gecombineerde compressiescore ≥ 70 procent. Dienst, BMI en geslacht waren geen significante voorspellers voor een gecombineerde compressiescore van ≥ 70 procent.

Conclusie

Een reanimatieplank had in deze studie geen significante meerwaarde voor de borstcompressiekwaliteit tijdens volwassen CPR op een traagschuimmatras in bed. Leeftijd was een significante predictor voor de geleverde borstcompressiekwaliteit. In beide groepen werd een belangrijk verval van compressievaardigheden geobserveerd. Dit onderstreept het belang van frequente hertraining, met name in sommige leeftijdsgroepen. Verder onderzoek is nodig om het effect in kaart te brengen op klinische uitkomstmaten als ROSC, overleving en gunstige neurologische uitkomst[4].

Gevolgen voor de praktijk

·         Borstcompressies onderbreken voor het plaatsen van een reanimatieplank is niet aanbevolen. Evalueer aandachtig of deze interventie gerechtvaardigd is als standard of care op het matrastype van de instelling.

·         Stimuleer frequente CPR-training, ook bij verpleegkundigen met anciënniteit. Jaarlijks trainen volstaat potentieel niet.

·         Reflecteer over het CPR-trainingsbeleid van de instelling: CPR-training standaard voorzien in bed eerder dan op de vloer?

 

[1] Perkins, G. D., Handley, A. J., Koster, R. W., Castren, M., Smyth, M. A., Olasveengen, T., . . . automated external defibrillation section, C. (2015). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2015: Section 2. Adult basic life support and automated external defibrillation. Resuscitation, 95, 81-99. doi:10.1016/j.resuscitation.2015.07.015.

[2] Monsieurs, K. G., Nolan, J. P., Bossaert, L. L., Greif, R., Maconochie, I. K., Nikolaou, N. I., . . . Group, E. R. C. G. W. (2015). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2015: Section 1. Executive summary. Resuscitation, 95, 1-80. doi:10.1016/j.resuscitation.2015.07.038.

[3] Greif, R., Lockey, A. S., Conaghan, P., Lippert, A., De Vries, W., Monsieurs, K. G., . . . Collaborators. (2015). European Resuscitation Council Guidelines for Resuscitation 2015: Section 10. Education and implementation of resuscitation. Resuscitation, 95, 288-301. doi:10.1016/j.resuscitation.2015.07.032.

[4] International Liaison Committee on Resuscitation ILCOR. (2020). Firm Surface for CPR (BLS): Systematic Review. Retrieved from https://costr.ilcor.org/document/firm-surface-for-cpr-tfsr-costr


Depressie bij ouderen: de meerwaarde van een niet-medicamenteuze opvolging

Bastiaan Van Grootven, Nursing Science, Department Public Health, University of Basel; Department of Public Health and Primary Care, KU Leuven.

Context

Een op drie personen heeft een risico op het ontwikkelen van depressieve symptomen op oudere leeftijd. Een depressie beïnvloedt voornamelijk de kwaliteit van leven van een persoon en hun functioneren in het dagelijkse leven. Bij ouderen in het bijzonder kan een depressie, zelfs bij een succesvolle behandeling, gepaard gaan met een blijvende functionele beperkingen en een toegenomen kwetsbaarheid op geriatrische syndromen. Ook de behandeling van depressie bij ouderen is complexer. Studies tonen aan dat een medicamenteuze behandeling minder effectief is bij oudere dan bij jongere personen. Er is dus voornamelijk nood aan niet-medicamenteuze behandelingen en ondersteuning van de functionaleit van oudere personen met depressieve symptomen.

 

Doelstelling

Deze studie onderzocht het effect van interventies die als doel hadden de functionaliteit te ondersteunen bij oudere personen met een depressie. Eerder uitgevoerde studies over dit onderwerp werden op een systematische manier in kaart gebracht in een literatuurstudie.

 

Samenvatting van de resultaten van de studie

De literatuurstudie identificieerde vijftien experimentele studies, waarbij depressie gemeten werd als majeure depressie of de aanwezigheid van depressieve symptomen. De participanten waren voornamelijk vrouwen tussen 65 en 78 jaar. Acht studies evalueerden het effect van cognitief-gedragstherapeutische interventies. Voornamelijk probleemgeoriënteerde therapie resulteerde in een betere functionaliteit bij depressieve personen. Er was geen duidelijke evidentie voor het gebruik van selectieve serotonine-heropnameremmers in twee studies. Drie studies evalueerden het effect van fysieke inspanning (bijvoorbeeld uithoudings-en krachtoefeningen) en observeerden een positief kortetermijneffect op het dagelijkse functioneren. Casemanagement door een verpleegkundige gespecialiseerd in psychiatrische zorg, een pscyholoog of een sociaal werker had volgens drie studies een positief effect op het dagelijkse leven. De duur van de interventies varieerde tussen acht en vierentwintig weken.

