Patiëntgerichte communicatie na een kankerdiagnose

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing juli/augustus 2019
Debbora Steemans (26)
Afgestudeerd: 2018 aan de Thomas More Hogeschool Lier, brugopleiding bachelor verpleegkunde Werkt: sinds 2015 als verpleegkundige op de dienst endoscopie van AZ Diest
Geleerd van de proef: ‘Ik paste het onderwerp van mijn proef telkens meteen toe in mijn werk. Ik heb geleerd om zelf op een gepaste wijze te communiceren met kankerpatiënten. Ik sta minder vaak met mijn mond vol tanden en ben zelfverzekerder.’

Context

Na een kankerdiagnose melden patiënten een hoge behoefte aan opvang door verpleegkundigen, omdat het slechte nieuws gepaard gaat met overweldigende emoties. Patiëntgerichte communicatie ligt aan de basis van deze opvang. Uit literatuur blijkt dat een kennistekort rond communicatie in kankerzorg een actueel probleem is.1 Verpleegkundigen vermijden emotionele signalen van patiënten en communiceren op een oppervlakkig niveau. Ze gebruiken afweermechanismen als bescherming tegen emoties van patiënten vanuit een gebrek aan zelfvertrouwen over de eigen communicatieve vaardigheden. Ontoereikende communicatie kan leiden tot verhoogde stress, burn-out, cynisme, emotionele uitputting en een gebrek aan werkplezier. Patiëntgerichte communicatie is van cruciaal belang voor goede patiëntenzorg en correleert met betere gezondheidsresultaten. Deze proef ging na welke strategie het kennistekort rond patiëntgerichte communicatie na een kankerdiagnose kan verminderen.

Methode

De proef bestond uit een literatuurstudie naar kankerzorg, slechtnieuwsgesprekken, communicatievaardigheden en communicatiebevorderende strategieën, èn het ontwikkelen van een zakboekje met communicatietips.

Resultaten

Voor deze proef ontwikkelden we een nieuwe strategie voor communicatiebevordering, die grondig werd geëvalueerd via feedback van referentiepersonen en een effectiviteitsbeoordeling door 14 verpleegkundigen. Via de effectiviteitsbeoordeling konden de volgende hoofddoelstellingen geëvalueerd worden:
(1) de zelfzekerheid van verpleegkundigen over de communicatie met kankerpatiënten verhogen en (2) de drempel voor patiëntgericht communiceren verlagen. Op basis van deze resultaten werd een zakboekje met communicatietips na een kankerdiagnose ontwikkeld. Het zakboekje reikt 11 belangrijke communicatievaardigheden aan met tips, voorbeelden en getuigenissen van verpleegkundigen en kankerpatiënten. Een samenvattende steekkaart met de belangrijkste informatie kan uitgeknipt worden en het boekje bevat ook een zelftest met verbetersleutel. De effectiviteitsbeoordeling toonde aan dat de hoofddoelstellingen van het zakboekje bereikt werden: 64,28 % van de deelnemende verpleegkundigen voelde zich zelfverzekerder en 78,57 % gaf aan vaker patiëntgerichte communicatie te zullen voeren.

Conclusie

Het zakboekje is een effectieve strategie voor vermindering van het kennistekort rond patiëntgerichte communicatie na een kankerdiagnose. Alle deelnemende referentie- en proefpersonen (verpleegkundigen, gastroenterologen en een HR- en communicatiespecialist) waren het eens over de meerwaarde van het zakboekje. Bovendien gaven zij aan dat het zakboekje geschikt is voor een breed scala aan gezondheidsmedewerkers in alle settingen van de gezondheidszorg en dus niet enkel voor verpleegkundigen in kankerzorg. Het zakboekje werd tijdens een bijscholing voorgesteld aan referentieverpleegkundigen palliatieve zorgen in AZ Diest. Ze werken nu volop aan de implementatie ervan.

Noot

  1. Prouty CD, Mazor KM, Greene et al. Providers’ perceptions of communication breakdowns in cancer care. Journal of general internal medicine 2014, 29(8), 1122. doi:10.1007/ s11606-014-2769-1


Simulatietraining dicht kloof theorie en praktijk of het professioneel zelfvertrouwen en angstniveau

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing oktober 2019
Geert Van de Weyer (38)
Afgestudeerd: 2019 aan de Universiteit Antwerpen, masteropleiding verpleeg- en vroedkunde
Werkt: als lector aan de Karel de Grote Hogeschool – departement verpleegkunde (voordien op de spoedgevallendienst UZ Brussel)
Geleerd van de proef: ‘Simulatietraining is een veelzijdige trainingsvorm die studenten de mogelijkheid biedt zich verder te ontwikkelen tot professionele
zorgverleners. Het was boeiend te merken hoe studenten hun krachten bundelden om samen naar een oplossing te werken en zo van elkaar te leren.’

