Oncologische patiënten en seksualiteit: Onderzoek onder verpleegkundigen
Inleiding & Context
In 2020 werden in de EU 2,7 miljoen nieuwe kankergevallen gemeld. Behandelingen zoals chemotherapie, immunotherapie, radiotherapie en chirurgie kunnen het seksueel functioneren negatief beïnvloeden, met variërende prevalentiecijfers van seksueel disfunctioneren. Onderzoek toont aan dat er nog te weinig aandacht is voor het bespreken van seksualiteit en seksuele disfunctie bij patiënten met kanker. Dit onderzoek in Nederland en Vlaanderen richt zich op de mate waarin seksualiteit wordt besproken door verpleegkundigen en het identificeren van de beïnvloedende factoren om dit te bespreken. Het doel is concrete aanbevelingen en verbeteringen in de zorg te formuleren en kennis- en educatiebehoeften te identificeren.
Methode
Via een online vragenlijst werden Nederlandse en Vlaamse verpleegkundigen die werken met oncologische patiënten bevraagd.
Resultaten
Verpleegkundigen zijn van mening dat 75 procent van de oncologische patiënten te maken krijgt met veranderingen in hun seksueel functioneren als gevolg van ziekte en behandeling. Opmerkelijk is het verschil tussen Vlaanderen en Nederland in het bespreken van seksualiteit. Terwijl 15,6 procent van de Nederlandse verpleegkundigen aangeeft dit zelden tot nooit te doen, geldt dit voor 42,2 procent van de Vlaamse verpleegkundigen. Seksualiteit wordt het meest besproken bij patiënten in curatieve behandeling (91,3 %) en minder frequent bij palliatieve patiënten (42,3 %). Opvallend is dat spontane informatie geven over mogelijke bijwerkingen de meest gebruikte benadering is.
Factoren die het bespreken van seksualiteit met de patiënt beïnvloeden werden onderzocht. Verpleegkundigen gaven aan in hoeverre bepaalde factoren hen weerhouden van dit gesprek. Onvoldoende opleiding/training werd het vaakst genoemd (67,2 %), gevolgd door de ‘aanwezigheid van een derde partij’ (52,8 %). Andere belemmeringen zijn: culturele redenen (51,2 %), schaamte over het onderwerp bij de patiënt (49,5 %), geloofsovertuiging van de patiënt (49 %), onvoldoende tijd (47,9 %) en het feit dat de patiënt er niet over begint (43,1 %). Bovenstaande factoren werden als belemmerend ervaren bij zowel Vlaamse als Nederlandse verpleegkundigen. Verschillen tussen Vlaamse en Nederlandse verpleegkundigen kwamen vooral in percentage naar voor, waarbij Nederlandse verpleegkundigen een minder hoog percentage belemmering ervaren bij deze factoren dan Vlaamse verpleegkundigen. Daarnaast geven Nederlandse verpleegkundigen aan dat de factor ‘de patiënt begint er niet over’ niet als belemmerend wordt ervaren om seksualiteit met hen te bespreken. Vlaamse deelnemers ervaren vijf aanvullende factoren als belemmerend, waaronder taal, leeftijd van de patiënt, opvoeding van de patiënt, eigen ongemak en de ernst van de ziekte van de patiënt.
Meer dan de helft van de verpleegkundigen (55,6 %) geven aan weinig tot geen kennis te hebben over seksuele problemen. Vlaamse verpleegkundigen scoren hoger (62,9 %) dan Nederlandse (47,5 %). Verpleegkundigen vinden dat er in hun opleiding onvoldoende aandacht is besteed aan seksualiteit en het bespreken hiervan met de oncologische patiënt. Ongeveer 72,3 procent van de verpleegkundigen wil hun kennis vergroten. Waarbij Vlaamse verpleegkundigen dit aangeven voor 78,7 procent ten opzichte van 64,8 procent van de Nederlandse verpleegkundigen. Een opleiding in de werksetting (56,9 %) met focus op communicatietraining (83,8 %) wordt als gewenste manier naar voor geschoven.
Conclusie
De onderzoeksresultaten wijzen op diverse belemmerende factoren die verpleegkundigen ervaren op het vlak van spreken over seksualiteit met oncologische patiënten. Zowel Vlaamse als Nederlandse verpleegkundigen geven aan dat zij nood hebben aan training en het ontwikkelen van communicatievaardigheden. Een aanbeveling is om deze aspecten als integraal onderdeel op te nemen in de opleiding en nascholing voor oncologisch verpleegkundigen.
De resultaten suggereren dat het aanstellen van referenten op het gebied van seksualiteit waardevol kan zijn. Deze referenten kunnen verpleegkundigen ondersteunen, adviseren en voorzien van gespecialiseerde kennis over seksuele zorg voor oncologische patiënten. Het is eveneens van belang om aandacht te besteden aan alle factoren die verpleegkundigen als beïnvloedend ervaren, om op die manier bewustzijn te creëren rond seksualiteit en seksuele gezondheid van oncologische patiënten.
Seksualiteit moet bespreekbaar zijn gedurende elke fase van het oncologische traject. Het is belangrijk dat verpleegkundigen proactief zijn in het initiëren van gesprekken over seksualiteit en openstaan voor de behoeften en zorgen van hun patiënten.