 

Conclusie

Cognitief-gedragstherapeutische interventies, fysieke activiteit en casemanagement hebben potentieel een positief effect op het dagelijkse functioneren van oudere personen met een depressie. Het aantal studies dat deze effecten onderzocht was beperkt waardoor er geen sterke aanbeveling kan worden gemaakt.

 

Gevolgen voor de praktijk

De behandeling van een depressie bij een oudere persoon is complex. Daarom moet voornamelijk worden nagedacht over de gevolgen op hun functionaliteit. Niet-medicamenteuze therapie lijkt een belangrijke bijdrage te leveren aan de zorg voor deze patiëntengroep. De opvolging van deze patiënten door een verpleegkundige gespecialiseerd in geestelijke kwetsbaarheden in samenwerking met een psycholoog kan een belangrijke meerwaarde betekenen bovenop de standaardtherapie.

 

Bron: Wassink-Vossen S, et al. Effectiveness of late-life depression interventions on functional limitations: A systematic review. International Journal of Mental Health Nursing 2022. 31: 823 – 842.


Hoe dien je fosfomycine correct toe in woonzorgcentra?

Urineweginfecties (UTI’s) worden vaak bestreden met het antibioticum fosfomycine, beter gekend onder de merknaam Monuril. Het is aangewezen dit geneesmiddel in te nemen voor het slapengaan, zodat het goed kan inwerken op de urineblaas. Al vormt dit soms een uitdaging in woonzorgcentra waar een groot aantal patiënten, die fosfomycine toegediend krijgen, incontinent is.

Monuril is de merknaam van een geneesmiddel met het actieve ingrediënt fosfomycine trometamol, ook bekend als fosfomycine tromethamine. Fosfomycine is een antibioticum dat voornamelijk dient voor de behandeling van urineweginfecties (UTI’s). Het is werkzaam tegen een breed scala aan bacteriën die vaak geassocieerd worden met UTI’s, waaronder zowel gramnegatieve als grampositieve bacteriën.

Het geneesmiddel is verkrijgbaar in de vorm van korrels of poeder die worden opgelost in water voor orale inname. Deze medicatie is enkel verkrijgbaar als eenmalige dosis op voorschrift. De eenmalige toediening vereenvoudigt het behandelingsschema voor patiënten in vergelijking met andere antibiotica die meerdere doses over meerdere dagen vereisen. Na inname wordt fosfomycine snel uitgescheiden in de urine, waar het zich concentreert in de blaas en zijn antibacteriële werking uitoefent. Het werkt door de synthese van bacteriële celwanden te remmen, wat uiteindelijk leidt tot de dood van de bacteriën die de infectie veroorzaken.

Wat bij incontinentie?

Voor de behandeling van ongecompliceerde UWI wordt vaak aanbevolen om fosfomycine voor het slapengaan in te nemen. Hierdoor blijft de medicatie namelijk langer in de urineblaas, waardoor de concentratie in de urine hoger wordt en het middel zich direct tegen de bacteriën kan richten om de infectie beter te bestreden. Dit is vooral belangrijk bij ongecompliceerde infecties van de lagere urinewegen, waarbij de infectie zich voornamelijk in de blaas bevindt.

Het geneesmiddel is geïndiceerd bij ongecompliceerde cystitis, soms als onderdeel van een antibioticaprofylaxeregime. Alleen erkende verenigingen, zoals urologie, infectiologie, … , bepalen mogelijke alternatieven voor dit geneesmiddel bij ongecompliceerde lagere urineweginfecties. Denk bijvoorbeeld aan nitrofurantoïne, gekend onder de merknaam Furadantine, of aan pivmecillinam, gekend als Selexid.

Fosfomycine is niet gecontra-indiceerd in het geval van incontinentie. De effectiviteit ervan kan evenwel verminderd zijn bij personen met incontinentie, omdat het voor hen soms een uitdaging vormt de medicatie voor langere tijd in de blaas vast te houden. Dit is een gevolg en niet bewezen door gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken. Incontinentie is geen ‘normale situatie’ en moet dus steeds behandeld worden, ongeacht de leeftijd. Het mag niet beschouwd worden als onderdeel van het verouderingsproces.

