Doodgewoon praten over de dood

Nabestaanden worden vaak te weinig of te laat betrokken en geïnformeerd over hoe een natuurlijk stervensproces verloopt. Hierdoor ontstaan misverstanden en frustraties tussen zorgvrager, zorgverlener en naasten. Het is belangrijk dat de zorgverlener het voortouw neemt in het geven van informatie omtrent het stervensproces. Nalatigheid in deze informatieoverdracht is voornamelijk te wijten aan de aanwezigheid van therapeutische hardnekkigheid en het bestaan van een taboe rond praten over de dood.

Context

Er is nood aan een educatief instrument dat inzet op het informeren van naasten wat betreft de laatste levensfase. De gebruiker kan zo evidencebased kennis vergaren over het thema en dit inzetten in de praktijk. Inzicht in de potentiële symptomen, behandelingen en hulpmiddelen creëren een sfeer waarbij naasten in staat zijn om het stervensproces zelf in handen te nemen en op een eigen tempo te ontdekken.

Methode

Om een antwoord te bieden op de noden van het werkveld zijn steekkaarten ontwikkeld. Deze beschrijven de meest voorkomende symptomen tijdens de stervensfase, waarbij inbreng van een naaste de zorgkwaliteit positief beïnvloedt. Deze symptomen zijn: droge mond, angst, reutelen, benauwdheid, koorts, delier, jeuk, vocht en voeding, decubitus, de hik, pijn en transpireren. Bij ieder thema komt de kernvraag ‘Wat kan ik voor mijn naaste betekenen?’ aan bod. Daarbij wordt extra informatie vermeld die een meerwaarde kan bieden voor naaste en zorgvrager.

Er is een webapplicatie ontwikkeld om de steekkaarten verder te ondersteunen. Zo beschikt iedere kaart over een QR-code. Het inscannen van deze code stuurt de gebruiker naar de app, waar ook educatieve filmpjes, hulpdocumenten en externe links terug te vinden zijn.

Resultaten

Het idee van de waakdoos diende als inspiratie om dit concept om te zetten in de praktijk. Hierbij was het belangrijk om deze tools op een laagdrempelige manier aan te bieden aan familie en naasten. Daarom werd gekozen voor twee dozen: één doos die gegeven wordt voor het overlijden en één na het overlijden. Deze worden respectievelijk de ‘comfortdoos’ en ‘troostdoos’ genoemd.

De comfortdoos bestaat uit twee delen: het ‘basisdeel’ en ‘persoonlijk deel’. Het basisdeel omvat onder meer sfeervolle lampjes, een kleine BT-speaker met USB, een digitale fotokader, ontspannende literatuur, educatieve boeken, een kunstplant, zakdoekjes, spelkaarten, een kersenpitkussen, de ontwikkelde steekkaarten en het document ‘persoonlijke productenlijst’. Bovenstaande inhoud wordt in een unieke doos bewaard. Het uitzonderlijke ontwerp en het duurzame hout waaruit het vervaardigd is, maakt de doos uniek. Het is zodanig ontworpen dat het over een nachtkastje past, zodat de doos niet van het nachtkastje valt. Ook beschikt de bovenkant van de doos over een verhoogde rand. Dit maakt het uitstallen van producten op de doos zonder vallen mogelijk.

Het persoonlijk deel bevat producten zoals etherische oliën, aromaten, … Hierbij is de persoonlijke productenlijst van groot belang. Dit geeft de naasten de mogelijkheid om zelf de inhoud van de doos samen te stellen.

Eenmaal de zorgvrager is overleden, krijgt de familie de troostdoos overhandigd. Deze doos bevat elementen om het afscheid dragelijker te maken en de laatste herinneringen te bewaren. Zoals een zakje om een pluk haar of overgebleven juwelen van de overledene te bewaren, alsook de mogelijkheid om een vingerafdruk van de geliefde te maken en mee te nemen naar huis. Bovenstaande, inclusief troostende teksten en muziek, creëren een intieme sfeer waarbij naasten in alle rust en schoonheid afscheid kunnen nemen van hun geliefde.

Conclusie

De steekkaarten en webapplicatie bieden evidencebased informatie voor zowel de meer als minder digitaal onderlegde gebruiker. Via de comfortdoos en troostdoos wordt informatie gedeeld, worden misverstanden gestaafd en wordt de mogelijkheid aangeboden om zowel zinvol als actief aan de slag te gaan als naaste tijdens de laatste levensfase.

Pieter D’Oosterlinck, Simon Eeckhout, Margot Everaert, Héléna Depuydt, Amandine Gheysen en Marie Esselen studeerden op 30 juni 2022 af als bachelor verpleegkundigen aan de Arteveldehogeschool Campus Kantienberg. Voor hun bachelorproef ‘Doodgewoon praten over de dood ‘ onderzochten ze welke informatie en tools nodig zijn om zorgverleners, -vragers en naasten te begeleiding in het natuurlijk stervensproces.