Eveline Vermoere behaalde in juni 2023 haar masterdiploma in de verpleegkunde en de vroedkunde (onderzoeker in gezondheid en zorg) aan de UAntwerpen. Vanuit haar functie als hoofdverpleegkundige in een oncologisch dagziekenhuis koos ze ervoor om het onderzoek voor haar masterproef te doen binnen deze setting.
Portfolio: Verpleegkundig leiderschap
Mijn eerste job in België was tandartsassistente. Na tien jaar haalde ik er geen voldoening meer uit. Tijd voor een nieuwe uitdaging via de bacheloropleiding verpleegkunde aan de Karel de Grote hogeschool. Nu kan ik zeggen dat het een buitengewoon traject was vol bloed, zweet, tranen en dagreflecties, doorbijten en loslaten, vallen en opstaan. Mijn bachelordiploma behaalde ik in juni 2022. Maar dat had heel wat voeten in de aarde.
Vandaag is het een grote kunst om jezelf te zijn of blijven. En het is nog moeilijker als je stagiair verpleegkunde bent. Wat als je je potentieel niet kan ontwikkelen omdat het niet tot de mentaliteit van de afdeling hoort? Hoe kan je verpleegkundig leiderschap vormgeven, als het niet in de cultuur van het team zit? Leiderschap in de zorg is een meer uiteenlopend concept dan in andere domeinen. Het draait rondom de patiënten en hun levens.
Maar wanneer krijg je een kans om verpleegkundig leiderschap op te nemen als student? Het is niet altijd evident of even makkelijk om je eigen mening te uiten of een bepaalde handeling of gedrag in vraag te stellen. Niet elk team(lid) beschouwt je als een volwaardige collega. Tijdens mijn verschillende stages kreeg ik soms de indruk dat toestemming of goedkeuring verplicht was om het leiderschap te mogen nemen. Of het wordt op voorhand door derden (mentoren of andere collega’s) beslist dat ik het leiderschap mag opnemen in bepaalde situaties. Zodoende blijf je een voorbeeldige stagiair. Toch voelt het vanbinnen soms verward of onduidelijk. En dat geeft geen voldoening. Je durft niets zeggen, omdat het niet veilig voelt. Een strijd tussen ik-stagiair en ik-individu.
Zorg in verandering
Verpleegkundigen zijn vandaag anders opgeleid dan dertig jaar geleden. En dat veroorzaakt botsingen, frustraties, strijd en meningsverschillen. Hier draait het niet meer rondom de patiënten en de zorgvraag.
De zorg verandert, de patiënt verandert, en daarmee verandert ook het onderwijs. In de opleiding leer je vandaag dingen uitspreken, durf je feedback vragen en geven, kritisch nadenken en reflecteren over eigen handelingen, aanzetten tot verandering en continue verbetering. Volgens mij moet je als zorgprofessional de verantwoordelijkheid opnemen voor de regie van de dagelijkse patiëntenzorg, vanuit de ambitie om die zorg voortdurend te verbeteren. Ik ben ervan overtuigd, dat deze verbetering in het zorgproces alleen mogelijk is op voorwaarde dat het op de verschillende niveaus wordt aangepakt: op het niveau van je eigen handelen, van het team en van de organisatie waar je werkt.
Gedurende de opleiding heb ik deze evolutie zelf ondervinden, samen met mijn stagebegeleiders. Door hun ondersteuning en geloof in studenten, door hen als een individu te zien, voelde ik mij altijd veilig en kon ik steeds mezelf zijn tijdens stageperiodes. Deze eigenschap wil graag behouden in mijn volledige carrière als verpleegkundige.
Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.
Elizaveta Tatarinova is 37 jaar en studeerde in juni 2022 af als verpleegkundige. Momenteel werkt ze in de huisartsenpraktijk De Ceder in Hove en volgt ze daarnaast de postgraduaatopleiding Verpleegkundige in de huisartsenpraktijk aan de Universiteit Antwerpen.
Time is (t)issue: communicatie tussen ziekenhuis en ambulancier kan beter
Het eerste uur na een ongeval wordt het ‘gouden uur’ genoemd. Wanneer hulpdiensten binnen dat uur goed handelen, is de kans op overleving het grootst. Helaas gaat men niet altijd spaarzaam om met die kostbare tijd. Ziekenwagens komen vaak onaangekondigd aan bij het ziekenhuis, dat niet voorbereid is op de komst van de patiënt. Ambulanciers hebben dan meestal geen tijd om alle patiëntengegevens door te geven. Om de communicatie tussen ambulances en het ziekenhuis te verbeteren, werkte Hellen aan een applicatie.
Context
Binnen de acute setting van prehospitale zorgen is elke seconde van belang. Verkeerde of laattijdige beslissingen kunnen dan ook het verschil tussen leven en dood betekenen voor de patiënt. Alle communicatie moet bijdragen tot het tijdig en geïnformeerd nemen van deze beslissingen. In de praktijk blijkt dit niet het geval te zijn. Er is dus ruimte voor verbetering.
Methode
Naast een grondig literatuuronderzoek liep Hellen kijkstage bij ambulanciers om de conclusies uit de literatuur te bevestigen. De paper wil volgende vraag beantwoorden: hoe kan men interdisciplinaire communicatie, met het oog op triage, prenotificatie van het ziekenhuis en patiëntenoverdracht in het ziekenhuis, verduidelijken en ondersteunen binnen de prehospitale naar hospitale setting?