Context

Professioneel zelfvertrouwen van verpleegkundigen beïnvloedt de kwaliteit van de geleverde patiëntenzorg.1 Tijdens de opleiding verpleegkunde is daarom voldoende aandacht nodig voor de ontwikkeling van dat zelfvertrouwen. Bij aanvang van praktijkstages ervaren studenten verpleegkunde vaak stress en onzekerheid, mede door de kloof tussen theoretische kennis en praktijkervaring.2 High fidelity simulatietraining gebruikt computergestuurde poppen die op realistische wijze de fysiologische reacties van zorgvragers nabootsen. Met deze trainingsvorm kunnen studenten vaardigheden oefenen en competenties verwerven zonder schade te veroorzaken aan echte zorgvragers.3 Het huidig onderzoek bestudeert de invloed van high fidelity simulatietraining op het angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van tweedejaars studenten verpleegkunde, en ook de invloed van demografische variabelen daarop. Ook onderzoekt het hoe deze studenten hun deelname aan high fidelity simulatietraining ervaren.

Methode

Het kwantitatief onderzoek met pre/postinterventiedesign werd gevoerd bij studenten verpleegkunde van de Karel de Grote Hogeschool Antwerpen (KdG). Jaarlijks doorlopen alle studenten in KdG een 4 uur durende high fidelity simulatietraining. Deze masterproef focuste zich op de tweedejaars studenten. Op basis van een zelfrapportagevragenlijst afgenomen via Qualtrics werd het angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van 135 studenten bevraagd voor aanvang en onmiddellijk na afloop van de simulatietraining. Resultaten van de pre- en postinterventievragenlijsten werden aan elkaar gelinkt dankzij het unieke studentnummer.

Resultaten

Het gemiddelde angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van studenten veranderde niet na deelname aan high fidelity simulatietraining. Studenten met werkervaring in de zorg vertoonden voor aanvang van de high fidelity simulatietraining een significant lager angstniveau dan studenten zonder voorafbestaande werkervaring. High fidelity simulatietraining hielp studenten bij het ontwikkelen van competenties, zoals klinisch redeneren en teamwork. Simulatiedebriefing deed studenten nadenken over hun handelingen en verschafte hen zo nieuwe inzichten.

Besluit

High fidelity simulatietraining had in deze steekproef geen invloed op het angstniveau en professioneel zelfvertrouwen van tweedejaars studenten verpleegkunde. Studenten met eerdere werkervaring in de zorgsector vatten high fidelity simulatietraining aan met een lager angstniveau dan studenten zonder werkervaring. High fidelity simulatietraining hielp studenten in het leggen van linken tussen theorie en praktijk, wat bijdroeg tot het ontwikkelen van competenties nodig voor het leveren van kwalitatieve patiëntenzorg.

Noten

  1. Chesser Smyth PA, Long TJJoAN. Understanding the influences on self confidence among first year undergraduate nursing students in Ireland. 2013;69(1):145-57.
  2. Turner K, McCarthy VL. Stress and anxiety among nursing students: A review of intervention strategies in literature between 2009 and 2015. Nurse Education in Practice. 2017;22:21-9.
  3. Foronda C, Liu S, Bauman EBJCSiN. Evaluation of simulation in undergraduate nurse education: An integrative review. 2013;9(10):e409-e16..


Herkennen van fysiologische achteruitgang en evaluatieprotocol

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing december 2019
Tekst Kevin Buyckx, Ankie Antonise, Véronique Brokken, Erika Jansen, Jill Van Opstal
Kevin Buyckx (28)
Afgestudeerd: aan Thomas More Turnhout, bachelor-na-bachelor Spoedeisende en Intensieve Zorgen
Werkt: als verpleegkundige op de dienst Intensieve Zorgen, Imeldaziekenhuis Bonheiden
Geleerd van de proef: ‘Hoewel er voldoende evidentie is voor de implementatie van een detectiesysteem, gebeurt dit binnen onze ziekenhuiscultuur pas de laatste jaren. Er is ook nog ruimte voor verbetering in de educatie van verpleegkundigen. Nu wordt er vaak gewerkt met powerpoint-presentaties, terwijl simulatieonderwijs veel betere resultaten geeft.’

Context

Tijdens een opname op een gewone ziekenhuisafdeling komt het vaak voor dat de toestand  van de patiënt achteruitgaat en dat er een onverwachte opname op de afdeling intensieve zorgen volgt, of zelfs een circulatiestilstand en overlijden. Voorafgaand aan de circulatiestilstand vertonen patiënten vaak tekenen van fysiologische achteruitgang. Deze deterioratie is ongeveer 6 uur voor de circulatiestilstand vast te stellen.1 In theorie lijkt dit voldoende tijd te zijn om interventies uit te voeren die het traject van achteruitgang kunnen veranderen. Progressieve achteruitgang van de fysiologische parameters wordt echter slecht herkend. Omwille van deze ‘failure to rescue’ werden snel reagerende teams, Rapid Response Teams (RRT) geïntroduceerd. Toch worden deze teams vaak niet geïnstalleerd, geactiveerd of effectief gebruikt door verplegend personeel.2

Methode

Er vond een kwalitatieve literatuurstudie plaats met behulp van diverse databanken (Pubmed, Cinahl (plus), Tripdatabase, SUMsearch2, Cochrane Library, LIMO, Springer, Medscape en Google scholar). We vergeleken diverse detectiesystemen op vlak van sensitiviteit en nauwkeurigheid. Tevens onderzocht we voor deze bachelorproef door interviews bij 8 ziekenhuizen de organisatorische en financiële aspecten die een rol spelen bij de implementatie van Rapid Response Teams.