Omgaan met kinderen tijdens het palliatief proces

Door middel van deze bachelorproef werd onderzocht of het een goed idee is om kinderen tussen 6 en 12 jaar tijdens het palliatief proces van een liefhebbende persoon te betrekken.

Context

Door een toenemende vergrijzing zal er steeds meer nood zijn aan palliatieve zorg. In het netwerk van de patiënt zijn vaak (klein)kinderen aanwezig die niet of nauwelijks worden betrokken bij palliatieve zorgen. Er zijn enkele mythes in de volksmond over kinderen en het palliatief proces: kinderen zijn te jong om verlies te ervaren en om te rouwen, kinderen zijn te jong om de dood te begrijpen, rouwende kinderen groeien op tot problematische volwassenen, kinderen rouwen slechts korte tijd en moeten over verlies heen geraken, … Het is nodig om kinderen juiste informatie mee te geven om te voorkomen dat ze hun fantasie gaan gebruiken. Want deze komt vaak niet overeen met de werkelijkheid. Hier wouden we graag verandering in brengen.

Carolien Verheyen, Elise Deproost, Kaat Van Gestel en Ellen Van Mol studeerden in juni 2022 af als bachelors verpleegkundigen aan Thomas More Hogeschool Turnhout. Er viel hun op dat de patiënt centraal staat en de betrokken personen van deze zorgvrager goed ondersteund worden, maar dat soms (klein)kinderen buiten het palliatief proces worden gehouden. Hun verpleegkundig hart zei dat ze hiermee aan de slag konden gaan.

Methode

We liepen alle vier stage in de thuiszorg. Dit maakt dat we met het maken van onze bachelorproef ook verder gingen in deze sector. Als eerste schreven we een literatuurstudie over de ontwikkelingsfasen, hechting, palliatieve zorg, … Later maakten we aan de hand van deze literatuurstudie een gepast product voor onze doelgroep. Om als verpleegkundige de barrière te doorbreken en zo het kind te bereiken, ontwikkelden we een brochure met uitleg over hoe ouders hun kind in dit proces kunnen betrekken. Verder staan er verschillende QR-codes in die verwijzen naar ons troostboekje en onze podcast.

In de brochure staat onder meer kort beschreven waarom je als ouder of andere liefhebbende persoon best wel het kind betrekt, worden de gevoelens en emoties van kinderen besproken, geven we enkele praktische tips mee en leggen we uit wat een podcast is. Hierdoor biedt het handvaten aan ouders en andere liefhebbende personen om het kind te begeleiden met het gebruik van de podcast en het troostboekje.

Om tot ons product te komen contacteerden we onder andere CODA, PNAT, Ispahan, referentieverpleegkundigen palliatieve zorg, enzovoort. We vergaarden veel informatie voor onze brochure. Naar het einde toe spraken we samen met enkele van deze experten in onze podcast en lieten we afwisselend kinderen hun verhaal doen.

Resultaten

Uit de verschillende informatie en onderzoeken die we gebruikten voor onze bachelorproef concluderen we dat ouders wel degelijk een belangrijke rol hebben bij het overbrengen van informatie naar hun kinderen. De verpleegkundige heeft dan weer een ondersteunende en motiverende rol naar de ouders toe. Ze leggen bijvoorbeeld ouders uit hoe informatie op een correcte manier kan overgebracht worden naar kinderen.

Ook wordt aangetoond dat het belangrijk is wie het nieuws vertelt, wat er wordt verteld en hoe het verteld wordt. De informatie die het kind meekrijgt, zal mee het verloop van het palliatief proces bepalen.

Verpleegkundigen en ouders kunnen efficiënter communiceren naar kinderen toe door tijd vrij te maken voor een gesprek met het kind. Tijdens het gesprek is het belangrijk dat de verpleegkundigen en/of ouders een empathische, actieve luisterhouding aannemen.

Slecht nieuws overbrengen naar kinderen toe is niet eenvoudig. Het is van groot belang dat het slecht nieuws wordt overgebracht naar het kind op een rustig moment en liefst door iemand die dicht bij het kind staat. Wanneer de boodschap wordt overgebracht dient dit op een directe, eerlijke en open manier te gebeuren. Geef het kind de tijd om het nieuws te laten binnenkomen en heb begrip voor de gevoelens en emoties.

Verder bestaan er al veel hulpmiddelen voor kinderen die informatie bevatten over ernstig ziek zijn, de dood en rouw, zoals boeken, muziek, educatieve spellen.