Resultaten
Tijdens het literatuuronderzoek constateerde Hellen dat in de eerste cruciale momenten heel wat tijd en informatie verloren gaat. Er zijn drie concrete knelpunten in de communicatie van ambulance naar ziekenhuis toe.
- Prenotificatie: het ziekenhuis weet op voorhand vaak niet dat een ambulance onderweg is.
- Het is moeilijk in te schatten welke extra hulp de ambulancier moet inschakelen om de patiënt te helpen. Dat wordt aangeleerd in de opleiding, maar in het veld maakt iedereen verschillende beslissingen op basis van eigen ervaring. Dat leidt tot over- en ondertriage.
- Door het laattijdig of puur mondeling doorbriefen van de patiëntgegevens gaat informatie verloren.
Conclusie
Prehospitale naar hospitale communicatie dient eenduidig en gestandaardiseerd te zijn. Er is nood aan een gemeenschappelijk denkmodel voor alle betrokken paramedici en een gemeenschappelijke taal bij het overdragen van patiënten en het briefen van collega’s. Hellen ontwikkelde een cloudbased tool die de communicatie met betrekking tot triage, prenotificatie en patiëntenoverdracht ondersteunt. Zo moeten ambulanciers de patiëntengegevens enkel in de app ingeven, die ze dan automatisch naar het ziekenhuis stuurt. Dat digitale ondersteuning helpt, blijkt uit de cijfers. Als ambulanciers gegevens uit hun hoofd doorgeven is slechts 33 % van de gegevens correct en volledig. Met digitale ondersteuningsmiddelen wordt dit liefst 99 %. Op basis van een evidencebased matrix kan de tool bovendien ondersteuning bieden in het maken van beslissingen, zoals het al dan niet bijstand vragen van de mug.
Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.
Hellen Tielemans studeerde in 2022 af als bachelor in de Verpleegkunde aan de Thomas More Hogeschool. Ze maakte haar eindwerk over crisiscommunicatie tussen ambulances en ziekenhuizen. Hellen wou meer doen dan de problemen enkel in kaart brengen. Ze ontwikkelde een app waarmee ambulanciers sneller en beter kunnen communiceren met het ziekenhuis. Daarmee sleepte ze de Vlaamse Scriptieprijs, goed voor 2.500 euro, in de wacht. Met steun van Start It @KBC richtte ze haar eigen bedrijf op om haar applicatie op de markt te brengen. Op dit bevindt het prototype zich in de eerste testfase.
Fotograaf: Thierry Geenen
NPO-orders bij endoscopie: standaard, gemakzucht of noodzaak?
Inmiddels zijn we er allemaal bekend mee: voor een operatie of onderzoek in het ziekenhuis wordt gevraagd om gedurende een bepaalde periode nuchter te blijven. Niet alleen patiënten die in opname komen, maar ook al opgenomen patiënten komen met deze orders in contact. Standaard wordt aan patiënten gevraagd om vanaf middernacht niets meer te eten en te drinken, maar is dit noodzakelijk? Of is dit een maatregel die standaard genomen wordt om de procedures te vergemakkelijken?
Context
Voor endoscopische onderzoeken wordt een standaard order toegepast om patiënten nuchter te houden vanaf middernacht, om de veiligheid en de resultaten van de onderzoeken te optimaliseren. Dit kan tot gevolg hebben dat patiënten voor lange perioden nuchter zijn, maar is dit wel nodig?
Methode
Deze bachelorproef is samengesteld a.d.h.v. wetenschappelijk onderzoek. De data van de gevonden artikels werd vergeleken met de huidige orders die in de praktijk bij endoscopische onderzoeken worden toegepast. Als laatste werd een gesprek gevoerd met een dokter-assistent om een beeld te krijgen van de visie van de artsen.
An-Sofie Iser studeerde afgelopen juli af als Bachelor verpleegkunde aan de UC Leuven-Limburg in Genk. Voor haar bachelorproef diende ze een afdelingsgebonden probleem te onderzoeken. Ze gaf er prioriteit aan om een relevant en patiëntgericht onderwerp te kiezen.
Resultaten
De European Society of Anaesthesiology (ESA) geeft aan dat patiënten heldere vloeistoffen mogen consumeren (water, pulpvrije sappen, thee/koffie zonder melk) tot 2 uur voor een ingreep. Vast voedsel moet beperkt worden tot 6 uur voor de ingreep. De American Society of Anesthesiologists (ASA) sluit zich aan bij deze richtlijnen.
In de praktijk wordt een NPO-order ingezet vanaf middernacht voor endoscopische onderzoeken, wat de nuchtere periode verlengt tot 8 uur of meer. Op gastro-intestinale afdelingen werden patiënten gemiddeld 14 uur nuchter gehouden. Als reden hiervoor wordt de goede visualisatie van de mucosa aangehaald. Soms worden patiënten zelfs nuchter gehouden voordat een onderzoek of interventie gepland staat, dit was zo bij 15 procent van de orders. En van dit percentage was de meerderheid (89,4 procent) uiteindelijk onnodig nuchter. Uit het gesprek met de dokter-assistent blijkt dat deze richtlijn wordt toegepast zodat verschuivingen in de planning mogelijk zijn.
