Patiëntgerichte communicatie na een kankerdiagnose
Context
Methode
Resultaten
Conclusie
Noot
- Prouty CD, Mazor KM, Greene et al. Providers’ perceptions of communication breakdowns in cancer care. Journal of general internal medicine 2014, 29(8), 1122. doi:10.1007/ s11606-014-2769-1
Simulatietraining dicht kloof theorie en praktijk of het professioneel zelfvertrouwen en angstniveau
Context
Methode
Resultaten
Besluit
Noten
- Chesser Smyth PA, Long TJJoAN. Understanding the influences on self confidence among first year undergraduate nursing students in Ireland. 2013;69(1):145-57.
- Turner K, McCarthy VL. Stress and anxiety among nursing students: A review of intervention strategies in literature between 2009 and 2015. Nurse Education in Practice. 2017;22:21-9.
- Foronda C, Liu S, Bauman EBJCSiN. Evaluation of simulation in undergraduate nurse education: An integrative review. 2013;9(10):e409-e16..
Herkennen van fysiologische achteruitgang en evaluatieprotocol
Context
Methode
Resultaten
Conclusie
Referenties
-
Maharaj R, Raffaele I, & Wendon J. (2015).Rapid response systems: a systematic review and meta-analysis. Critical care, 19, 254. doi: 10.1186/s13054-015-0973-y
-
Massey D, Chaboyer W, & Aitken L. (2014). Nurses’ perceptions of accessing a MedicalEmergency Team: a qualitative study.Australian Critical Care, 27(3), 133-8. doi: 10.1016/j.aucc.2013.11.001
Invloed van sociale media op adolescenten met een eetstoornis
de cliënt stil te staan bij het gebruik van sociale media en samen te zoeken naar hulpmiddelen bij herstel.’
Context
Methode
Resultaten
Conclusie
Noten
- Saffran K, Fitzsimmons-craft EE, Kass EA, Wilfley ED, Taylor BC, & Trockel M. (2016). Facebook usage among those who have received treatment for an eating disorder in a group setting. International journal of eating disorders, 764-777.
- Saul SJ & Rodgers FR (2018). Adolescent eating disorder risk and the online world. Child & adolescent psychiatry consulting, 221-228.
Verpleegkundige interventies bij zelfverwonding
Context
Methode
Resultaten
Conclusie
Noten
- Beckman KM-R (2018). Method of self-harm in adolescents and young adults and risk of subsequent suicide. The journal of child and psychology and psychiatry, 2-9.
- Karman P, Kool N, Poslawsky E, & Van Meijel B. (2015). Nurses’ attitudes towards selfharm: a literature review. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 65-75.
Begeleiding van patiënten met Alzheimerdementie in het operatiekwartier
Tineke Neirynck (21 jaar) |
Afgestudeerd:
Geleerd:
Ik vraag me af hoe dit kan, want je komt toch vrijwel op elke dienst met hen in aanraking. Ik hoop dat er nog meer onderzoek plaatsvindt.’
Context
Methode
Resultaten
Conclusie
- De poster is te downloaden via https:// www.vives.be/sites/default/files/atoms/ files/Nursing_poster.pdf
-
- De Beer S. (z.d.). Hoe ga je om met opname in het ziekenhuis? Geraadpleegd op 10 oktober 2019, van https://dementie. nl/hoe-ga-je-om-met-opname-in-hetziekenhuis
- Buijssen H, & Razenberg T. (1991). Dementie. Een praktische handreiking voor de omgang met Alzheimerpatiënten. Boom: Meppel.
Verpleegkundige aanpak van ECC bij jonge kinderen
Hoewel Early Childhood Caries (ECC) een geheel te voorkomen aandoening is, blijft het wereldwijd één van de meest voorkomende ziektes bij kinderen tussen nul en zes jaar. Tijdens het literatuuronderzoek bleek dat er zowel bij ouders als bij zorgverleners weinig kennis was over preventieve maatregelen. Door een vorming te organiseren, werd al een stap in de goede richting gezet voor het bekomen en behouden van een goede mondhygiëne.
