Agressie voorkomen door in te zetten op bemiddeling
Agressie in de zorg is helaas geen uitzondering. Verbaal en fysiek geweld komen vaak voor en zijn een verontrustende trend die niet alleen de veiligheid van zorgverleners in het gedrang brengt, maar ook die van zorgvragers. Hoe creëren we een omgeving waarin zorgverleners veilig kunnen werken? De organisatie Arts in Nood organiseerde een webinar met professor Béatrice Schaad. Zij bestudeerde conflictbeheersing op basis van ervaringen van patiënten en zorgprofessionals.
Een zorgverlener die zich goed en veilig voelt heeft een positieve impact op de kwaliteit van zorg en voor de manier waarop een zorgvrager benaderd en geholpen wordt. Daarnaast is agressie of een onveilig gevoel een belangrijke trigger voor burn-out, depressie of de zoektocht naar een andere job. Béatrice Schaad is auteur van het boek ‘(In)hospitalités hospitalières : Conflit, médiation, réconciliation’ ((On)gastvrije ziekenhuizen: conflict, bemiddeling en verzoening). Daarnaast is ze professor aan het Centre hospitalier universitaire vaudois (CHUV) in het Zwitserse Lausanne, een van de dertien beste ziekenhuizen wereldwijd[1]. Ze richtte er het project Hospita-liens op, bedoeld om bij te dragen aan de studie rond en het begrip van de relatie en interactie tussen zorgvragers en zorgprofessionals in ziekenhuizen. Op basis van ervaringen van beide groepen bekeek ze wanneer de relatie onder druk kwam te staan. Leidde dat tot conflict of tot ontevredenheid over de verleende zorg? Ruimte maken voor bemiddeling of een gesprek kwam naar voor als middel om escalatie te vermijden. Daarover ging ze in gesprek met Arts in Nood.
“De zorgvrager is geen nummer. Integendeel, hij wordt veeleisender, maar ook agressiever”, zegt professor Schaad. “Toch beschouw ik de zorgvrager ook als een bron om de zorgverlening te verbeteren. Zij zien blinde vlekken in de organisatie of in de zorg en merken zaken op die niet goed draaien. Wanneer je bijvoorbeeld op de spoeddienst een gips krijgt en die na één dag al weggehaald wordt door medisch advies dat van elkaar verschilt, dan wekt dat bij die patiënt frustraties op. Heeft die persoon daar een klacht over, dan is dat een kans tot bemiddeling en verbetering. Een ander voorbeeld dat ik vaak geef is de moeder die te horen krijgt dat haar kind lijdt aan een neurodegeneratieve ziekte en binnenkort zal sterven. Dat wordt haar verteld in vakjargon, zonder respect. Het ontbreekt op dat moment ook aan continuïteit van zorg en de arts onderbreekt het korte consult meerdere keren om een telefoonoproep te beantwoorden. Zulke situaties lees je niet in enquêtes.”
Verder kijken dan het conflict
Professor Schaad werkte daarom samen met collega’s een systeem uit dat patiëntenervaringen verzamelt en omzet in concrete acties en bemiddelingsprojecten. Het resulteerde in 2012 in een bemiddelingsruimte waar zorgvragers en zorgprofessionals conflicten of moeilijkheden kunnen melden. Daar worden ze bijgestaan door experts in conflictmanagement. De klachten worden op hun beurt gecodeerd zodat ze ziekenhuisbreed en per afdeling ingezet kunnen worden om zorg en de werkomgeving te verbeteren. “Bemiddeling is iets vertrouwelijks. Het is een dialoog die niet uitgaat van hiërarchische structuren. Er ligt veel druk op zorgverleners waardoor ze niet altijd de ruimte krijgen om uit te leggen wat er aan de hand is. Waar de literatuur steeds uitgaat van een conflict, kijken wij dieper: wat is het karakter van dat conflict? Bemiddeling is luisteren naar zorgvragers, hun naasten en zorgprofessional, de vertrouwensrelatie met het ziekenhuis herstellen en via bemiddeling tot een oplossing komen. Het is niet zoeken naar een bepaalde waarheid, wel kijken naar de perceptie van de situatie.”
Zo begon het team van Béatrice Schaad elke gemelde situatie te classificeren op basis van een honderdtal indicatoren. Wat was de zorgvraag, op welk moment in het zorgproces vond het incident plaats, wat is de leeftijd van de betrokkenen, … Vervolgens werden deze op basis van internationale studies onderverdeeld in drie domeinen (het klinische, het organisatorische en het relationele), categorieën en subcategorieën. “Een conflict gaat over kwaliteit en veiligheid. Krijgt de zorgvrager foute resultaten van onderzoeken, is er een medicatiefout of een gemiste diagnose, loopt de administratieve opvolging verkeerd, is er sprake van discriminatie, … We namen in onze studie 1.328 klachten op van ongeveer 600 verschillende personen. Die hebben we gekwantificeerd en geanalyseerd. Zo’n 39 procent van de klachten bevond zich in het relationele domein, 35 procent op organisatorisch vlak en 25 procent in het klinische domein. We merken dat slechts 10 procent van de klachten gaat over de kwaliteit van zorg. Mensen hebben het vaker over de communicatie, dat ze zich niet als volwaardig mens behandeld voelen of dat ze niet als prioritair behandeld werden omdat hun aandoening niet levensbedreigend is. Die kleine signalen maken een wereld van verschil als ze op de juiste manier geïnterpreteerd en aangepakt worden.”
Introspectie
De zorgconsumptie stijg en de druk op het zorgsysteem, de zorginstellingen en de zorgprofessionals dus ook. De tevredenheidsscore in het CHUV bedraagt 93 procent. Toch moet aan die andere 7 procent aandacht besteed worden. “Daar zit de marge voor verbetering”, zegt professor Schaad. “Zorginstellingen moeten klachten zien als een kans om problemen te vermijden. Vaak doen situaties zich niet met opzet voor, net daarom moet je klachten zien als een manier om de kwaliteit te verhogen”, licht professor Schaad toe. “Je gaat op zoek naar de gulden middenweg: hoe ben en blijf je de zorgprofessional die je wil zijn in relatie tot de zorgvrager?”
Professor Schaad merkt op dat geweld zich ook verplaatst naar sociale media, zoals tijdens het filmen van een consult. Een arts kan en mag zich dan niet verdedigen door het beroepsgeheim. “Klachten en bemiddeling zijn er niet enkel op initiatief van de zorgvrager. Vaak lijdt de arts of zorgverlener onder het gedrag van een patiënt. Dat is veelal taboe. Waar mensen vroeger met eerbied naar een arts keken, is die vorm van bescherming weggevallen. De patiënt komt door Google en ChatGPT nu vaak zelf met een diagnose. Als zorgverlener moet je daarnaast soms opletten hoe je iets verwoordt, zodat de zorgvragers het niet verkeerd opnemen. Vandaag lijkt het alsof de zorgvrager meer rechten dan plichten heeft, en voor de zorgverlener geldt het omgekeerde. Het bieden van dat soort weerstand moet mee in de opleiding zitten.”
Ook voor zorgverleners
Professor Schaad spreekt voornamelijk vanuit haar ervaringen met artsen, waarop haar studie gebaseerd was. Zij merkt dat er al veel moet gebeuren vooraleer artsen de stap naar bemiddeling zetten. “Er gaat een gevoel van schaamte of zich incapabel voelen mee gepaard”, zegt ze. “Nochtans pleeg je zo geen verraad. Integendeel, je wil de situatie verbeteren. Anderen hebben daar ook baat bij, want het ultieme doel van bemiddeling is om de volledige zorginstelling vooruit te helpen. Als het onder de radar blijft, kan niemand ingrijpen. Bottom-up iets veranderen voldoet vaker aan de noden en verwachtingen dan vanuit het leiderschap iets op te leggen.”
Bemiddelen staat niet gelijk aan straffen opleggen. Het is samenzitten en de dialoog toelaten. In die zin staat het ver van een juridische procedure omdat er geen schuldige wordt aangeduid. Er wordt vrijwillig op zoek gegaan naar wat fout liep. “Elke klacht is een kans. We spreken niet over moeilijke patiënten, wel over opportuniteiten die leiden tot een nieuw paradigma. Zorgvragers die klacht indienen willen vaak zelfs geen vergoeding, wel een uitleg en gehoord worden. Het werkt multidirectioneel, want ook de zorgprofessional moet de kans krijgen om iets uit te leggen.”
Van klacht naar groeikans
Vertrouwen staat centraal in het bemiddelingsproces. Gebrek aan vertrouwen veroorzaakt ruzies en frustraties. Daardoor ontstaat er langs de kant van de zorgverleners veel uitval. De relatie met de zorgvrager begrijpen en verbeteren gaat dit tegen. “De bemiddelaars in ons ziekenhuis zijn experts in hun vak. Ze luisteren naar een veelvoud van problemen en gieten dat in een analyse. Elke klacht is een getuigenis van een probleem, geen pathologie”, zegt professor Schaad nog. “Elke klacht wordt bij ons anoniem behandeld op verschillende niveaus. Zowel de directie buigt zich daarover, als de afzonderlijke diensten. Vervolgens worden verbeteringstrajecten voorgesteld, en gekoppeld aan opleiding en onderzoek die in het teken staan van de relatie tussen de zorgvrager en zorgprofessional. De voordelen zijn bijzonder groot. Je verhoogt namelijk de veiligheid op de werkvloer en van de zorg, maar ook de kwaliteit en de tevredenheid. Problemen in ziekenhuizen reflecteren vaak problemen in de maatschappij. Door bottom-up te werken herstel je vertrouwensrelaties, want in een ziekenhuis is geen plaats voor geweld.”
[1] https://www.newsweek.com/rankings/worlds-best-hospitals-2024
Een nieuwe weg naar arbeidsre-integratie
Er zijn steeds meer personen erkend in arbeidsongeschiktheid in ons land. Hun aantal steeg tussen 2011 en 2022 met 73 procent. Hervormingen in de opvolging en begeleiding van personen in arbeidsongeschiktheid van toepassing sinds 1 januari 2024 laten nu een andere, multidisciplinaire aanpak toe. Daarbij wordt sterk ingezet op de inschatting van de restcapaciteiten en op de socioprofessionele re-integratie. Directeur-generaal van de Dienst voor uitkeringen van het RIZIV, Clara Arbesu licht haar visie toe.
In december 2021 werd Clara Arbesu directeur-generaal. Een interessante periode, want de maatschappij stond toen op een kantelpunt na de covidpandemie. “Dit was het moment om na te denken over de toekomst en over hoe we banden konden smeden met het werkveld. We wilden met de Dienst voor uitkeringen samen met onze partners de problematiek van arbeids(on)geschiktheid aanpakken met een transversale, intersectorale en holistische visie”, zegt Clara. “Eén van onze belangrijke partners daarbij is de sector van de gezondheidszorg. Wie arbeidsongeschikt erkend is, heeft een bepaalde aandoening waarvoor therapeutische opvolging essentieel is. Daarnaast moeten we samen met onze partners nadenken over hoe we deze personen kunnen begeleiden bij hun terugkeer naar de arbeidsmarkt. Naast de sector van de gezondheidszorg zijn onze partners in dit kader de ziekenfondsen en de regionale diensten voor arbeidsbemiddeling. Het Beheerscomité van de uitkeringsverzekering en de ministers bevoegd voor sociale zaken en zelfstandigen hebben ook een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van dit nieuw beleid. ”
Versterken van de re-integratie
Begin dit jaar vond een belangrijke hervorming plaats. Het proces van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid werd aangepast, inclusief het proces van het bepalen van de restcapaciteiten. Wat kan iemand die arbeidsongeschikt erkend is nog, kan die eventueel deeltijds het werk hervatten of kan een begeleiding door een regionale dienst voor arbeidsbemiddeling worden opgestart? Daaraan worden socioprofessionele re-integratietrajecten gekoppeld, georganiseerd door de ziekenfondsen, de regionale diensten, de arbeidsartsen en het RIZIV in het kader van het Terug Naar Werk-fonds. Bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de inschatting van de restcapaciteiten wordt multidisciplinair naar de persoon in arbeidsongeschiktheid gekeken in de vierde, zevende en elfde maand. Wie daarna in invaliditeit wordt erkend, wordt op geregelde tijdstippen geherevalueerd in functie van de concrete situatie waarin die persoon zich bevindt. “Voordien was een inschatting van de restcapaciteiten enkel in de vierde maand verplicht. Nu is er een specifieke tijdlijn met drie contactmomenten tijdens het eerste jaar waarbij aandacht is voor de re-integratiemogelijkheden”, zegt Clara. “We weten uit onderzoek dat het eerste jaar een belangrijke periode is. Deze hervorming erkent de inzet van multidisciplinaire teams en versterkt via de re-integratietrajecten de terugkeer naar werk.”