Patiënten ervaren tijdens deze lange nuchtere periode ongemakken op psychisch en fysiek vlak. Naast honger en dorst gaat het over een droge mond, sufheid, bibberen, duizeligheid, buikpijn, hoofdpijn, etc. Uit literatuur blijkt dat patiënten die een NPO-periode van 2 uur ondergingen gemiddeld 20 procent minder angst, algemeen ongemak, honger en zwakte ervaarden dan patiënten die de NPO-periode van 8 uur of meer doormaakten. De kortere NPO-periode beïnvloedde daarnaast niet de maagmucosa of de kans op reflux tijdens de endoscopische intubatie.
Frequent en aanhoudend vasten leidt niet alleen tot patiëntontevredenheid, maar ook tot malnutritie en kan een nadelige invloed hebben op de resultaten van patiënten. Daarnaast verhoogt het risico op complicaties, zoals vertraagd ontwaken, verstoorde elektrolytenbalans, hypotensie, verminderd welzijn van de patiënt, etc.
Conclusie
De NPO-periode voor een endoscopisch onderzoek blijft noodzakelijk, maar deze kan teruggeschroefd worden zonder een effect op de veiligheid van de patiënt, de resultaten van het onderzoek en met minder ongemakken als gevolg. Het toepassen van het NPO-order vanaf middernacht ter vergemakkelijking zou niet mogen opwegen tegen de patiëntervaring die hiermee gepaard gaat. Er moet een nieuwe universele richtlijn opgesteld worden waarbij de nadruk ligt op het optimaliseren van het patiëntencomfort en niet dit van de instelling.
Zet je graag jouw bachelor- of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@netwerkverpleegkunde.be.
‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’: communicatie aan thuiswonende 65-plussers
De vergrijzing van de bevolking stelt regeringen en samenlevingen wereldwijd voor uitdagingen. Om ouderen zo lang mogelijk veilig en kwalitatief thuis te laten wonen, zijn aangepaste maatregelen nodig van de overheid en andere betrokken instanties, zoals de eerstelijnszorg en het onderwijs. Communicatie en informatie vormen hierin belangrijke elementen. Het onderzoek ‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’ brengt het huidige kwaliteitsniveau van communicatie en informatieverstrekking aan thuiswonende ouderen in de provincie Antwerpen in kaart.
Context
Communicatie en eenvoudige toegang tot informatie, specifiek gericht op deze kwetsbare groep, zijn van belang bij het actief ouder worden. In het WHO Age-friendly Cities-framework (WHO, 2007) worden acht onderling verbonden domeinen voorgesteld voor het bevorderen van het welzijn en de participatie van ouderen. Een ervan is ‘Communicatie en informatie’. Het onderzoek ‘Antwerpen, hoor ik u (nog)?’ analyseerde hoe hierop wordt ingezet in de provincie Antwerpen en wat de rol van verpleegkundigen hierbij kan zijn.
Methode
Deze studie ging na welke barrières senioren ondervinden bij het ontvangen van informatie. Dit kwantitatief onderzoek volgde een crosssectioneel design. Datacollectie gebeurde tussen februari en april 2022 aan de hand van een vragenlijst waarbij 82 deelnemers – zelfstandig in Antwerpen wonende 65-plussers – hun mening gaven via een combinatie van open en gesloten vragen.
Resultaten
Antwerpen scoort goed op het vlak van tijdige en efficiënte communicatie en informatieverstrekking aan 65-plussers. Het onderzoek suggereert binnen deze groep een verschuiving van het gebruik van klassieke naar moderne digitale media. Hoewel een duidelijke meerderheid (87 % van de ondervraagden) aangeeft te beschikken over een smartphone of computer, ervaren veel ouderen hun kennis en vaardigheden rond deze moderne technologieën als ontoereikend, om ze correct en efficiënt te kunnen gebruiken. Dit impliceert dat Antwerpse senioren wel bereid zijn tot digitale adoptie, maar dat aangepaste vorming rond het gebruik van moderne technologie en media hoognodig is.
Ouderen gaan niet altijd op zoek naar hulp om barrières te overwinnen die ze ondervinden bij het ontvangen van informatie. Wel doen ze frequent een beroep op eerstelijnszorgverleners om info te verwerven. De verpleegkundige speelt een sleutelrol bij het detecteren en bespreekbaar maken van de hulpvraag of informatiebehoefte, en het opstellen van gepaste interventies.
Conclusie
Op basis van de resultaten werden gerichte aanbevelingen naar verpleegkundigen geformuleerd om de levenskwaliteit van thuiswonende ouderen te verbeteren en sociaal isolement te voorkomen. De verpleegkundige kan als aanspreekpunt, informatieverstrekker, doorverwijzer en actieve promotor fungeren wat de hoge nood aan vorming rond moderne technologie betreft. Informatie die 65-plussers aanbelangt, communiceert de verpleegkundige bij voorkeur via de (klassieke) kanalen waarmee deze doelgroep vertrouwd is.
Voor digitale communicatie wordt aangeraden een alternatief via geprinte informatiedragers te voorzien. Hoewel moderne media populairder worden bij senioren, is er onvoldoende kennis over hoe deze efficiënt te gebruiken. Het is belangrijk als verpleegkundige hier alert voor te zijn. Tot slot is het aan de verpleegkundige om snel in te grijpen bij vermoeden van sociaal isolement als gevolg van beperkte communicatievaardigheden. Tijdens de coronacrisis waren ouderen een duidelijke risicogroep op dit vlak (Kopzorgen, 2021).