Conclusie

Kinderen betrekken bij palliatieve zorg is zeker een meerwaarde, maar enkel als het kind dit zelf wil. Door kinderen duidelijke en correcte info te geven op maat, voorkom je dat het ze hun eigen fantasie gaan gebruiken. Deze komt namelijk vaak niet overeen met de werkelijkheid, waardoor kinderen een verkeerd beeld kunnen krijgen over palliatief zijn en sterven.


Communicatie met personen met afasie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing juli/augustus 2017
Dorien Baeten (26)
Afgestudeerd: januari 2017, Thomas More Mechelen, bachelor verpleegkunde
Werkt: op de afdeling neurochirurgie van een algemeen ziekenhuis
Geleerd van de proef: ‘Uit de focusgroepen leerde ik dat communicatie tussen verschillende disciplines belangrijk is. Verpleegkundigen en logopedisten waardeerden het erg dat dit thema op een open manier onderling kon besproken worden. Het moeilijkste was het vinden van relevante wetenschappelijke literatuur over verpleegkundige begeleiding van PMA. Die is er weinig. Ik heb gelukkig heel wat informatie kunnen halen uit de focusgroepen.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat er in de directe patiëntenzorg communicatieproblemen, frustraties en onbegrip optreden tussen zorgverleners en personen met afasie (PMA). Het verpleegkundig team ondervindt een gebrek aan kennis en ervaring om de communicatie te optimaliseren.2 Het doel van deze bachelorproef was om de knelpunten en noden in kaart te brengen die verpleegkundigen en logopedisten ervaren in hun zorg voor PMA én binnen de onderlinge samenwerking.

Methode

Na een literatuurstudie vonden participerende observatie en twee focusgroepen plaats met (hoofd)verpleegkundigen en logopedisten van de afdelingen neurologie, neurochirurgie en neurorevalidatie van een algemeen ziekenhuis in de provincie Antwerpen.

Resultaten

Zowel verpleegkundigen als logopedisten ervoeren tijdsgebrek om taalstimulering optimaal te integreren in de dagdagelijkse zorgverlening voor PMA na een cva. Verder bleek uit de focusgroepen dat het gebrek aan kennis ook in het werkveld ervaren wordt. Vooral de nieuwere verpleegkundigen voelden zich zowel op theoretisch als op praktisch vlak minder bekwaam en zelfzeker in hun zorg. Daarnaast bleek dat de samenwerking tussen logopedisten en verpleegkundigen niet steeds optimaal verliep. Zo liep de informatieoverdracht tussen logopedisten en verpleegkundigen soms stroef, waardoor informatie verloren ging en er onduidelijkheid heerste over de optimale aanpak.

Aanbevelingen

Theoretische en praktische bijscholing – in de vorm van interdisciplinaire workshops en e-learningprogramma’s – kan kennis en inzicht van verpleegkundigen over de zorg voor PMA na cva vergroten. Dit lessenpakket kan geïntegreerd worden in de bacheloropleiding verpleegkunde. Andere aanbevelingen:
  • optimaliseren van de communicatie tussen verpleegkundigen en logopedisten,
  • transdisciplinair samenwerken,
  • aanstellen van een referentieverpleegkundige cva, en
  • opnemen van alle patiënten met een cva in een cva-zorgpad.

Noten

  1. Deze bachelorproef kadert in een ruimer Praktijkgericht Wetenschappelijk Onderzoek (PWO) dat de opleiding Verpleegkunde (Thomas More Mechelen) en de opleiding Logopedie & Audiologie (Thomas More Antwerpen) momenteel uitvoeren. Contact: els.bryon@ thomasmore.be (verpleegkunde) of dorien.vandenborre@thomasmore.be (Logopedie & Audiologie).
  2. Baeten D. Knelpunten en noden bij de begeleiding van patiënten met afasie na een hersenbloeding. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More Mechelen 2016-2017.


Dementievriendelijk zwemmen

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing oktober 2017
Saskia Soete (39)
Afgestudeerd: 2017, Thomas More Mechelen, bachelor verpleegkunde.
Werkt nu bij: het Wit-Gele Kruis, afdeling Haacht.
Geleerd van de proef: ‘Het belang van een goede samenwerking tussen professionals onderling en met mantelzorgers. Dit zie ik terugkomen in mijn huidige job. Tijdens het zwemmen moet je met veel aspecten rekening houden om het veiligheidsgevoel te beschermen. Sommige mensen met dementie kunnen plots angstig reageren en velen zijn lang niet meer in een zwembad geweest. Ook het vinden van geschikte vrijwilligers was een uitdaging. Zonder hen is het niet mogelijk om de activiteit uit te bouwen.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat zwemmen een gunstig effect heeft op de levenskwaliteit van personen met dementie. Naast fysieke voordelen ervaren zij minder eenzaamheid en krijgen ze opnieuw connectie met hun omgeving. Het organiseren en veilig laten verlopen brengt heel wat praktische aandachtspunten met zich mee. De nood aan een persoonlijke begeleider die op de hoogte is van individuele aandachtspunten wordt onderstreept. Er is een tekort aan onderzoek om deze begeleiders te ondersteunen en op te leiden.
Deze bachelorproef had als doel te bekijken op welke manier verpleegkundigen buddy’s kunnen opleiden, om een één-op-één-begeleiding te garanderen tijdens dementievriendelijk zwemmen.