Binnen het multidisciplinaire team is een belangrijke rol voor de verpleegkundige weggelegd. Die kan de adviserend arts ondersteunen bij de evaluatie van de arbeidsongeschiktheid en bij de inschatting van de restcapaciteiten. In dat team kunnen ook een kinesitherapeut, klinisch psycholoog en/of ergotherapeut aanwezig zijn. “De verpleegkundige in de zorg staat dicht bij de zorgvrager en heeft zijn of haar vertrouwen. Dat is een meerwaarde om iemand voor, tijdens en na de arbeidsongeschiktheid te begeleiden. Als verpleegkundige sta je op de eerste rij, als een spreekbuis voor je zorgvrager naar artsen en andere zorgverleners toe. Het is een complementaire rol in een multidisciplinair team.”
Voor, tijdens en na de arbeidsongeschiktheid
Voor Clara zijn er drie belangrijke actiegebieden in arbeidsongeschiktheid. Het eerste is preventie: acties voor de ziekte zich manifesteert. “Vanuit het RIZIV kunnen we ook een rol spelen om de risico’s van arbeidsongeschiktheid te identificeren, eventueel per beroepsgroep. Dit zou ons toelaten werkgevers en de maatschappij te sensibiliseren”, zegt ze. “Daarnaast moeten we er zijn tijdens de arbeidsongeschiktheid met zorgondersteuning en therapeutische opvolging. We beoordelen de arbeidsongeschiktheid, maar die ondersteuning en opvolging is minstens even belangrijk. De zorgsector heeft daar nog sensibilisering nodig zodat er ook meer naar kinesitherapeuten, ergotherapeuten of psychologen wordt doorverwezen. In de zorgketen speelt iedereen een rol en moet elke stakeholder zijn verantwoordelijkheid opnemen. Zo kan je misschien voorkomen dat een musculoskeletale aandoening een mentale ziekte wordt. Tot slot moeten we mensen begeleiden na de periode van arbeidsongeschiktheid. Wie gaat terug aan de slag? In een andere sector of in hetzelfde bedrijf? Data hierover zijn belangrijk om ons toe te laten de effectiviteit van onze trajecten en maatregelen te meten.”
Net bij het verkrijgen van die data knelt het schoentje. De gegevens zijn beschikbaar, maar kunnen door de GDPR-regelgeving niet aan elkaar gekoppeld worden. “Dat is jammer, maar wel logisch. Gezondheidsinformatie betreft immers gevoelige data die je niet zomaar kan delen. Natuurlijk weten we wel welke jobs het moeilijk hebben en nemen we dat mee in actieplannen en hervormingen. Het ontbreekt ons vandaag echter aan een wettelijk kader dat structureel toegang geeft tot alle data om aan analyses en nazorg te doen. Het is een complexe puzzel, maar alle stukjes zijn er. We missen enkel de koppeling om de puzzel volledig te leggen. Zo zouden we acties beter op elkaar kunnen afstemmen en meer effect creëren. Ook dat is intersectoraal werken, het RIZIV kan dit niet alleen.”
Het verhaal achter de cijfers
502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid in ons land in 2022, dat is een bijzonder hoog cijfer. Het gaat om meer vrouwen dan mannen (zie kader). “Het aantal vrouwen in arbeidsongeschiktheid lag vroeger veel lager. Hun aantal is progressief toegenomen en als je de cijfers van het aantal mannen en vrouwen in arbeidsongeschiktheid uittekent op een grafiek dan zie je dat in 2009 de lijnen elkaar kruisen. Vroeger waren er minder vrouwen aan het werk. Vandaag combineren vrouwen werk vaak met opvang van kinderen of mantelzorg”, licht Clara toe. “Bovendien wordt de gezondheid van vrouwen nog te vaak onderbelicht in wetenschappelijke studies, waardoor heel wat gegevens ontbreken.”
Het aantal zelfstandigen in arbeidsongeschiktheid ligt op 30.444. Bij de zelfstandigen zijn meer personen arbeidsongeschikt door musculoskeletale aandoeningen dan mentale aandoeningen. Bij de werknemers is de situatie omgekeerd. Momenteel loopt er een proefproject van de FOD Sociale Zekerheid over de preventie van arbeidsongeschiktheid bij zelfstandigen. “Zij spelen een belangrijke economische rol en we moeten hen dan ook op een goede manier ondersteunen.”
Sinds 2011 steeg het aantal personen in arbeidsongeschiktheid sterk. Demografische tendensen liggen daar deels van aan de oorzaak. De beroepsbevolking is toegenomen, maar ook de vergrijzing van die groep speelt een rol. Daarnaast ligt de pensioenleeftijd hoger en is die voor vrouwen gelijkgetrokken aan die voor mannen, wat opnieuw meespeelt in de verklaring van het hogere aantal vrouwen in arbeidsongeschiktheid.
Kleine stappen voor een groot resultaat
Wat zijn nu de volgende stappen? “Eind dit jaar wordt een communicatietool gelanceerd voor huisartsen, adviserend artsen en preventieadviseurs-arbeidsartsen”, zegt Clara. “Dit platform maakt de koppeling met hun softwarepakket en vereenvoudigt de informatie-uitwisseling. Ons belangrijkste doel is een correct traject voor de re-integratie van wie arbeidsongeschikt erkend is. De Terug Naar Werk-coördinatoren tewerkgesteld door de ziekenfondsen, spelen daarin een belangrijke rol. Die zijn sinds januari 2022 actief en boeken mooie resultaten. Tot slot moeten we de dialoog aangaan met de sector gezondheidszorg. Arbeidsongeschiktheid is geen eiland, wel een gevolg door een samenloop van factoren. Sensibilisering en preventie zijn cruciaal en de hefbomen om de problematiek aan te pakken. Daarnaast moeten we zeker bekijken welke kansen we geven aan mensen die nog willen en kunnen werken. Een half miljoen mensen is langer dan een jaar arbeidsongeschikt. Wat zegt dat over onze maatschappij? En wat willen we daar als burgers aan doen? Vanuit het RIZIV kunnen we een effectieve rol spelen en tegelijk een spreekbuis zijn die preventie en sensibilisering promoot. De sleutel tot succes is dialoog.”
De cijfers rond arbeidsongeschiktheid[1]
Arbeidsongeschiktheid is niet hetzelfde als werkloosheid. Wie arbeidsongeschikt erkend is, kan door een ziekte of ongeval niet werken. Ons land telde in 2022 zo’n 502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid sinds langer dan een jaar. Daarvan heeft 36,9 procent (185.184) personen een psychische stoornis en 31,7 procent (159.337 personen) een musculoskeletale aandoening. Het aantal personen erkend in arbeidsongeschiktheid is tussen 2011 en 2022 met maar liefst 73 procent gestegen.
Arbeiders | Bedienden | Zelfstandigen | Meewerkende echtgenoten | |
Mannen | 146.583 | 40.612 | 17.537 | 122 |
Vrouwen | 155.475 | 129.257 | 11.630 | 1.155 |
Totaal | 302.058 | 169.869 | 29.167 | 1.277 |
Van deze 502.371 personen erkend in arbeidsongeschiktheid heeft 15 procent van de loontrekkenden een toelating om het werk gedeeltelijk te hervatten. Bij de zelfstandigen is dat 26 procent.
[1] Bron: RIZIV
Ons wapenen om sepsis aan te pakken
Sepsis, het is en blijft een verraderlijke ‘silent killer’. In tegenstelling tot onze buurlanden beschikt België tot op heden niet over exacte data die het aantal patiënten met sepsis in kaart brengen. Nochtans bleek uit een Pano-reportage eind 2023 dat sepsis een enorme impact heeft, niet alleen op de patiënt en zijn naasten, ook op de maatschappij en het gezondheidszorgsysteem. Door de uitzending kwamen de stille voorbereidingen voor een nationaal sepsisplan in een stroomversnelling. In mei 2024 werd het plan voorgesteld. Sepsisoverlever Ilse Malfait en infectiologe Erika Vlieghe lichten de inhoud ervan toe.
Sepsis is een extreme reactie van het lichaam op een infectie. Bij het te laat reageren op deze infectie beginnen de organen tegelijk te falen wat leidt tot een septische shock. Bewustwording en een snelle, accurate reactie bij de eerste symptomen zijn cruciaal. Daarom is er nu een wetenschappelijk advies voor een nationaal sepsisplan in België. Dat kwam er na een veelbesproken Pano-reportage waarin ook sepsisoverlever Ilse Malfait haar verhaal bracht. “Het begon met borstkanker en een chemotherapiebehandeling”, vertelt Ilse. “Daarna volgde een darmoperatie die resulteerde in sepsis. De arts zei dat ik binnen de week thuis zou zijn, maar uiteindelijk verloor ik beide benen en twee derden van alle vingers. Toen ik een boek schreef over wat er met mij gebeurd was, ontdekte ik dat er sinds 2017 een WHO-richtlijn bestaat die stelt dat elk land een nationaal sepsisplan zou moeten hebben. België had dat niet en daar was ik de dupe van. En met mij vele anderen. Daarop contacteerde ik Pano en zo kwam alles in een stroomversnelling.”
Na haar sepsiservaring richtte Ilse samen met drie andere sepsisoverlevers Sepsibel vzw op, een organisatie die Belgische sepsisoverlevers en familieleden van overleden sepsispatiënten verenigt. Ze werkten ook actief mee aan het advies voor het Belgische nationale sepsisplan.
Het beleid wakker geschud
Ilse is een van de vele duizenden patiënten die jaarlijks sepsis krijgen. Velen van hen zijn vroegtijdig gestorven of dragen nog jarenlang ernstige ziektelasten en beperkingen met zich mee. Eerder riepen verschillende artsen en experten op om een plan te maken en achter de schermen werden de eerste krijttekeningen uitgezet. “Sinds 2021 lagen de eerste voorstellen op tafel, in Vlaanderen althans”, vervolgt Erika Vlieghe, algemeen internist, infectioloog en een van de coördinatoren van het nationale sepsisplan. “Er waren al contacten met diverse partijen en enkele ideeën kregen vorm, maar de Pano-reportage heeft alles in beweging gezet. Dat is maar goed ook, want daardoor schoot ook het beleid in actie.”
Geen pasklaar antwoord
Sepsis is een zeer veelzijdige aandoening die een multidisciplinaire aanpak vereist. Het plan bestaat daarom uit verschillende actiedomeinen om een breed gedragen aanpak te garanderen. Erika: “Tijdens de reportage kreeg ik van de reportagemakers wel eens de vraag ‘Waarom doe je het niet gewoon zus of zo?’ Maar zo eenvoudig is het niet. Je kan niet gewoon een interventie naar voren schuiven waarmee alles opgelost raakt. Het is een complex verhaal van allerlei ins en outs die we erbij moeten betrekken. Aan het verzamelen van Belgische data bijvoorbeeld is een volledig hoofdstuk gewijd, want daar begint het. Weten bij wie, wat, waar en hoe sepsis zich manifesteert.”
Ilse vult aan: “Daar merken we nu al een verschuiving. De Pano-reportage heeft echt de aandacht gevestigd op sepsis. Ondanks de vele slachtoffers werd het woord voorheen nooit gebruikt. Als er nu iemand aan sepsis sterft, wordt het ten minste al correct benoemd.”
Iedereen moet mee
Het nationale sepsisplan beslaat ruim 200 pagina’s. De inhoud ervan kwam tot stand via een expertengroep met betrokkenen uit heel wat disciplines: huisartsen, (thuis)verpleegkundigen, apothekers, spoeddiensten, afdelingen voor intensieve zorg, laboratoria, experts op het vlak van infectie, klinisch psychologen en mensen uit chronische zorgsettings zoals revalidatie- en woonzorgcentra en patiëntenorganisatie Sepsibel. Erika: “Al deze sectoren spelen een rol in het traject om sepsis een halt toe te roepen. Door met de verschillende disciplines rond de tafel te zitten, kwamen we tot een matrix van interventies met een belangrijke impact op de ziektelast en het voorkomen van sepsis. Van urgentiespecialisten tot mensen die met herstel bezig zijn: iedereen moet mee in het verhaal.”
Het plan omvat zeven domeinen om een breed gedragen aanpak en een duurzaam resultaat te bereiken:
1. Awareness
Het begint met awareness: het brede publiek via verschillende campagnes bewustmaken van sepsis. Hoe herken je het? Wat moet je doen? Wat zijn de gevolgen?
2. Preventie
Vervolgens focust het plan op preventie, zowel in de thuissituatie, in het ziekenhuis als in de chronische zorg.
3. Early warning system
Als derde domein wordt het belang van een early warning system benadrukt. Hier moet volgens Erika Vlieghe snel regelgeving rond komen zodat ziekenhuizen er echt mee leren werken. Het mag niet simpelweg het afvinken van hokjes zijn maar moet fungeren als een kwaliteitsinstrument.