Bronnen:
- Vlaamse Ouderenraad (2018). Woonsurvey 2018: slechts 1 op 2 ouderen bereid om te verhuizen: vlaamse-ouderenraad.be/pers/woonsurvey-2018-slechts-1-op-2-ouderen-bereid-om-te-verhuizen
- WHO (2007). Age Friendly World: Adding Life to Years. Opgehaald oktober 2021: extranet.who.int/agefriendlyworld/age-friendly-practices/communication-and-information/
- Kopzorgen (2021). Tele-Onthaal: “Eenzaamheid en coronavirus gaan hand in hand bij ouderen” Opgehaald mei 2022: kopzorgen.be/blog/onderzoek/eenzaamheid-en-coronavirus-bij-ouderen/
Ellen Lodrigo studeerde op 30 juni 2022 af als bachelor verpleegkundige aan de AP Hogeschool Antwerpen. Voor haar bachelorproef ‘Age-friendly cities and communities’ onderzocht ze de kwaliteit van de communicatie aan thuiswonende 65-plussers in Antwerpen.
Hoe kan jij je gsm gebruiken als een handige gezondheidstool?
De doorsnee Belg heeft dagelijks een schermtijd van 3 uur en 8 minuten. En of dat nu is om belangrijke mails te beantwoorden of om tijdens de pauze even door sociale media te scrollen, het maakt een groot deel uit van ons dagelijkse tijdsbesteding. De smartphone valt niet meer weg te denken en het wordt tijd om het toestel in te zetten voor een betere gezondheid.
Ziektepreventie als de beste gezondheidszorg
De laatste jaren is er een duidelijke verschuiving van een curatieve naar een preventieve aanpak in de gezondheidszorg. Deze verschuiving kan verder in de hand gewerkt worden door de nieuwe digitale technologieën die vandaag ontwikkeld worden. In deze thesis gaan we op zoek naar de reeds bruikbare nieuwe technologieën die kunnen helpen bij het voorkomen van ziekte.
Louis Roodhooft is student in de tweede master geneeskunde aan de Universiteit Gent. Onder begeleiding van Healthskouts’ Prof. Dr. Koen Kas en Dr. Luc Krols (MBA) mocht hij als eerste in Europa de innovatieve gezondheidsapp Anura in studieverband onderzoeken en uittesten. De resultaten van dit onderzoek zouden mee kunnen leiden tot een totaal nieuwe manier om ziekte op te sporen, op te volgen en zelfs te voorkomen.
Anura
In deze zoektocht botsten we op de innovatieve gezondheidsapp Anura. Via de techniek van Transdermal Optical Imaging laat deze app de gebruiker toe om via een gezichtsscan van dertig seconden allerlei interessante gezondheidsinformatie over zichzelf te weten te komen. Twee zeer nuttige parameters die de app met meer dan 95 % accuraatheid meet, zijn bijvoorbeeld de hartslag en de bloeddruk. Daarnaast meet de app niet alleen bepaalde parameters, maar berekent hij hieruit ook enkele risico-scores[1].
Om in deze thesis ook een maatschappelijke bijdrage te leveren, onderzochten we of de app kan gebruikt worden om effectief te screenen naar diabetes en cardiovasculaire risico’s op basis van die berekende risico-scores.
Screening met Anura
Als eerste stap in onze screening werd de FINDRISC-score van de deelnemer berekend. Deze score wordt berekend aan de hand van acht korte vragen en wordt momenteel als eerste stap gebruikt in het screeningsproces naar diabetes in België. Vervolgens werd gevraagd om een dertig seconden durende gezichtsscan met Anura uit te voeren, waarna kort de resultaten met de deelnemer werden besproken.
Nadat de resultaten van de FINDRISC-score en de Anura scan werden verkregen, werden deze gekoppeld en als één case opgeslagen in de database. Deze database werd dan na de screeningsperiode grondig geanalyseerd in SPSS.
Resultaten en conclusie
Op deze manier werden in totaal 769 cases verzameld. Dit leidde tot een zeer gevarieerde populatie, zowel op vlak van leeftijd als van afkomst. Na analyse van de database kon worden berekend dat de app een sensitiviteit en specificiteit heeft van respectievelijk [51, 71] % en [50, 70] % om het risico op diabetes en cardiovasculaire ziekten te voorspellen, wat zeer gelijkaardig is met de sensitiviteit en specificiteit van de FINDRISC-score.
Hierdoor kunnen we besluiten dat de app wel degelijk accuraat genoeg is om als screeningsinstrument ingezet te worden en dus de FINDRISC-score zou kunnen vervangen. De Anura-app heeft namelijk een gelijkaardige accuraatheid, geeft meer informatie en is makkelijker in gebruik.