Methode

Na literatuurstudie werd een samenwerking opgezet tussen een Vlaamse gemeente, een openbaar zwembad en vijf nabij gelegen woonzorgcentra. Zowel mantelzorgers als andere vrijwilligers kwamen in aanmerking voor de rol van buddy. Naast het oplijsten van aandachtspunten, voorziet deze proef in een leidraad voor anderen die een dergelijke activiteit willen opstarten.

Resultaten

Bij aanvang van het project had elke deelnemer een vertrouwde begeleider die zich engageerde voor de zwemactiviteit. Na verloop van tijd werden ook onbekende vrijwilligers aangetrokken en gekoppeld aan een deelnemer. Er was een ‘doelgroepenzwembad’ beschikbaar, met een verstelbare bodem en een lift. De ervaringen van de wekelijkse zwemsessies werden gebundeld in een informatiebrochure voor buddy’s. Deze brochure vormt, samen met mondelinge educatie door verpleegkundigen, een basis voor een kwaliteitsvolle begeleiding. Door een combinatie van één-opéénbegeleiding en groepsactiviteiten kan elke deelnemer zoveel mogelijk positieve effecten ervaren, ongeacht de vorm van dementie. Een goede voorbereiding is noodzakelijk, samen met aanwezigheid van een verpleegkundige die ieders gezondheidstoestand kent en kan ingrijpen indien nodig.

Conclusie

Na verloop van tijd ontwikkelde zich vanuit een heterogene groep deelnemers een homogene groep ‘zwemmers’. Er was een duidelijke verbondenheid tussen deelnemers en buddy’s, en tegelijk ontwikkelde zich een groepsgevoel. Op termijn zal bekeken worden of er naast deze onmiddellijke positieve gevolgen ook langdurige voordelen zijn, zoals het langer behouden van ADL-vaardigheden.

Vervolg

De opleiding verpleegkunde van Thomas More Mechelen wil op de bevindingen van deze proef verder bouwen door studenten verpleegkunde mee op te leiden en in te zetten als buddy’s voor het begeleiden van deze zwemactiviteit.

Noot

  1. Soete S. Dementievriendelijk zwemmen. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More Mechelen 2016-2017.


Morele stress bij studenten

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing december 2017
Kiona Calus (21)
Afgestudeerd: juni 2017, Howest
Brugge, bachelor verpleegkunde Volgt: postgraduaat in de spoedgevallen en intensieve zorgen, Howest Brugge
Geleerd van de proef: ‘Mijn kritische blik is dankzij deze proef sterk verbeterd. Wel vond ik het opzetten en uitvoeren van een eigen onderzoek pittig. Wat betreft morele stress wil ik later rekening houden met de mening van studenten en mezelf openstellen. Studenten moeten het vertrouwen vinden om met hun problemen of bedenkingen aan te kloppen bij de verpleegkundigen. Ook van studenten kunnen we bijleren.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat morele stress frequent voorkomt in de gezondheidszorg. Ook studenten krijgen hiermee te maken. Het doel van deze bachelorproef was aantonen in welke mate studenten verpleegkunde tijdens de opleiding morele stress ervaren.

Methode

De proef bestond uit een literatuur- en praktijkdeel. Het praktijkdeel was een kwantitatief onderzoek. Aan de hand van een vragenlijst werden studenten verpleegkunde van vier HBO5- en bacheloropleidingen uit de regio Brugge bevraagd. Er werden ook vragenlijsten voorzien op de personeelsdienst van AZ Sint-Lucas in Brugge. Dat leverde 27 deelnemers op.

Resultaten

Morele stress komt in het algemeen niet zorgwekkend veel voor bij studenten. Maar studenten ervaren wel een gebrek aan empathie van mentoren en lectoren. Wanneer studenten het gevoel krijgen dat ze zich niet in een veilige situatie bevinden, zullen ze minder moreel moedig en veerkrachtig zijn. nursing | december 2017
Studenten zullen hierdoor eigen gevoelens en bevindingen onderdrukken. Verder blijkt dat studenten een grote kloof ervaren tussen theorie en praktijk. Als technieken en handelingen in de praktijk niet overeenstemmen met de theorie weten studenten niet wat ze moeten doen.

