Agressie tegen zorgverleners en hulpdiensten

De Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) is een politiedatabank waarin feiten geregistreerd worden op basis van pv’s. Dit laat toe tellingen uit te voeren en statistieken op te stellen, onder meer over het geweld op zorgverleners: een feit dat vandaag nog te vaak onderbelicht blijft. Nochtans ervaren heel wat hulpdiensten en mensen in de zorg fysieke of verbale agressie met werkverlet of (ernstige) schade tot gevolg.

Uit cijfers die vrijgegeven zijn door minister van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden als antwoord op de parlementaire vraag van volksvertegenwoordiger Yngvild Ingels blijkt dat geweld tegen hulpdiensten de afgelopen jaren toegenomen is. Van 189 meldingen van ‘slagen aan een medisch beroep’ in Brussel en Vlaanderen in 2019 naar 215 incidenten in 2021. Voor het eerste semester van 2022 werden 152 voorvallen opgetekend. Het gaat dan om door politiediensten geregistreerde feiten in de ANG.

Ondanks deze hoge cijfers merken we op de werkvloer een nog te lage meldingsbereidheid van agressie of geweld tegen de verschillende hulpdiensten. Er is een betere en meer consequente aanpak nodig die melden en erover praten stimuleert. Dit zowel intern bij de eigen werkgever, als extern om klacht in te dienen bij de politie. Alleen zo kunnen de juiste procedures opgestart worden en kan dit maatschappelijk aangepakt worden.


Hoe dien je fosfomycine correct toe in woonzorgcentra?

Urineweginfecties (UTI’s) worden vaak bestreden met het antibioticum fosfomycine, beter gekend onder de merknaam Monuril. Het is aangewezen dit geneesmiddel in te nemen voor het slapengaan, zodat het goed kan inwerken op de urineblaas. Al vormt dit soms een uitdaging in woonzorgcentra waar een groot aantal patiënten, die fosfomycine toegediend krijgen, incontinent is.

Monuril is de merknaam van een geneesmiddel met het actieve ingrediënt fosfomycine trometamol, ook bekend als fosfomycine tromethamine. Fosfomycine is een antibioticum dat voornamelijk dient voor de behandeling van urineweginfecties (UTI’s). Het is werkzaam tegen een breed scala aan bacteriën die vaak geassocieerd worden met UTI’s, waaronder zowel gramnegatieve als grampositieve bacteriën.

Het geneesmiddel is verkrijgbaar in de vorm van korrels of poeder die worden opgelost in water voor orale inname. Deze medicatie is enkel verkrijgbaar als eenmalige dosis op voorschrift. De eenmalige toediening vereenvoudigt het behandelingsschema voor patiënten in vergelijking met andere antibiotica die meerdere doses over meerdere dagen vereisen. Na inname wordt fosfomycine snel uitgescheiden in de urine, waar het zich concentreert in de blaas en zijn antibacteriële werking uitoefent. Het werkt door de synthese van bacteriële celwanden te remmen, wat uiteindelijk leidt tot de dood van de bacteriën die de infectie veroorzaken.

Wat bij incontinentie?

Voor de behandeling van ongecompliceerde UWI wordt vaak aanbevolen om fosfomycine voor het slapengaan in te nemen. Hierdoor blijft de medicatie namelijk langer in de urineblaas, waardoor de concentratie in de urine hoger wordt en het middel zich direct tegen de bacteriën kan richten om de infectie beter te bestreden. Dit is vooral belangrijk bij ongecompliceerde infecties van de lagere urinewegen, waarbij de infectie zich voornamelijk in de blaas bevindt.

Het geneesmiddel is geïndiceerd bij ongecompliceerde cystitis, soms als onderdeel van een antibioticaprofylaxeregime. Alleen erkende verenigingen, zoals urologie, infectiologie, … , bepalen mogelijke alternatieven voor dit geneesmiddel bij ongecompliceerde lagere urineweginfecties. Denk bijvoorbeeld aan nitrofurantoïne, gekend onder de merknaam Furadantine, of aan pivmecillinam, gekend als Selexid.

Fosfomycine is niet gecontra-indiceerd in het geval van incontinentie. De effectiviteit ervan kan evenwel verminderd zijn bij personen met incontinentie, omdat het voor hen soms een uitdaging vormt de medicatie voor langere tijd in de blaas vast te houden. Dit is een gevolg en niet bewezen door gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken. Incontinentie is geen ‘normale situatie’ en moet dus steeds behandeld worden, ongeacht de leeftijd. Het mag niet beschouwd worden als onderdeel van het verouderingsproces.

Met dank aan dr. George Bou Kheir van de dienst urologie aan het UZ Gent.


Aandachtspunten voor medicatie op warme, zonnige dagen

Een zonnige zomer gaat ook gepaard met zeer warme dagen. Dan is het niet alleen kwestie van voldoende water te drinken en je huid goed te beschermen, maar ook om te letten op het medicatiegebruik van je zorgvragers. Sommige medicijnen kunnen namelijk tot uitdroging lijden, maar ook hoe je je medicatie bewaart is belangrijk. Enkele tips.