Mogelijke toepassingen in de verpleegkunde
De mogelijkheden van de app gaan veel breder dan enkel screening. De hartslag en bloeddruk die de app meet, kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden in triage-processen. Ook is de geschiedenis van de patiënt bij meerdere scans makkelijk te bekijken en zo kan men trends ontdekken in de parameters. Deze kunnen dan ingezet worden om te kijken of de patiënt zijn medicatie wel of niet aanslaat, alsook inzicht geven in welke risico’s de patiënt loopt en waar ingegrepen moet worden. Aangezien de gegevens direct digitaal zijn is het ook handig om met enkele klikken de resultaten te delen of op te nemen in de nodige dossiers.
[1] Zie Nuralogix.ai voor info over wat de app meet en berekent en hoe de techniek werkt.
‘Warme hand’ vermindert nachtelijke onrust bij mensen met dementie
Nachtelijke onrust is een veel voorkomend fenomeen bij mensen met dementie. De achterliggende oorzaken zijn divers en de onrust uit zich ook anders van persoon tot persoon. Hierdoor is er geen kant-en-klare oplossing. Bestaande tools zijn vaak duur en vragen dus een substantiële investering van woonzorgcentra, zonder de garantie dat ze hiermee al hun bewoners met dementie goed kunnen ondersteunen.
Context
Bij naar schatting één op drie mensen met dementie is er sprake van nachtelijke onrust. Dit uit zich op verschillende manieren, zoals ’s nachts dwalen, onrustig slapen of een verstoord nacht- en dagritme. In woonzorgcentra is dit een gekende problematiek en vormt dit een uitdaging, onder andere door de personeelsbezetting. Bovendien is het huidige aanbod aan tools vaak duur voor zorginstellingen. Zeker omdat nachtelijke onrust heel persoonlijk is: de oorzaak is niet voor iedereen dezelfde en de tool moet op het individu afgestemd worden. Dat maakt het aankopen van een specifieke oplossing niet kostenefficiënt.
Methode
Het onderzoek startte met een bevraging van zeventig woonzorgcentra en enkele experten, om inzicht te krijgen in hoe nachtelijke onrust zich manifesteert, welke noden de woonzorgcentra hebben en welke drempels ze vandaag ervaren. Daarnaast werd via een marktstudie en literatuuronderzoek in kaart gebracht welke tools op de markt beschikbaar zijn, hoe toegankelijk ze zijn en of er bepaalde functionaliteiten ontbreken. Hieruit werd duidelijk dat nachtelijke onrust verschillende triggers heeft: een gevoel van eenzaamheid, nood aan geborgenheid, desoriëntatie in tijd en ruimte, onder- of overprikkeling. Er bestaat dus geen kant-en-klare oplossing. Voor dit onderzoek is de toolbox Sust.d ontwikkeld.
Resultaten
Deze toolbox bevat zes tools, die elk inspelen op een andere oorzaak van nachtelijke onrust. Zo is er een muziekkussen dat ook qua vorm en voelelementen een bijdrage levert, een zwaartedeken dat geborgenheid geeft en een geurklok die geuren verspreid afhankelijk van het tijdstip, zoals lavendel tijdens de avond. Al is de meest innovatieve tool de ‘warme hand’. Eenzaamheid is een vaak voorkomende trigger voor nachtelijk dwalen en onrust. Een hand geven aan iemand met dementie brengt rust en neemt pijn weg, omdat een handdruk de drukreceptoren stimuleert. Alleen is dit in de praktijk geen haalbare kaart voor zorgverleners. De ‘warme hand’ is zo ontwikkeld dat het de functie van een handdruk overneemt. Door de vorm, de verdeling van volume, de temperatuur en de materialen voelt het aan als een echte hand. Bovendien is de tool hygiënisch en makkelijk in onderhoud, voor een behapbare prijs. Van deze ‘warme hand’ zijn twee prototypes ontwikkeld, die bij een vijftal personen met dementie werden ingezet.
De ‘warme hand’ is goed onthaald. De meeste proefpersonen lieten de hand los zodra ze insliepen. Eén persoon hield de ‘warme hand’ de hele nacht vast. De laagdrempeligheid qua gebruik en prijs maakt dat deze oplossing zeer interessant is voor woonzorgcentra. De toolbox vervangt de noodzakelijke menselijke zorg niet, maar ondersteunt zorgverleners. Een brede bevraging bij woonzorgcentra bevestigt hun interesse voor de ‘warme hand’. Met deze toolbox wordt per bewoner een effectieve aanpak op maat gezocht om nachtelijke onrust tegen te gaan.
Conclusie
Uitgebreide testen op grotere schaal zijn nodig om relevante testdata te verzamelen en de effectiviteit van de oplossing in kaart te brengen. Verschillende woonzorgcentra tonen zich bereid om een proefproject uit te voeren. Verdere ontwikkeling van het prototype is nodig om de grootte van de hand op punt te stellen en andere functionaliteiten, zoals bijvoorbeeld een warmte-indicator, toe te voegen.
Witse Beyers studeerde in juni 2022 af als master in de productontwikkeling aan de Universiteit Antwerpen. Voor haar masterproef ‘Het verminderen van nachtelijke onrust bij mensen met dementie in wzc’s’ ontwikkelde ze een toolbox om nachtelijke onrust bij mensen met dementie te verminderen. Hiervoor werkte Witse samen met dementie-expert Herman Wauters, met het woonzorgcentrum Sint-Pieter uit Puurs-Sint-Amands en met Naaicafé da’Stof.