Aanbevelingen

Ook al hebben studenten niet uitgesproken veel last van morele stress, toch is het belangrijk dat studenten tijdens de stage hun mening durven uiten. Daarnaast dienen zorgverleners morele moed – durven opkomen voor de kwaliteit van zorg – te appreciëren. Soms kunnen verpleegkundigen het niet waarderen als studenten kritisch ingesteld zijn. Dit zal het zelfvertrouwen van de studenten doen dalen en kan zoveel indruk maken dat de kans bestaat dat ze morele stress ontwikkelen of zelfs stoppen met de opleiding. Organisaties die morele stress bij studenten willen voorkomen, kunnen onder meer:
  • werken aan de coping-skills van studenten omtrent morele moed en veerkracht;
  • stagebegeleiders en docenten bijscholen over de risico’s van morele stress bij studenten;
  • een milieu proberen te creëren waarin morele moed en veerkracht voldoende aandacht krijgen.

Noten

  1. Deze bachelorproef kadert in een wetenschappelijk onderzoek naar morele stress van Howest Verpleegkunde. Zie voor meer info www.morelestress.be.
  2. Calus K. Morele stress bij studenten verpleegkunde tijdens de opleiding. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Howest Brugge 2016-2017.


Prehospitaal rekruteren van type II-orgaandonoren

In deze rubriek prestenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing februari 2018

Jo De Decker (41)
Afgestudeerd: september 2017, Universiteit van Antwerpen, master in de verpleegkunde en vroedkunde
Werkt: als verpleegkundig afdelingshoofd Spoedgevallen en
MUG, ZNA campus Stuivenberg, Antwerpen
Geleerd van de proef: ‘Hoe belangrijk de samenwerking tussen artsen en verpleegkundigen is in mobiele urgentieteams. De bereidheid om over te gaan tot het rekruteren van orgaandonoren is er. Ik hoop dat de nodige ondersteuning en sensibilisering er ook komen, zodat we dit project kunnen uitrollen in samenwerking met alle
Antwerpse ziekenhuizen.’

Context

Het aanbod van orgaandonoren in België is kleiner dan de vraag, wat resulteert in lange wachtlijsten voor patiënten. Door dit tekort groeit de interesse in orgaandonoren na een plotse hartstilstand (zogenaamde ‘type IIdonoren’), maar in België worden deze donoren amper gerekruteerd.1 MUGteams kunnen een cruciale rol spelen in de identificatie en rekrutering van potentiële donoren tijdens reanimaties buiten het ziekenhuis. Dit onderzoek ging na wat de houding en de bereidheid is van artsen en verpleegkundigen van MUG-teams in de provincie Antwerpen tegenover het rekruteren van type II-orgaandonoren na een niet-geslaagde prehospitale  reanimatie.

Methode

De proef bestond uit een kwalitatief onderzoek, waarbij de discussies van vijf focusgroepen thematisch werden geanalyseerd. Er deden tien artsen en zestien verpleegkundigen van MUGteams uit elf ziekenhuizen in de provincie Antwerpen mee. Er was een goede mix van deelnemers in elke focusgroep, zowel op vlak van verpleegkundigen en artsen, leeftijd, ervaring, en tewerkstelling in de verschillende ziekenhuizen.

Resultaten

MUG-teams ervaren dat ze te weinig kennis hebben over type II-orgaandonatie. Bovendien ontbreekt het vandaag aan specifieke procedures. De MUG-teams zijn terughoudend om het gesprek met de familie ter plaatse aan te knopen. Er is om ethische redenen weerstand om over te gaan van reanimatie naar orgaandonatie. Vooral het beslissen vanaf wanneer iemand overleden is, vinden MUG-teams moeilijk. Ze willen beschikken over automatische hulpmiddelen om al reanimerend naar een gespecialiseerd centrum te rijden, waar ze steeds correct opgevangen worden.

Conclusie

De MUG-teams in de provincie Antwerpen zijn bereid om prehospitaal over te gaan tot het rekruteren van type II-orgaandonoren, mits wordt voorzien in vorming en goed sluitende procedures. Een mogelijke oplossing voor de vraag wanneer te stoppen met reanimatie en over te gaan op orgaandonatie, is het laten samengaan van de beslissing tot type II-orgaandonatie met de huidige ECLS-procedure2 en zo de beslissing en het gesprek met de familie te verplaatsen naar het ziekenhuis dat de procedure uitvoert.

Noten

  1. Reed MJ, Lua SB. Uncontrolled organ donation after circulatory death: potential donors in the emergency department. Emerg Med J. 2014;31(9):741-4.
  2. Extra Corporeal Life Support: het gebruik van een machine die de functie van het hart en/of de longen tijdelijk kan overnemen bij patiënten die in levensgevaar zijn.