Resultaten

De literatuurstudie bracht de vitale parameters in kaart die van belang zijn bij de Modified Early Warning Score (MEWS): ademhalingsfrequentie, perifere zuurstofsaturatie, hartfrequentie, systolische bloeddruk, temperatuur, bewustzijn, diurese en het verpleegkundig buikgevoel. Op basis van deze MEWS kan een escalatieprotocol geactiveerd worden. Deze bachelorproef resulteerde in een escalatieprotocol dat beschikbaar is als poster. Er werden ook pocketkaartjes ontwikkeld om de implementatie te vergemakkelijken.
De literatuurstudie toonde aan dat het gebruik van een detectiesysteem zoals de MEWS en het effectief inzetten van RRT’s sterk afhankelijk is van de educatie van de gebruikers. Simulatieonderwijs leidt tot meer accurate identificatie van deteriorerende patiënten en adequater handelen binnen een crisissituatie. De interviews bij de ziekenhuizen toonden aan dat vooral de financiële kosten een struikelblok zijn voor het installeren van een RRT.

Conclusie

Een detectiesysteem kan ziekenhuispersoneel helpen om achteruitgang van de patiënt te herkennen en er gepast op te reageren. Er is echter een spanningsveld tussen de bevindingen vanuit de literatuur over de effectiviteit van detectiesystemen en Rapid Response Teams, en de praktische implementatie ervan. Het is belangrijk dat professionals in de gezondheidszorg zich bewust zijn van de voordelen en valkuilen van deze systemen om zo het volledige potentieel te kunnen realiseren van MEWS en  RRT. Momenteel bekijkt het AZ Mol de implementatie van het escalatieprotocol uit deze bachelorproef.

Referenties

  1. Maharaj R, Raffaele I, & Wendon J. (2015).
    Rapid response systems: a systematic   review and meta-analysis. Critical care, 19, 254. doi: 10.1186/s13054-015-0973-y
  2. Massey D, Chaboyer W, & Aitken L. (2014). Nurses’ perceptions of accessing a MedicalEmergency Team: a qualitative study.
    Australian Critical Care, 27(3), 133-8. doi: 10.1016/j.aucc.2013.11.001


Invloed van sociale media op adolescenten met een eetstoornis

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be.
Nursing april 2020
Femke De Laet (24 jaar)
Afgestudeerd: Juni 2019, Thomas More Mechelen, Bachelor verpleegkunde
Werk: afdeling psychosezorg, ZNA Stuivenberg Antwerpen
Geleerd: ‘Adolescenten groeien op met sociale media en hebben vaak niet door dat dit een invloed heeft op hun welzijn. Ik vind het belangrijk om samen met

de cliënt stil te staan bij het gebruik van sociale media en samen te zoeken naar hulpmiddelen bij herstel.’

Context

Vrouwelijke adolescenten vormen de grootste risicogroep voor het krijgen van een eetpathologie. Ze zijn actief bezig met hun uiterlijk, gewicht en het veranderen van hun lichaam. Sociale media zijn laagdrempelig en kunnen een grote invloed hebben op het ontstaan van en omgaan met een eetpathologie. Tijdens mijn stage merkte ik dat er op de werkvloer een kennistekort bestaat over de invloed van sociale media op eetstoornissen, mede in de hand gewerkt door de generatiekloof tussen hulpverleners en jongeren met eetstoornissen.

Methode

Er werd een literatuurstudie gestart naar de invloed van sociale media op een eetpathologie en de kennistekorten hierover in de hulpverlening. Daarna werd een bijscholing opgesteld over sociale media en eetpathologie. De bijscholing werd uitgetest op een gespecialiseerde afdeling voor eetstoornissen in het psychiatrisch ziekenhuis Alexianen in Tienen.

Resultaten

Uit de bestudeerde onderzoeken blijkt dat sociale media negatieve effecten kunnen hebben op lichaamsbeeld, depressies, sociale vergelijking en gestoord eten.1 Symptomen van eetpathologie kunnen toenemen door sociale media. Adolescenten besteden veel tijd aan het bewerken van foto’s voor sociale media, uit angst om negatieve commentaren te krijgen.2 De ervaren druk kan een impact hebben op het zelfbeeld van de adolescent. Internet brengt adolescenten in contact met verschillende peer-groepen die een invloed kunnen uitoefenen. Pro-herstelwebsites zouden een positief effect kunnen hebben op de pathologie, maar daarover is weinig te vinden in de literatuur. In de hulpverlening is er nood aan modules in het therapieaanbod over de invloed van sociale media op een eetproblematiek. Verpleegkundigen kunnen cliënten bewust maken van de invloed van sociale media en hen helpen zoeken naar nuttige mediabronnen die kunnen helpen bij herstel, zoals websites waar adolescenten op een constructieve manier steun uit kunnen halen. De bijscholing toonde aan dat verpleegkundigen behoefte hebben aan meer kennis over sociale media.

Conclusie

Sociale media kunnen enerzijds bijdragen aan de promotie en het blijvend onderhouden van een eetstoornis, maar anderzijds ook positief aangewend worden voor herstel. Verder onderzoek naar hoe cliënten te begeleiden in hun omgang met sociale media is aangewezen.