4. Early adequate treatment
In het vierde domein geeft het plan richtlijnen mee om vroegtijdig de adequate behandeling te starten. Hiervoor kijkt men onder andere naar de implementatie van Rapid Response Teams, die proactieve, reactieve en ondersteunende zorg bieden aan algemene afdelingen.
5. Post-sepsis
Behalve de behandeling op het moment zelf is er in het plan ook aandacht voor de post-sepsisperiode. Hoe ziet het hersteltraject van de patiënt eruit? Welke noden zijn er?
6. Ethiek
Het plan gaat ook dieper in op de ethische aspecten.
7. Onderzoek en registratie
Ten slotte wijdt het plan een hoofdstuk aan registratie en onderzoek om op korte termijn tot meer en betere cijfers over sepsis te komen.
Aan de slag met het plan
Het nationale sepsisplan werd op 30 mei 2024 voorgesteld aan de minister van Volksgezondheid. Nu gaat een riskmanagementgroep verder met het plan aan de slag om het concreet uit te rollen. Erika: “We bekijken hoofdstuk per hoofdstuk wat nodig is. Waarvoor is wetgevend werk vereist? Wat kunnen we aanhaken bij bestaande activiteiten of initiatieven? Waar is extra budget nodig en hoeveel? Wie neemt wat op? Hoe organiseren we ons? Intussen komen de eerste feedback en correcties binnen. Dat is heel goed, want het zijn zaken die we misschien toch nog over het hoofd zagen. Aan de hand daarvan werken we een definitief advies uit dat verspreid zal worden in het werkveld. Het plan is zeker nog niet klaar. Er moet de komende weken en maanden nog vanalles gebeuren en sommige dingen zullen moeten wachten tot er een nieuwe minister is. Maar we gaan de goede richting uit.”
Proactieve houding nodig
Hoewel nog volop verder gewerkt wordt aan het nationale sepsisplan, zijn er alvast duidelijke prioriteiten. “Het werkveld moet zeker niet wachten tot het plan definitief is”, stelt Erika. “Voor een proactieve houding tegenover sepsis is het nooit te laat. In de verpleegkunde-opleidingen zou men de lesmodules over de aandoening al kunnen aanscherpen. Deze materie is voor elke student relevant, niet alleen op intensieve zorg. Iedereen moet sepsis kunnen herkennen, zeker ook zorgkundigen en thuisverpleegkundigen die bij de mensen thuis komen en veel kans hebben om de eerste symptomen te capteren. Daarnaast denk ik aan het belang van advanced care-planning. Ga het gesprek met je patiënt aan. Dit gaat veel breder dan sepsis, maar het is een goede aanleiding om het hierover te hebben.”
“Als patiëntenorganisatie krijgen we veel dankbare berichten van overlevers dat sepsis eindelijk aan bod komt”, vult Ilse aan. “Tot nu toe ging het nog niet echt over de gevolgen van sepsis. Daarom werken we ook aan een informatiebrochure over het leven na sepsis. Het heeft een enorme impact, zowel zichtbaar als minder zichtbaar, fysiek, cognitief en psychisch. Door hier bewustzijn rond te creëren willen we meer begrip en een beter kader om de patiënten en hun naasten hierin op te volgen.”
Ook preventief kan er alvast een tandje bijgestoken worden. Bijvoorbeeld om katheterinfecties en eclampsie, twee belangrijke oorzaken van sepsis, te vermijden, en op het vlak van vaccinatie. Meningokokken, covid, influenza: elke vaccinatie is goed om infecties met mogelijke complicaties te voorkomen. Erika besluit: “Bewustwording over sepsis bij het brede publiek is ons doel, daarmee zullen we levens redden.”
Wat zijn de belangrijkste indicatoren van sepsis?
- hoge koorts
- buitensporig veel pijn
- duizeligheid, sufheid, verwardheid
- ademhalingsmoeilijkheden
- snelle hartslag
- lage bloeddruk
- patiënt gaat snel achteruit
Er zijn enkele risicogroepen die je in je achterhoofd moet houden:
- heel jonge (<1) of oudere personen (>60)
- personen met een verzwakte immuniteit, zoals na kanker, bij diabetes, mensen die steroïden nemen, chronisch zieken
- patiënten die in de afgelopen zes weken een operatie of invasieve ingreep ondergingen
- patiënten in de geestelijke gezondheidszorg
- mensen in sociaal-economisch uitdagende omstandigheden omdat zij vaak langer wachten om zorg te vragen
Wat is Sepsibel vzw
Sepsibel is een patiëntenorganisatie die de belangen van sepsisoverlevers of familieleden van overleden sepsispatiënten behartigt. De organisatie brengt patiënten en lotgenoten samen en streeft door verschillende initiatieven naar meer bewustwording en kennis over de aandoening.
De vereniging was betrokken bij de totstandkoming van het nationale sepsisplan en drukt ook Europees zijn stempel op het beleid. Daarnaast staat Sepsibel in contact met andere organisaties voor risicogroepen zoals Kom Op Tegen Kanker en de Diabetes Liga. Zo dragen zij mee de alertheid over sepsis uit in hun beleid en activiteiten.
Voor meer informatie over Sepsibel kan je terecht op sepsibel.be of neem contact op via info@sepsibel.be.
Hoe ziet de arbeidsmarkt van de toekomst eruit?
Jeroen Franssen is senior labor market expert bij technologiekoepel Agoria. Zijn interesse en aandacht voor de zorgsector groeide organisch. Dat leidde niet alleen tot een visie over hoe de arbeidsmarkt van de toekomst er zal uitzien, maar ook welke plaats de zorg daarin zal innemen.
Arbeidskrapte, hoge werkdruk, besparingen, rode cijfers, … Gaat het eigenlijk wel goed met de economie in ons land? “Onze economie is de afgelopen jaren behoorlijk blijven draaien”, zegt Jeroen Franssen van Agoria. “Dat is opmerkelijk in een periode met verschillende crisissen. Willen we dat onze economie blijft groeien, dan hebben we twee opties: extra mensen tewerkstellen of mensen efficiënter en productiever laten werken. Die logica moeten we combineren met onze bevolking die veroudert. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de zorgnoden. Ook het aantal mensen op beroepsactieve leeftijd tussen 20 en 64 jaar wordt uiteraard beïnvloed door de demografie.”
Voor de arbeidsmarkt ziet Jeroen Franssen twee mogelijkheden. De eerste is de activering van een deel van de 1,6 miljoen niet-actieven in ons land. Waarom zijn zij niet aan het werk? Waarom zoeken ze geen werk? Hoe kunnen we hen versterken? Hoe kunnen we hen de nodige competenties aanreiken? En bovendien: hoe houden we werkende mensen actief en beperken we de uitstroom en uitval? “Een deel van die niet-actieven is student. Een ander deel heeft voldoende leefcomfort waardoor ze niet hoeven te werken. Het grootste deel heeft onvoldoende comfort om aan werken te denken, zoals anderstaligen, mensen in armoede, personen met een beperking of ziekte, mantelzorgers, … Het traject naar werk start voor die mensen door hen op de eerste plaats intensief te begeleiden in hun specifieke problematiek. Vervolgens moeten we inspanningen doen om hun competenties te versterken en meteen daarna moeten we hen projectmatig activeren via stages. Zo overwin je stelselmatig hindernissen en kunnen ze uiteindelijk evolueren naar meer traditionele vormen van tewerkstelling. Momenteel gaat 2,8 procent van ons bruto binnenlands product naar arbeidsmarktgerelateerde investeringen. Daarvan is 1,9 procent bestemd voor personen die niet werken. Denk aan werkloosheidsuitkeringen of landingsbaantrajecten, … Slechts 0,9 procent gaat naar activerende maatregelen. We besteden dus dubbel zoveel aan passiviteit als aan activatie.”
Geld of tijd?
Met alleen extra mensen zal je er volgens Jeroen Franssen niet komen: “Dus treedt economische logica in werking: de productiviteit van mensen verhogen. Dat is meteen de tweede mogelijkheid om de arbeidsmarkt te ondersteunen. Het is een oefening die elke sector voor zich moet maken”, zegt hij. “Vroeger stond dat gelijk aan harder werken. Dat gaat nu niet meer. De rek is uit het elastiek. Je kan mensen wel meer comfort geven waardoor ze efficiënter kunnen werken, onder meer met technologie. Al zijn er nog andere pistes, zoals plaats- en tijdonafhankelijk werken of autonomer werken.”
In de zorgsector komen de ADV- of zogenoemde rimpeldagen in beeld. “De algemene situatie van de Belgische arbeidsmarkt zien we nog sterker weerspiegeld in de gezondheidszorg. Verpleegkundigen willen ADV-dagen om te rusten van een fysiek en mentaal zwaar beroep of om pakweg wat bij te klussen. Als we het effect van de indexering van de lonen bestuderen, zien we net dat veel mensen willen overstappen op een viervijfdestatuut. Na de loonsverhoging verdienen ze omzeggens evenveel om deeltijds te werken, als wanneer ze voltijds aan de slag waren. Ze ruilen cash en tijd dus met elkaar. Tijd en flexibiliteit zijn belangrijk geworden.”
Technologie als ondersteuning
We kunnen er niet onderuit dat er meer werk naar de zorgsector komt. Enerzijds door de vergrijzing, anderzijds door een verhoogde zorgconsumptie. “Waar we vroeger meer zelf aan zorgproductie deden door zelf voor de kinderen of ouderen te zorgen, consumeren we nu veel meer zorg. Die consumptie moet bescheidener”, zegt de arbeidsmarktanalist. Daartegenover staat de patient-nurseratio in ons land, die met 9,4 patiënten per verpleegkundige op acute diensten hoger ligt dan in het OESO-gemiddelde van 8 patiënten per verpleegkundige. Dit toont dat de nood aan zorg toeneemt. “De ziekenhuizen worden gefinancierd per verpleegkundige. Aanlokkelijk dus om hen ook niet-verpleegkundige taken te laten uitvoeren. Daarom ligt die patient-nurse ratio in België volgens mij hoger. We moeten hen absoluut de taken laten uitvoeren waarvoor ze opgeleid zijn. Zorg is de meest menselijke sector van allemaal, dus we blijven op de eerste plaats hulp van extra mensen zoeken. Technologie komt niet op de eerste plaats, maar kan uiteraard wel ondersteunen door repetitieve of gevaarlijke taken uit handen te nemen. Zo creëer je voor verpleegkundigen tijd om opnieuw met het menselijke aspect van zorg bezig te zijn. Dat is fundamenteel. Als patiënt herinner je je niet het werk van een CT-scanner, wel de zorgverlener die je hielp. Tijd met de patiënt zou, samen met het genezen van mensen, de belangrijkste KPI moeten zijn van elk ziekenhuis.”
Puzzel vs. mozaïek
Onze ziekenhuizen hebben veel bedden. Is onze bevolking dan zo ziek of lopen we achter ten opzichte van andere landen? “We betalen per prestatie daar waar andere Europese landen meer investeren in preventie. We financieren per bed, maar zouden beter de lege bedden sponsoren”, zegt Jeroen Franssen. “De zorg is een machine die draait en je moet mee. Het is een complexe machine. Vernieuwing is complex en wordt soms door structuren tegengehouden.”
Dat merken we onder meer ook aan de verschillende statuten die we momenteel in de zorg actief zien. Verpleegkundigen zijn niet langer enkel bedienden. Er zijn ook zelfstandigen, interimverpleegkundigen, projectverpleegkundigen, gepensioneerden die actief blijven, vrijwilligers en misschien binnenkort ook flexi-jobbers. Het lijkt een complexe puzzel om te managen. “Vanuit organisatorisch standpunt is een team met allemaal dezelfde statuten de makkelijkste puzzel om te leggen. Iedereen heeft hetzelfde contract en teams bestaan uit profielen die op elkaar gelijken. Maar niemand wordt daar echt gelukkig van. Door de arbeidsschaarste zijn we werk gaan organiseren in projecten met flexibele rollen. We verbinden mensen en opdrachten op een complementaire en daardoor efficiëntere manier. Maar mensen hebben het stuur ook in handen om individueel te onderhandelen over hun waarderingspakket. Dat zien we in alle sectoren terug, niet alleen in de zorg. Een divers team is zoals een complexe mozaïek. Die is misschien wat moeilijker te leggen door de onderlinge verschillen, maar je vindt in die teams vooral complementariteit. Multidisciplinair samenwerken garandeert productiviteit op lange termijn en werkgeluk. Je hoeft zelf niet alles te kunnen of te doen, je hebt een team om je heen. Al vergt dat wel een ander type management.”