Stressvermindering voor snellere wondheling

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing april 2018

Ellen Van den Broucke (25)
Afgestudeerd: september 2017, Odisee Brussel, bachelor verpleegkunde
Werkt: op de afdeling cardiologie van UZ Brussel
Geleerd van de proef: ‘Tijdens mijn stages kwam ik gestreste patiënten tegen. Helaas houden veel mensen dit voor zichzelf en vragen geen hulp, wat jammer is. Ik wilde uitzoeken hoe zij op een niet-medicamenteuze manier rustiger zouden kunnen worden. De buikademhaling als stressreductie bleek voor zowel artsen, verpleegkundigen als patiënten te werken. Ik pas de techniek ook bij mezelf toe als ik een stresserende dag achter de rug heb. Het helpt om tot rust te komen en alles te relativeren. Patiënten raad ik de methode aan. Ook probeer ik het taboe rond stress te verbreken.’

Context

Uit de literatuur blijkt dat diabetespatiënten last hebben van langdurige chronische stress, onder meer door diabetesgerelateerde chronische wonden. Maar ook de financiële lasten die de verzorging van de wonden met zich meebrengt, en het inkomensverlies door langdurige werkonbekwaamheid leveren stress op. Deze stress blijkt nefast voor de wondheling. In de praktijk is er nood aan stressreducerende interventies. Dit onderzoek ging na of buikademhaling2 daarvoor kan worden ingezet.1

Methode

De proef bestond uit een literatuurstudie naar stress en de invloed hiervan op de wondheling. Ook deden we een vergelijkende literatuurstudie naar stressreducerende interventies. Vervolgens werd op een endocrinologische afdeling gedurende vier weken met de Perceived Stress Scale 14 (PSS 14) nagegaan hoeveel diabetespatiënten chronische stress ondervonden. 24 van de 32 patiënten die hoge stress (>20 op de PSS14) rapporteerden, kregen de buikademhaling aangeleerd als stressreducerende interventie. nursing | april 2018

Resultaten

Er is nood aan een methode die de chronische psychologische stress bij diabetespatiënten kan meten en kan verlagen met een stressreducerende interventie. De Perceived Stress Scale (PSS14) bleek hiervoor bruikbaar. Veel stressreducerende interventies zoals mindfulness, meditatie, of yoga vroegen tijd en ervaring, maar buikademhaling niet. Het is makkelijk aan te leren en heeft een positieve invloed op de wondheling en stressreductie, zo bleek uit literatuurstudie.1 De buikademhaling aanleren met behulp van een flowchart met uitleg en verpleegkundige ondersteuning, bleek goed te werken. Van de 32 diabetespatiënten gaven er 24 aan effectief minder stress te ondervinden sinds het toepassen van de buikademhaling. Of de wondheling sneller ging is niet onderzocht.

Aanbevelingen

Verder onderzoek wordt aangeraden. Want de interventiestudie besloeg slechts vier weken, waardoor niet kon worden nagegaan of de wondheling effectief verbeterde na het reduceren van stress bij de diabetespatiënt. Verder blijft de vraag onbeantwoord of chronische stress de wondheling vertraagt of dat vertraagde wondheling chronische stress veroorzaakt.

Noten

  1. Van den Broucke E. Promotors: Maes K, Leys J. De invloed van psychologische stress op de wondheling bij chronische diabetische wonden. Bachelorproef opleiding verpleegkunde, Odisee Brussel 2016-2017.
  2. Lig op de rug, handen op de buik, adem drie tellen in, de buik vult zich als een ballon, houd de adem een tel vast, adem vijf tellen uit.


Ict-hulp voor kinderen met epilepsie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing juni 2018
Michelle Bertinchamps (22, links)
Afgestudeerd : 2017, volgt de Banaba pediatrie en neonatologie aan de UCLL Limburg
Denise Urlings (24)
Derdejaarsstudent UCLL Limburg, bachelor verpleegkunde
Geleerd van de proef: ‘In de toekomst zal samenwerking tussen techniek en zorg cruciaal zijn voor verdere ontwikkelingen.
Eenzelfde taal spreken als studenten elektronica en ict is niet eenvoudig, maar wel een must. Als verpleegkundige kan je daaraan bijdragen.
Deze bachelorproef liet ons bovendien ervaren dat je ook als verpleegkundige ondernemend moet durven zijn.’