Noten

  1. Saffran K, Fitzsimmons-craft EE, Kass EA, Wilfley ED, Taylor BC, & Trockel M. (2016). Facebook usage among those who have received treatment for an eating disorder in a group setting. International journal of eating disorders, 764-777.
  2. Saul SJ & Rodgers FR (2018). Adolescent eating disorder risk and the online world. Child & adolescent psychiatry consulting, 221-228.


Verpleegkundige interventies bij zelfverwonding

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.  Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be
Nursing februari 2020
Nele Geudens (31)
Afgestudeerd: juni 2019 aan Thomas More Mechelen, bachelor Verpleegkunde
Werkt: Op de behandelafdeling Marquee 2 voor adolescenten met psychische problemen in het Multiversum ziekenhuis te Antwerpen.
Geleerd van de proef: ‘Door open over zelfverwonding te praten, voelen jongeren zich begrepen. Het belang om alles samen met de jongere te doen blijft me ook sterk bij; samen interventies plannen, opdrachten uitvoeren, de familie betrekken, samen wonden verzorgen.’

Context

Zelfverwondend gedrag komt vaak voor bij jongeren met psychische problemen. Vanuit de literatuur blijkt dat de houding van verpleegkundigen invloed heeft op het verloop van zelfverwondend gedrag bij de jongere.1,2 Verpleegkundigen zijn sterk betrokken bij de behandeling van deze jongeren en kunnen een verschil maken. Deze bachelorproef onderzoekt hoe je de verpleegkundige benadering van jongeren met zelfverwondend gedrag kunt optimaliseren.

Methode

Door middel van een literatuuronderzoek werden twee onderzoeksvragen uitgewerkt. ‘Op welke wetenschappelijke manier kunnen verpleegkundigen de wondzorg na zelfverwondend gedrag uitvoeren?’ en ‘Welke interventies kan de verpleegkundige aanwenden ter preventie van zelfverwondend gedrag?’

Resultaten

De resultaten werden gebundeld in een interventiekaft en een brochure voor verpleegkundigen. De interventiekaft is een praktische handleiding ter preventie van zelfverwondend gedrag. Zelfverwonding zal afnemen wanneer de verpleegkundige een vertrouwensband met de jongere opbouwt. Een gesprek is een krachtig hulpmiddel om zelfverwonding te doen afnemen. De verpleegkundige praat over de gebeurtenis en maakt een kettinganalyse op. Samen wordt gezocht naar andere manieren om met spanning om te gaan en wordt een signaalplan opgemaakt. Wanneer de verpleegkundige een anamnese afneemt over zelfverwondend gedrag, zal het gedrag zelfs met 40% afnemen.
Daarnaast kan de jongere aan de slag met opdrachten. Hij kan de voor- en nadelen van zelfverwonding neerschrijven en bespreken, of een ‘hope box’ maken, een doos gevuld met persoonlijke spullen, zoals een knuffel of foto’s. Het bekijken van die spullen doet de drang tot zelfverwonding afnemen.
De brochure verduidelijkt op welke manier de wondzorg uitgevoerd moet worden, met aandacht voor de verzorging en acceptatie van littekens. Verpleegkundigen kunnen jongeren leren zelfstandig hun wonden te verzorgen; dit leidt tot een afname van zelfverwondend gedrag. De familie moet ingelicht worden na zelfverwonding, sociale steun doet zelfverwonding afnemen.

Conclusie

De interventiekaft en de brochure worden gebruikt op de adolescentenafdeling van een psychiatrisch ziekenhuis in Antwerpen. Verpleegkundigen geven aan dat ze zich zekerder voelen in hun handelen naar zelfverwondend gedrag toe. Door open te spreken over zelfverwonding voelen jongeren zich begrepen en hebben ze alternatieven voor zelfverwonding. Ze voelen zich meer verbonden met de verpleegkundigen. Jongeren maken de opdrachten graag, ze zijn blij dat ze op een praktische manier kunnen bezig zijn met zelfverwonding. Ze zeggen dat het taboe rond zelfverwonding wordt opgeheven.

Noten

  1. Beckman KM-R (2018). Method of self-harm in adolescents and young adults and risk of subsequent suicide. The journal of child and psychology and psychiatry, 2-9.
  2. Karman P, Kool N, Poslawsky E, & Van Meijel B. (2015). Nurses’ attitudes towards selfharm: a literature review. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 65-75.


Begeleiding van patiënten met Alzheimerdementie in het operatiekwartier

In deze rubriek presenteren bachelor- en masterstudenten hun eindproef.
Ook meedoen? Mail je proef naar journalist@netwerkverpleegkunde.be.
Nursing juni 2020
Tineke Neirynck (21 jaar)

Afgestudeerd:

Juni 2020, Hogeschool VIVES Brugge, bachelor verpleegkunde

Geleerd:

‘Bij het maken van deze bachelorproef leerde ik dat er bitter weinig gegevens zijn over het omgaan met alzheimerpatiënten in de ziekenhuiszorg.
Ik vraag me af hoe dit kan, want je komt toch vrijwel op elke dienst met hen in aanraking. Ik hoop dat er nog meer onderzoek plaatsvindt.’