Context
Early Childhood Caries – vroeger gekend als zuigflescariës – is tot op heden nog steeds een veel voorkomende ziekte bij jonge kinderen. Het is een aandoening die zowel in westerse als ontwikkelingslanden voorkomt. Het ontwikkelen van ECC kan onder andere leiden tot pijn, tandbederf, tandextracties, ondervoeding, schade aan het permanente gebit en zelfs hospitalisatie. Ook ontstaan op financieel en sociaal vlak vaak problemen omwille van de hoge kosten en een daling van de levenskwaliteit van het kind. Uit literatuuronderzoek bleek dat op gebied van preventie weinig initiatieven bestaan en dat er een algemeen gebrek aan kennis is van deze ziekte. Het geven van educatie bleek een effectieve preventiemaatregel te zijn om de mondgezondheid te verbeteren.
Methode
Vorig jaar werd een literatuuronderzoek gedaan waarin de beïnvloedende factoren van ECC in kaart werden gebracht. Binnen het praktijkonderzoek van dit jaar lag de focus op het overbrengen van deze kennis aan ouders van jonge kinderen en zorgverleners. Hiervoor werd samengewerkt met Huis van het Kind Aalst om een vorming te organiseren.
Resultaten
Uit de literatuur kwam naar voren dat tweemaal per dag poetsen gedurende twee minuten met fluoridetandpasta, voldoende speekselvloed, gezonde gevarieerde voeding en voldoende vitamine D factoren zijn die het melkgebit beschermen tegen ECC. Tegelijk werd vastgesteld dat er weinig preventieve initiatieven bestaan en dat er gebrek aan kennis is omtrent deze ziekte. Zorgverleners kunnen meer inzicht bieden in een gezonde mondhygiëne, wat kan helpen bij het voorkomen van deze aandoening. Om deze reden werd in samenwerking met Huis van het Kind Aalst een duurzaam project opgestart, waarmee jaarlijks een vorming georganiseerd zal worden voor ouders en andere geïnteresseerden. Hierdoor wordt het belang van een goede mondhygiëne van jongs af aan in de kijker gezet en kan al op vroege leeftijd ingezet worden op een goede mondgezondheid bij kinderen in Vlaanderen.
Conclusie
Verpleegkundigen en andere zorgverleners spelen een belangrijke rol in het sensibiliseren van een gezonde mondhygiëne bij jonge kinderen. Het tijdig observeren en herkennen van symptomen, het geven van educatie op maat van de patiënt en ouders en het doorverwijzen naar de juiste instanties zijn noodzakelijk als preventie van deze aandoening. Ook het informeren van andere zorgverleners is essentieel om tijdig in te grijpen bij een vermoeden van ECC. Met dit initiatief is alvast een startschot gegeven om in Vlaanderen de aandacht te vestigen op dit probleem en preventief te werken.
Bronnen:
- Cammerman, J., Dufour, K., Van den Bossche, J., Van den Eede, S. (2021). Welke factoren hebben een positieve invloed op mondhygiëne bij kinderen tussen nul en zes jaar? (Literatuuronderzoek, Odisee Aalst)
- Cammerman, J., Van den Bossche, J., Van den Eede, S. (2022). Bevorderen van de mondgezondheid bij kinderen tussen nul en zes jaar: preventieve opbouw en implementatie van een vorming voor ouders (Praktijkonderzoek, Odisee Aalst)
Huis van het Kind (z.d.). Het Huis van het Kind is dé lokale info- en ontmoetingsplaats voor ouders. Geraadpleegd op 29 oktober 2021, van https://www.scribbr.nl/bronnengenerator/apa/new/webpage/
Sarah Van den Eede, Jolien Cammerman en Jeffrey Van den Bossche studeren in juni 2022 af als bachelor verpleegkundigen aan de Odisee Hogeschool Campus Aalst. Voor hun bachelorproef ‘Bevorderen van mondgezondheid bij kinderen van 0 tot 6 jaar: preventieve opbouw en implementatie van een vorming voor ouders’ onderzochten ze welke factoren de mondhygiëne bij kinderen tussen nul en zes jaar beïnvloeden en wat nodig is om een betere mondhygiëne te bevorderen.
Palliatieve cultuur creëren door in te zetten op communicatieve vaardigheden
Probleemstelling
Binnen een woonzorgcentrum (WZC) is een palliatieve cultuur nodig om kwalitatieve palliatieve zorg te verlenen. Het streven naar een gedeelde visie om de zorg voor iedere bewoner te verbeteren, het lijden te voorkomen en te verlichten. Dit van bij aankomst in het WZC tot aan het einde van hun leven. Het aanmoedigen van een open communicatie over dood en sterven ligt aan de basis van deze visie. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen hoe een palliatieve cultuur gecreëerd kan worden in WZC Lemberge.