Dat vraagt de nodige flexibiliteit, van de werkgever en van de werknemer. Iedereen zal mee moeten stappen in het verhaal om met die jobveranderingen om te gaan. “Je daar tegen verzetten heeft geen nut. Als slechts tien procent toekomstgericht wil werken in zijn dagelijkse setting, dan zal de rest volgen. Maar koppel daar wel job redesign aan: maak het mogelijk om je werknemers op scharniermomenten in hun leven andere rollen te laten aannemen.”
Technologie to the rescue dan? “Ons land ontwikkelt en beschikt over eersteklastechnologie. Toch hinken we wat de implementatie betreft achterop. Dat is een tweespalt. Maak dus gebruik van de technologie en experimenteer met wat mogelijk is. Evalueer of het je meer comfort en efficiëntie brengt in je job of niet. Kijk daarbij uiteraard ook naar het comfort van de patiënt. Binnen je personeelsbestand heb je verschillende profielen. Je hebt de techneuten, maar ook mensen die door technologie meer inzetten op warmte en menselijk contact. En je hebt personen die daar tussenin zitten. Voor elk profiel is er een plaats, zolang je werkcomfort vooropstelt.”
“Met een sterke opleiding kan je als verpleegkundige alle richtingen uit”
In gesprek met Sabine Stordeur, directrice-generaal van het directoraat-generaal Gezondheidszorg
Toen ze op de schoolbanken zat tijdens haar opleiding verpleegkunde, keek Sabine Stordeur met groot ontzag naar verpleegkundigen die zetelden in de Technische Commissie en de Federale Raad Verpleegkunde. Vandaag staat ze, na een rijk gevulde onderzoekscarrière aan onder meer de UCLouvain en bij het Federaal Kenniscentrum (KCE), aan het hoofd van het directoraat-generaal (DG) Gezondheidszorg van de FOD Volksgezondheid. Netwerk Verpleegkunde ging met haar in gesprek over haar visie op de gezondheidszorg en op verpleegkunde.
Er komen veel veranderingen op ons af. Toch is niet iedereen even enthousiast over de doorgevoerde, maar broodnodige hervormingen. Hoe kijkt u hiernaar?
Sabine Stordeur: “De ministers maken de plannen, wij voeren uit en implementeren het beleid. We merken een veelheid aan beslissingen die op korte termijn werden genomen. Dat leidt onvermijdelijk tot tegenreacties in het werkveld, zoals we die op vandaag ervaren. Het gaat voor velen allemaal te snel en tegelijk gaat het zo traag omdat we nu eenmaal klaar moeten zijn voor de stijgende zorgvraag die op korte termijn op ons afkomt.”
Zo is het statuut van de basisverpleegkundige eindelijk een feit. Hoe ziet men dit binnen de ziekenhuisnormering?
“Daar moet absoluut over nagedacht worden. De opsplitsing die gemaakt is tussen de basisverpleegkundige en de verpleegkundige verantwoordelijk voor de algemene zorg (VVAZ) is namelijk nog niet doorgevoerd in de ziekenhuiswetgeving. Dat is werk voor de komende jaren: wat verstaat men precies onder ‘verpleegkundige’, zowel qua erkenning als qua financiering.”
Is er onderzoek verricht naar de veiligheid en kwaliteit van zorg binnen de gestructureerde zorgteams?
“Het gestructureerde zorgteam is nieuw en momenteel is het nog een vraagteken hoe men zich op het terrein zal organiseren. We zijn het allemaal eens dat we bepaalde methoden van werken moeten doorbreken, maar er is minder eensgezindheid over de manier waarop we dat moeten doen. In de realiteit zien we dat handelingen al vaak gedelegeerd worden. Met het gestructureerde zorgteam hebben we dit juridisch verankerd. Ik denk dus niet dat de veiligheid en kwaliteit van zorg in het gedrang komen, zolang toezicht en opleiding te allen tijde door verpleegkundigen gegarandeerd blijven. Binnen het gestructureerde zorgteam is dit dan meer bepaald de verpleegkundige verantwoordelijk algemene zorg.”
Verpleegkundigen sleutelden de voorbije jaren zelf aan de wetgeving, onder meer onder impuls van NETWERK VERPLEEGKUNDE. Nu is een verdere aanpak door de bevoegde ministers, het RIZIV en de FOD nodig. We zijn van mening dat wanneer prestatiefinanciering en het onvoldoende afgestemd medische zorgaanbod niet worden aangepakt verpleegkundigen het slachtoffer blijven van verhoogde werkdruk. Wat denkt u?
“Als bepaalde problemen niet aangepakt worden, zullen niet alleen verpleegkundigen, maar de hele samenleving daar het slachtoffer van zijn omdat de publieke middelen niet efficiënt worden ingezet. Dat is een algemene consensus. We zijn gestart met de hervorming van de nomenclatuur en de ziekenhuisfinanciering, want de juiste financiële prikkels vormen een belangrijke hefboom. In die financiering ligt de nadruk vandaag nog te veel op productiviteit. De focus moet kwaliteit zijn. Al heb je daarvoor voldoende personeel nodig, dat goed opgeleid en gemotiveerd is.”
Welke rol speelt opleiding daarin?
“Je hebt hoe dan ook een sterke opleiding nodig. Als student liep ik stage in algemene ziekenhuizen. Na mijn studies kwam ik in een universitair ziekenhuis terecht op de afdeling cardiologie. Het vroeg zes maanden om me in te werken en de cultuur van de afdeling te leren kennen. Dat is het voordeel van een goede opleiding: als jonge verpleegkundige kan je alles doen door stapsgewijs ervaring op te bouwen. De opleiding geeft je een noodzakelijke basis, maar maakt van jou geen ervaren verpleegkundige. Je moet ook leren samenwerken, inspelen op veranderingen, … Dat is in elke zorginstelling en op elke afdeling anders, ongeacht hoelang je al actief bent in het beroep. In die zin biedt het gestructureerde zorgteam ondersteuning. Al moeten de procedures voor die onderlinge samenwerking wel duidelijk zijn.”
Hoe ziet u dit?
“Het is een kwestie van taakverdeling. Mijn moeder was ook verpleegkundige. Zij stond er tijdens nachtdiensten alleen voor op twee afdelingen. Vroeger deed de verpleegkundige alles, ook de bedden opmaken of de kamer poetsen. Ik weet nog dat tijdens mijn actieve jaren in het ziekenhuis het heel wat aanpassing vroeg toen we als verpleegkundige niet langer de hele gang moesten afwerken, maar dat de gang opgesplitst werd. Zullen verpleegkundigen zelf verandering pushen? Niet meteen, maar ze moeten wel nadenken hoe ze hun werkcontext kunnen verbeteren in functie van de ervaring, expertise en samenstelling van het team. De structuur van de afdeling en de noden van de patiënt zijn daarbij centrale factoren.”
Er zijn recent verschillende lijsten met handelingen gepubliceerd (basisverpleegkundige, bekwame helper, ADL, …). Er wordt dus duidelijk niet afgestapt van lijsten voor verpleegkundige handelingen?
“Als verpleegkundige mag je een handeling nooit zomaar uitvoeren. Je hebt vandaag veel technische hulpmiddelen. Zo kan je een kamer binnenwandelen en een specifieke handeling uitvoeren met behulp van technologie. Toch mag je hierbij nooit de holistische visie vergeten. De hygiënische zorgen van een patiënt zijn ook het moment om met die persoon te praten en hem of haar te observeren. De geschikte tijd voor een handeling is de juiste tijd. Dat kan soms twee minuten, maar – voor dezelfde handeling – soms ook twintig minuten zijn, afhankelijk van je patiënt. Daarom pleit ik ervoor verpleegkundigen in te zetten volgens de zorgsituatie. Een zorgkundige die rapporteert aan een verpleegkundige na een hygiënische zorg is veel nuttiger dan een verpleegkundige die het snel zelf doet.”
In uw doctoraat bestudeerde u het leiderschap door hoofdverpleegkundigen en CNO. Vandaag komt de rol van de verpleegkundige binnen deze functie onder druk te staan. Hoe kijkt u hiernaar vanuit uw expertise?
“Een verpleegkundig directeur moet zich positioneren. Gebruik je niveau niet als excuus en zeg nooit ‘ik ben maar een verpleegkundige’. Met voldoende motivatie en je basisdiploma kan je veel bereiken, zolang je maar wil werken. Iedereen kan leiderschap tonen en ook vanuit de schaduw kan je invloed uitoefenen. In mijn doctoraat ontdekte ik hoe hoofdverpleegkundigen hun team kunnen motiveren. Velen van hen toonden krachtig, transformationeel leiderschap, terwijl hun oversten dat niet deden. De hoofdverpleegkundige zoekt naar optimalisaties en creëert harmonie tussen alle medewerkers van het team. Iedereen in dat team moet zijn weg vinden.”
Verwachten we niet te veel van verpleegkundigen?
“Op het vlak van verandering is de ene instelling wat archaïscher dan de andere. Maar als we alle ziekenhuizen en afdelingen open willen houden, zullen we mee moeten in de veranderingen en onze comfortzones verlaten door elkaar te motiveren en te versterken. Heb vertrouwen in je team, in je directie en in de zorgkwaliteit. Zo bied je samen patiënten de juiste zorg. Dat is de vertrouwensband die je als verpleegkundige creëert.”
Werkt de FOD Volksgezondheid aan een verdere afbouw van het aantal ziekenhuisbedden?
”Wij volgen de plannen van de minister. Momenteel is er geen verplichting om het aantal bedden te verminderen, al tonen studies wel aan dat er in ons land ruimte is voor verbetering. Enerzijds kunnen we met een lager aantal chirurgische bedden plaats maken voor bedden in de geestelijke gezondheidszorg, revalidatie of palliatieve zorg. Anderzijds moeten we de eerstelijnszorg blijven uitbouwen om ziekenhuisopnames te vermijden of te verkorten.”
Toch lezen we berichten over de rode cijfers van ziekenhuizen en de ontoereikende financiering. Daar tegenover staat dat de afdrachten van artsen aan ziekenhuizen niet volledig gekend zijn. Zal dit gemaximaliseerd worden in de wetgeving?
“De oorzaken van de rode cijfers zijn divers, zoals de hoge energieprijzen en de activiteiten die na covid nog niet volledig hervat zijn. Als overheid hebben we geen bevoegdheid over de afdrachten van artsen. Dit wordt vrij onderhandeld tussen ziekenhuis en arts. Hier is vooral transparantie nodig.”
Moeten alle ziekenhuizen volgens u open blijven?
“Het is niet aan mij om daar uitspraken over te doen. We moeten streven naar een correct aanbod. Wat correct is, hangt af van verschillende factoren. Zo moeten we ons als samenleving afvragen hoe belangrijk de nabijheid van ziekenhuiszorg is. Het is geen kwaliteitsparameter, maar veel mensen vinden het wel belangrijk dat ze een ziekenhuis in de buurt hebben. Ook de verdere uitbouw van de eerste lijn komt hier terug: we kunnen maar nadenken over afbouw van hospitalisatiecapaciteit als er voldoende alternatieven zijn. Ik ben zelf voorstander van de nabijheid van hoogwaardige, minder complexe zorg. Voor complexe en zeldzame zorg zijn er referentieziekenhuizen, waar gespecialiseerd personeel en geavanceerde apparatuur beschikbaar zijn. Dit biedt de beste kans op genezing. Bovendien zal ons land de komende jaren veel moeten besparen. Daarom zijn we verplicht in te zetten op efficiëntie en doelmatigheid. We zullen harde keuzes moeten maken en misschien wel schrappen in het overbodige aanbod. Die keuzes kunnen op een intelligente manier gemaakt worden of we kunnen de economie zijn gang laten gaan. Daarnaast zijn er op het vlak van aanbod belangrijke stappen gezet, zoals de concentratie van complexe kankerchirurgie. Toch is er ook veel weerstand tegen verandering. Denk maar aan het KCE-rapport over de materniteiten uit 2020[1]. De kranten stonden gevuld met begrijpelijke emotionele en verontwaardigde reacties, terwijl het KCE enkel een denkkader bood. Wanneer er wetenschappelijk bewijs is om zorg anders te organiseren met betere resultaten, moeten we dit laten primeren boven individuele belangen.”
Er is meer en meer vraag naar een ziekenhuisfinanciering op netwerkniveau om zo het medische aanbod beter af te stemmen en de kwaliteit van zorg te optimaliseren. Het KCE-rapport borstkankerbehandeling toont een verschil in mortaliteit van veertig procent. Ook dit heeft impact op het emotionele welzijn van verpleegkundigen. Hoe kijkt u hiernaar?