Context

Reeds vroeg in de opleiding verpleegkunde word je als student om de oren geslagen met termen als ‘dubbele vergrijzing’. Ook in de praktijk tijdens onze stages zien we dit, maar hoe gaan we dan precies om met deze fragiele populatie? En hoe doe je dit op een specialistische afdeling zoals een operatiekwartier of spoedgevallendienst? De patiënt komt hier terecht in een vreemde omgeving waar vaak geen uniforme richtlijnen voorhanden zijn om met deze mensen om te gaan.

Methode

Ik ben begonnen met een literatuurstudie en raadpleegde meerdere databanken. Deze literatuurstudie leerde me dat er over dit onderwerp slechts weinig evidence-based onderzoek bestaat. Daarnaast raadpleegde ik de catalogus van het Vlaams Expertisecentrum Dementie.

Resultaten

Op basis van mijn literatuurstudie maakte ik een onderscheid tussen fysieke, psychologische en verbale gedragssymptomen die zowel pre- als postoperatief kunnen voorkomen. Fysieke symptomen zijn bijvoorbeeld wegloopgedrag en agressie. Psychologische symptomen zijn hallucinaties en desoriëntatie en de verbale symptomen zijn voornamelijk roepgedrag, schelden en beschuldigen. Ik maakte een poster met algemene richtlijnen die je te allen tijde in acht moet nemen, zoals veiligheid garanderen (laagstand bed, gebruik bedhekken), rustig blijven en respectvol handelen.1 Daarnaast bevat de poster voor elk van de 3 categorieën symptomen richtlijnen over hoe je als verpleegkundige op een operatiekwartier hiermee kan omgaan.
Ten slotte bevat de poster aanbevelingen. Zo kan een dementiebox met een fleecedeken, knuffel en rustgevende muziek voor een rustigere ontwaking zorgen. Via het dementiepaspoort kunnen de zorgverleners de belangrijkste informatie omtrent het ziekteproces volgen. Als laatste is er het advies om een mantelzorger toe te laten in de prenarcose en opnieuw in de recovery. Een bekend gezicht stelt immers gerust.
De poster werd uitgetest op het operatiekwartier in Eeklo. De poster kreeg een plek in het operatiekwartier en werd enthousiast ontvangen door de verpleegkundigen.

Conclusie

De poster is een eerste stap in de voorlichting over omgaan met Alzheimerpatiënten op een operatiekwartier. Het is een handig en praktisch hulpmiddel. Meer onderzoek naar hoe om te gaan met geriatrische patiënten op andere afdelingen in het ziekenhuis is aangewezen.
Noot
    • De Beer S. (z.d.). Hoe ga je om met opname in het ziekenhuis? Geraadpleegd op 10 oktober 2019, van https://dementie. nl/hoe-ga-je-om-met-opname-in-hetziekenhuis
    • Buijssen H, & Razenberg T. (1991). Dementie. Een praktische handreiking voor de omgang met Alzheimerpatiënten. Boom: Meppel.


Verpleegkundige aanpak van ECC bij jonge kinderen

Hoewel Early Childhood Caries (ECC) een geheel te voorkomen aandoening is, blijft het wereldwijd één van de meest voorkomende ziektes bij kinderen tussen nul en zes jaar. Tijdens het literatuuronderzoek bleek dat er zowel bij ouders als bij zorgverleners weinig kennis was over preventieve maatregelen. Door een vorming te organiseren, werd al een stap in de goede richting gezet voor het bekomen en behouden van een goede mondhygiëne.

Context

Early Childhood Caries – vroeger gekend als zuigflescariës – is tot op heden nog steeds een veel voorkomende ziekte bij jonge kinderen. Het is een aandoening die zowel in westerse als ontwikkelingslanden voorkomt. Het ontwikkelen van ECC kan onder andere leiden tot pijn, tandbederf, tandextracties, ondervoeding, schade aan het permanente gebit en zelfs hospitalisatie. Ook ontstaan op financieel en sociaal vlak vaak problemen omwille van de hoge kosten en een daling van de levenskwaliteit van het kind. Uit literatuuronderzoek bleek dat op gebied van preventie weinig initiatieven bestaan en dat er een algemeen gebrek aan kennis is van deze ziekte. Het geven van educatie bleek een effectieve preventiemaatregel te zijn om de mondgezondheid te verbeteren.

Methode

Vorig jaar werd een literatuuronderzoek gedaan waarin de beïnvloedende factoren van ECC in kaart werden gebracht. Binnen het praktijkonderzoek van dit jaar lag de focus op het overbrengen van deze kennis aan ouders van jonge kinderen en zorgverleners. Hiervoor werd samengewerkt met Huis van het Kind Aalst om een vorming te organiseren.

Resultaten

Uit de literatuur kwam naar voren dat tweemaal per dag poetsen gedurende twee minuten met fluoridetandpasta, voldoende speekselvloed, gezonde gevarieerde voeding en voldoende vitamine D factoren zijn die het melkgebit beschermen tegen ECC. Tegelijk werd vastgesteld dat er weinig preventieve initiatieven bestaan en dat er gebrek aan kennis is omtrent deze ziekte. Zorgverleners kunnen meer inzicht bieden in een gezonde mondhygiëne, wat kan helpen bij het voorkomen van deze aandoening. Om deze reden werd in samenwerking met Huis van het Kind Aalst een duurzaam project opgestart, waarmee jaarlijks een vorming georganiseerd zal worden voor ouders en andere geïnteresseerden. Hierdoor wordt het belang van een goede mondhygiëne van jongs af aan in de kijker gezet en kan al op vroege leeftijd ingezet worden op een goede mondgezondheid bij kinderen in Vlaanderen.

