“Goh, ik weet het niet”

03-06-2024

Ruth Ieven is als docent en onderzoeker verpleegkunde verbonden aan UCLL (Leuven). Voordien werkte ze als hoofdverpleegkundige binnen de dienst Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het UPC Z.org KU Leuven. Binnen NETWERK VERPLEEGKUNDE is zij een van de voorzitters van de werkgroep Geestelijke Gezondheidszorg.

De jonge vrouw die tegenover mij zit, kruipt net niet helemaal onder tafel. Een schril contrast met het enthousiasme waarmee ze zichzelf net voorstelde en sprak over vorige stageplaatsen. Maar als ik vraag hoe ze uitkijkt naar haar stage in de psychiatrie, dan verdwijnt al het zelfvertrouwen uit de ogen van deze studente verpleegkunde. “Goh, ik weet het niet. Ga ik daar wel verpleegkundig werk kunnen doen?”

Ik kan het haar niet kwalijk nemen. Toen ze aan haar opleiding begon, had ze een heel duidelijk beeld voor ogen van wat verpleegkunde betekent. Hetzelfde beeld dat de maatschappij heeft. Dat van een vrouw in het witte pak die de temperatuur komt meten, bloed komt afnemen, pilletjes en zoutloze boterhammen komt brengen. Belangrijk beroep, daar is iedereen het over eens. De ruggengraat van de zorg. Maar dat de verpleegkundige veel meer is dan een nobel werkpaard dat orders volgt, veel meer kan en moet zijn, dat weet de maatschappij niet. Dat moet ook deze studente nog ontdekken.

Als docenten proberen we haar dat mee te geven. Ik heb dit gesprek intussen tientallen keren gevoerd, maar het blijft een uitdaging. In één voorbereidend stagegesprek krijg ik niet uitgelegd hoe de moderne verpleegkundige zich onderscheidt van het klassieke beeld. Laat staan hoe dat zich vertaalt naar de geestelijke gezondheidszorg. Ik focus me maar op dat laatste, in de hoop dat ik nog voldoende tijd overhoud om de stagedocumenten te overlopen. Vooral in de hoop dat ik haar enigszins geruststel, en ja, zelfs enthousiasmeer.

Ik vertel haar hoe de verpleegkundige in de geestelijke gezondheidszorg ‘er is’, in connectie met de patiënt. Hoe die connectie zich niet in een louter therapeutische context situeert, als in een uurtje op de sofa. Maar hoe die connectie is gegrond in de dagelijkse realiteit. Hoe je meer dan eender waar verbinding maakt met een patiënt in de frigo van de Colruyt, vergeefs op zoek naar zure room. Hoe je in diezelfde frigo een levensverhaal mee kan krijgen van iemand die liever kookt dan praat.

Als verpleegkundigen krijgen we de kans om de patiënt te zien wanneer die zichzelf is, in zijn eigen habitat en gewoontes. In het willen begrijpen van de ander, zijn we in de eerste plaats twee mensen die met elkaar spreken. Mens-zijn is wat ons verbindt, niet de zorgrelatie.

Wat de verpleegkundige uniek maakt, is dat we vanuit die menselijke connectie – door middel van klinisch redeneren – de vertaling maken naar concrete zorghandelingen. Het menselijke gedrag is voor ons de basis, niet de beperkte noemer ‘patiënt’. Ook als menselijk gedrag wordt veroorzaakt door psychiatrische problematiek en wordt bestempeld als ‘vreemd’, ‘gevaarlijk’ of ‘gek’. Het is een voorrecht om de context van patiënten mee te krijgen en van daaruit erkenning, steun en advies te geven.

In mijn pleidooi aan deze studente blijf ik met praktijkvoorbeelden komen. Voorbeelden die ikzelf heb mogen meemaken, laten en zien gebeuren. Bij elk voorbeeld wordt de glimlach op haar gezicht iets duidelijker gedefinieerd. Ik heb de gewoonte bij elke zin wat vuriger te worden als ik het heb over mijn vak, zo beschrijft mijn man het als ik hem nog eens bombardeer bij het avondeten. Maar het werkt. Ik heb een barstje in de muur gebeiteld, een stukje onzekerheid weggenomen en een kleine opening gecreëerd voor deze studente om met een ontvankelijke blik haar stage in te stappen.

Is ze niet meer bang? Natuurlijk wel. Dat mag ook. Een beetje gezonde stress, zoals ze dat dan noemen. Ik weet ook hoe dit afloopt, als we na haar stage het slotgesprek voeren. Tenminste: ik weet dat er twee mogelijke aflopen zijn. De ene student heeft beseft dat psychiatrie echt niet zijn ding is. Perfect, ook daarvoor dienen stages. Maar die andere? Die heeft een nieuwe wereld ontdekt. Een nieuw beroep. Een nieuwe toekomst. En misschien zit die andere binnen tien jaar tegenover een student, klaar om in te gaan op dat veelgehoorde mantra ‘Goh, ik weet het niet’.