“Dit is zeker wenselijk, maar stuit op weerstand omdat het niet eenvoudig is de synergiën van samenwerking tussen ziekenhuizen te verdelen. Idealiter zijn ziekenhuisnetwerken ook per regio georganiseerd, maar vaak zien we dat ze over het hele land verspreid zitten. Dat is uiteraard niet de bedoeling. In Frankrijk heb je een soort label voor referentie- en expertisecentra. Duitsland koppelt de hospitalisatieverzekering en de terugbetaling zelfs aan deze referentiecentra. Misschien moeten we over zo’n systeem nadenken?”
De ligdagduur vermindert waardoor complexere zorg in de eerste lijn terechtkomt. Sommige ziekenhuizen starten met een eigen tweedelijnsthuisverpleging. Mag dit wettelijk?
“De ziekenhuiswet biedt hier geen obstakels, ook niet voor andere medisch-sociale voorzieningen. Toch is het cruciaal dat alle zorgprofessionals, waar ze ook werken, over de nodige vaardigheden beschikken om patiënten te behandelen. Een hoog niveau van de basisopleiding en een gevarieerde, rijke stage-ervaring bieden de garanties dat onze zorgverleners bekwaam zijn om complexe zorg te verlenen in gelijk welke zorgsetting.”
We zien ook dat thuisverpleegkundigen meer en meer actief zijn binnen de gehandicaptenzorg en woonzorgcentra. Dit maakt dat binnen deze zorginstellingen verpleegkundigen met verschillende statuten actief zijn. Hoe zit dat in de ziekenhuizen?
“Ik zie het in de ziekenhuiswereld zo’n vaart niet lopen, onder meer omdat de normering bepaalt dat het zorgpersoneel aan het ziekenhuis moet verbonden zijn. Uiteraard moeten we waakzaam blijven voor bepaalde evoluties, zoals interimverpleegkundigen. Flexibel inspelen op bepaalde situaties is nodig, maar het mag niet de norm zijn. Een duurzame verankering en integratie in het ziekenhuis voor elk lid van de zorgequipe is een belangrijke vereiste, want een sterk verloop door tijdelijke contracten lijkt me nefast voor een veilige en kwaliteitsvolle zorgverlening.”
Hoe kijkt u naar de deconventionering van verpleegkundigen?
“Dubbele financiering is verboden, laat me daar duidelijk over zijn. Iedereen aan de slag laten gaan als zelfstandige in de zorg is gevaarlijk en zal het systeem onbetaalbaar maken. We moeten iedereen in onze samenleving kunnen verzorgen.”
[1] Lefèvre Mélanie, Bouckaert Nicolas, Camberlin Cécile, Devriese Stephan, Pincé Hilde, de Meester Christophe, Fricheteau Benoît, Van de Voorde Carine. De organisatie van materniteiten in België. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2019. KCE Reports 323. DOI: 10.57598/R323AS.
Wat is het directoraat-generaal Gezondheidszorg?
De Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (FOD Gezondheid) wil de gezondheid van burgers beschermen en verbeteren. Aan de leiding van de FOD staat het Directiecomité, dat toekijkt op een correcte uitvoering van de beleidsplannen van de bevoegde ministers. De voorzitter van het Directiecomité van de FOD Gezondheid is Dirk Ramaekers. Binnen het Directiecomité zijn er vier directoraten-generaal (DG): Gezondheidszorg, Dier, plant en voeding, Leefmilieu, Gezondheid en werk. Aan het hoofd daarvan staat de directeur-generaal. Voor de DG Gezondheidszorg is dat Sabine Stordeur.
Werk maken van een inclusief zorgbeleid
Inclusie betekent dat iedereen erbij hoort. Dat de drempels zijn weggewerkt en er rekening gehouden wordt met verschillen zodat dat iedereen volwaardig kan deelnemen aan alle aspecten van de samenleving met gelijke keuzes, rechten en plichten. Het klinkt logisch. En toch horen we nog vaak verhalen over het weigeren van zorg door verpleegkundigen met een migratieachtergrond, inadequate zorg tegenover personen met een donkere huidskleur of transgenders, en het ervaren van drempels voor mensen van leeftijd of met een handicap. Hoe en wanneer maken we werk van een inclusief zorgbeleid?
We zijn allemaal mensen van vlees en bloed. Die uitdrukking wordt wel eens gebruikt om te zeggen dat we niet zoveel van elkaar verschillen. Het is goed bedoeld en toch wringt ergens een schoentje. Want er zijn wel degelijk biologische verschillen tussen mensen. Denk aan gender, leeftijd, huidskleur en beperkingen. Dat zijn fysiek zichtbare aspecten, maar ook emotionele veerkracht en hormonale spiegelingen maken deel uit van ons zijn. Inzicht in die verschillen is essentieel voor adequate zorg.
De afdeling plastische heelkunde in het UZ Gent heeft heel wat ervaring met inclusie, vertelt verpleegkundige Nel Vanherreweghe: “Wij gebruiken geen meneer of mevrouw, maar spreken mensen in de wachtzaal aan met hun achternaam. Dat lijkt hard, maar eigenlijk is het gewoon formeel en het wordt ook zo aan de basis aangeleerd in de opleidingen. Heel wat patiënten op onze dienst zijn nog volop in transitie. We weten dat de administratie vaak achterloopt en houden onze aansprekingen daarom bewust genderneutraal. Tijdens de consultatie polsen we naar hoe ze verder aangesproken willen worden.”
Nood aan ruimere denkkaders
Het lijkt heel eenvoudig, patiënten aanspreken met de familienaam. Toch doen heel wat instanties dit anders. Dat resulteert in gênante situaties met onnodig gestaar en gespeculeer. Oncomfortabel voor de patiënt en voor de zorgverlener. Waarom is het dan niet overal ingeburgerd? “Omdat er geen eenduidig beleid bestaat rond inclusie in de zorg”, vult directeur van Unia Els Keytsman aan. “Zorgverleners hebben onvoldoende meegekregen wat het betekent om inclusief te zijn. Dit is ergens logisch gezien hier pas de afgelopen jaren specifieke aandacht voor is. Pas als er duidelijke handvaten zijn, zal er meer bewustwording en daadkracht ontstaan op de werkvloer.”
“Die bewustwording is inderdaad nodig”, vindt Nel. “Veel mensen staan er gewoonweg niet bij stil dat niet iedereen in een vast hokje past. We moeten onze referentiekaders dringend bijstellen. Bewustwording vraagt tijd en goede voorbeelden.” Volgens Els liggen die stereotiepe beeldvorming en niet-diverse referentiekaders aan de basis van het probleem: “Onze vooroordelen over personen met een donkere huidskleur zijn grotendeels ontstaan in de 19e eeuw[1], in tijden van kolonisatie en slavernij. We zijn ondertussen 2024, maar die beelden beïnvloeden nog steeds ons denken en handelen[2]. Daardoor blijven personen van kleur nog steeds minder kansen krijgen, ook in de zorg.”
Belang van voldoende cijfers en correcte dossiers
In 2022 ontving Unia 190 meldingen over racisme in de zorg[3], zowel van patiënten als verpleegkundigen. Daarvan werden veertig dossiers geopend en opgevolgd. “Dit is pas het topje van de ijsberg”, zegt Els. “We vermoeden sterk dat er veel meer voorvallen dan meldingen zijn, nochtans is het zo belangrijk om voorbeelden te documenteren zodat er best practices uit kunnen volgen. Laat dat een advies zijn: ervaar je discriminatie ten aanzien van jezelf als zorgverlener of een patiënt, of ben je er getuige van? Meld het. Aan je leidinggevende, aan een vertrouwenspersoon of bij Unia.” Net omdat er zo weinig data beschikbaar zijn, start Unia in 2024 met een onderzoek om meer inzicht te krijgen in de ervaringen van patiënten met rassendiscriminatie en de impact hiervan op hun zorgtrajecten[4].
Volgens Nel zijn het patiëntendossier en een open blik op de mens essentiële bronnen van informatie. “Deze zijn voor mij te allen tijde het startpunt van een patiëntencontact”, zegt Nel. “Mijn gouden raad is om het patiëntendossier zo grondig mogelijk in te lezen met een brede kijk het eerste patiëntencontact te benaderen.” Els vult aan: “Dat klopt. Je vertrekt altijd van de persoon die voor je zit en een blanco blad: wat is de zorgvraag en welke onderzoeken moeten op basis daarvan gebeuren. Helaas gaat het hier soms mis en duikt de term ‘het mediterrane syndroom’ op. Men impliceert zo dat personen met een migratieachterond hun klachten overdrijven. Sommige worden daarom niet of niet accuraat genoteerd, wat kan leiden tot foute diagnoses.”
Daarnaast uiten bepaalde aandoeningen zich bij personen van kleur heel anders of zijn ziektebeelden net wel gerelateerd aan afkomst. Hier worden hiaten opgemerkt in de scholing van zorgverleners, bijvoorbeeld in de manier waarop essentiële vragen in het kader van een diagnosestelling aan de patiënt gesteld kunnen worden zonder te choqueren of discrimineren.
Diversiteit in de opleiding
Te weinig kennis of voeling met de doelgroep of niet weten hoe te reageren in het geval van discriminatie, hoe pak je dat aan? Volgens Nel en Els speelt opleiding hierin een zeer belangrijke rol. Els: “Een voorbeeld: in casussen zien we te weinig personen van kleur. Als ze er al zijn, is het volgens onze ervaringen meestal een patiënt en geen hulpverlener of gaat het over seksueel overdraagbare aandoeningen. Het klinkt banaal, maar het houdt stereotiepen in stand. De organisatie AfroMedica brengt actief en onderbouwd blinde vlekken hierrond in kaart. Hun inzichten zijn zeer waardevol.” Toch merkt Nel stilaan een verschuiving. “Op de polikliniek hebben we geen stagiairs, maar het valt me wel op dat we steeds vaker gecontacteerd worden door studenten voor bijvoorbeeld een eindwerk of specifieke opdrachten. Dat is hoopgevend.”
Ten slotte benadrukt Els het belang van opleidingen op de werkvloer. “Elk ziekenhuis moet nadenken over zijn inclusiebeleid. Pas als er een duidelijk kader voor is, zal je personeel ernaar handelen. Diversiteit gaat bovendien niet alleen over je patiëntenpopulatie, maar zeker ook over je personeel. Hoe diverser je publiek, hoe ruimer je denkkaders. Onze website Ediv.be is een gratis online tool met verschillende modules waar je zowel juridische kaders als praktische handvaten oefent, denk bijvoorbeeld aan hoe te reageren op racistische opmerkingen op de werkvloer. Daarnaast beschikt Unia over een ruime databank met goede praktijkvoorbeelden. Ideaal voor het management en de hr-afdeling van zorginstellingen om er actief mee aan de slag te gaan en je personeel voldoende te ondersteunen. Want diversiteit is wat je ziet, inclusie is wat je ermee doet.”
[1] Yasuko I. Takezawa, Audrey Smedley, Peter Wade, e.a., www.britannica.com/topic/race-human
[2] Lidvine Ngonseu Harpi. Raciale ongelijkheden in de medische wereld. Oktober 2023.
[3] Unia. Interfederaal Gelijkekansencentrum. Jaarverslag 2022: Toegankelijke diensten voor iedereen. Pagina 30 – 31. Brussel, mei 2023.
[4] Unia. Interfederaal Gelijkekansencentrum. Eindrapport: Improving Equality Data Collection in Belgium. Brussel, juni 2021.
Vooroordelen, discriminatie of rasicme?
Iedereen denkt wel eens in stereotypen, al besef je dat misschien niet altijd. Het zijn veronderstellingen of veralgemeningen waar niemand helemaal aan beantwoordt. Zolang je ze denkt, hoeft dat geen probleem te zijn. Maar als je ernaar handelt kan dat leiden tot discriminatie.
Het ongelijk of oneerlijk behandelen, bewust of onbewust, van personen omwille van persoonlijke kenmerken is discriminatie. Discriminatie, pesterijen, haatboodschappen en haatmisdrijven op basis van gender, handicap, geloof of levensbeschouwing, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming, seksuele geaardheid, leeftijd, vermogen, burgerlijke staat, politieke overtuiging, syndicale overtuiging, gezondheidstoestand, fysieke of genetische eigenschappen, geboorte, sociale afkomst of taal zijn strafbaar in België.
Racisme is het benadelen of uitsluiten van mensen of groepen op basis van hun huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming. Racisme is dus een vorm van discriminatie, maar discriminatie is niet altijd racisme. Wel is racisme net als discriminatie verboden.
Uitbuiting? Ook in de zorg
Het tekort aan mensen in de zorg leidt tot creativiteit in de rekrutering van personeel. Tot in landen als India of de Filipijnen toe. Maar is arbeidsmigratie wel voor iedereen een goed idee? Er zijn signalen over economische uitbuiting. Ook Patsy Sörensen, oprichter van Payoke vzw die al haar hele leven strijd tegen mensenhandel, ving die al op. Ze werpt een blik op arbeidsmigratie, de risico’s ervan en de alarmbellen waarvoor we allemaal alert moeten zijn.