Hoe kunnen we een palliatieve cultuur creëren door in te zetten op de communicatieve vaardigheden van zorgverleners om zo de barrières te doorbreken om met een bewoner over het levenseinde in gesprek te treden, rekening houdend met de waarden en normen van iedere bewoner?
FutureProef van Lieselotte De Witte, Jolien De Witte, Yasmine De Vos, Cato Denayer Coetsier, Sarah De Vriendt, Héloïse Callens, studenten verpleegkunde aan de Arteveldehogeschool.
Methode
Om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag is er eerste instantie een literatuurstudie uitgevoerd. Communicatie en palliatieve zorgen zijn de inclusiecriteria voor deze studie. Hierin werden een aantal exclusiecriteria opgesteld, zoals een publicatiedatum die niet ouder is dan vijf jaar en er werd enkel op wetenschappelijke databanken gezocht. Bij het zoeken naar kwaliteitsvolle wetenschappelijke artikelen werd rekening gehouden met de criteria waaraan zo’n artikel moet voldoen. Ook werd gekeken naar de relevantie voor de studie. Deze artikelen werden beoordeeld aan de hand van een checklist die de kwaliteit van wetenschappelijke artikelen nagaat.
Na het lezen van de artikelen uit de literatuurstudie was het merkbaar dat er verscheidene barrières zijn in de communicatie over het levenseinde tussen de patiënt en het verpleeg- en zorgpersoneel. Op basis van deze informatie werd een bevraging afgenomen bij de verpleeg- en zorgkundigen van het WZC Lemberge en de verpleeg-en zorgkundigen van het revalidatiecentrum Lemberge. Er werd op zoek gegaan naar de noden en behoeften van WZC en revalidatiecentrum Lemberge zodat er specifiek voor hen een oplossing gezocht kan worden.
Resultaten
Uit literatuur is gebleken dat gesprekken over het levenseinde zelden worden aangehaald door zorgverleners. Een tekort aan zelfeffectiviteit, kennis, terughoudendheid en tijdsdruk zijn enkele oorzaken.
Uit de bevraging wordt geconcludeerd dat 90 procent van het personeel al geconfronteerd werd met gesprekken rond het levenseinde. Zo’n 67 procent vindt van zichzelf dat ze te weinig communicatieve kennis bezitten rond dit thema en 87 procent vindt dat er te weinig aandacht wordt besteed aan palliatieve zorg op het werk.
Effectievere programma’s voor training in communicatieve vaardigheden beïnvloeden de zelfeffectiviteit en communicatie van hulpverleners positief in een palliatieve setting. Het belang van continue opleiding wordt bewezen. Zorggesprekken worden het best gevoerd met verpleeg- en zorgpersoneel waarmee de bewoner het meest vertrouwd is. Alsook moet er rekening gehouden worden met de migratieachtergrond van de bewoner. Uit onderzoek blijkt dat zij vaak een andere kijk hebben op palliatieve zorgen en dat een slechte prognose minder openlijk besproken wordt. Er wordt op verschillende barrières gestoten tijdens een levenseinde gesprek. Voorbeelden zijn: terughoudendheid en angst bij verpleegkundigen om iets fout te zeggen. Uit de literatuur kan geconcludeerd worden dat er nog te weinig kwalitatieve gesprekken omtrent het levenseinde plaatsvinden.
Conclusie
Uit literatuur is gebleken dat effectieve programma’s voor training in communicatieve vaardigheden de zelfeffectiviteit en communicatie van hulpverleners in een palliatieve setting positief beïnvloedt. Alsook blijkt uit de bevraging die afgenomen werd in het WZC Lemberge dat 67 procent van verpleeg- en zorgkundigen vinden dat ze te weinig communicatieve kennis bezitten rond het thema levenseinde en communicatie over de dood. Daaruit werd besloten om een prototype te creëren met als doel de communicatie van verpleeg- en zorgkundigen te verbeteren.