Conclusie

Verpleegkundigen en andere zorgverleners spelen een belangrijke rol in het sensibiliseren van een gezonde mondhygiëne bij jonge kinderen. Het tijdig observeren en herkennen van symptomen, het geven van educatie op maat van de patiënt en ouders en het doorverwijzen naar de juiste instanties zijn noodzakelijk als preventie van deze aandoening. Ook het informeren van andere zorgverleners is essentieel om tijdig in te grijpen bij een vermoeden van ECC. Met dit initiatief is alvast een startschot gegeven om in Vlaanderen de aandacht te vestigen op dit probleem en preventief te werken.

Bronnen:

  • Cammerman, J., Dufour, K., Van den Bossche, J., Van den Eede, S. (2021). Welke factoren hebben een positieve invloed op mondhygiëne bij kinderen tussen nul en zes jaar? (Literatuuronderzoek, Odisee Aalst)
  • Cammerman, J., Van den Bossche, J., Van den Eede, S. (2022). Bevorderen van de mondgezondheid bij kinderen tussen nul en zes jaar: preventieve opbouw en implementatie van een vorming voor ouders (Praktijkonderzoek, Odisee Aalst)

Huis van het Kind (z.d.). Het Huis van het Kind is dé lokale info- en ontmoetingsplaats voor ouders. Geraadpleegd op 29 oktober 2021, van https://www.scribbr.nl/bronnengenerator/apa/new/webpage/

Sarah Van den Eede, Jolien Cammerman en Jeffrey Van den Bossche studeren in juni 2022 af als bachelor verpleegkundigen aan de Odisee Hogeschool Campus Aalst. Voor hun bachelorproef ‘Bevorderen van mondgezondheid bij kinderen van 0 tot 6 jaar: preventieve opbouw en implementatie van een vorming voor ouders’ onderzochten ze welke factoren de mondhygiëne bij kinderen tussen nul en zes jaar beïnvloeden en wat nodig is om een betere mondhygiëne te bevorderen.


Palliatieve cultuur creëren door in te zetten op communicatieve vaardigheden

Probleemstelling

Binnen een woonzorgcentrum (WZC) is een palliatieve cultuur nodig om kwalitatieve palliatieve zorg te verlenen. Het streven naar een gedeelde visie om de zorg voor iedere bewoner te verbeteren, het lijden te voorkomen en te verlichten. Dit van bij aankomst in het WZC tot aan het einde van hun leven. Het aanmoedigen van een open communicatie over dood en sterven ligt aan de basis van deze visie. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen hoe een palliatieve cultuur gecreëerd kan worden in WZC Lemberge.

Hoe kunnen we een palliatieve cultuur creëren door in te zetten op de communicatieve vaardigheden van zorgverleners om zo de barrières te doorbreken om met een bewoner over het levenseinde in gesprek te treden, rekening houdend met de waarden en normen van iedere bewoner?

FutureProef van Lieselotte De Witte, Jolien De Witte, Yasmine De Vos, Cato Denayer Coetsier, Sarah De Vriendt, Héloïse Callens, studenten verpleegkunde aan de Arteveldehogeschool.

Methode

Om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag is er eerste instantie een literatuurstudie uitgevoerd. Communicatie en palliatieve zorgen zijn de inclusiecriteria voor deze studie. Hierin werden een aantal exclusiecriteria opgesteld, zoals een publicatiedatum die niet ouder is dan vijf jaar en er werd enkel op wetenschappelijke databanken gezocht.  Bij het zoeken naar kwaliteitsvolle wetenschappelijke artikelen werd rekening gehouden met de criteria waaraan zo’n artikel moet voldoen. Ook werd gekeken naar de relevantie voor de studie. Deze artikelen werden beoordeeld aan de hand van een checklist die de kwaliteit van wetenschappelijke artikelen nagaat.

Na het lezen van de artikelen uit de literatuurstudie was het merkbaar dat er verscheidene barrières zijn in de communicatie over het levenseinde tussen de patiënt en het verpleeg- en zorgpersoneel. Op basis van deze informatie werd een bevraging afgenomen bij de verpleeg- en zorgkundigen van het WZC Lemberge en de verpleeg-en zorgkundigen van het revalidatiecentrum Lemberge. Er werd op zoek gegaan naar de noden en behoeften van WZC en revalidatiecentrum Lemberge zodat er specifiek voor hen een oplossing gezocht kan worden.

Resultaten

Uit literatuur is gebleken dat gesprekken over het levenseinde zelden worden aangehaald door zorgverleners. Een tekort aan zelfeffectiviteit, kennis, terughoudendheid en tijdsdruk zijn enkele oorzaken.