Hitte verstoort de water- en zouthuishouding in je lichaam. Daarom is het op een warme dag belangrijk om altijd voldoende water te drinken. Personen die bepaalde medicatie innemen, moeten hier extra alert voor zijn, anders riskeren ze uitdroging. Dat is zo voor wie geneesmiddelen inneemt tegen een hoge bloeddruk, migraine, schildklierproblemen, nieraandoeningen en allergie. Sommige geneesmiddelen hebben namelijk een effect op hoe je lichaam met hitte omgaat en vergroten zo de effecten van warme dagen. In overleg met de behandelende arts is het dan misschien nuttig om een dosis tijdelijk te verminderen of stop te zetten. Beslis hier nooit zelf over, maar ga in gesprek met de arts.

Overgevoelig voor licht en uv-stralen

Wanneer je bepaalde medicatie inneemt, is het aangeraden om uit de zon te blijven of je zeer goed in te smeren omdat ze een overgevoelige reactie op je huid kunnen veroorzaken. Het gaat dan om bepaalde antibiotica, antidepressiva, ontstekingsremmers, medicatie voor hart- en vaatziekten, chemotherapie, … Deze medicijnen bevatten stoffen die onder invloed van uv-stralen de cellen in de huid kunnen beschadigen door een overgevoeligheidsreactie die we fotosensibiliteit of lichtovergevoeligheid noemen[1]. Ook bepaalde zalven, onder meer met sint-janskruid, kunnen een gelijkaardige reactie veroorzaken.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen fototoxische en fotoallergische reacties. In het eerste geval gaat het niet om een allergie en verschijnen er rode vlekjes en uitslag relatief snel na inname van het medicijn. Die zouden niet mogen jeuken en enkel voorkomen op plaatsen waar je huid blootgesteld is aan de zon. De vlekjes herstellen spontaan. Bij een fotoallergische reactie krijg je jeukende uitslag, met mogelijk blaasjes. Ook op plaatsen die niet door het zonlicht bereikt worden. De reactie is trager en de genezing duurt langer, tot twee weken na stopzetten van de medicatie.

Correct bewaren

Bewaar je medicatie in de originele verpakking, in een plastic doos op je slaapkamer of in de keukenkast. Waarom niet in de badkamer? De temperaturen schommelen er te vaak en het is er te vochtig, terwijl je medicijnen het best op een droge, donkere plek opbergt. Medicatie bewaar je dus het best op kamertemperatuur, tussen de 15 en 25 graden. Twijfel je hoe je een medicijn het beste bewaart? Raadpleeg de bijsluiter. Sommige geneesmiddelen horen namelijk thuis in de koelkast.

Beschermen tegen de zon

Voorkomen is nog altijd beter dan genezen. Wees zelf alert voor de zon op zulke warme dagen en wijs ook je zorgvragers op de maatregelen die ze kunnen nemen. De zon weren tussen 12 en 15 uur is dan een begin. Moet je toch buiten zijn? Zoek dan de schaduwplekken op. Maar denk er aan dat je zelfs in de schaduw niet volledig veilig bent van de uv-stralen. Bedek je huid dus met beschermende kledij, zet een hoofddeksel op en draag een zonnebril. Smeer je om de twee uur ook goed in. Gebruik daarvoor minstens een factor 30. Met de combinatie van deze drie maatregelen ben je optimaal beschermd tegen de zon.

[1] https://www.gezondheidenwetenschap.be/richtlijnen/medicatie-en-lichtovergevoeligheid


Hoe uitstelgedrag je gezondheid beïnvloedt

Wie uitstelgedrag of procrastinatie vertoont, stelt belangrijke, inspannende of vervelende taken en activiteiten uit en vervangt die door minder belangrijke taken. Zo zou één op vijf mensen[1] last hebben van chronisch uitstelgedrag. Het is niet alleen weinig efficiënt, maar ook niet heel goed voor onze gezondheid, zo blijkt uit enkele Franse en Zweedse studies.

Iedereen stelt wel eens een taak uit naar de volgende dag. Bij procrastineren schuif je zaken systematisch op de lange baan. Zo zouden impulsieve personen of mensen die gevoelig zijn voor beloning het vaakst uitstellen. Eigenlijk weet de persoon die uitstelt dat het gedrag niet handig is. Net daar schuilt het gezondheidsgevaar. Want procrastinatie brengt schuldgevoelens en een gevoel van ontevredenheid. Of het al dan niet over een onderliggende psychische stoornis gaat, is geen eenduidig antwoord op te geven. Wel zou er een verband bestaan met gedragsstoornissen zoals problemen met tijdsmanagement, concentratieproblemen, onvoldoende motivatie, stress, faalangst, perfectionisme, overbelasting, …

Kosten-batenanalyse

Tijdens een YouGov-studie werden in 2019 in Frankrijk 1.002 mensen bevraagd over uitstelgedrag. Zo blijkt dat meer dan de helft van de mensen er regelmatig mee kampt. Vooral bij jongeren zou dit meer aanwezig zijn dan bij ouderen, met respectievelijk 79 tegenover 44 procent. In 2022 verscheen nieuw onderzoek[2], onder meer uitgevoerd door de Sorbonne, waarin bij 51 personen nagegaan werd of er een zone in de hersenen meespeelt bij procrastinatie. Tijdens gedragstesten werd hun hersenactiviteit gemeten door een MRI. De cortex cingularis anterior in onze hersenen beïnvloedt de beslissing om iets al dan niet uit te stellen, zoals een kosten-batenanalyse van inspanningen en beloningen.