Er is een groot tekort aan handen aan het bed in onze zorginstellingen. Een tekort dat – ondanks positieve signalen uit de hogescholen – niet meteen zal afnemen. Net als in andere sectoren leidt dat ook in de zorg tot het aantrekken van geschoold personeel uit het buitenland. Na een opleiding in België of hun land van herkomst, gaan verpleegkundigen voor bepaalde tijd aan de slag in ziekenhuizen of woonzorgcentra. Met de juiste documenten, contracten en vergunningen kan dit. Arbeidsmigranten zijn afhankelijk van hun werkgever en willen het geld dat ze verdienen naar hun gezin in hun thuisland sturen. Dat maakt hen kwetsbaar voor misbruik en uitbuiting. Organisaties als Payoke strijden tegen mensenhandel en helpen arbeidsmigranten in moeilijkheden.
Centrum tegen mensenhandel
Patsy Sörensen richtte in 1987 Payoke op, een vzw die prostituees helpt die het slachtoffer werden van seksuele uitbuiting. Gaandeweg richtte de vereniging zich ook op een tweede pijler: slachtoffers van mensenhandel. Vandaag zijn ze vooral hier actief. Wanneer mensen bij hen worden aangemeld via de politie, het parket of ziekenhuizen, gaan ze met de procureur of het arbeidsauditoraat na of het om slachtoffers van mensenhandel gaat. Payoke luistert naar hen en begeleidt slachtoffers praktisch, psychologisch en juridisch. “Tot op vandaag hebben we nog geen concrete meldingen binnen gekregen van uitbuiting in zorginstellingen”, vertelt Patsy. “Maar ik vang wel signalen op en we zijn waakzaam. De zorg is eigenlijk een sector die af en toe melding maakt van slachtoffers van uitbuiting, doordat ze hen over de vloer krijgen. We komen nu in een gekke situatie waarin medewerkers zelf het slachtoffer kunnen worden. Uitbuiting of mensenhandel betekent dat je gebruik maakt van iemand zonder die persoon daar naar waarde voor te belonen en in mensonwaardige omstandigheden laat (over)leven. Als het om arbeidskrachten in de zorg gaat, kijken we naar economische uitbuiting. Eigenlijk moet een verpleegkundige uit het buitenland die in België aan de slag is dezelfde verloning krijgen als een Belgische werknemer.”
Alarmbellen
Verloning is een alarmbel die kan duiden op een problematische situatie. Andere zorgwekkende signalen zijn dat een werknemer niet goed gehuisvest is. Als de werkgever zijn personeel een woning aanbiedt, dan moet die aan de juiste standaarden voldoen qua hygiëne. “Woont een arbeidsmigrant op zijn werkplek, dan mag hij/zij niet meer uren kloppen dan een werknemer die ’s avonds naar huis gaat”, benadrukt Patsy. “Het is belangrijk dat ze hun huur- en arbeidscontract begrijpen. Daarom moet het ook opgesteld zijn in een taal die ze spreken, en moeten ze de informatie over hun werkgever ontvangen voor ze vertrekken uit hun land van herkomst. Naar welk land vertrekken ze? Waar gaan ze werken? Tegen welke vergoeding? Die informatie staat in hun contract en mag niet veranderen. Soms zie je situaties waar mensen verwachten in Spanje te gaan werken maar toch in België belanden. Zoiets is illegaal.”
De juiste papieren zijn cruciaal om uitbuiting tegen te gaan. Wanneer iemand niet over zijn eigen documenten beschikt, dan is dat een duidelijke rode vlag. Ook wanneer iemand ziek is en geen zorg zoekt, kan er sprake zijn van uitbuiting. “Wie naar België komt als arbeidsmigrant met de juiste papieren en vergunning, kan gebruik maken van de Belgische zorgvoorzieningen”, licht Patsy toe. “Naast de juiste documenten is het ook belangrijk dat een werknemer zijn of haar job met de beste middelen kan uitvoeren. Merk je dat er aan bepaalde van deze vereisten – huisvesting, toegang tot documenten, verloning, zorg – niet voldaan is, dan heb je mogelijk met een slachtoffer van uitbuiting te maken.”
Uitbuiting bestrijden
Vermoed je dat een van je collega’s of een patiënt het slachtoffer van mensenhandel is, dan help je hen door een melding te maken. Dat kan bij de vertrouwenspersoon binnen je eigen zorginstelling, bij de politie of bij een van de centra die strijden tegen mensenhandel. Dat zijn Payoke in Antwerpen, PAG-ASA in Brussel en Sürya in Luik. Je kan ook online steeds terecht op stopmensenhandel.be.
Met een melding help je een migrant om stappen te zetten tegen de uitbuiting waarvan hij of zij slachtoffer is. Maar wat kan er ondernomen worden om mensenhandel en uitbuiting tegen te gaan? Patsy: “Als België echt nood heeft aan buitenlandse zorgverlening, dan moet daar een duidelijk, wettelijk kader voor komen. Migranten moeten voldoende Nederlands kennen, goed gehuisvest worden en hun werk in alle veiligheid uitvoeren. Laat het niet over aan de individuele zorginstellingen, maar regel dit vanuit de politiek. Vandaag wordt enkel opgetreden als er een melding van uitbuiting is gemaakt. De overheid weet wie er als arbeidsmigrant aan de slag is, want zij moeten officieel uitgenodigd worden. Regelmatige controles door de sociale inspectie of de reglementen nageleefd worden door hun werkgevers kunnen hun omstandigheden zeker verbeteren.”
Brain drain in het herkomstland
Zorgpersoneel is essentieel in de hele wereld. Door verpleegkundigen uit het buitenland hier tewerk te stellen, kan er een tekort ontstaan in hun herkomstland. Arbeidsmigranten willen hier namelijk aan de slag om hun familie thuis financieel te ondersteunen. Hoe ethisch is het om opgeleid zorgpersoneel te rekruteren in het land waar ze aan de slag waren om onze tekorten aan te vullen? Patsy: “Dat is een politieke afweging. Wanneer verpleegkundigen in België aan de slag gaan, kunnen ze hun job hier verder leren en daarna die kennis toepassen in hun eigen land. Belangrijk is dat het om contracten van een korte periode van bijvoorbeeld vijf jaar gaat. Ze moeten hier natuurlijk lang genoeg zijn om de taal goed te begrijpen en zich verder te specialiseren. Dan is het een win-win. Worden ze het slachtoffer van uitbuiting, dan kunnen ze hun familie geen geld sturen en verfijnen ze zich niet verder in hun job: daar wint niemand bij.”
Meer weten over mensenhandel? In de brochure “Mensenhandel … wat te doen? Advies voor ziekenhuispersoneel” vind je voorbeelden en lees je hoe je slachtoffers kan helpen. Bestel de brochure op justitie.belgium.be/nl/publicaties/mensenhandel. Op project-amelie.eu kan je een online opleiding volgen over het bieden van hulp aan slachtoffers van mensenhandel binnen de gezondheidszorg.
Twintig jaar Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg
Je ziet de rapporten en studies van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) vaak opduiken in dit magazine. Maar wat is het KCE precies? Hoe evolueerde het de voorbije twintig jaar? En wat is het belang van dit instituut? Voormalig algemeen directeur dr. Marijke Eyssen schetst de geschiedenis, de werking en de speerpunten voor de komende jaren.
In november vierde het KCE zijn twintigjarig bestaan. Het kenniscentrum werd opgestart in 2003, op initiatief van Frank Vandenbroucke, toen ook minister van Volksgezondheid. Op dat moment waren in veel Europese landen instituten actief die medische technologieën bestudeerden en de kosten-baten analyseerden. Ook België had daar nood aan. Verder had je de opkomst van evidencebased medicine, en bovendien was er ook een reflectie nodig over hoe je zorg moest organiseren, door budgetten die onder druk stonden en door de toenemende vergrijzing. “Minister Vandenbroucke zag dat de federale overheidsinstellingen over ontzettend veel data beschikten”, zegt Marijke Eyssen, sinds 2020 en tot 1 maart 2024 algemeen directeur ad interim van het KCE. “Deze informatie kon nuttig zijn voor het beleid wanneer die geanalyseerd zou worden. Het KCE kreeg de opdracht om zich daar op toe te leggen en ontwikkelde daarnaast ook andere wetenschappelijke methodologieën zoals literatuuronderzoek, internationale vergelijkingen en kwalitatief onderzoek bij stakeholders en zorgvragers. Zo gaan we vandaag nog altijd te werk om conclusies met beleidsaanbevelingen te formuleren rond verschillende onderwerpen in de gezondheidszorg.”
In die twintig jaar is het belang van de onderzoeken van het KCE meermaals gebleken. Dat werd duidelijk toen tien jaar geleden een impactanalyse uitgevoerd werd. “We constateerden dat vijftig procent van onze rapporten een directe impact had, dat komt overeen met minstens één aanbeveling die aangenomen werd. Daarnaast waren er heel wat adviezen met een indirecte impact. Niet onlogisch, want beleidsmakers baseren zich op verschillende bronnen voor ze een beslissing nemen.”
Evolutie in het team en in de taken
Vandaag werkt het KCE met een vijftigtal onderzoekers uit verschillende disciplines. Zo wordt de multidisciplinaire aanpak voor elke studie gegarandeerd. “Dat team is stevig uitgebreid, maar onze taken zijn dat ook”, vertelt Marijke Eyssen. “Naast de evaluatie van medische technologieën, bestuderen we ook de organisatie en financiering van gezondheidszorg en kwamen er in 2016 de KCE Trials bij. Daarin coördineren we pragmatische, niet-commerciële klinische studies. Deze gecontroleerde studies behandelen onderzoeksvragen die over het algemeen niet door de industrie worden onderzocht, ondanks hun groot maatschappelijk belang. Zo was er de studie naar de behandeling van acuut hartfalen bij patiënten die in het ziekenhuis moeten opgenomen worden wegens ernstige vochtopstapeling. In deze studie werd een goedkoop en gekend medicijn toegevoegd aan de standaardbehandeling, en dit leidde tot een significant snellere en betere ontwatering, zodat patiënten gemiddeld het ziekenhuis eerder konden verlaten. De industrie deed geen onderzoek meer naar dit medicijn omdat het al zo lang bestond, maar door deze trial kan de behandeling van acuut hartfalen nu efficiënter gebeuren.”
Het KCE is al sedert zijn oprichting actief in het domein van de klinische richtlijnen. Daarnaast is het Evikey-netwerk een belangrijke partner. Dat werd opgericht in 2019 na een studie door het KCE. Ze ondersteunen het evidencebased practice-netwerk om klinische richtlijnen voor de eerste lijn op te stellen en, heel belangrijk, ook te implementeren op basis van de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen. “Sinds 2020 houdt het KCE zich ook bezig met het recht om vergeten te worden. Wanneer je een woonlening aangaat, hoort daar een schuldsaldoverzekering bij. Die premie kan oplopen wanneer je getroffen wordt door ziekte. Ben je acht jaar kankervrij, dan mag de verzekering geen rekening meer houden met je ziekte voor de berekening van de premie. Er bestaat ook een lijst van kankers en chronische ziektes die onder bepaalde voorwaarden zelfs minder dan acht jaar in rekening mogen gebracht worden door de verzekeringsinstellingen. Het KCE evalueert deze lijst regelmatig om na te gaan of deze aangepast moet worden en of er nieuwe aandoeningen opgenomen kunnen worden op basis van de beschikbare wetenschappelijke evidentie. Voor lokale borstkankers in een vroeg stadium stelden we bijvoorbeeld voor om die periode tot één jaar te reduceren, en deze periode valt zelfs helemaal weg voor mensen met borstkanker in situ die beperkt is tot het weefsel waarin hij is ontstaan. De beleidsmakers hebben dit advies intussen opgenomen in de wetgeving. We formuleren soortgelijke voorstellen voor de verzekering arbeidsongeschiktheid.”
Impact door onderzoek
De studies die het KCE uitvoert komen niet zomaar uit de lucht gevallen. Zowel de klinische trials als het algemene jaarprogramma worden opgesteld op basis van projectvoorstellen. Het KCE evalueert alle projectvoorstellen grondig en legt ze vervolgens voor aan de raad van bestuur, die beslist of een onderzoek al dan niet wordt opgenomen. Daarnaast zijn er dringende vragen van de federale beleidsmakers of de administraties zoals het RIZIV. “Als kenniscentrum richten we ons onderzoek op alle facetten van de gezondheidszorg, zowel organisatie als financiering, kwaliteit van zorg en preventie”, vertelt Marijke Eyssen. “Alle zorgdomeinen komen aan bod in ons onderzoek. Verpleegkundigen vormen in ons land de grootste beroepsgroep van de zorgverleners.”