Met dank aan dr. George Bou Kheir van de dienst urologie aan het UZ Gent.


En waarom werd jij verpleegkundige?

Zorg- en Welzijnsambassadeur Candice De Windt schreef samen met Programmadirecteur Gezondheid aan de UCLL Toon Quaghebuur een boek over verpleegkunde. Niet zomaar een naslagwerk, wel een toekomstgerichte visie op het beroep en een wervend verhaal. Doorheen de pagina’s met theoretische inzichten zitten honderd redenen en verhalen uit het werkveld verweven om verpleegkundige te worden, te zijn en te blijven.

Candice De Windt was nog maar net actief in haar nieuwe functie wanneer uitgeverij Lannoo haar benaderde om een boek over verpleegkunde te schrijven gebaseerd op het format ‘100 redenen om leerkracht te worden’. Iets wat perfect binnen de missie van een Zorg- en Welzijnsambassadeur past. “Ik wilde geen melig of belerend boek schrijven, er moest een goede balans tussen beide zijn”, zegt Candice. “Samen met Toon hebben we dat bereikt. In december 2022 lanceerden we een oproep naar getuigenissen van verpleegkundigen. Exact 378 mensen reageerden. Van achttienjarige studenten en zij-instromers tot HBO5’ers en masterverpleegkundigen: ik ontving zeer diverse maar stuk voor stuk mooie reacties. Er zaten pareltjes tussen.”

Pure passie

Wat Candice bijblijft is de emotie uit die verhalen. “Niemand kiest verpleegkunde voor de verpleegtechnische handelingen alleen. Je wil een verschil maken. Van een zorgvrager een plezier doen met zijn favoriete koffie tot een baby en zijn drugsverslaafde ouders helpen. Het pad naar verpleegkunde is bovendien zeer divers: van personen die het als kind al wisten over jongeren die er op goed geluk voor kozen tot mensen die van zorgkundige evolueerden naar een bachelor verpleegkunde. Je ziet de leerladder in de praktijk en in een mooi, puur verhaal omgezet. Er zijn ook zoveel dimensies aan verpleegkunde, dat Toon en ik makkelijk meer dan honderd redenen konden selecteren.”

Ook het luik technologie en innovatie komt ruimschoots aan bod, samen met  wat verpleegkunde is en  verpleegkundig wetenschappelijk onderzoek. Het is een boek dat nadenkt over de toekomst van het beroep in vier luiken: wie, wat, hoe en waarom. Liefde voor het vak en levenslang leren staan daarbij voorop. De omkadering van Toon en de verhalen uit het werkveld lopen door elkaar. “Door die toekomstvisie wilde ik de titel van het boek ook ruimer opvatten en hebben we er ‘100 redenen om verpleegkundige te worden, te zijn en te blijven’ van gemaakt. Talent aantrekken naar het verpleegkundige beroep is één iets, zorgen dat mensen blijven is minstens even belangrijk. Het boek toont de mooie kanten van verpleegkunde, maar is ook heel authentiek, verbloemt niet en werd afgetoetst tijdens twee reflectiemomenten met de sector. Daar waren onder andere studenten, lectoren, zorgpersoneel uit woonzorgcentra, iemand van VOKA en directieleden aanwezig. Zo krijgt het boek een breed draagvlak.”

Candice zou zelf eerst starten in de opleiding geneeskunde en koos vervolgens toch voor verpleegkunde. “Ik volgde mijn hart”, zegt ze. “Bovendien is het een relatief kortdurende opleiding die je zeer gericht leidt naar een beroep met directe inzetbaarheid, met een waaier aan mogelijkheden en doorgroeikansen en waarmee je op korte termijn een verschil voor mensen maakt.” Wat voor haar de belangrijkste reden is om verpleegkundige te worden? “Wanneer ik naar mijn persoonlijk carrièrepad kijk, dan sta ik versteld over de veelheid aan kansen die een diploma verpleegkunde me gaf. Ik ben en blijf er oprecht van overtuigd dat het een opleiding en beroep is waarmee echt alles mogelijk is. We moeten die sterktes durven benoemen: de kansen die de leerladder biedt, de mogelijkheden tot levenslang leren, de vele opties om je echt te verdiepen in een specialisatie en de persoonlijke groei die je blijft doormaken als verpleegkundige. Elke dag opnieuw word je uitgedaagd.”