Tips om uitstelgedrag tegen te gaan

Net zoals bij heel wat zaken, is het bewust worden van je uitstelgedrag de basis. Het is een gewoonte die je kan ombuigen met enkele concrete handvaten. Gaat uitstelgedrag toch dieper, dan is professionele hulp nodig.

  • Stel je to-dolijst op met duidelijke prioriteiten en hou je daar aan.
  • Deel grote taken op in kleinere delen. Zo krijg je een beter zicht op de hoge stapel werk die voor je ligt.
  • Weeg steeds goed af wat wel en niet belangrijk is vooraleer je uitstelt. Op die manier pak je je prioriteiten aan.
  • Licht anderen in over je planning. Dat creëert een sociale druk en controle waardoor je gemotiveerder bent de taken af te werken.
  • Probeer afleidingen zoals je smartphone en sociale media te vermijden, maar pauzeer wel op tijd.
  • Beloon jezelf als de taak afgerond is. Dan start je met een voldaan gevoel aan de volgende opdracht.
  • Werk met de vijfminutenregel: spreek met jezelf af om toch vijf minuten aan die ene lastige taak te werken. Je zal snel zien dat eens je bezig bent, je motivatie om verder te doen zal groeien.

Vaak bij studenten

Procrastinatie beïnvloedt hart- en vaatziektes, ongezonde levensgewoontes en algemene geestelijke en fysieke gezondheidsproblemen. Zo ging een recente studie[3], gepubliceerd in januari 2023, op zoek naar het verband tussen onze gezondheid en uitstelgedrag. Die werd uitgevoerd tussen augustus 2019 en december 2021 bij 3.525 studenten van acht Zweedse universiteiten. Zij werden negen maanden opgevolgd en vulden drie enquêtes in. Daarin gaven ze op een schaal van 1 (zeer zelden tot nooit) tot 5 (zeer vaak of altijd) aan hoe vaak ze uitstelgedrag vertoonden. Die resultaten werden samengeteld en tijdens een follow-up werden zes door de studenten aangegeven gevolgen geëvalueerd. Zo blijkt dat procrastinatie gepaard gaat met symptomen van depressie, angst en stress, pijn in de nek, rug, armen en benen, slecht slapen, weinig lichaamsbeweging, eenzaamheid, en gevolgen voor de algemene gezondheid.

Uitstelgedrag heeft vooral een grote impact op de geestelijke gezondheid van iemand. Zowel positief als negatief. Zo legt Joel Anderson, docent moraalpsychologie aan de Universiteit Utrecht, uit in EOS Magazine[4]: “Je belandt in een neerwaartse spiraal. Zo krijg je een opeenhoping van negatieve emoties. Uitstellen en iets anders doen, krikt je gemoedstoestand op. Short term mood repair, noemt dat. Tussen overbelasting en stressziektes zoals burn-out zit vaak procrastinatie. Net daarom kan je uitstelgedrag ook positief benaderen. Uitstellers zijn geen luie mensen, het is vaak een manier om met alle verplichtingen om te gaan. We moeten dit, we moeten dat, we moeten zoveel. Wanneer je voorrang geeft of bewust kiest voor zaken die je graag en goed doet, dan bevordert dat je gemoedstoestand.”

[1] Verscheidene studies uit Japan, Saoedi-Arabië, Peru, Duitsland en Groot-Brittannië.

[2] Raphaël Le Bouc & Mathias Pessiglione. A neuro-computational account of procrastination behavior. Nature Communications (2022)13:5639 https://doi.org/10.1038/s41467-022-33119-w

[3] Fred Johansson et al.: Associations Between Procrastination and Subsequent Health Outcomes Among University Students in Sweden. JAMA Network Open. 2023;6(1):e2249346. doi:10.1001/jamanetworkopen.2022.49346

[4] https://www.eoswetenschap.eu/psyche-brein/waarom-we-zo-graag-uitstellen


Preventiemaatregelen voor het post-intensive care syndroom

Tot 40 procent van de patiënten die langdurig op de afdeling intensieve zorg verbleef, krijgen te maken met het post-intensive care syndroom (PICS). Ze hebben last van aanhoudende spierzwakte, cognitieve en/of psychologische problemen. Wat zegt de wetenschap over maatregelen om dit syndroom te voorkomen? Het KCE[1] dook in de literatuur en constateerde dat een fundamentele verandering in de praktijk en gewoonten van een afdeling intensieve zorg zich opdringt. Met extra personeel als focuspunt.