Over verpleegkunde zijn volgens Marijke Eyssen veel relevante onderzoeksvragen te stellen. Het KCE heeft dan ook al veel rapporten gepubliceerd in dit domein. Denk maar aan het rapport rond de verpleegkundige bestaffing[1] dat veel bijgedragen heeft aan de oprichting van het Zorgpersoneelfonds. Ook in een recent rapport over verpleegkundige bestaffing op intensieve zorg blijft het KCE pleiten voor een betere verhouding van het aantal patiënten per verpleegkundige. Bij een ander recent voorbeeld komt de studie naar verpleegkundige consultaties[2] voor complexe zorg naar voor. Het KCE beveelt aan om dit soort initiatieven ook in België verder te ontwikkelen, mits ze zorgvuldig worden omkaderd door afspraken met andere zorgberoepen op nationaal en lokaal niveau. Dit rapport is één van de bronnen waarop minister Vandenbroucke zich baseert in het nieuwe wetsontwerp voor het beroep van verpleegkunde.
Maar het KCE heeft uiteraard nog vele andere studies. “Uit die twintig jaar hebben we tal van voorbeelden, zoals onze position paper rond de organisatie en financiering van chronische zorg[3] of de studie naar concentratie van zorg voor complexe kankers[4] zoals slokdarm- en pancreaskanker. Dat leidde tot de oprichting van referentiecentra voor complexe pancreas- en slokdarmchirurgie, die zich hierin specialiseren om een zo hoog mogelijke kwaliteit van zorg te kunnen leveren. Of het recente rapport rond borstkankerzorg[5] in ons land, waar aangetoond werd dat vrouwen die behandeld worden in een niet-erkende borstkliniek een aanzienlijk hogere kans hebben om aan borstkanker te sterven dan vrouwen die zich wel laten behandelen in een erkende borstkliniek, die aan bepaalde volume- en kwaliteitscriteria moet voldoen. Minister Vandenbroucke paste na dit onderzoek onmiddellijk de regelgeving aan zodat de terugbetaling van een borstkankerbehandeling enkel kan in erkende borstklinieken of centra die met hen samenwerken. “Ook ons rapport rond de kwaliteitsindicatoren voor het opvolgen van de diabetesconventie voor kinderen werd snel opgepikt. We verzetten eveneens belangrijk werk met het rapport Performantie van het Belgische gezondheidssysteem[6], dat regelmatig een check-up van het Belgische gezondheidzorgsysteem doet als ondersteuning aan beleidsmakers en verantwoordelijken van het systeem bij het stellen van prioriteiten om het systeem performant te houden of zelfs te verbeteren. Dit rapport wordt in samenwerking met het RIZIV, Sciensano, en de FOD Volksgezondheid opgemaakt.”
Multidisciplinaire uitdagingen
Als onafhankelijke instelling wil het KCE wetenschappelijk onderzoek blijven voeren om het beleid te ondersteunen. Dat doen ze nauwgezet en op een transparante manier rond de kwaliteit, toegankelijkheid, duurzaamheid en patiëntgerichtheid over alle zorgdomeinen heen. De resultaten zijn beschikbaar voor beleidsmakers, maar ook voor zorgverleners en zorgvragers. Het multidisciplinaire team bestaat uit verschillende beroepsgroepen uit de zorg, aangevuld met onder meer ook statistici, economisten en juristen. “Al klopt het dat er best veel verpleegkundigen in een onderzoeksfunctie bij ons werken”, geeft Marijke Eyssen toe. “Onze mensen zijn vast verbonden aan het KCE en de meeste studies worden door hen uitgevoerd. Maar we gaan ook in overleg met wetenschappers en universiteiten. Wanneer we de competenties voor een bepaald onderdeel van een studie niet in huis hebben, zoeken we een externe expert via een aanbesteding. Af en toe beroepen we ons ook op individuele researchers voor specifieke vragen. Daarnaast is het stakeholdersoverleg onmisbaar in onze werking. Zo toetsen we de wetenschap aan het werkveld. Voor KCE Trials werken we nauw samen met de onderzoeksteams van ziekenhuizen, universiteiten of andere onderzoeksinstellingen.”
Marijke Eyssen ziet heel wat uitdagingen weggelegd voor de gezondheidszorg in de komende jaren. Het KCE kan daarbij ondersteuning bieden met zijn studies. Een voorbeeld is de vergrijzing. “Het vraagt een robuuste methodologie om dergelijke zorgvragen te bestuderen. We worden niet alleen ouder, maar ook de multimorbiditeit stijgt en daarmee de zorgvraag. Geïntegreerde zorg wordt belangrijker dan ooit. Daarnaast merken we dat zorgvragers steeds mondiger worden. Als we zorg willen afstemmen op de reële noden van de patiënt en de maatschappij, dan moeten we die noden objectief vaststellen en koppelen aan een behandeling, beleid en financiering. Ook hier is een sterke methodologie nodig. Een derde voorbeeld is de digitalisering, die ons voor bijkomende maatschappelijke vragen zal zetten. Innovatie kan een meerwaarde zijn voor de patiënt, bijvoorbeeld in de vorm van teleconsultaties. Toch mogen we het persoonlijk contact niet uit het oog verliezen en moeten we zoeken naar een manier van omgaan met de hoeveelheid aan data en de privacy. Health technology assessments, die het KCE reeds vanaf de begindagen uitvoert, zullen belangrijk worden in functie van de maatschappelijk verantwoorde kost. Met andere woorden: waar zit de meerwaarde van de innovatie? Tot slot zijn er de budgetten die onder druk blijven staan. Enerzijds door de vergrijzing, anderzijds door macro-economische invloeden. Het KCE staat klaar om de komende jaren met deze uitdagingen aan de slag te gaan.”
[1] Van den Heede Koen, Bouckaert Nicolas, Detollenaere Jens, Kohn Laurence, Maertens de Noordhout Charline, Vanhooreweghe Julie, Bruyneel Arnaud, Sermeus Walter. Verpleegkundige bestaffing op Belgische intensieve zorgen afdelingen: impact van twee jaar COVID-19 pandemie. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022. KCE Reports 353A. DOI : 10.57598/R353AS
[2] Detollenaere Jens, Dauvrin Marie, Deschodt Mieke, Cerulus Marie, Dobbels Fabienne, Heeren Pieter, Vinck Imgard, Goffin Tom, Van den Heede Koen. Verpleegkundige consultaties voor patiënten met complexe aandoeningen. Health Services Research (HSR). Brussels. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE).. 2023. KCE Reports 373A. DOI: 10.57598/R373AS.
[3] Maertens de Noordhout Charline, Devos Carl, Adriaenssens Jef, Bouckaert Nicolas, Ricour Céline, Gerkens Sophie. Evaluatie van de performantie van het gezondheidssysteem: zorg voor mensen met een chronische aandoening. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2022. KCE Reports 352A. DOI: 10.57598/R352A.
[4] Stordeur Sabine, Vrijens France, Henau Kris, Schillemans Viki, De Gendt Cindy, Leroy Roos. Organisatie van de zorg voor volwassenen met een zeldzame of complexe kanker. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2014. KCE Reports 219A. DOI: 10.57598/R219AS.
[5] Leroy Roos, De Gendt Cindy, Bourgeois Jolyce, Verbeeck Julie, Savoye Isabelle, Silversmit Geert, Van Damme Nancy, Carly Birgit, Colpaert Cécile, Cusumano Pino, De Visschere Pieter, Decloedt Jan, Desreux Joelle, Duhoux François, Moretti Luigi, Roman Mirela, Taylor Donatienne, Veldeman Liv, Verhoeven Didier, Wildiers Hans. Borstkankerzorg in centra met en zonder erkenning voor borstkanker – Is er een verschil?. Health Services Research (HSR). Brussels. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2023. KCE Reports 365A. DOI : 10.57598/R365AS.
[6] Gerkens Sophie, Maertens de Noordhout Charline, Lefèvre Mélanie, Levy Muriel, Bouckaert Nicolas, Obyn Caroline, Devos Carl, Scohy Aline, De Pauw Robby, Devleesschauwer Brecht, Vlayen Annemie, Yaras Harun, Janssens Christophe, Meeus Pascal. Performantie van het Belgische gezondheidssysteem: herziening van het conceptuele kader en van de lijst van indicatoren. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2023. KCE Reports 370A. DOI: 10.57598/R370AS Link: https://kce.fgov.be/nl/publicaties/alle-rapporten/performantie-van-het-belgische-gezondheidssysteem-herziening-van-het-conceptuele-kader-en-van-de
en
Devos Carl, Cordon Audrey, Lefèvre Mélanie, Obyn Caroline, Renard Françoise, Bouckaert Nicolas, Gerkens Sophie, Maertens de Noordhout Charline, Devleesschauwer Brecht, Haelterman Margareta, Léonard Christian, Meeus Pascal. De performantie van het Belgische gezondheidssysteem – Rapport 2019. Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2019. KCE Reports 313A. DOI: 10.57598/R313A. Link: https://kce.fgov.be/nl/publicaties/alle-rapporten/de-performantie-van-het-belgische-gezondheidssysteem-rapport-2019
Alle performancerapporten zijn te raadplegen via healthybelgium.be.
Jouw projectoproep voor het KCE
Het KCE is een onafhankelijke instantie die met wetenschappelijk onderzoek de gezondheidszorg wil ondersteunen en het beleid versterken. Daarom is het belangrijk dat de studies afgestemd zijn op actuele noden. Als zorgverlener, zorginstelling, beleidsmaker, organisatie of burger kan je een studievoorstel indienen bij het KCE. Voldoen deze onderwerpen aan de toelatingscriteria, dan worden ze geëvalueerd en vervolgens voorgelegd aan de raad van bestuur. Op basis daarvan wordt een jaarprogramma opgesteld. De oproep naar projectvoorstellen wordt gelanceerd in mei. Het online aanvraagformulier vind je op de website van het KCE. Je kan zo’n voorbeeld hier downloaden: https://kce.fgov.be/sites/default/files/2021-11/WEBForm_example_Calls_NL.pdf
Gelijkheid tussen man en vrouw, ook in de diagnostiek
De verdeling tussen man en vrouw wereldwijd gaat ongeveer gelijk op, met respectievelijk 50,3 procent tegenover 49,7 procent op een populatie van 7,95 miljard[1]. Toch zijn heel wat zaken in onze samenleving ontwikkeld door en voor een man. Ook in de medische wereld. Een nieuwe studie van het ziekenfonds CM toont aan dat het Belgische gezondheidszorgsysteem de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in stand houdt en versterkt.
Uit een recente Amerikaanse studie[2] blijkt dat de gezondheidszorg andere sectoren overtreft wat betreft het aantal tewerkgestelde vrouwen. Toch blijven vrouwen ondervertegenwoordigd op hogere niveaus. In België is dat niet anders. Hoewel steeds meer vrouwen hun weg vinden naar de top, zowel in bestuursfuncties in tal van sectoren als in de academische wereld, is de verdeling van mandaten tussen man en vrouw niet gelijk. Dit weerspiegelt zich ook in de medische wereld. Het verpleeg- en zorgkundig personeel is doorgaans een vrouw, maar op het niveau van artsen is iets meer dan de helft een man (zie tabel). In sommige specialisaties, zoals chirurgie, is zelfs het merendeel man. Hoe hoger in de zorgorganisatie, hoe kleiner het aandeel vrouwen. Nochtans is het belangrijk dat vrouwen deel uitmaken van medische beslissingsorganen. Al blijft het niet daarbij. Klinische studies hebben lange tijd vrouwen geweerd, omdat hun hormonale schommelingen de testresultaten zouden beïnvloeden. Pas midden jaren negentig werden vrouwen toegelaten in deze studies.
“Het gaat zelfs verder. Na mijn opleiding als arts ontdekte ik dat het merendeel van de nieuwe geneesmiddelen eerst op mannelijke cellen getest wordt”, zegt Céline De Spiegeleire, beleidsarts bij CM. “Als die producten niet effectief blijken, dan stopt het verhaal daar. Terwijl sommige geneesmiddelen misschien net goede resultaten zouden opleveren bij vrouwelijke cellen. Het is geweten dat bepaalde aandoeningen vaker bij vrouwen dan bij mannen voorkomen, zoals migraine die drie keer meer vrouwen treft. Hierdoor lopen we dus mogelijks ontwikkelingen mis. Hoewel vandaag meer vrouwen deelnemen aan klinische studies, blijven ze nog steeds een minderheid. De resultaten van de studies worden bovendien niet apart volgens gender geanalyseerd. Dat is een gemiste kans. Neem het migrainevoorbeeld, deze pathologie treft vooral vrouwen, maar een mogelijks effect van de medicatie op vrouwen verwatert in het resultaat van de mannen. Hierdoor is het mogelijk dat een vrouwenlichaam anders reageert op een geneesmiddel. Er zijn nu wel steeds meer studies die dit effect bekijken, maar het zou eigenlijk standaard moeten gebeuren, en ook retrospectief voor oudere geneesmiddelen.”