Uit de bevraging wordt geconcludeerd dat 90 procent van het personeel al geconfronteerd werd met  gesprekken rond het levenseinde. Zo’n 67 procent vindt van zichzelf dat ze te weinig communicatieve kennis bezitten rond dit thema en 87 procent vindt dat er te weinig aandacht wordt besteed aan palliatieve zorg op het werk.

Effectievere programma’s voor training in communicatieve vaardigheden beïnvloeden de zelfeffectiviteit en communicatie van hulpverleners positief in een palliatieve setting. Het belang van continue opleiding wordt bewezen. Zorggesprekken worden het best gevoerd met verpleeg- en zorgpersoneel waarmee de bewoner het meest vertrouwd is. Alsook moet er rekening gehouden worden met de migratieachtergrond van de bewoner. Uit onderzoek blijkt dat zij vaak een andere kijk hebben op palliatieve zorgen en dat een slechte prognose minder openlijk besproken wordt. Er wordt op verschillende barrières gestoten tijdens een levenseinde gesprek. Voorbeelden zijn: terughoudendheid en angst bij verpleegkundigen om iets fout te zeggen. Uit de literatuur kan geconcludeerd worden dat er nog te weinig kwalitatieve gesprekken omtrent het levenseinde plaatsvinden.

Conclusie

Uit literatuur is gebleken dat effectieve programma’s voor training in communicatieve vaardigheden de zelfeffectiviteit en communicatie van hulpverleners in een palliatieve setting positief beïnvloedt.  Alsook blijkt uit de bevraging die afgenomen werd in het WZC Lemberge dat 67 procent van verpleeg- en zorgkundigen vinden dat ze te weinig communicatieve kennis bezitten rond het thema levenseinde en communicatie over de dood. Daaruit werd besloten om een prototype te creëren met als doel de communicatie van verpleeg- en zorgkundigen te verbeteren.


De preventieve aanpak van thuisverpleegkundigen bij ouderen met suïcidaliteit

Tijdens de literatuurstudie bleek dat thuisverpleegkundigen dicht bij de patiënt staan, waardoor ze vanuit een vertrouwensrelatie preventief te werk kunnen gaan. Tijdens het praktijkonderzoek stonden de noden centraal die verpleegkundigen ervaren in de communicatie en omgang met patiënten met suïcidale gedachten.

Context

Het suïcidecijfer bij ouderen ligt relatief hoog. Er treedt een stijging op van het suïcidecijfer vanaf de doelgroep 65- tot 69-jarigen. De stap zetten naar een zorgverlener is voor veel ouderen nog zeer groot waardoor detectie door de verpleegkundigen zeer belangrijk is. Communicatie is hierbij een effectieve methode om het probleem in kaart te brengen.

Methode

Via een e-mail is er contact gezocht met verschillende thuiszorgorganisaties. Maar daar kwam weinig respons op. Met drie geïnteresseerde organisaties werd een vergadering georganiseerd ter verduidelijking van het onderwerp van dit onderzoek. Nadien is er besloten om met een organisatie verder te gaan om optimaal op de noden te kunnen inspelen.

Resultaten

Vanuit de overheid wordt ingezet op suïcidepreventie door middel van een gezondheidsdoelstelling, die ook kan toegepast worden op de oudere zorgvrager. De cijfers tonen aan dat het aantal suïcides bij ouderen in 2016 aanzienlijk minder was dan in het jaar 2000. Toch zijn er heel wat ouderen met suïcidale gedachten die niet of nauwelijks worden opgemerkt. Er heerst ook een groot taboe over communicatie bij suïcide, wat het moeilijker maakt om het risico op suïcide in te schatten en hier als hulpverlener preventief op in te gaan. Onderzoek toont dan ook aan dat er nood is aan deskundigheidsbevordering op het vlak van kennis, attitude, zelfvertrouwen en voornamelijk communicatie. Door met thuiszorgorganisaties grondig in gesprek te gaan, is besloten om een nodenanalyse op te maken. Dit werd uitgevoerd aan de hand van een enquête. Bij elke organisatie was er vraag naar verduidelijking over communicatie en doorverwijzing.

Conclusie

Verpleegkundigen zijn een belangrijke factor bij het doorbreken van het suïcidaal proces. Er is gebleken dat communicatie een effectieve methode is om preventief te handelen. Uit de noden die voortgekomen zijn uit de enquête, is er een informatieplatform ontwikkeld op maat van de organisatie. Hier kunnen verpleegkundigen een beroep doen wanneer nodig. Algemeen kan gesteld worden dat dit een zeer relevant en actueel onderwerp is. Gezien de complexiteit en diversiteit van het thema is het noodzakelijk om dit verder bespreekbaar te maken en hier verder onderzoek naar te doen. De coronacrisis maakte dit nog meer duidelijk.

De studenten

Ellen Vandewalle, Ilke Van Branteghem, Lies De Mot en Tahnee Ackermann studeerden in juni 2021 af als bachelor verpleegkundigen aan Odisee Hogeschool Aalst. Gedurende twee jaar werkten ze aan een bachelorproef waaruit blijkt dat suïcide een algemeen volksgezondheidsprobleem is dat alleen maar zal toenemen in de toekomst. Net om die reden kozen de studenten voor dit maatschappelijke onderwerp.