Langdurige immobilisatie, mechanische beademing en de toediening van krachtige kalmeermiddelen kunnen leiden tot een aanhoudende toestand van extreme spierzwakte, cognitieve problemen met het geheugen, concentratie of het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven, en/of psychologische symptomen in de vorm van angst, depressie of posttraumatische stressstoornis. Ook de naasten van de patiënt kunnen door deze traumatische ervaring lijden aan een posttraumatische stressstoornis of depressie. Al deze gevolgen, die ernstig en invaliderend kunnen zijn, worden samengebracht onder de term post-intensive care syndroom (PICS).

Twee studies

Je kan het PICS benaderen als de keerzijde van de vooruitgang binnen het domein van intensieve zorg. Heel wat patiënten danken hun leven aan deze geneeskunde. Maar wie gered is, ervaart vaak ook negatieve consequenties voor de levenskwaliteit. Na een langdurig verblijf op intensieve zorg is het niet ongewoon dat de patiënt restverschijnselen heeft, soms door de oorzaak van de ziekenhuisopname zoals een ernstige ziekte of ongeval, maar soms ook door bepaalde zorg of therapie. PICS werd officieel erkend in 2012 en won tijdens de COVID-19-crisis aan belang. Hiervoor publiceerde het KCE al in 2020 een eerste rapport[2] om (huis)artsen te waarschuwen bij het herkennen en opsporen van PICS op basis van zes gevalideerde, snelle en eenvoudige tests. Met dit nieuwe rapport wordt dieper ingegaan op de wetenschappelijke literatuur en preventiemaatregelen voor PICS.

Preventiemaatregelen

In het algemeen volgen de preventieve maatregelen voor PICS vijf hoofdprincipes. De eerste is pijnbestrijding, waar de meeste intensieve zorg-patiënten mee geconfronteerd worden, zelfs als ze bewusteloos zijn. Pijn is een sterke risicofactor voor het later ontwikkelen van posttraumatische stresssymptomen. Ten tweede is het raadzaam de duur van de mechanische beademing zoveel mogelijk te beperken, wat samengaat met het zo licht mogelijk houden van de sedatie. Regelmatig moet worden geprobeerd de patiënt te wekken en van de beademing af te halen. Delirium moet ook worden voorkomen, wat vooral gebeurt door maatregelen om de patiënt in contact te houden met de realiteit: handhaving van de dag-nachtcyclus door daglicht toe te laten op de afdeling, optimalisatie van de kwaliteit van slaap door het licht en het lawaai ’s nachts te verminderen, verbetering van het comfort en door regelmatige interactie met en bezoek door de familie te bevorderen. Ten slotte lijkt het belangrijk de patiënt zo snel mogelijk te mobiliseren, omdat dit zou helpen de spierkracht en functionele capaciteit te behouden. Dit varieert van passieve mobilisatie in bed, tot actieve oefeningen tot zelfs actief lopen binnen de afdeling zodra de klinische toestand dit toelaat.

Meer personeel

Al deze maatregelen worden al geheel of gedeeltelijk toegepast door sommige afdelingen intensieve zorg in België. Om dit algemeen toe te passen, is heel wat extra personeel nodig, met name verpleegkundigen en fysiotherapeuten. Daarnaast zijn elementen als kwaliteit van leiderschap, communicatie en coördinatie tussen zorgverleners, en stabiliteit van het personeel hier ook belangrijk, omdat zij de sleutels zijn tot het creëren van een echte motivatie voor verandering en gewoonten binnen de afdelingen intensieve zorg.

[1] Adriaenssens Jef, Maertens de Noordhout Charline, Kohn Laurence, Castanares-Zapatero Diego. Preventie van het Post-intensive care syndroom (PICS). Health Services Research (HSR). Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2023. KCE Reports 364C. DOI : 10.57598/R364AS. Nederlands.

[2] Hanquet Germaine, Benahmed Nadia, Castanares-Zapatero Diego, Dauvrin Marie, Desomer Anja, Rondia Karin. Een rapport over het Post-Intensive Care Syndroom (PICS) voor huisartsen. COVID-19 KCE Contributions. Brussel. Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2020. D/2020/10.273/11. Dutch.


Aantal 50- en 55-plussers op arbeidsmarkt daalt

In het jaar 2000 waren in Vlaanderen 410.000 50-plussers en 161.900 55-plussers actief op de arbeidsmarkt. Dat aantal bereikte in 2022 een piek van 917.100 werknemers[1] ouder dan vijftig jaar. Vanaf dit jaar merkt het onderzoekscentrum Steunpunt Werk dat de cijfers zullen dalen. Voor de arbeidsmarkt is dat niet meteen goed nieuws.

Door de babyboomgeneratie zijn er meer vijftigplussers in Vlaanderen. Waar ze vroeger eerder zeldzaam waren op de arbeidsmarkt en bij herstructureringen vaak op brugpensioen gingen, zijn ze door de arbeidskrapte vandaag hoognodig. Dat verklaart waarom het aantal actieve 50- en 55-plussers op de arbeidsmarkt de voorbije 21 jaar aanzienlijk toenam: van respectievelijk 39,9 en 25,5 procent naar 65,7 en 57 procent[2].