Doodgewoon praten over de dood
Nabestaanden worden vaak te weinig of te laat betrokken en geïnformeerd over hoe een natuurlijk stervensproces verloopt. Hierdoor ontstaan misverstanden en frustraties tussen zorgvrager, zorgverlener en naasten. Het is belangrijk dat de zorgverlener het voortouw neemt in het geven van informatie omtrent het stervensproces. Nalatigheid in deze informatieoverdracht is voornamelijk te wijten aan de aanwezigheid van therapeutische hardnekkigheid en het bestaan van een taboe rond praten over de dood.
Context
Er is nood aan een educatief instrument dat inzet op het informeren van naasten wat betreft de laatste levensfase. De gebruiker kan zo evidencebased kennis vergaren over het thema en dit inzetten in de praktijk. Inzicht in de potentiële symptomen, behandelingen en hulpmiddelen creëren een sfeer waarbij naasten in staat zijn om het stervensproces zelf in handen te nemen en op een eigen tempo te ontdekken.
Methode
Om een antwoord te bieden op de noden van het werkveld zijn steekkaarten ontwikkeld. Deze beschrijven de meest voorkomende symptomen tijdens de stervensfase, waarbij inbreng van een naaste de zorgkwaliteit positief beïnvloedt. Deze symptomen zijn: droge mond, angst, reutelen, benauwdheid, koorts, delier, jeuk, vocht en voeding, decubitus, de hik, pijn en transpireren. Bij ieder thema komt de kernvraag ‘Wat kan ik voor mijn naaste betekenen?’ aan bod. Daarbij wordt extra informatie vermeld die een meerwaarde kan bieden voor naaste en zorgvrager.
Er is een webapplicatie ontwikkeld om de steekkaarten verder te ondersteunen. Zo beschikt iedere kaart over een QR-code. Het inscannen van deze code stuurt de gebruiker naar de app, waar ook educatieve filmpjes, hulpdocumenten en externe links terug te vinden zijn.
Resultaten
Het idee van de waakdoos diende als inspiratie om dit concept om te zetten in de praktijk. Hierbij was het belangrijk om deze tools op een laagdrempelige manier aan te bieden aan familie en naasten. Daarom werd gekozen voor twee dozen: één doos die gegeven wordt voor het overlijden en één na het overlijden. Deze worden respectievelijk de ‘comfortdoos’ en ‘troostdoos’ genoemd.
De comfortdoos bestaat uit twee delen: het ‘basisdeel’ en ‘persoonlijk deel’. Het basisdeel omvat onder meer sfeervolle lampjes, een kleine BT-speaker met USB, een digitale fotokader, ontspannende literatuur, educatieve boeken, een kunstplant, zakdoekjes, spelkaarten, een kersenpitkussen, de ontwikkelde steekkaarten en het document ‘persoonlijke productenlijst’. Bovenstaande inhoud wordt in een unieke doos bewaard. Het uitzonderlijke ontwerp en het duurzame hout waaruit het vervaardigd is, maakt de doos uniek. Het is zodanig ontworpen dat het over een nachtkastje past, zodat de doos niet van het nachtkastje valt. Ook beschikt de bovenkant van de doos over een verhoogde rand. Dit maakt het uitstallen van producten op de doos zonder vallen mogelijk.
Het persoonlijk deel bevat producten zoals etherische oliën, aromaten, … Hierbij is de persoonlijke productenlijst van groot belang. Dit geeft de naasten de mogelijkheid om zelf de inhoud van de doos samen te stellen.
Eenmaal de zorgvrager is overleden, krijgt de familie de troostdoos overhandigd. Deze doos bevat elementen om het afscheid dragelijker te maken en de laatste herinneringen te bewaren. Zoals een zakje om een pluk haar of overgebleven juwelen van de overledene te bewaren, alsook de mogelijkheid om een vingerafdruk van de geliefde te maken en mee te nemen naar huis. Bovenstaande, inclusief troostende teksten en muziek, creëren een intieme sfeer waarbij naasten in alle rust en schoonheid afscheid kunnen nemen van hun geliefde.
Conclusie
De steekkaarten en webapplicatie bieden evidencebased informatie voor zowel de meer als minder digitaal onderlegde gebruiker. Via de comfortdoos en troostdoos wordt informatie gedeeld, worden misverstanden gestaafd en wordt de mogelijkheid aangeboden om zowel zinvol als actief aan de slag te gaan als naaste tijdens de laatste levensfase.
Pieter D’Oosterlinck, Simon Eeckhout, Margot Everaert, Héléna Depuydt, Amandine Gheysen en Marie Esselen studeerden op 30 juni 2022 af als bachelor verpleegkundigen aan de Arteveldehogeschool Campus Kantienberg. Voor hun bachelorproef ‘Doodgewoon praten over de dood ‘ onderzochten ze welke informatie en tools nodig zijn om zorgverleners, -vragers en naasten te begeleiding in het natuurlijk stervensproces.
Omgaan met kinderen tijdens het palliatief proces
Door middel van deze bachelorproef werd onderzocht of het een goed idee is om kinderen tussen 6 en 12 jaar tijdens het palliatief proces van een liefhebbende persoon te betrekken.