Foute diagnoses
Het gebrek aan specifieke studies op het vrouwenlichaam is niet het enige aandachtspunt in onze gezondheidszorg. Volgens dr. De Spiegeleire is er een fundamenteel probleem: “De basis zit niet goed. Tijdens de opleiding krijg je als student een zekere vooringenomenheid mee. We leren de typische en atypische symptomen van aandoeningen, maar de typische symptomen komen overeen met wat ‘witte mannen’ ervaren. Onbewust krijgen atypische symptomen minder aandacht.” Nochtans is geweten dat diverse ziektebeelden anders verlopen bij vrouwen dan bij mannen. Een hartinfarct bij mannen manifesteert zich meestal door aanhoudende, drukkende en hevige pijn op de borst. Vrouwen zijn eerder kortademig, vermoeid, misselijk en hebben buikpijn. In België[3] sterven meer vrouwen (21,8 procent) ten gevolge van hart- en vaatziekten dan mannen (19,6 procent). Vaak is het laattijdig opsporen van het ziektebeeld de oorzaak. Niet alleen door een foute diagnose maar ook omdat vrouwen later naar een arts stappen. Hier zijn diverse redenen voor: alleenstaande vrouwen hebben minder financiële middelen, vrouwen nemen meer huishoudelijke en zorgtaken op zich waardoor ze minder tijd hebben, en ze geven meer prioriteit aan de behoeften van hun gezinsleden dan aan die van zichzelf[4].
De klachten van vrouwen worden bovendien te veel geminimaliseerd door zorgverleners, zeker als er geen duidelijke oorzaak is. Dit stoelt nog steeds op stereotypen dat vrouwen kwetsbaar en emotioneel zijn, en dat ze dus sneller klagen bij ‘de geringste’ pijn of situaties overdrijven 4. “Of klachten worden verkeerdelijk toegeschreven aan stress of een psychologische invloed”, vult dr. De Spiegeleire aan. “Zelfs het diagnosticeren van typisch vrouwelijke aandoeningen zoals endometriose verloopt niet altijd vlot. Er is nood aan een mentaliteitsverandering.”
Status quo
Volgens CM-voorzitter Luc Van Gorp draagt de ongelijke verdeling van de hogere functies in de gezondheidszorg ertoe bij dat de specifieke noden van vrouwen onderbelicht blijven[5]. Dokter De Spiegeleire: “Noem me gerust een feministe, maar vrouwen verdienen een even goede behandeling als mannen. Het beleid en het onderzoek moeten meer op vrouwen geënt worden. We moeten de verschillen tussen een mannen- en vrouwenlichaam beter begrijpen om diagnose, behandeling, medicatie en dosering er beter op af te stemmen. Er is een shift aan de gang, maar er is een inhaalbeweging nodig. Bijgevolg moeten we dit blijven op de agenda zetten. Zorgverleners moeten de status quo durven in vraag te stellen. Als ze zich bewust zijn van de verschillen tussen man en vrouw en deze erkennen, dan zetten we al een eerste grote stap in de goede richting. Er is nog veel werk aan de winkel.”
[1] Cijfers gebaseerd op data van 2020. Bron: statista.com/statistics/1328107/global-population-gender/.
[2] Women in the Workplace 2022: een gezamelijk rapport van McKinsey en LeanIn.org, October 18, 2022.
[3] Cijfers gebaseerd op data van 2020. Bron: https://statbel.fgov.be/nl/themas/bevolking/sterfte-en-levensverwachting/doodsoorzaken.
[4] Bron: cm-mc.bynder.com/m/4c38b1e21a9e9660/original/GezondheidSamenleving_7_vrouwen-en-gezondheidszorg-in-belgie.pdf.
[5] Bron: Gendervoordelen in de zorg: ‘Hier hebben mannen het voor het zeggen’ – Knack 05/10/2023.
Vooruitblik naar de Klimaatconferentie van Dubai: zorg en klimaat in het middelpunt
Van 30 november tot en met 12 december 2023 worden meer dan 70.000 deelnemers verwacht op de Klimaatconferentie in Dubai. Deze 28ste Klimaattop wordt georganiseerd door de Verenigde Naties en gaat over de uitdagingen waar de wereld voorstaat door de klimaatverandering. Al enkele jaren staat ook gezondheidszorg hoog op de agenda. Charlotte Scheerens, postdoctoraal researcher in de gezondheidswetenschappen aan de UGent, is er opnieuw bij en licht er samen met haar collega’s haar onderzoek verder toe naar de psychosociale impact van de overstromingen in de Vesder-vallei. We blikken samen met haar even vooruit.
Tijdens de Klimaatconferentie worden jaarlijks belangrijke afspraken gemaakt tussen landen wereldwijd. Ook ons land is een trouwe aanwezige en stuurt vertegenwoordigers en experts in de domeinen die tijdens de top aan bod komen. Voor het thema klimaat en gezondheidszorg was Charlotte Scheerens in 2022 al aanwezig, samen met een delegatie van de UGent. Hun onderzoek kadert binnen het Climate Resilience Initiative van de Verenigde Naties Universiteiten (UNU-CRIS, UNU-MERIT en UNU-EHS). Daarin worden de toenemende risico’s van klimaatverandering onderzocht, zoals de extreme weersomstandigheden. De vele overstromingen van 2021 in Europa vormen daarbij het uitgangspunt: wat zijn de risico’s en gevolgen, hoe kunnen we samenwerken, wat zijn de ervaringen in het Westen en hoe pakken minder ontwikkelde landen zulke natuurrampen aan?
Vooruitblik naar 3 december
“Vanuit de UGent in samenwerking met UNU-CRIS onderzoeken we specifiek de impact van de overstromingen in de Vesder-vallei op de psychosociale gezondheid van mensen”, legt Charlotte uit. “Daarbij hielden we ook rekening met de aanwezige beleidsstructuren en spoedrespons die na de ramp op gang kwam, zoals het psychosociaal interventieplan PSIP.” Dat wordt naast het medisch interventieplan, het plan voor risicomanifestaties en het sanitaire interventieplan uitgerold bij noodsituaties en activeert de psychosociale hulpverlening zowel in de acute fase, als in de nafase. Alle slachtoffers worden hierin betrokken, ongeacht of ze gewond of niet-gewond zijn. Ook hulpverleners kunnen hier een beroep op doen. “Het PSIP omvat basishulp zoals veiligheid, medische zorg, voedsel, medicatie en onderdak, maar even goed informatie over wat gebeurd is, over hoe het met dierbaren gaat en over mogelijke stressreacties”, zegt Charlotte. “Ook emotionele en sociale steun en praktische hulp maken er deel van uit. Net zoals zorg bij gezondheidsklachten, van preventie tot diagnose en behandeling.”
Het onderzoek van Charlotte en haar collega’s werd voorgesteld op de Klimaattop 2022 in Egypte. De Wereldgezondheidsorganisatie had er toen voor het eerst een volledig gezondheidspaviljoen ingericht. “De aanwezige internationale sprekers plaatsten de mentale gevolgen van klimatologische events toen al hoog op de agenda. Het was vorig jaar hot topic en dat is het in 2023 opnieuw”, vertelt Charlotte. Sterker nog: de voorzitter van de conferentie wil gezondheid centraal plaatsen in de klimaatdiscussies en investeringen realiseren voor rechtvaardige, klimaatbestendige gezondheidssystemen. Zo zal tijdens de Klimaattop een ‘health day’ georganiseerd worden op 3 december, waarop de uitdagingen voor de gezondheidssector uitvoerig besproken worden. De Verenigde Naties stelden voor het eerst een ‘advisor climate change and health’ aan binnen het bestuurscomité. Die eer is weggelegd voor de Belg Arthur Wyns, als UAE Climate Change Special Envoy. Ook de onderzoekers van de UGent en UNU-CRIS zullen opnieuw aanwezig zijn met updates over het onderzoek.
Mentale impact
We kunnen ons allemaal de beelden van de overstromingen in de Vesder-vallei nog voor de geest halen. Centra die onder water liepen, huizen waar het waterniveau tot twee verdiepingen hoog stond, mensen die moesten vluchten, auto’s, spullen en infrastructuur die werden weggespoeld, … De mentale gevolgen van zo’n ramp mogen dan ook niet onderschat worden. “Zo merken we dat wanneer mensen op tijd geëvacueerd werden, ze minder traumatische ervaringen overhouden aan de ramp”, legt Charlotte uit. “Preventie is dus belangrijk. Want in de nasleep van de overstromingen zagen we dat heel wat mensen kampten met angst en slaapproblemen. Daarnaast moet je rekening houden met het feit dat mensen die dicht bij de waterlopen woonden vaak al in een moeilijkere financiële en maatschappelijke situatie verkeerden. We spreken bij hen van een dubbele last. Het accumuleren van problemen verhoogt het risico op chronische stress. We zien ook administratieve burn-out, door het vele geregel met verzekeringen, noodfondsen, aannemers, … Tot slot is er de moedeloosheid, want de heropbouw verloopt traag. Veel mensen zijn dus al verhuisd uit het getroffen gebied. Zij hebben hun thuis moeten achterlaten.”
De mentale gevolgen van de overstromingen zijn dus talrijk en zeer complex. “Het psychosociaal interventieplan voorziet wel in basisnoden, maar hier zaten mensen soms 48 uur lang opgesloten in hun huis. Het gaat om zeer moeilijke situaties, waar veel meer psychosociale ondersteuning voor nodig was”, duidt Charlotte. “We kijken waar verbeteringen mogelijk zijn, zowel in het activeren van het algemene noodplan, als in de uitrol van zorg.”
Zorg als vervuiler
Wanneer we dieper ingaan op klimaatbestendige gezondheidszorgsystemen is er binnen Europa het Just Transition-initiatief, waar ook België deel van uitmaakt. “Just Transition is een instrument om een inclusieve overgang naar een klimaatneutrale economie mogelijk te maken. Niemand mag achtergelaten worden. Regio’s en mensen die gevoeliger zijn voor klimaatproblemen, zoals de personen in de Vesder-vallei, mogen we niet kwetsen in het behalen van onze klimaatdoelstellingen. De eerstelijnszorg vormt daar de sleutel. We weten dat zorg in ziekenhuizen belastender is voor het klimaat dan de eerstelijnszorg die een minder intensief zorggebruik vraagt. Zij bieden niet alleen een laagdrempelige toegang tot zorg, maar de thuisverpleegkundige heeft ook het grootste overzicht op de dagelijkse leefsituatie. Is het vaak te warm bij de patiënt? Rijden er veel vrachtwagens waardoor astma-aanvallen getriggerd worden? Zij zien verbanden die je in het ziekenhuis niet kan onderzoeken.”
Als deel van het Erasmus+ project E-Planet wordt aan de UGent een educatieve tool rond Planetary Health uitgewerkt als een videospel voor geneeskundestudenten en leerkrachten. Enerzijds schept het een idee over ziektebeelden die klimaatverandering met zich meebrengt. Anderzijds wordt aandacht besteed aan een duurzaam beleid. Want wie aan zorg en klimaat denkt, legt ook het verband met de vervuiling die gezondheidszorg onvermijdelijk met zich meebrengt “De Wereld Gezondheidsorganisatie zijn bezig met allerlei richtlijnen, zoals een poederverstuiver bij een COPD-aanval in plaats van de meer vervuilende verstuivers op basis van aerosols en gassen”, zegt Charlotte nog. “In Vlaanderen hebben we ook de Green Deal Duurzame Zorg waarin de zorg- en welzijnssectoren de fysieke, mentale en sociale gevolgen van de klimaatverandering en vervuiling tegen willen gaan. Universiteiten, ngo’s, bedrijven, zorginstellingen, … zitten er allemaal vrijwillig samen om mee te werken aan de doelstellingen en actiepunten. In totaal zijn we ongeveer 200 organisaties. Met deze bottom-up manier van werken willen we anderen inspireren. Zo brengen we bijvoorbeeld de therapietuinen in kaart en werken we richtlijnen en mogelijkheden uit voor wie dit ook wil realiseren. Er beweegt zeer veel op regionaal en op mondiaal vlak. Dat is nodig, want het is tijd voor actie. Hier in Vlaanderen met de Green Deal en wereldwijd door de Klimaattop, die de internationale solidariteit rond deze problematiek toont en duidelijke doelen definieert.”
Foto: Sanne De Muelenaere