Babyboomers

De generatie die vanaf 2023 hun vijftigste verjaardag viert, werd geboren in 1973 en behoort dus niet meer tot de babyboomgeneratie. Babyboomers is de term voor mensen geboren net na de Tweede Wereldoorlog tot 1960. Veel van hen zijn dus al met pensioen. Vanaf de jaren 70 is er een opvallend andere tijdsgeest waar seksuele voorlichting en anticonceptiemiddelen uit de taboesfeer raakten. Het is ook een periode waarin minder kinderen geboren werden. De groep vijftigplussers is demografisch dus met minder.

Volgens de projecties van Steunpunt Werk zullen er in 2023 nog 906.100 vijftigplussers actief zijn. In 2030 zou het zelfs dalen tot 847.600 actieve mensen op de arbeidsmarkt tussen 50 en 64 jaar. De arbeidsmarkt veroudert dus niet meer, nochtans zijn de werkkrachten wel nodig. Want de arbeidskrapte is niet alleen in de zorgsector een heikel punt. Jongeren studeren in het algemeen langer, waardoor de instroom trager verloopt. Daarom daalt niet alleen het aantal actieve vijftigplussers, maar ook de algemene werkbevolking in Vlaanderen – vandaag goed voor 2,9 miljoen mensen. Naast het tekort aan werkkrachten zal ook het systeem van de sociale zekerheid voor enkele uitdagingen staan. Er zijn namelijk meer pensioen te betalen en dat met minder werkende mensen.

[1] Arbeidsmarkt vergrijst niet langer, Stijn Decock, De Standaard van 26 november 2022.
Projectiemodel werkzaamheid, Steunpunt Werk.

[2] https://www.steunpuntwerk.be/onderzoeksthemas/kwetsbare-groepen/50-55-plussers


Spaarzaam zijn: iets om fier of beschaamd over te zijn?

De hoge inflatie en sterk toegenomen energieprijzen zetten mensen in alle lagen van de samenleving aan om spaarzamer om te gaan met hun geld. Toch wordt niet iedereen even zwaar getroffen. Voor sommigen is het geen keuze, maar een kwestie van overleven. Deel jij met je vrienden dat je het financieel moeilijk hebt? En wat als dit eigenlijk al zo was voor de energiecrisis?

Met je vrienden kan al je lijden en leed delen, toch? Ook het financiële? Ongeacht hoe goed en hoe lang je elkaar al kent, voor velen blijft praten over geld een taboe. Dus wanneer een vriendengroep een bepaalde levensstandaard heeft en één iemand in de groep die niet meer kan aanhouden, dan leidt dit snel tot ongemakkelijke situaties. Denk aan iemand die een lager loon krijgt, iemand die eenverdiener wordt, iemand die plots moet leven van een uitkering, … Hoewel het in het begin misschien nog te verbergen valt, op een gegeven moment wordt het onhoudbaar. Hoe ga je hiermee om?

Beschouw het als een troef

Transparantie en open communicatie met je vrienden of dierbaren blijft natuurlijk de beste manier. Hoe sneller je vrienden weten dat jij het niet zo breed hebt, hoe beter ze hiermee rekening kunnen houden, zodat jij de schijn niet moet ophouden. Breekt het zweet je al uit bij de gedachte je vrienden hierop aan te spreken? Klopt eerst aan bij de persoon bij wie je het meest op je gemak bent. Wie weet, kan die je verhaal aan de anderen brengen.

Als je het blijft moeilijk hebben met deze gedachte, focus dan op het positieve van spaarzaam zijn. Je gaat bewust met je geld om en geeft het uit aan de noodzakelijke dingen in je leven. Hierdoor geniet je nog meer als er toch een extraatje overblijft. Durf dit ook in de kijker te zetten bij je vrienden. Zij kunnen namelijk iets leren van hoe jij je financiën beheert. Bied alternatieven aan voor dat etentje in een duur restaurant of die citytrip naar Rome of Parijs. Een dinertje thuis is minstens even gezellig. En in eigen land valt veel te ontdekken, zonder dat het prijzig hoeft te zijn.

Echte vriendschap overwint

Bedenk je bovendien dat je vrienden je er graag bij willen om wie je bent en niet hoeveel geld je hebt. Tonen ze geen begrip voor je situatie, dan is het misschien tijd om je vriendschap eens onder de loep te nemen. Vertrouw erop dat echte vrienden je in alle waarschijnlijkheid letterlijk en figuurlijk zullen omarmen en je eerlijkheid zullen waarderen. En misschien zette jij wel de eerste stap die anderen toelaat om hun eigen verhaal te doen. Dus twijfel niet langer en zet de stap.


Hoe kan de toekomst van de geestelijke gezondheidszorg eruitzien?