Context
Door een toenemende vergrijzing zal er steeds meer nood zijn aan palliatieve zorg. In het netwerk van de patiënt zijn vaak (klein)kinderen aanwezig die niet of nauwelijks worden betrokken bij palliatieve zorgen. Er zijn enkele mythes in de volksmond over kinderen en het palliatief proces: kinderen zijn te jong om verlies te ervaren en om te rouwen, kinderen zijn te jong om de dood te begrijpen, rouwende kinderen groeien op tot problematische volwassenen, kinderen rouwen slechts korte tijd en moeten over verlies heen geraken, … Het is nodig om kinderen juiste informatie mee te geven om te voorkomen dat ze hun fantasie gaan gebruiken. Want deze komt vaak niet overeen met de werkelijkheid. Hier wouden we graag verandering in brengen.
Carolien Verheyen, Elise Deproost, Kaat Van Gestel en Ellen Van Mol studeerden in juni 2022 af als bachelors verpleegkundigen aan Thomas More Hogeschool Turnhout. Er viel hun op dat de patiënt centraal staat en de betrokken personen van deze zorgvrager goed ondersteund worden, maar dat soms (klein)kinderen buiten het palliatief proces worden gehouden. Hun verpleegkundig hart zei dat ze hiermee aan de slag konden gaan.
Methode
We liepen alle vier stage in de thuiszorg. Dit maakt dat we met het maken van onze bachelorproef ook verder gingen in deze sector. Als eerste schreven we een literatuurstudie over de ontwikkelingsfasen, hechting, palliatieve zorg, … Later maakten we aan de hand van deze literatuurstudie een gepast product voor onze doelgroep. Om als verpleegkundige de barrière te doorbreken en zo het kind te bereiken, ontwikkelden we een brochure met uitleg over hoe ouders hun kind in dit proces kunnen betrekken. Verder staan er verschillende QR-codes in die verwijzen naar ons troostboekje en onze podcast.
In de brochure staat onder meer kort beschreven waarom je als ouder of andere liefhebbende persoon best wel het kind betrekt, worden de gevoelens en emoties van kinderen besproken, geven we enkele praktische tips mee en leggen we uit wat een podcast is. Hierdoor biedt het handvaten aan ouders en andere liefhebbende personen om het kind te begeleiden met het gebruik van de podcast en het troostboekje.
Om tot ons product te komen contacteerden we onder andere CODA, PNAT, Ispahan, referentieverpleegkundigen palliatieve zorg, enzovoort. We vergaarden veel informatie voor onze brochure. Naar het einde toe spraken we samen met enkele van deze experten in onze podcast en lieten we afwisselend kinderen hun verhaal doen.
Resultaten
Uit de verschillende informatie en onderzoeken die we gebruikten voor onze bachelorproef concluderen we dat ouders wel degelijk een belangrijke rol hebben bij het overbrengen van informatie naar hun kinderen. De verpleegkundige heeft dan weer een ondersteunende en motiverende rol naar de ouders toe. Ze leggen bijvoorbeeld ouders uit hoe informatie op een correcte manier kan overgebracht worden naar kinderen.
Ook wordt aangetoond dat het belangrijk is wie het nieuws vertelt, wat er wordt verteld en hoe het verteld wordt. De informatie die het kind meekrijgt, zal mee het verloop van het palliatief proces bepalen.
Verpleegkundigen en ouders kunnen efficiënter communiceren naar kinderen toe door tijd vrij te maken voor een gesprek met het kind. Tijdens het gesprek is het belangrijk dat de verpleegkundigen en/of ouders een empathische, actieve luisterhouding aannemen.
Slecht nieuws overbrengen naar kinderen toe is niet eenvoudig. Het is van groot belang dat het slecht nieuws wordt overgebracht naar het kind op een rustig moment en liefst door iemand die dicht bij het kind staat. Wanneer de boodschap wordt overgebracht dient dit op een directe, eerlijke en open manier te gebeuren. Geef het kind de tijd om het nieuws te laten binnenkomen en heb begrip voor de gevoelens en emoties.
Verder bestaan er al veel hulpmiddelen voor kinderen die informatie bevatten over ernstig ziek zijn, de dood en rouw, zoals boeken, muziek, educatieve spellen.
Conclusie
Kinderen betrekken bij palliatieve zorg is zeker een meerwaarde, maar enkel als het kind dit zelf wil. Door kinderen duidelijke en correcte info te geven op maat, voorkom je dat het ze hun eigen fantasie gaan gebruiken. Deze komt namelijk vaak niet overeen met de werkelijkheid, waardoor kinderen een verkeerd beeld kunnen krijgen over palliatief zijn en sterven.
Communicatie met personen met afasie
Context
Methode
Resultaten
Aanbevelingen
- optimaliseren van de communicatie tussen verpleegkundigen en logopedisten,
- transdisciplinair samenwerken,
- aanstellen van een referentieverpleegkundige cva, en
- opnemen van alle patiënten met een cva in een cva-zorgpad.
Noten
- Deze bachelorproef kadert in een ruimer Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (PWO) dat de opleiding Verpleegkunde (Thomas More Mechelen) en de opleiding Logopedie & Audiologie (Thomas More Antwerpen) momenteel uitvoeren. Contact: els.bryon@ thomasmore.be (verpleegkunde) of dorien.vandenborre@thomasmore.be (Logopedie & Audiologie).
- Baeten D. Knelpunten en noden bij de begeleiding van patiënten met afasie na een hersenbloeding. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More Mechelen 2016-2017.