De preventieve aanpak van thuisverpleegkundigen bij ouderen met suïcidaliteit
Tijdens de literatuurstudie bleek dat thuisverpleegkundigen dicht bij de patiënt staan, waardoor ze vanuit een vertrouwensrelatie preventief te werk kunnen gaan. Tijdens het praktijkonderzoek stonden de noden centraal die verpleegkundigen ervaren in de communicatie en omgang met patiënten met suïcidale gedachten.
Context
Het suïcidecijfer bij ouderen ligt relatief hoog. Er treedt een stijging op van het suïcidecijfer vanaf de doelgroep 65- tot 69-jarigen. De stap zetten naar een zorgverlener is voor veel ouderen nog zeer groot waardoor detectie door de verpleegkundigen zeer belangrijk is. Communicatie is hierbij een effectieve methode om het probleem in kaart te brengen.
Methode
Via een e-mail is er contact gezocht met verschillende thuiszorgorganisaties. Maar daar kwam weinig respons op. Met drie geïnteresseerde organisaties werd een vergadering georganiseerd ter verduidelijking van het onderwerp van dit onderzoek. Nadien is er besloten om met een organisatie verder te gaan om optimaal op de noden te kunnen inspelen.
Resultaten
Vanuit de overheid wordt ingezet op suïcidepreventie door middel van een gezondheidsdoelstelling, die ook kan toegepast worden op de oudere zorgvrager. De cijfers tonen aan dat het aantal suïcides bij ouderen in 2016 aanzienlijk minder was dan in het jaar 2000. Toch zijn er heel wat ouderen met suïcidale gedachten die niet of nauwelijks worden opgemerkt. Er heerst ook een groot taboe over communicatie bij suïcide, wat het moeilijker maakt om het risico op suïcide in te schatten en hier als hulpverlener preventief op in te gaan. Onderzoek toont dan ook aan dat er nood is aan deskundigheidsbevordering op het vlak van kennis, attitude, zelfvertrouwen en voornamelijk communicatie. Door met thuiszorgorganisaties grondig in gesprek te gaan, is besloten om een nodenanalyse op te maken. Dit werd uitgevoerd aan de hand van een enquête. Bij elke organisatie was er vraag naar verduidelijking over communicatie en doorverwijzing.
Conclusie
Verpleegkundigen zijn een belangrijke factor bij het doorbreken van het suïcidaal proces. Er is gebleken dat communicatie een effectieve methode is om preventief te handelen. Uit de noden die voortgekomen zijn uit de enquête, is er een informatieplatform ontwikkeld op maat van de organisatie. Hier kunnen verpleegkundigen een beroep doen wanneer nodig. Algemeen kan gesteld worden dat dit een zeer relevant en actueel onderwerp is. Gezien de complexiteit en diversiteit van het thema is het noodzakelijk om dit verder bespreekbaar te maken en hier verder onderzoek naar te doen. De coronacrisis maakte dit nog meer duidelijk.
De studenten
Ellen Vandewalle, Ilke Van Branteghem, Lies De Mot en Tahnee Ackermann studeerden in juni 2021 af als bachelor verpleegkundigen aan Odisee Hogeschool Aalst. Gedurende twee jaar werkten ze aan een bachelorproef waaruit blijkt dat suïcide een algemeen volksgezondheidsprobleem is dat alleen maar zal toenemen in de toekomst. Net om die reden kozen de studenten voor dit maatschappelijke onderwerp.
Medicatie zelfmanagement bij volwassen gehospitaliseerde schizofrene of bipolaire patiënten
De bereidwilligheid en attitude van zorgverleners ten aanzien van medicatie zelfmanagement bij volwassen gehospitaliseerde schizofrene of bipolaire patiënten
In deze masterproef werd onderzoek gedaan naar de bereidwilligheid en attitude van psychiaters en psychiatrische verpleegkundigen rond medicatie zelfmanagement (MZM) bij gehospitaliseerde schizofrene of bipolaire patiënten. Medicatie zelfmanagement omvat de zelfzorg, zelfhulp en zelfregie van eigen medicatie eerder dan dat zorgverleners of anderen deze rol op zich nemen. Bij het toepassen van MZM in de dagelijkse praktijk binnen een psychiatrische instelling zijn verschillende zorgverleners betrokken. Hierdoor is het van belang om inzicht te krijgen in de bereidwilligheid en attitude van deze zorgverleners. Als ze niet bereid zijn om te participeren en zich te engageren, is het toepassen van MZM onmogelijk. Momenteel is het onduidelijk of zorgmedewerkers in de psychiatrie wel bereidwillig zijn en welke factoren MZM bevorderen of bemoeilijken. Hierdoor was verder onderzoek noodzakelijk.