Tien jaar geleden werd het startschot gegeven voor hervormingen in de GGZ. Om te bepalen wat belangrijk is in de toekomst, is het essentieel om terug te blikken. Aan de hand van populatiedata formuleert prof. Ronny Bruffaerts de belangrijkste aandachtspunten voor de toekomst.

België beschikt historisch gezien over een hoog aantal psychiatrische bedden. “Neem je de data erbij, dan merk je dat die bedden voor een groot deel ingenomen worden door patiënten met een lichte pathologie, waar de vraag valt of deze per se in opname behandeld moeten worden. In 2011 zijn we begonnen die plaatsen af te bouwen”, vertelt prof. Ronny Bruffaerts. “België heeft in se een toegankelijke geestelijke gezondheidszorg – 75 procent van de hulpvragen voor psychische problemen start bij de huisarts – maar de ambulante zorg was gefragmenteerd. Met de nieuwe conventies voor psychologische zorg wordt het wel beter.”

Unmet need en overmet need

België zit met een hoge unmet need in de geestelijke gezondheidszorg: veel pathologie vindt op korte termijn geen behandeling. Uit onderzoek blijkt dat mensen het zoeken van hulp gemiddeld tien tot vijftien jaar uitstellen. Negen op de tien personen met een hulpvraag komt wel ooit bij zorgverlening terecht, maar de lange uitsteltermijn van psychische zorg heeft een hoge maatschappelijke tol. De belangrijkste redenen om geen hulp te zoeken zijn de overtuiging dat men het zelf kan oplossen (64 procent) of dat er geen probleem is (57 procent). Daarnaast houden financiële barrières (12 tot 16 procent) of stigma (7 tot 8 procent) mensen tegen.

Toch is er ook sprake van een overmet need: mensen met milde of helemaal geen pathologie die hooggespecialiseerd behandeld worden, bijvoorbeeld met medicatie. Prof. Bruffaerts: “Zowel de unmet need als de overmet need moeten omlaag en beter begrepen worden om optimale zorg te bieden.”

“Veel pathologie vindt op korte termijn geen behandeling, terwijl milde pathologie soms te gespecialiseerd behandeld wordt.”

Wachtlijsten: een paradoxaal verhaal

Prof. Bruffaerts stipt ook het thema van de wachtlijsten aan. “Natuurlijk moeten we zorgen dat er zo weinig mogelijk wachttijden zijn. We weten dat ze er zijn, maar niemand weet hoeveel. Schattingen zijn steeds vaag. Zelden wordt de vraag gesteld – laat staan beantwoord – wat echt nodig is om de zorg af te stemmen op de behoeften van onze bevolking. Uit recent populatieonderzoek (juni 2022) blijkt dat jongeren tussen 15 en 22 jaar gemiddeld op twee of drie wachtlijsten tegelijk staan. De redenering is dat je denkt dat je een grotere kans loopt om sneller zorg te krijgen door op meerdere wachtlijsten in te tekenen. Het lijkt misschien paradoxaal, maar het effect van op meerdere lijsten te staan, is misschien net het omgekeerde: elke additionele persoon op de wachtlijst verlaagt de kans op snelle(re) behandeling. Dat spanningsveld tussen persoonlijk geanticipeerd gewin en maatschappelijk beperkte middelen noemt men in de literatuur de tragedy of the commons. Al te vaak wordt ‘meer personeel’ opgeworpen als de oplossing. Uit de literatuur blijkt echter dat bijbestaffing niet leidt tot een vermindering in wachttijden, maar in betere zorg voor de patiënten die al gekend zijn. Dat wordt een hele belangrijke in de toekomst: we moeten ons behoeden voor simpele oplossingen voor langdurige, complexe problemen. Deze kwestie moet op het niveau van hulpverlener en van de organisatie aangepakt worden, ondersteund door beleid.”

“Psychische pathologie ontstaat vroeg: gemiddeld tussen leeftijd van 17 en 20 jaar oud. Eén op vier van diegenen die ooit een psychische stoornis zullen hebben, hebben deze ontwikkeld voor de leeftijd van 12 jaar.”

Belang van populatiedata

Om de geestelijke gezondheidszorg af te stemmen op wat de patiënt nodig heeft, is het essentieel om te weten hoe het met onze populatie effectief gesteld is. “De populatievisie wordt belangrijk naast de klinische visie”, zegt prof. Bruffaerts. “Dat is de shift waar we na tien jaar hervorming voor staan.” Een zogenaamde whole society approach wordt vormgegeven door data over hoe vaak een pathologie voorkomt, wanneer die ontstaat en welke socio-economische factoren die beïnvloeden. “Op jaarbasis heeft ongeveer één op de zeven volwassenen en één op de vijf minderjarigen in België een psychische stoornis. We weten dat deze stoornissen in het algemeen erg vroeg ontstaan: gemiddeld tussen 17 en 20 jaar oud. Eén vierde ontwikkelt al een pathologie voor de leeftijd van 12 tot 14 jaar. Ten slotte weten we dat ook een lage socio-economische status een risicofactor is.”