Context

Door absence-epilepsie lijkt het of kinderen niet luisteren. Dat maakt dat zij en hun ouders vaak niet begrepen worden door hun omgeving. De opzet van onze bachelorproef1 was om studenten uit verschillende disciplines samen aan het werk te zetten om vraagstukken uit de zorgsector op te lossen. Vier studenten verpleegkunde en drie elektronica-ict deden op vraag van Epihunter, een start-up bedrijf uit Hasselt, een vooronderzoek naar een technologische innovatie voor kinderen met epilepsie. Dat het om een innoverend thema gaat, werd bevestigd door het winnen van de allereerste Moving Minds Award van de UCLL.
Gezinnen met kinderen met absenceepilepsie is gevraagd naar de problemen zij ondervinden en waarin ze ondersteuning zoeken. Een oplossing werd gevonden in assistieve technologie in de vorm van de Epihunter2: het kind draagt een headset die hersensignalen meet waarmee epileptische aanvallen gedetecteerd kunnen worden. Dit levert ouders en neuroloog objectieve meetinformatie op over bijvoorbeeld het aantal en de duur van de aanvallen. Ouders en leerkracht krijgen deze informatie aangeboden via een app of cloud-platform.

Methode

Ons deel van de proef bestond uit een literatuurstudie, het voeren van semigestructureerde interviews met ouders van kinderen met non-convulsieve epilepsie en het consulteren van experten.

Resultaten

Uit de interviews blijkt dat ouders de app thuis en op school zeer waardevol en nuttig vinden. De leerkracht verkrijgt meer informatie over de aanvallen en kan anticiperen op het gedrag van het kind. De app verbetert de communicatie tussen leerkrachten, ouders en kind. Ouders hebben vooral nood aan objectieve data, om artsen beter te kunnen informeren over de toestand van hun kind. Dit kan resulteren in een betere medicatieopvolging en minder nevenwerkingen. Voor de arts betekent dit dat hij kan beschikken over kwalitatieve en kwantitatieve data. Een mogelijk nadeel van het dragen van een headset is het risico op stigmatisering.

Conclusie

Opstellen van een individueel behandelplan vereist inzicht in aantal en duur van de epileptische aanvallen. Het op punt zetten van de medicatie is vaak een lang en moeilijk proces. Gebruik van een headset en de app kan hierbij helpen, waardoor minder bijwerkingen optreden en de levenskwaliteit van het kind verbetert.

Noten

  1. Bertinchamps M, Urlings D, Ennekens S, Vanmal K. Assistieve technologie voor kinderen met non-convulsieve epilepsie en hun omgeving. Bachelorproef opleiding verpleegkunde. UCLL Limburg, 2016-2017.
  2. www.epihunter.com.


Snoezelen in de kinderpsychiatrie ter voorkoming van escalatie

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing september 2018

Kim De Bie (25)
Afgestudeerd: 2018
Waar: UCLL te Leuven, banaba in de geestelijke gezondheidszorg en psychiatrie
Werk: ‘Ik ga nu eerst een jaar op wereldreis’
Geleerd van de proef: ‘Veel kinderen kunnen baat hebben bij snoezelen: even tot rust komen en teruggaan tot de essentie: het gebruiken van onze zintuigen zonder overprikkeling door schermen en geluiden. Het was jammer dat er weinig wetenschappelijke literatuur over snoezelen voor kinderen te vinden was. Hierdoor moest ik de doelgroep uitbreiden, waardoor de sterkte van de evidentie daalde. Misschien kan ik in de toekomst nog bijdragen aan extra onderzoek, wie weet.’

Context

Binnen de geestelijke gezondheidszorg zijn vrijheidsbeperkende maatregelen omstreden. Na een audit binnen ZNA Universitaire Kinder- en Jeugdpsychiatrie Antwerpen (ZNA UKJA) werd aanbevolen naar alternatieven te zoeken die escalatie en afzondering kunnen voorkomen. Eén alternatief is snoezelen. Snoezelen is een samentrekking van snuffelen ( experimenteren en ontdekken met de zintuigen) en doezelen (ontspannen, genieten). ZNA UKJA startte met subsidie een snoezelruimte, maar er was onvoldoende geld over voor een externe opleiding. Het doel van de bachelorscriptie was om handvatten voor het snoezelen aan te bieden.

Methode

Een literatuurstudie bekeek het effect van snoezelen op stemming en gedrag. Na kritische selectie werden drie artikels van matige kwaliteit weerhouden. Voor het ontwerpen van een richtlijn voor de implementatie van snoezelen op de kinderafdelingen van ZNA UKJA (kinderen 6 – 12 jaar) zocht ik in een bredere zoekopdracht naar artikels en boeken, en contacteerde ik vier instellingen voor hun praktijkervaringen.