Medicatie zelfmanagement bij volwassen gehospitaliseerde schizofrene of bipolaire patiënten

De bereidwilligheid en attitude van zorgverleners ten aanzien van medicatie zelfmanagement bij volwassen gehospitaliseerde schizofrene of bipolaire patiënten

In deze masterproef werd onderzoek gedaan naar de bereidwilligheid en attitude van psychiaters en psychiatrische verpleegkundigen rond medicatie zelfmanagement (MZM) bij gehospitaliseerde schizofrene of bipolaire patiënten. Medicatie zelfmanagement omvat de zelfzorg, zelfhulp en zelfregie van eigen medicatie eerder dan dat zorgverleners of anderen deze rol op zich nemen. Bij het toepassen van MZM in de dagelijkse praktijk binnen een psychiatrische instelling zijn verschillende zorgverleners betrokken. Hierdoor is het van belang om inzicht te krijgen in de bereidwilligheid en attitude van deze zorgverleners. Als ze niet bereid zijn om te participeren en zich te engageren, is het toepassen van MZM onmogelijk. Momenteel is het onduidelijk of zorgmedewerkers in de psychiatrie wel bereidwillig zijn en welke factoren MZM bevorderen of bemoeilijken. Hierdoor was verder onderzoek noodzakelijk.

 

Sarah Hadouchi (34 jaar)

Zal afstuderen in: september 2021, master in de verpleegkunde – Universiteit Antwerpen

Geleerd: Ik heb geleerd dat het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek zeer complex, maar enorm boeiend kan zijn. Wanneer het dan later mee geïmplementeerd wordt in een doctoraatsstudie geeft dit enorm veel voldoening.

Context

Medicatie zelfmanagement (MZM) is een essentieel onderdeel van herstel en welzijn voor psychiatrische patiënten. De toepassing ervan kan verschillende voordelen bieden zoals een toegenomen patiënten tevredenheid, de bevordering van zelfzorg competenties, therapietrouw ten opzichte van de medicatie en een verbeterde veiligheid. In tijden van kortere ziekenhuisverblijven, toenemende administratieve druk en verhoogde werklast, krijgt het misschien niet de prominente plaats die het verdient bij het helpen van patiënten om hun medicatieregime in hun levensstijl te integreren. Zorgverleners spelen daarom een prominente rol bij het beïnvloeden van de houding van de patiënt.

Methode

Deze masterproef maakt deel uit van een doctoraatsonderzoek naar MZM in de psychiatrie en betreft een kwantitatief observationeel cross-sectioneel onderzoek. Zorgverleners werden bevraagd aan de hand van een zelf ontwikkelde gestructureerde digitale vragenlijst. Alle beschikbare psychiaters en psychiatrische verpleegkundigen die tewerkgesteld waren op een psychiatrische afdeling, waar gehospitaliseerde patiënten met schizofrenie of een bipolaire stoornissen verbleven, werden geïncludeerd in deze studie. In totaal hebben vier verschillende Vlaamse psychiatrische ziekenhuizen en één universitair psychiatrisch ziekenhuis deelgenomen aan dit onderzoek. Daarnaast hebben er ook verschillende psychiatrische verpleegkundigen digitaal deelgenomen aan dit onderzoek.

Resultaten

In totaal hebben 190 zorgverleners deelgenomen aan dit onderzoek en is 86% bereid MZM toe te staan tijdens de hospitalisatie, waarvan 86% verpleegkundigen en 85% artsen. Verder bleek 5% van de zorgverleners niet bereid te zijn. De meerderheid van de zorgverleners (77%) vindt dat MZM toegelaten moet worden tijdens de hospitalisatie indien de patiënt hiertoe in staat is en het zelf wil. Vervolgens vindt 94% dat het regelmatig evalueren van de patiënt zijn competenties omtrent MZM tijdens de hospitalisatie een belangrijke voorwaarde moet zijn en 92% is van mening dat de patiënt gemotiveerd moet zijn om zijn medicatie correct in te nemen. Zo’n 64% van de zorgverleners vindt het een belangrijke voorwaarde dat de patiënt eerst aantoont zich aan de gemaakte afspraken te kunnen houden en 63% hecht belang aan extra ondersteuning of begeleiding vooraleer er met MZM gestart wordt. De belangrijkste voordelen van MZM volgens de zorgverleners zijn dat de patiënt zich meer autonoom en onafhankelijk zou voelen (94%) en dat de patiënt zijn capaciteiten tot MZM beter zouden worden ingeschat tijdens de hospitalisatie (90%).

Conclusie

Zorgverleners zijn bereid om patiënten zelf hun medicatie te laten toedienen tijdens de hospitalisatie. Om MZM tijdens de hospitalisatie te vergemakkelijken, worden niettemin belangrijke voorwaarden en competenties gedefinieerd. Beleidsmatig geeft dit onderzoek waardevolle inzichten over hoe zorgverleners tegenover MZM staan om aanstaande implementatiestrategieën uit te werken. Toekomstig onderzoek zal zich richten op het ontwikkelen van een evidence-based procedure om MZM in de psychiatrie tijdens de hospitalisatie te vergemakkelijken en om na te gaan welke gevolgen dit heeft voor de dagelijkse praktijk.

Zet je graag jouw bachelorproef of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@nvkvv.be.