Aandachtspunten voor de toekomst

Sinds juni 2022 leidt prof. Bruffaerts de Zorgnet-Icuro-leerstoel Public Mental Health Monitor, in samenwerking met Universiteit Gent, Vrije Universiteit Brussel en Universiteit Antwerpen. “Populatiemonitoring is onontbeerlijk om onze visies af te lijnen op lange termijn”, stelt hij. Op basis van historische tendensen en recente inzichten formuleert prof. Bruffaerts drie aandachtspunten voor de toekomst van de gezondheidszorg.

1.      We zullen te maken krijgen met meer externaliserende stoornissen.

Uit onderzoek blijkt dat de aard van de pathologie minder te maken heeft met leeftijd, maar wel met je cohorte (met andere woorden, het jaar waarin je geboren bent). Hoe recenter je geboren bent, hoe hoger de kans op de ontwikkeling van een psychische stoornis. Bovendien hebben jongeren vandaag meer last van externaliserende problemen, zoals eetstoornissen, automutilatie, binging, suïcidaliteit, … De vaakst voorkomende problematieken in de geestelijke gezondheidszorg zullen dus wellicht wijzigen: is de geestelijke gezondheidszorg goed aangepast aan het veranderde profiel van emotionele problemen?

2.      We moeten (vroeger) interveniëren in andere contexten dan de hulpverlening.

In 50 procent van de gevallen ontwikkelt een persoon een stoornis voor de leeftijd van 17 tot 20 jaar, 25 procent van de populatie ontwikkelt pathologie voor de leeftijd van 12 tot 14 jaar. Daaruit volgt de vraag: kunnen we interveniëren op scholen? Enerzijds om de stoornis op te pikken om de patiënt naar de juiste zorg te leiden, anderzijds om interventies en preventie te voorzien op klasniveau. Dat tweede zal een omdenken vragen binnen het onderwijs.

3.      De toeleiding naar de zorg moet beter.

Uit eerder onderzoek blijkt dat mensen het zoeken van hulp gemiddeld tien tot vijftien jaar uitstellen. De maatschappelijke kost van het uitstelgedrag is groot. Onderzoek uit juni 2022 stelt dat jongeren nog niet vaker hulp zoeken dan twintig jaar geleden. We moeten streven naar een community of care of nurturing society; een maatschappij van geïntegreerde zorg en continuïteit van de zorg.

Voor meer info kan je de publicatie ‘De mythes voorbij’ raadplegen: www.zorgneticuro.be/publicaties/de-mythes-voorbij-het-public-health-perspectief-als-leidraad-bij-hervormingen-de


Een windje kan geen kwaad

Ieder van ons zou dagelijks gemiddeld tien tot twintig windjes laten. Winderigheid of flatulentie is dus niets om je voor te schamen. En toch doen we dat vaak. Tijd dus om uit te klaren waar dit natuurlijke proces in ons lichaam vandaan komt. En – nog beter – wat je eraan kan doen.

Wat is winderigheid?

Mensen happen dagelijks lucht binnen tijdens het eten of drinken. Daarnaast produceren onze darmbacteriën ook lucht wanneer ze voedingsstoffen afbreken. Bij dat proces komen gassen vrij, gemiddeld zo’n twee liter per dag[1]. En die gassen moeten ergens naartoe. Winderigheid is dus een volkomen natuurlijk proces in ons lichaam. Toch kan het ongemakken veroorzaken, zeker wanneer je de winden probeert in te houden. De ophoping van dat gas kan leiden tot een opgeblazen gevoel, krampen of een rommelige buik. Of gênante houdingen in sociale situaties.

Wat zijn de oorzaken?

Je kan flatulentie koppelen aan het eten of drinken van bepaalde voedingsmiddelen. Denk maar aan wit brood, frisdranken, zuivelproducten of bepaalde groenten zoals uien, bonen en kolen. Ook stress kan een rol spelen, net zoals te snel eten, veel praten tijdens het eten, niet goed kauwen, drinken met een rietje en roken. Eet dus rustig, praat niet met een volle mond en zit goed rechtop. Zo hap je minder lucht.

Waar komt de geur vandaan?

Het geproduceerde gas moet een uitweg vinden. Door de bewegingen van onze darmen ontstaat een grotere gasbel die moet ontsnappen. Vaak is dat subtiel en wordt het zelfs niet opgemerkt, soms komt er een ongelukkig geluidje en een geurtje aan te pas. De gassen in onze darmen hebben nochtans geen geur. Onze voeding en de zwavelverbindingen die het veroorzaakt in onze darmen, bepalen of een wind stinkt of niet. Een zure geur komt van een teveel aan koolhydraten, een ietwat rotte geur door teveel dierlijke eiwitten. Laten vegetariërs dan minder winden? Niet meteen. Plantaardige voeding is namelijk moeilijker voor onze darmen om te verteren.

Moet je meer of minder vezels eten?