Resultaten

In de literatuurstudie vond ik positieve effecten op vlak van stemming en gedrag (zoals communicatie, stereotiep en prosociaal gedrag bij mensen met een mentale beperking), maar de bewijskracht is gering. De nood aan verder onderzoek naar snoezelen binnen de kinderpsychiatrie is daarbij de algemene conclusie van de literatuurstudie.
Aan de hand van literatuur en praktijkvoorbeelden kon ik een richtlijn ontwikkelen. Deze bestaat uit een praktische handleiding, een uitleg over de verschillende elementen in de snoezelruimte en tot slot aanbevelingen en mogelijke oefeningen om te snoezelen. Belangrijk bij het snoezelen is om rekening te houden met het kind. Het snoezelen gebeurt op zijn tempo en volgens zijn keuze. Om over- en onderprikkeling te vermijden worden prikkels selectief aangeboden in een rustige en sfeervolle omgeving. Tevens dient een (kort) ritueel voorzien te worden voor de overgang van buitenwereld naar snoezelruimte en andersom. Het gebruik van kleuren wordt eveneens aanbevolen omwille van de eigen karakteristiek van elke kleur.

Conclusie

Een snoezelruimte is aanbevolen binnen de kinderpsychiatrie en vormt een goed alternatief voor de-escalatie, maar verder onderzoek naar de effecten ervan is aanbevolen. De richtlijn zelf werd positief geëvalueerd en is in gebruik op de kinderafdelingen voor zes- tot twaalfjarigen van ZNA UKJA.

Noten

  1. De Bie K. Snoezelen? Hoe doe je dat? Een richtlijn voor groepsleiding binnen de kinderpsychiatrie. Bachelorproef opleiding bachelor na bachelor geestelijke gezondheidszorg en psychiatrie. UCLL Leuven, 2017-2018.


Omgang met kinderen met een Ernstige Meervoudige Beperking (EMB)

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen?  Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing november 2018
Nathalie Jansens (40)
Afgestudeerd: 2018
Waar: Thomas More, bachelor verpleegkunde
Werk: Anesthesieverpleegkundige UZ Brussel, bezig met postgraduaat anesthesie
Geleerd van de proef: ‘Wat me opviel, was het gebrek aan communicatietechnieken bij de zorggevers en niet enkel bij EMBpatiënten. Ik ben van mening dat als je goed communiceert, je de patiënt (en ouders) al heel wat vertrouwen geeft en een zekere rust. In de praktijk gedraag ik me nu niet anders door mijn onderzoek net omdat ik hier al bewust mee bezig was. Wel merk ik dat ik er nog meer aandacht aan besteed, nu ik mijn intuïtie bevestigd heb gezien in de wetenschappelijke artikels.’

Context

Interacties die een kind met een EMB met verpleegkundigen heeft, bepalen in grote mate hoe het kind de ziekenhuisopname beleeft. Uit literatuur blijkt dat ouders vinden dat verpleegkundigen te veel op hen rekenen in de communicatie met hun kind. Tijdens de briefings wordt er te weinig informatie doorgegeven, waardoor dezelfde informatie steeds opnieuw wordt bevraagd. Dit ervaren de ouders als storend. Ook krijgen ouders de indruk dat gedurende hun afwezigheid niet met hun kind gecommuniceerd wordt. Ouders geven aan hun kind liever niet alleen achter te laten, zelfs niet om even naar de cafetaria te gaan.
Via participerende observatie kon ik zelf vaststellen hoe intrigerend en soms zelfs schrijnend de communicatie en omgang met deze kinderen in een ziekenhuis verloopt.

Methode

De bachelorproef bestond uit een literatuurstudie en verschillende gesprekken met ouders en verpleegkundigen.1 Deze gegevens vormden de basis voor een communicatiepaspoort voor het werkveld. Deze tool is voorgelegd aan een moeder, opvoedster, en verpleegkundige.

Resultaten

Op basis van de onderzoeksgegevens stelde ik het communicatiepaspoort op: ‘Dit ben ik!’. Dit boekje wordt door de ouders ingevuld en bevat alle informatie die de verpleegkundige nodig heeft om de communicatie met het kind vlot te kunnen opbouwen. Het reikt onder andere praktische vaardigheden aan die een verpleegkundige nodig heeft om het kind goed te leren kennen, zoals hoe het kind reageert als het blij is of verdrietig, in welke mate het dingen begrijpt, en wat het fysiek kan. Informatie die anders steeds opnieuw aan de ouders gevraagd wordt, is nu gebundeld.

Conclusie

Met behulp van dit communicatiepaspoort kunnen verpleegkundigen bijdragen aan de verbetering van de communicatie en vooral de algemene omgang met het kind met een EMB.
Het boekje zorgt er hopelijk voor dat er wederzijds begrip komt tussen ouders en verpleegkundigen. Als verpleegkundigen weten hoe een kind meestal reageert, en wat hij kan en begrijpt, dan verloopt de ziekenhuisopname rustiger. De verpleegkundigen kunnen hun gedrag en uitleg rond procedures nu immers makkelijker aan het kind aanpassen.

Noten

  1. Jansens N. Communicatie en omgang met het kind met een meervoudige beperking op de pediatrie. Bachelorproef opleiding verpleegkunde Thomas More, 2017-2018.