Sarah Hadouchi (34 jaar)
Zal afstuderen in: september 2021, master in de verpleegkunde – Universiteit Antwerpen
Geleerd: Ik heb geleerd dat het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek zeer complex, maar enorm boeiend kan zijn. Wanneer het dan later mee geïmplementeerd wordt in een doctoraatsstudie geeft dit enorm veel voldoening.
Context
Medicatie zelfmanagement (MZM) is een essentieel onderdeel van herstel en welzijn voor psychiatrische patiënten. De toepassing ervan kan verschillende voordelen bieden zoals een toegenomen patiënten tevredenheid, de bevordering van zelfzorg competenties, therapietrouw ten opzichte van de medicatie en een verbeterde veiligheid. In tijden van kortere ziekenhuisverblijven, toenemende administratieve druk en verhoogde werklast, krijgt het misschien niet de prominente plaats die het verdient bij het helpen van patiënten om hun medicatieregime in hun levensstijl te integreren. Zorgverleners spelen daarom een prominente rol bij het beïnvloeden van de houding van de patiënt.
Methode
Deze masterproef maakt deel uit van een doctoraatsonderzoek naar MZM in de psychiatrie en betreft een kwantitatief observationeel cross-sectioneel onderzoek. Zorgverleners werden bevraagd aan de hand van een zelf ontwikkelde gestructureerde digitale vragenlijst. Alle beschikbare psychiaters en psychiatrische verpleegkundigen die tewerkgesteld waren op een psychiatrische afdeling, waar gehospitaliseerde patiënten met schizofrenie of een bipolaire stoornissen verbleven, werden geïncludeerd in deze studie. In totaal hebben vier verschillende Vlaamse psychiatrische ziekenhuizen en één universitair psychiatrisch ziekenhuis deelgenomen aan dit onderzoek. Daarnaast hebben er ook verschillende psychiatrische verpleegkundigen digitaal deelgenomen aan dit onderzoek.
Resultaten
In totaal hebben 190 zorgverleners deelgenomen aan dit onderzoek en is 86% bereid MZM toe te staan tijdens de hospitalisatie, waarvan 86% verpleegkundigen en 85% artsen. Verder bleek 5% van de zorgverleners niet bereid te zijn. De meerderheid van de zorgverleners (77%) vindt dat MZM toegelaten moet worden tijdens de hospitalisatie indien de patiënt hiertoe in staat is en het zelf wil. Vervolgens vindt 94% dat het regelmatig evalueren van de patiënt zijn competenties omtrent MZM tijdens de hospitalisatie een belangrijke voorwaarde moet zijn en 92% is van mening dat de patiënt gemotiveerd moet zijn om zijn medicatie correct in te nemen. Zo’n 64% van de zorgverleners vindt het een belangrijke voorwaarde dat de patiënt eerst aantoont zich aan de gemaakte afspraken te kunnen houden en 63% hecht belang aan extra ondersteuning of begeleiding vooraleer er met MZM gestart wordt. De belangrijkste voordelen van MZM volgens de zorgverleners zijn dat de patiënt zich meer autonoom en onafhankelijk zou voelen (94%) en dat de patiënt zijn capaciteiten tot MZM beter zouden worden ingeschat tijdens de hospitalisatie (90%).
Conclusie
Zorgverleners zijn bereid om patiënten zelf hun medicatie te laten toedienen tijdens de hospitalisatie. Om MZM tijdens de hospitalisatie te vergemakkelijken, worden niettemin belangrijke voorwaarden en competenties gedefinieerd. Beleidsmatig geeft dit onderzoek waardevolle inzichten over hoe zorgverleners tegenover MZM staan om aanstaande implementatiestrategieën uit te werken. Toekomstig onderzoek zal zich richten op het ontwikkelen van een evidence-based procedure om MZM in de psychiatrie tijdens de hospitalisatie te vergemakkelijken en om na te gaan welke gevolgen dit heeft voor de dagelijkse praktijk.
Zet je graag jouw bachelorproef of masterproef hier in de kijker? Laat het ons weten via journalist@nvkvv.be.