Vezels zijn belangrijke bouwstoffen voor je lichaam. Ze houden je spijsvertering, je darmen en je bloedsuiker op punt. Het zijn voedingsstoffen die onverteerd bij je dikke darm aankomen en waar de bacteriën in je darm mee aan de slag gaan. Dit kan gas creëren. Zeker wanneer je plots meer vezels gaat eten. Al is dat zeker geen reden om vezels te schrappen uit je voeding. De Hoge Gezondheidsraad in België stelt minimaal 25 gram vezels per dag voor. Om cardiovasculaire aandoeningen, diabetes type 2, obesitas, bepaalde kankers en risico’s op infecties en ontstekingsziektes te beperken wordt zelfs 30 gram per dag aangeraden.

[1] https://www.gezondheidenwetenschap.be/gezondheid-in-de-media/wat-kan-je-doen-tegen-overdreven-winderigheid#article-detail-wrapper


Hoe ziet onze workforce in de toekomst eruit?

Zullen de zorgnoden van de bevolking in de toekomst nog wel in balans zijn met het aantal verpleegkundigen? Een rapport van de Planningscommissie van het medisch aanbod schetst de situatie voor 2043. De berekening werd gemaakt voor alle actieve verpleegkundigen en voor vier specifieke sectoren: ‘ziekenhuis’, ‘woonzorgcentrum’, ‘thuisverpleging’ en ‘maatschappij en gezondheid’.

Als uitgangspunt voor de toekomstprojecties in het rapport van de Planningscommissie werden de historisch geobserveerde trends[1] gehanteerd. Het aanbod aan verpleegkundigen houdt rekening met het aantal actieve verpleegkundigen, de instroom en de uitstroom. De zorgconsumptie is gebaseerd op het aantal individuen, op de structuur van de bevolking (leeftijdscategorie en geslacht) en op de gegevens van de ziekteverzekering.

In het rapport wordt gekeken naar het totale aantal verpleegkundigen, de absolute dichtheid en de gewogen dichtheid. De gewogen dichtheid biedt bijzonder interessante info, want dat cijfer geeft niet enkel een beeld van hoe het aantal zorgverleners evolueert ten opzichte van het bevolkingsaantal, maar toont ook aan hoe het aantal zorgverleners evolueert ten opzichte van de veranderende zorgconsumptie van deze bevolking.

  Totaal aantal verpleegkundigen Absolute dichtheid per 10.000 inwoners Gewogen dichtheid per 10.000 inwoners
‘18 ‘43 % ‘18 ‘43 % ‘18 ‘43 %
Alle actieve verpleegkundigen 76.707 97.967 +28 113,57 132,05 +16 113,57 104,69 -8
Sector Ziekenhuis 46.862 56.790 +21 69,38 76,55 +10 69,38 68,12 -2
Sector Woonzorgcentrum 14.258 19.580 +37 21,11 26,39 +25 21,11 16,00 -24
Sector Thuisverpleging 14.849 21.160 +43 21,98 28,52 +30 21,98 23,12 +5
Sector Maatschappij en Gezondheid 3.005 3.709 +23 4,45 5,00 +12 4,45 4,97 +12

Deze tabel geeft een overzicht van de evoluties voor alle actieve verpleegkundigen enerzijds en vier sectoren anderzijds. De cijfers gelden voor de Vlaamse Gemeenschap.

Conclusies

Kijken we naar het totale aantal verpleegkundigen, lijken de resultaten op het eerste zicht positief. In alle sectoren zal het aantal verpleegkundigen aanzienlijk toenemen. Jammer genoeg maken de gewogen dichtheden duidelijk dat de groei niet altijd voldoende is om de stijgende zorgvraag bij te benen. De toenemende behoefte aan verpleegkundige zorg door de Belgische bevolking komt onder meer door de aanwezigheid van de babyboomgeneratie. Zo geeft de daling van de gewogen dichtheden aan dat de sterke toename van het aantal actieve verpleegkundigen in de sector ‘woonzorgcentrum’ niet voldoende is om de toename van de toekomstige zorgbehoeften in te vullen. Hetzelfde geldt in de ziekenhuizen. Enkel in de sectoren ‘thuisverpleging’ en ‘maatschappij en gezondheid’ zal de toename van het aantal verpleegkundigen effectief volstaan om aan de zorgbehoeften van de toekomst te voldoen.

Vervolgonderzoek

De huidige conclusies zijn het resultaat van het basisscenario. Die geven een beeld van hoe de toekomst van het medisch aanbod voor verpleegkundigen eruitziet bij onveranderde omstandigheden en onder ongewijzigd beleid. In vier alternatieve scenario’s zal rekening worden gehouden met veranderende tendensen, zoals een herwaardering van het beroep, de instroom van studenten of taakverdeling. De conclusies van deze alternatieve scenario’s worden eind dit jaar gepubliceerd.

Raadpleeg het volledige rapport van de federale Planningscommissie via: overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/hwf-verpleegkundigen-de-workforce-2043-basisprojecties-uitgaande-van-de-reele-instroom

[1] PlanKad Verpleegkundigen 2004-2018, Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, Dienst Gezondheidszorgberoepen en Beroepsuitoefening, Directoraat-generaal Gezondheidszorg, FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, februari 2021.